• No results found

Interventieplan sociaal domein Grip op het sociaal domein in Pijnacker -Nootdorp

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Interventieplan sociaal domein Grip op het sociaal domein in Pijnacker -Nootdorp"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Interventieplan sociaal domein 2020-2022

Grip op het sociaal domein in Pijnacker -Nootdorp

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding ... 3

1. Opdracht ... 4

1.1 Wat is de opdracht? ... 4

2. Context: transitie & transformatie, grondregels en demografische ontwikkelingen ... 5

2.1 De gemeente aan het stuur: van transitie tot transformatie ... 5

2.2 Grondregels sociaal domein in Pijnacker-Nootdorp ... 5

2.3 Transformatie en innovatie in Pijnacker-Nootdorp... 6

2.4 Demografische ontwikkelingen ... 7

3. Analyse kostenontwikkeling sociaal domein ... 8

3.1 Financiële trends in het sociaal domein ... 8

3.2 Reserve sociaal domein ... 8

3.3 Oorzaken kostenstijging per wet ... 9

3.3.1 Kostenstijging jeugdhulp ... 9

3.3.1.1 Nadere analyse gebruik en kosten per type jeugdhulp ...11

3.3.2 Kostenstijging Wmo ...13

4. Aan welke knoppen kunnen we draaien? ...15

4.1 Autonome oorzaken: niet of zeer beperkt beïnvloedbaar ...15

4.2 Beïnvloedbare oorzaken ...15

5. Maatregelen...17

6. Monitoring ...18

6.1 Cijfermatig inzicht ...18

6.1.1 Taskforce informatievoorziening sociaal domein...18

6.1.2 Monitor sociaal domein ...18

6.2 Cliëntervaring...18

Bijlage 1: Maatregelen ...20

Technische maatregelen ...20

Regionale maatregelen ...34

Politieke maatregelen ...39

(3)

3

Inleiding

Met de decentralisaties in 2015 is onze gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Participatiewet. Sindsdien worden wij geconfronteerd met stijgende zorgkosten binnen het sociaal domein. De grootste stijgingen zien we binnen de Jeugdwet en de Wmo. Pijnacker-Nootdorp staat hierin niet alleen. In 2019 eindigde het merendeel van de gemeenten financieel in de rode cijfers (Bron: Divosa)1.

Zowel regionaal als lokaal wordt ingezet op kostenbeheersing. In regionaal verband wordt op het gebied van Jeugdhulp samengewerkt om meer grip te krijgen op de inzet van de aanbieders, onder andere door resultaatgerichte sturing. Lokaal is opdracht gegeven een interventieplan op te stellen, met als inzet meer grip te krijgen op de kosten in het sociaal domein. Hiermee wil het college inzicht geven in de aard en de doorwerking van de kostenstijging en de mogelijkheden de kosten beter te beheersen. Met de maatregelen uit het interventieplan willen we de uitgaven in het sociaal domein in evenwicht brengen met de beschikbare middelen. Dit moet resulteren in betere beheersbaarheid en lagere kosten. We verwachten hiermee in eerste aanleg een kostenbesparing te realiseren van

€ 750.000 in 2021 en van € 1.250.000 in 2022 en verder.

Inhoud:

▪ Opdracht

▪ Context

▪ Kostenstijging

▪ Kostenbeheersingsmaatregel

▪ Conclusie en advies

▪ Monitoring

Het voorliggende interventieplan ‘Grip op het sociaal domein in Pijnacker-Nootdorp’ 2020 – 2022 geeft invulling aan de opdracht, schetst de context van de decentralisaties, brengt de kostenstijging en haar oorzaken in beeld, laat zien waar onze invloed zit en biedt een set aan beheersmaatregelen die de komende jaren ingezet kan worden om de stijgende curve in kosten af te vlakken. Daarnaast wordt ingegaan op de besluitvorming en de planning.

Dit plan markeert een nieuwe fase in de transformatie, waarbij we de vastgestelde ambitie van onze visie op het sociaal domein, de uitgangspunten en kaders voor ogen blijven houden. Met oog voor innovatie en samenwerking met onze landelijke, regionale en lokale (keten)partners willen we de zorgvraag en financiën beter in balans krijgen en houden.

1 Volgens voorlopige gegevens CBS moesten gemeenten in 2019 voor in totaal meer dan 750 miljoen euro uit eigen reserves putten om de rekening sluitend te krijgen.

(4)

4

1. Opdracht

1.1 Wat is de opdracht?

Met dit interventieplan willen we grip krijgen op de financiële ontwikkelingen in het sociaal domein.

Concreet betekent dit dat de uitgaven voor het sociaal domein moeten passen binnen de financiële kaders zoals die door rijksoverheid en de gemeenteraad zijn bepaald. De opdracht beschrijft twee resultaten:

1. Inzichtelijk maken van de toekomstige financiële ontwikkelingen in het sociaal domein, de uitgaven en inkomsten tot en met 2025.

2. Concrete maatregelen om de uitgaven in het sociaal domein in evenwicht brengen met de beschikbare middelen, met als inzet een (in eerste aanleg) besparing van € 750.000 in 2021 en € 1.250.000 in 2022 en verder.

Onze gemeente heeft te maken met stijgende zorgkosten binnen het sociaal domein, die bij

ongewijzigd beleid naar verwachting verder zullen oplopen. Als we niets doen kunnen we ófwel geen passende zorg meer leveren ófwel de uitgaven verder zien oplopen, hetgeen ten koste kan gaan van andere domeinen. We moeten alle middelen inzetten om zowel de vraag te verminderen als het aanbod passender te maken.

Hoewel wij de beoogde beheersmaatregelen willen implementeren zonder dat dit (een te groot) effect heeft op onze inwoners, ontkomen we er niet aan keuzes voor te leggen die het

voorzieningenniveau en/of de preventieve inzet raken.

Omdat de uitgaven voor bijstand al jaren in lijn zijn met het daarvoor toegekende budget (Buig) wordt de Participatiewet buiten de scope van de opdracht gelaten. In totaal zijn 28

kostenbeheersingsmaatregelen uitgewerkt. Hiermee willen we meer grip krijgen op onze uitgaven en de curve aan stijgende kosten doen afvlakken.

Onzekerheid:

▪ Vaak is het voorziene effect van een maatregel niet te kwantificeren, slechts aannemelijk te maken.

▪ De mate waarin de curve afvlakt zal mede afhankelijk zijn van de ontwikkeling in de vraag en de kosten van zorg.

▪ Cumulatie-effecten doordat verschillende maatregelen op elkaar inspelen.

▪ De effecten van (preventieve) zorg lang niet altijd te meten zijn.

▪ Onzekerheid over ontwikkeling van compensatie van middelen door het Rijk voor toeloop als gevolg van abonnementstarief en toenemende complexiteit van ondersteuningsvraag.

(5)

5

2. Context: transitie & transformatie, grondregels en demografische ontwikkelingen

2.1 De gemeente aan het stuur: van transitie tot transformatie

Met de decentralisaties van de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Participatiewet hebben gemeente een grote(re) verantwoordelijk gekregen voor ondersteuning en zorgtaken aan hun inwoners van jong tot oud. Niet alleen de taken maar ook het financiële risico is bij gemeenten belegd. Het idee achter de decentralisaties is dat het beter en ook goedkoper kan.

Het budget voor de uitvoering is daarom aanzienlijk verkleind.

Om de overgang voor inwoners, aanbieders en onze gemeente soepel te laten verlopen is de energie in eerste instantie gericht op het uitvoeren van de gedecentraliseerde taken. Het blijven bieden van de gebruikelijke zorg, niemand tussen wal en schip laten belanden en een nieuw balans zoeken met ketenpartners stond centraal. Hierna kwam de fase van transformatie. Om deze transformatie te bekostigen kwamen er vanuit het Rijk incidenteel extra invoeringsgelden vrij, maar deze staan niet in verhouding tot de structurele kortingen die door het Rijk zijn doorgevoerd op de budgetten2. In de volgende alinea’s kunt u lezen hoe wij vorm hebben gegeven aan de transformatieopgaven en welke uitgangspunten hierin leidend zijn (geweest). Ook beschrijven we kort de demografische ontwikkeling van ontgroening en vergrijzing en de gevolgen hiervan voor onze bevolkingsgroei.

2.2 Grondregels sociaal domein in Pijnacker-Nootdorp

Onze visie op het sociaal domein is in 2013 vastgesteld en vormt de basis voor ons handelen in het sociaal domein. Het professioneel vangnet is beschikbaar voor kwetsbare inwoners die het op eigen kracht niet redden. Zij zijn soms langdurig en niet zelden op meerdere leefgebieden afhankelijk van individuele arrangementen. Deze zijn ondersteunend om de eigen kracht en het eigen netwerk weer op te bouwen.

Zeven beleidsuitgangspunten visie sociaal domein:

1. Eigen kracht en individuele verantwoordelijkheid en die van zijn/haar directe omgeving vormt de basis (normalisatieprincipe).

2. Iedereen kan en mag meedoen.

3. Eén cliënt/gezin, één aanpak, één regisseur, waarbij de vraag uitgangspunt is.

4. De gemeente stuurt op resultaat.

5. Uitvoering lokaal, tenzij....

6. Het budget(plafond) is leidend (er wordt gewerkt met een budgetplafond voor voorzieningen in de categorie 2 en 3 - particulier initiatief- en maatschappelijk netwerkorganisaties. Ook voor verstrekkingen in het vangnet gaan we uit van een budgetplafond).

7. Integrale middeleninzet en sturingsmethoden. We zien het sociaal domein als één geheel.

2 In 2015 een korting van ongeveer 3,5%, in 2016 een korting van ongeveer 8,5% en vanaf 2017 een structurele korting van 12,5%

Professioneel vangnet

Maatschappelijk netwerk

Particulier initiatief

Standaardvoorzieningen Voorzieningen

(6)

6 Het Hoofdlijnenakkoord gaat ervan uit dat we een vriendelijke gemeente zijn voor jongeren,

ouderen en kwetsbare groepen, waarbij de menselijke maat in plaats van regels en het leveren van maatwerk centraal staan.

2.3 Transformatie en innovatie in Pijnacker-Nootdorp

Nadat de eerste stof van de transitie is neergedaald, is gewerkt aan het effectief organiseren van ondersteuning en zorg op basis van de vastgestelde visie en kaders. Voorbeelden hiervan zijn de vorming van de afdeling sociaal domein, aanpassing van de organisatievorm waarbij

kernteammedewerkers in dienst van onze gemeente zijn gekomen, multidisciplinair werken en de versterking van de samenwerking met het voorliggend veld o.a. op het gebied van

schulden(preventie), dementie en mantelzorgondersteuning. Daarnaast is door middel van innovaties gewerkt aan de beweging ‘van curatief naar preventief’. Hieronder lichten we drie specifieke innovaties uit:

Praktijkondersteuner Jeugd (POJ)

Om meer grip te krijgen op de toegang jeugdhulp zijn we in 2019 gestart met de pilot

praktijkondersteuners jeugd bij de huisartsenpraktijken. Hiermee wordt tijdig en dichtbij hulp geboden en kan erger worden voorkomen. Er wordt breed naar jeugd en gezinnen gekeken.

Dit betekent niet alleen ggz, maar juist in de context van jeugd en gezin.

Vanaf juni 2019 is een daling van 25% te zien in het aantal verwijzingen van huisartsen die door een praktijkondersteuner worden ondersteund. Op jaarbasis gaat dit om zo'n 225 minder verwijzingen.

De netto besparing wordt geraamd op een bedrag tussen de €252.000 en €688.000. Deze resultaten zijn dusdanig positief dat de pilotfase is afgesloten en de praktijkondersteuners Jeugd structureel worden ingezet.

Voorschools Maatschappelijk Werk (VSMW)

In aanvulling op het Schoolmaatschappelijk Werk zijn we in 2019 gestart met de pilot Voorschools Maatschappelijk Werk (VSMW). De functie van Voorschools Maatschappelijk Werk (VSMW) heeft een vroegsignalerende functie en zorgt voor korte lijnen tussen kinderopvang en kernteam, specifiek gericht op het jonge kind van 0 tot 6 jaar. Door tijdig te signaleren en de kinderopvang en ouders gericht te ondersteunen, kan het VSMW hulpvragen sneller oplossen, zodat er minder (zware) hulp ingezet hoeft te worden en kinderen sneller op de juiste (onderwijs)plek terecht komen.

De pilot laat zien dat het VSMW een verwachte besparing van jaarlijks 540.000 euro kan opleveren.

Deze besparing is niet 1 op 1 terug te zien in de budgetten van de gemeente, omdat de kosten voor jeugdhulp op verschillende posten terecht komen. Het is daarbij lastig om de effecten van

interventies door VSMW te onderscheiden van overige factoren. Wel kunnen we op basis van deze pilot concluderen dat wanneer de gemeente geen VSMW zou inzetten er méér geld zou worden uitgegeven op het bestaande budget.

Om VSMW verder te stimuleren en beter zicht te krijgen op de concrete resultaten is de pilot VSMW verlengd tot 1 januari 2022.

Vroegsignalering van schulden: Vroeg Eropaf Pijnacker-Nootdorp

De kernteams signaleren dat veel gezinnen die zij ondersteunen te maken hebben met financiële en/of schuldenproblematiek. Om de dienstverlening aan onze inwoners integraal aan te bieden wordt schuldhulpverlening sinds augustus 2019 in eigen beheer uitgevoerd (de overeenkomst met de gemeente Zoetermeer is beëindigd).

(7)

7 Om (beginnende) schulden tijdig te signaleren en hiermee te voorkomen dat deze uitgroeien tot een problematische schuldensituatie zijn we begin 2020 gestart met de pilot Vroeg Eropaf Pijnacker- Nootdorp. Met woningbouwverenigingen, het waterbedrijf en een zestal zorgverzekeraars is een convenant gesloten. Door een persoonlijke en rechtstreekse benadering worden problemen in een vroeg stadium gesignaleerd en kunnen inwoners ondersteund worden om deze op te lossen. Hierbij werken schuldhulpverleners en medewerkers van het kernteam nauw met elkaar samen.

Gezamenlijk wordt inzicht verkregen in de oorzaak van de betalingsachterstand en de aanpak voor de oplossing daarvan. Uiteraard is de vrijwillige medewerking van inwoners hier essentieel. De ervaringen van onze schuldhulpverleners zijn tot dusver positief. De pilot wordt eind dit jaar definitief geëvalueerd.

2.4 Demografische ontwikkelingen

Net als in de rest van Nederland verandert de bevolkingsopbouw in Pijnacker-Nootdorp in rap tempo. Er is sprake van ontgroening (afname van het aandeel jongeren) en vergrijzing (toename van het aandeel ouderen). De

vergrijzing van de bevolking gaat in een sneller tempo dan de ontgroening. De grafiek hiernaast laat zien dat het aandeel jongeren de komende vijf jaar nagenoeg gelijk blijft. Dit in tegenstelling tot het aandeel ouderen. Hier zien we in de leeftijdscategorie 65 – 74 jaar een percentuele stijging van 12,5% en in de leeftijdscategorie 75+ een percentuele stijging van 30%.

Conclusies:

▪ De snelheid van besluitvorming over de decentralisaties dwong onze gemeente aanvankelijk tot volledige concentratie op de transitie. De noodzakelijke transformatie kon pas later ter hand worden genomen.

▪ Met de decentralisaties zijn de financiële risico’s op de gemeenten afgewenteld.

▪ De decentralisaties zouden met beleidsvrijheid komen, maar in de praktijk is er sprake van een ‘leveringsplicht’ waardoor gemeenten kosten op zich moeten nemen zonder zeggenschap te hebben over de toegang tot de voorzieningen.

▪ Er zijn stappen vooruitgezet in de transformatie. Er zijn innovaties gepleegd, met goede resultaten, maar er is meer mogelijk.

▪ De beleidsuitgangspunten in de visie op het sociaal domein zijn nog steeds van kracht. Omdat de praktijk weerbarstig blijkt is bijsturen nodig.

▪ Het begrip vriendelijke gemeente verdient uitwerking. Het is moeilijk operationeel te maken.

▪ We zien een substantiële groei van het aantal 75+. Dit leidt tot een verschuiving in de vraag naar zorg.

0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000

2020 2021 2022 2023 2024 2025

ontgroening en vergrijzing

0 - 11 jaar 12 -17 jaar 65 - 74 jaar 75 +

(8)

8

3. Analyse kostenontwikkeling sociaal domein

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële trends in het sociaal domein, de reserve sociaal domein, oorzaken van de kostenstijging en ontwikkelingen per wet.

3.1 Financiële trends in het sociaal domein

Sinds de decentralisatie worden we

geconfronteerd met stijgende uitgaven voor zorgkosten in het sociaal domein. De grafiek hiernaast laat het kostenverloop Wmo en jeugdhulp zien over de periode 2015 – 2019. Hieruit blijken stijgingen van 30%

Wmo huishoudelijke hulp en voorzieningen, 95% Wmo begeleiding en 34% jeugdhulp.

In 2015, 2016 en 2017 zagen we nog een positief verschil bij de jaarrekeningen ten opzichte van de begroting. In 2018 en 2019 zijn de geraamde budgetten overschreden.

Ook de prognoses voor de komende jaren zijn niet positief. De onderstaande tabel schetst de trend tussen de verwachte inkomsten en uitgaven in het sociaal domein voor de komende jaren, bij ongewijzigd beleid3.

Totaal SD (x miljoen €) 2020 2021 2022 2023 2024 2025

Inkomsten Rijk 32.608 33.010 32.624 32.858 33.017 33.119

Inzet eigen middelen 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500

Uitgaven bij ongewijzigd beleid

35.450 35.772 36.114 36.692 36.941 37.190

Verwacht tekort 1.342 1.262 1.990 2.334 2.424 2.571

Covid-19

Een flink deel van 2020 heeft in het teken gestaan van de maatregelen om de verspreiding van Covid-19 tegen te gaan. De financiële gevolgen voor het sociaal domein zijn nog onduidelijk,

bijvoorbeeld omdat de kosten afhankelijk zijn van de hoeveelheid verzoeken of aanvragen, omdat de effecten op de langere termijn van grote invloed zijn op de financiële risico’s of omdat lokale kosten samenhangen met landelijke regelingen die nog volop in ontwikkeling zijn. Ons uitgangspunt is om niet meer uit te geven dan de vergoeding van het Rijk voor de Covid-19 maatregelen.

3.2 Reserve sociaal domein

Vooruitlopend op de landelijke signalen over (vermoedelijk) te laag vastgestelde budgetten is bij de Jaarrekening 2014 de reserve sociaal gevormd met een bedrag van €1.546.000. Het kader dat hierbij is meegeven is dat toekomstige tekorten en overschotten aan deze reserve worden onttrokken of toegevoegd. Vanaf 2018 zijn ook aanvullende middelen zoals innovatie budgetten hieraan

toegevoegd. Behalve de declaraties uit oude jaren worden ook incidentele uitgaven bekostigd voor trajecten ‘participatie’’, ‘Innovatie’ en ‘Voorschools maatschappelijk werk’. Daarnaast worden (grote) incidentele uitgaven zoals woningaanpassingen uit de reserve onttrokken.

3 Bron: Expertbureau JB Lorenz, stand december 2019. In de tabel is zowel aan de inkomsten- als aan de uitgavenkant geen rekening gehouden met de bevolkingsgroei.

(9)

9 Eind 2016 bedroeg de reserve sociaal domein € 4,6 mln. Deze is in de afgelopen jaren afgenomen tot

€ 2,2 mln. eind 2019. Voor het lopende en volgende jaar zijn onttrekkingen begroot van € 0,4 mln.

Verdere toevoegingen aan de reserve sociaal domein zijn niet begroot en vanuit de jaarrekening 2020 wordt vooralsnog geen overschot verwacht op de budgetten.

Omschrijving 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021

Stand per 01/01 - 1.546 2.491 4.612 4.435 2.910 2.237 2.133 Invoeren van reserve tlv van AR 1.546 - - - -

Overschot jaarrekening budgetten - 945 2.120 260 - - - -

Verrekening oude jaren - - - -436 -1.074 -573 - -

Inzet budget tekort 2018 - - - - -351 - - -

Inzet traject "Bijstand naar werk" - - - - -100 - - -

Inzet Intensivering Participatie - - - - - -100 - -

Inzet Woningaanpassing - - - - - - -104 -

Inzet VSMW - - - - -84

Inzet pva Werken aan werk - - - - -225 Stand per 31/12 1.546 2.491 4.612 4.435 2.910 2.237 2.133 1.824

3.3 Oorzaken kostenstijging per wet

In deze paragraaf wordt ingegaan op de oorzaken van de kostenstijging per wet. Waar mogelijk worden deze onderbouwd met lokale en regionale cijfers, zodat een vergelijk mogelijk is.

3.3.1 Kostenstijging jeugdhulp

Wanneer we kijken naar de kostenstijging van jeugdhulp zien we dat dit zit in de toename van het aantal jongeren dat gebruik maakt van jeugdhulp en de toename van de kosten per jongere.

Sinds de decentralisatie is het aantal jongeren met jeugdhulp met 17% gestegen van 1514 naar 1765 in 2019. Dit is 13% van het totaal aantal jongeren in onze gemeente4 (1 op 8 jongeren). De stijging is niet afdoende te verklaren uit demografische ontwikkelingen. Ter vergelijking: het percentage jongeren met jeugdhulp in de H10 is met 12, 2% lager dan in onze gemeenten. De onderstaande grafieken laten zien dat de stijging van het aantal jongeren vanaf 2017 stabiliseert. Vanaf 2018 nemen echter de gemiddelde kosten per jongere toe. In paragraaf 3.3.1.1 wordt dit verder

toegelicht. Opvallend is dat de gemiddelde kosten per jongere in onze gemeente lager zijn dan in de regio. Een verklaring hiervoor is dat in onze gemeente meer (relatief goedkope) ggz zorg en minder dure intramurale zorg wordt verleend.

4 Op 1-1-2020 wonen 13.451 jongeren (0 – 18 jaar) in onze gemeente.

1300 1400 1500 1600 1700 1800

2015 2016 2017 2018 2019

Aantal jongeren met jeugdhulp P-N

Aantal jongeren met jeugdhulp

(10)

10 De toename is niet afdoende te verklaren door een toename van problemen bij het opgroeien en opvoeden. Als dieperliggende maatschappelijke oorzaken worden genoemd (o.a. Nederlands Jeugd Instituut):

▪ Ontwikkelingen in denken over het opgroeien en opvoeden van jongeren. Wat we als een normale ontwikkeling zien is steeds kleiner geworden. De vraag is: hebben jongeren meer problemen óf tolereren wij problemen in mindere mate?

▪ Hoge verwachtingen van preventie en jeugdhulp om problemen van jongeren en opvoeden te voorkomen en op te lossen.

▪ Risicomijdend gedrag. Professionals willen het niet op hun geweten hebben dat een jongere door te weinig hulp in de problemen komt. Zeker als veiligheid in het geding is. Ook kunnen professionals strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.

▪ Een overheid die deze ontwikkelingen (in het verleden) mede heeft gefaciliteerd en gestimuleerd door financiering, het introduceren van het ‘recht op zorg’ en nadruk op laagdrempelige

toegang.

Hoewel de decentralisatie mede bedoeld was om deze trend te keren, is dat tot nu toe niet gelukt.

Naast de maatschappelijke oorzaken, zien we ook oorzaken in de decentralisatie zelf, in het systeem:

▪ De Jeugdwet bakent onvoldoende af wat jeugdhulp is. De indruk bestaat dat hierdoor meer voorzieningen binnen de jeugdwet vallen dan voor de decentralisatie het geval was. Daarnaast wordt de jeugdwet vaak als sluitstuk gezien waardoor er vanuit andere wetten sneller wordt doorverwezen.

▪ Onvoldoende grip op de toegang: Onze gemeente heeft de plicht laagdrempelig passende zorg te leveren, zorg te dragen voor een kwalitatief en toereikend aanbod en is verantwoordelijk voor de bekostiging ervan. De toegang tot jeugdhulp is echter in veel gevallen buiten onze gemeente georganiseerd. Huisartsen en jeugdbescherming zijn belangrijke verwijzers.

Uit de onderstaande grafieken blijkt dat 64% van onze jeugdhulp wordt verwezen via de huisarts. Dit is een stuk hoger dan in onze regio. Hier is het aantal verwijzingen via de gecertificeerde instellingen (vaak langdurig en dure hulp) hoger.

▪ Regionale inkoop: van gemeenten wordt verwacht dat zij jeugdhulp regionaal inkopen.

Regionale samenwerking verloopt vaak moeizaam. Hier speelt het dilemma regionale samenwerking versus lokale autonomie. Er wordt gebrek aan regionale stuurkracht ervaren.

(11)

11

▪ Aanbieders zijn voor hun omzet afhankelijk van zorggebruik. Aanbieders worden onvoldoende geprikkeld tot minder gebruik en er mogen geen wachtlijsten ontstaan. Ook in onze gemeente zien wij aanbieders waarbij het aantal jongeren en de kosten per jongeren meer dan gemiddeld is gestegen.

▪ Verhoogde administratieve lasten voor aanbieders, waardoor zij niet meer uitkomen met de tarieven (tariefverhogingen).

▪ Beroepshouding zorgverleners ‘direct hulp bieden en zorg verlenen’: de ervaring is dat

zorgverleners moeilijk ‘nee’ kunnen zeggen. Maar ook moeilijk kunnen stoppen met hulp bieden.

▪ De drempel tot toegang van de

jeugdzorg is verlaagd: kernteams komen letterlijk achter de voordeur bij

inwoners. Hierdoor signaleren zij problemen eerder. Uit de grafiek hiernaast blijkt dat de gemiddelde leeftijd van jongeren met jeugdhulp sinds de decentralisaties met een jaar gedaald is. De inzet van kwalitatief hogere zorg kan leiden tot duurdere zorg.

▪ De decentralisatie is gepaard gegaan met een forse bezuiniging door het Rijk van

12,5%. Dit mondt uit in (toenemende) juridische touwtrekkerij met aanbieders, zoals een rechtszaak in de regio Haaglanden over de tarieven.

3.3.1.1 Nadere analyse gebruik en kosten per type jeugdhulp

De grafiek hiernaast laat zien dat kosten van regionaal ingekochte jeugdhulp met 39,6% is toegenomen van € 7.186.000 in 2015 tot € 10.031.000 in 2019. Regionaal is de

kostenstijging 51,8%. Tot 2017 komt dit vooral door toename van het aantal jongeren dat jeugdhulp krijgt. Per 2018 is sprake geweest van harmonisatie van tarieven en producten, wat er onder andere toe heeft geleid dat aanbieders hun producten tot een duurdere klasse hebben gerekend met als resultaat gemiddeld hogere kosten voor dezelfde zorg.

Ook is de intensiteit van de zorg gemiddeld gestegen. In 2019 stijgen de kosten wederom met 9%. Dit lijkt vooral te zitten in een verdere toename van de omvang/intensiteit van hulp en de verschuiving naar duurdere hulp.

0 100 200 300 400 500 600 700

2015 2016 2017 2018 2019

Leeftijd cliënten jeugdhulp

0-3 jaar 4-7 jaar 8-11 jaar 12-15 jaar 16-17 jaar 18+

(12)

12 In totaal zijn er 20

productcategorieën

jeugdhulp. Daaronder vallen ongeveer 80 producten.

Drie productcategorieën tezamen vormen 80% van de totale kosten in P-N. De grafiek hiernaast laat de verdeling van de kosten per type zorg zien.

Voor deze drie productgroepen: jeugd ggz, ambulant en verblijf is het gebruik en de kostenontwikkeling nader geanalyseerd:

Productcategorie jeugd ggz:

▪ De productgroep jeugd ggz draagt in onze gemeente in 2019 voor 46,4% bij aan de totale kosten.

Regionaal is dit 29,4%.

▪ De gemiddelde kosten in 2019 per jongere zijn € 3432. Het gaat om 1357 jongeren.

▪ De kosten voor jeugd ggz zijn in 2019 met 26,9% gestegen. Regionaal is dit 30,4%.5

▪ De kostenstijging jeugdhulp in 2019 in P-N komt geheel voor rekening van de jeugd ggz.

▪ De belangrijkste verwijzer is de huisarts. Er ligt waarschijnlijk een relatie tussen het hoge gebruik van jeugd ggz hulp en het hoge aandeel verwijzingen door de huisarts. Deze zijn beiden boven het regionale gemiddelde.

5 De praktijkondersteuners jeugd (POJ) zijn in mei 2019 gestart. Het effect in 2019 is daarom maar beperkt zichtbaar en niet alleen af te meten aan basis ggz. In hoeverre sprake is van een trend is nog niet te zeggen.

0 500000 1000000 1500000 2000000 2500000 3000000 3500000 4000000 4500000 5000000

2015 2016 2017 2018 2019

kostenontwikkeling per productcategorie

jeugd ggz ambulant verblijf

(13)

13 Productcategorie ambulante jeugd & opvoedhulp en LVB sector:

▪ De productgroep ambulante opvoedhulp en LVB sector draagt in 2019 in P-N voor 19,8% bij aan de totale kosten. Regionaal is dit 23,9%.

▪ De gemiddelde kosten in 2019 per jongere zijn € 6176. Het gaat om 323 jongeren.

▪ De kosten voor ambulante jeugd & opvoedhulp en LVB zijn met ruim 106% gestegen van

€ 967.654 in 2015 tot € 1.994.980 in 2019. De grootste stijging zat in 2018, als gevolg van de harmonisatie van tarieven en producten, waardoor de kosten per kind hoger zijn geworden.

Volgens aanbieders is ook de complexiteit hoger geworden. Regionaal is de kostenstijging in vijf jaar tijd ruim 142%.

▪ De kostenstijging in 2018 komt voor bijna 90% voor rekening van de ambulante jeugd &

opvoedhulp en de LVB Sector.

▪ De gemiddelde kosten per jongere zijn in 2019 met 11,8% gedaald en de totale kosten met 0,7%.

Productcategorie verblijf

▪ De productgroep verblijf draagt in 2019 in P-N voor 13,5% bij aan de totale kosten. Regionaal is dit 23,3%.

▪ De gemiddelde kosten in 2019 per jongere zijn € 19.332. Dit is 7% lager dan de regio. Het gaat om 70 jongeren.

▪ De kosten zijn in 2019 met 14,7% gedaald. Dit komt door een lager aantal jongeren en een lagere gemiddelde prijs per kind.

3.3.2 Kostenstijging Wmo

De oorzaak voor de kostenstijging Wmo ligt aan een combinatie van factoren en heeft te maken met een groeiende vraag en met stijgende tarieven:

Oorzaken voor toename vraag naar maatwerk:

▪ Een knik in onze demografische ontwikkeling, waarbij het aantal 75-plussers stijgt. De komende vijf jaar stijgt deze door met 30%.

▪ We zien meer uitstroom uit de Jeugdhulp (toename van vraag naar Wmo in leeftijd 18-24).

Hiervoor is een aantal oorzaken te noemen:

- door extramuralisering en aanscherping van regelgeving Wlz;

- doordat de Jeugdwet en Wmo, na de decentralisaties, in één hand worden uitgevoerd is zorg toegankelijker geworden. Jongeren zijn al in beeld waardoor er minder jongeren tussen wal en schip belanden. Vroeger was dit over verschillende organisaties verdeeld;

- aanbieders die opvallend wervend gedrag vertonen om deze doelgroep te bedienen.

▪ De kosten stijgen ook omdat de complexiteit van de vraag toeneemt. Inwoners met een beperking blijven langer thuis wonen of gaan eerder zelfstandig wonen. De drempel voor opname in een intramurale voorziening is steeds hoger geworden. Steeds complexer ondersteuning wordt daardoor thuis geboden en valt onder de Wmo. Hierdoor zien we een hogere inzet van uren/dagdelen. Ook zien we vaker inzet van meerdere maatwerkvoorzieningen en een hogere inzet van specialistische (duurder) diensten. De hogere complexiteit stelt ook hogere eisen aan het toegangsproces en aan de samenwerking tussen maatwerkdienstverlening en dienstverlening uit algemene voorzieningen.

▪ Invoering van het abonnementstarief Wmo (lage eigen bijdrage) Wmo. Zoals verwacht heeft dit abonnementstarief een aanzuigende werking. We zien in 2019 een duidelijke toename van de

(14)

14 vraag, ook naar de “oude maatwerkvoorzieningen”, terwijl de kosten hiervan jaren stabiel waren. De totale kosten voor de Wmo stijgen van 2018 naar 2019 met 26%. De effecten die we aan het abonnementstarief kunnen linken zijn: een toename van het aantal meldingen voor Wmo ondersteuning. De toestroom op hulp bij het huishouden is opvallend. Ook zien we een hogere verzilvering van de beschikkingen. Inwoners gebruiken een groter deel van hun indicatie.

Oorzaken voor het oplopen van de tarieven:

▪ In 2018 hebben we al te maken gehad met stijgende tarieven voor Hulp bij het huishouden. Deze ontwikkeling zet in 2019 door. We zitten hierin als gemeenten klem tussen een Algemene maatregel van bestuur over reële kostprijzen en een algemeen verbindend verklaarde cao.

Vanwege de krappe arbeidsmarkt in het algemeen en in de zorg specifiek komen we in een spiraal van stijgende lonen. In 2020 stijgen de tarieven 4,35% ten opzichte van 2019.

▪ Stijging tarieven hulpmiddelen: In 2020 is onze leverancier van hulpmiddelen failliet gegaan. Na een overgangsperiode waarin we gewerkt hebben met een tijdelijke leverancier van

hulpmiddelen hebben wij inmiddels een nieuw contract gesloten met Kersten. De tarieven voor de huur van de voorzieningen stijgt hierdoor met 10%. Gezien de tarieven in de markt

beschouwen we dit als een overeenkomst onder zeer goede voorwaarden en stijgen de kosten voor hulpmiddelen minder sterkt dan we hadden verwacht.

Conclusies:

De belangrijkste oorzaken van de stijgende kostenontwikkeling in het sociaal domein zijn:

▪ De inkomsten uit het gemeentefonds stijgen niet mee met de oplopende zorgkosten.

▪ Toename van de vraag, onder meer door:

- betere bekendheid met de problematiek;

- betere bekendheid van regelingen;

- toenemende problematiek (bijvoorbeeld rond vechtscheidingen en door de landelijke trend tot problematisering);

- vergrijzing;

- toenemende complexiteit door extramuralisering.

▪ Prijsstijgingen, onder meer door:

- harmonisatie van tarieven en producten;

- reële kostprijs en abonnementstarief;

- cao afspraken.

▪ Onvoldoende grip op de toegang bij Jeugd. Ruim driekwart van de verwijzingen wordt gedaan door andere verwijzers. Hier wordt een relatie gelegd met het hoge gebruik jeugd ggz.

▪ Het vraagt evenwichtskunst om vroegtijdig signaleren (preventie) niet te laten uitmonden in meer gebruik.

▪ Wettelijke regelgeving zoals cao afspraken en het abonnementstarief Wmo.

Uit de nadere analyse blijkt dat onze gemeente het in vergelijking met de regio goed doet. We zien weliswaar een hoger gebruik van jeugd ggz, maar de gemiddelde kosten per jongere zijn lager. Ook zien we beduidend lagere stijging van de totale kosten.

De prognoses laten echter zien dat de kosten in het sociaal domein bij ongewijzigd beleid verder zullen oplopen. De beschikbare middelen zijn niet toereikend om de verwachte kostenstijging af te dekken. Dit betekent dat alles op alles moet worden gezet om de stijgende kostenontwikkeling af te vlakken.

(15)

15

4. Aan welke knoppen kunnen we draaien?

In het vorige hoofdstuk is inzicht gegeven in de oorzaken van de stijgende kostenontwikkeling in het sociaal domein. In dit hoofdstuk beschrijven we aan welke knoppen we kunnen draaien om de ontwikkeling om te buigen. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen de autonome niet of zeer beperkt beïnvloedbare oorzaken en beïnvloedbare oorzaken.

4.1 Autonome oorzaken: niet of zeer beperkt beïnvloedbaar

Een aantal oorzaken is niet of zeer beperkt te beïnvloeden. Denk hierbij aan:

▪ (Jaarlijkse) indexatie tarieven.

▪ Inkomsten/ compensatie (verdeelsleutel) van Rijksoverheid via het gemeentefonds.

▪ Aanpassing wetgeving (zoals het abonnementstarief en reële kostprijs Wmo).

▪ Maatschappelijk denken.

▪ Demografische ontwikkelingen, zoals de groei van het aantal 75-plussers.

4.2 Beïnvloedbare oorzaken

De totale kosten per product is de resultante van de volgende factoren:

▪ Prijs (P): wat kost een product?

▪ Volume (Q): hoeveel inwoners maken gebruik van het product?

▪ Intensiteit (I): wat is de zorgzwaarte en duur van het product?

Zoals uit de analyse blijkt hebben gemeenten zeer beperkt invloed op de prijs. Deze is vaak afhankelijk van o.a. cao afspraken. Regionale pogingen om tot lagere prijsafspraken te komen hebben geleid tot een, door aanbieders, aangespannen rechtszaak.

Onze invloed lijkt daarmee vooral te zitten in het beperken van het volume (Q) en de Intensiteit (I).

Een belangrijk verschil tussen jeugdhulp en Wmo is dat we (op basis van de demografische

ontwikkelingen) in de Wmo een sterke toename verwachten in het volume (Q). Het aantal jongeren blijft nagenoeg gelijk.

Dit zijn de knoppen waar we aan kunnen draaien:

Meer grip op de toegang tot jeugdhulp:

(Huis)artsen en rechters/gecertificeerde instellingen zijn externe verwijzers die

autonoom jeugdhulp kunnen indiceren. Zij zijn dus een toegang waar de gemeente geen grip op heeft, behalve vrijwillige samenwerking op basis van een goede relatie. Met uitbreiding van preventieve maatregelen (waaronder de praktijkondersteuners jeugd en het voorschools

maatschappelijk werk) willen we meer grip krijgen op de toegang tot jeugdhulp. Het meeste effect wordt bereikt in samenhang met de onderstaande knoppen.

Stellen van normen:

De uitdaging vraagt om het aanbrengen van scherpte in beleidskeuzes en afbakenen van (bestaande) uitgangspunten. Door het stellen van lokale regels en begrenzen van zorg en ondersteuning ontstaat beter zicht op de taken waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Het gaat hierbij om het bepalen van de norm: ‘wie krijgt wat, hoe en waarom’? Het geeft uitvoerders

handvatten bij gesprekken met inwoners en aanbieders.

(16)

16 Meer sturen op de zakelijke samenwerking met aanbieders:

Om de gemiddelde prijs per inwoner omlaag te brengen moet met een zakelijkere houding en professioneel contractmanagement worden gestuurd op de zakelijke samenwerking en het aanbod van aanbieders. Het gaat om het voorkomen van stapeling van zorg, het afschalen van zware naar lichte zorg, kosten doen meewegen bij de indicatie en het maken van afspraken over de doelmatigheid, duur en de intensiteit van zorg. Het analyseren en benutten van data zijn hiervoor belangrijke randvoorwaarden.

Minder individueel maatwerk door de inzet van basisvoorzieningen en collectief aanbod:

Met de veranderende bevolkingsgroei zal het beroep op individuele maatwerkvoorzieningen toenemen. Door innovatie met specialistische

groepsbegeleiding, dagbesteding, mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning willen we deze groeiende vraag opvangen.

Inwoners meer aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid:

Het uitgangspunt is eigen kracht en individuele verantwoordelijkheid van inwoners en die van hun directe omgeving: het normalisatieprincipe. Door verandering van mindset van ‘direct hulp bieden en zorg verlenen’ naar ‘eerst onderzoeken wat er in de eigen omgeving mogelijk is’ willen we inwoners meer aanspreken op eigen verantwoordelijkheid. Onderlinge hulp en inzet van vrijwilligers wordt door onze gemeente gestimuleerd.

Aan deze knoppen kunnen we draaien:

▪ Meer grip op de toegang tot jeugdhulp

▪ Stellen van normen

▪ Meer sturen op de zakelijke samenwerking met aanbieders

▪ Minder individueel maatwerk door de inzet van basisvoorzieningen en collectief aanbod

▪ Inwoners meer aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid

(17)

17

5. Maatregelen

Zoals uit de analyse kostenontwikkeling sociaal domein blijkt, vraagt de huidige (financiële) situatie om een (betere) balans tussen het zorgdragende en vriendelijke karakter van Pijnacker-Nootdorp en onze financiële mogelijkheden.

In totaal zijn 28 kostenbeheersingsmaatregelen uitgewerkt. Hiermee willen we meer grip krijgen op onze uitgaven en de curve aan stijgende kosten doen afvlakken. De maatregelen zijn grofweg in drie categorieën onderverdeeld:

Technische maatregelen: Dit zijn maatregelen die binnen bestaand beleid en bestaand mandaat van het college kunnen worden uitgevoerd.

Regionale maatregelen: dit zijn maatregelen die betrekking hebben op afspraken die in regionaal verband zijn gemaakt. Ook deze kunnen binnen het bestaand mandaat van het college worden uitgevoerd.

Beleidsmaatregelen: dit zijn maatregelen waarvoor politieke/bestuurlijke besluitvorming nodig is.

Denk hierbij aan aanscherping van beleidskaders en/of vragen van investeringen.

De maatregelen zijn verschillend van aard en moeten dan ook verschillend worden benaderd. Enkele maatregelen vragen vooral om uitwerking en kunnen daarna worden uitgevoerd (of worden al uitgevoerd). Dit zijn met name de technische en regionale maatregelen. Enkele maatregelen vragen om nader onderzoek alvorens een besluit kan worden genomen over effectuering. Enkele

maatregelen hebben betrekking op het aanscherpen van beleidskaders en/ of het voorzieningen- niveau en/ of vragen om forse investeringen. Dit zijn met name de beleidsmaatregelen. Voor deze maatregelen geldt dat via dit interventieplan richting wordt bepaald hoe we uitvoering kunnen geven aan de beoogde besparingen en wordt hiervoor een aanzet gedaan. Een concrete uitwerking van deze maatregelen vergt meer tijd. Deze maatregelen zullen op een later moment ter

besluitvorming aan college en/of raad worden voorgelegd.

In bijlage 1 worden de kostenbeheersingsmaatregelen nader toegelicht. Achtereenvolgend wordt ingegaan op de reden van de maatregel, het inhoudelijke effect, de beoogde financiële besparing, het verschil ten opzichte van het verleden, het effect voor de inwoners, wat er nodig is om de maatregel uit te voeren, wat de risico’s zijn, de planning en de rol van de gemeenteraad. Bij de maatregelen die om besluitvorming vragen, geldt dat de beoogde financiële besparing een inschatting is.

(18)

18

6. Monitoring

Concrete maatregelen in dit interventieplan betreffen zowel de korte- als de lange termijn. Vaak is het voorziene effect van een maatregel niet te kwantificeren, slechts aannemelijk te maken.

Hierbij is een striktere en intensievere vorm van monitoring nodig.

Daarbij is het van belang te beseffen dat cijfers niet op zichzelf staan, maar altijd vragen om uitleg en duiding. Een goed begrip van de context en de keuzes is noodzakelijk om de resultaten goed te kunnen interpreteren en te gebruiken. Daarom willen we de resultaten van onderstaande gegevens delen en bespreken met de gemeenteraad en onze stakeholders. Bijvoorbeeld met onze kernteams, welzijnsorganisaties, woningcorporaties en aanbieders van zorg.

Het doel daarvan is de conclusies te delen, te bespreken en vervolgens te inventariseren welke mogelijkheden er zijn om ontwikkelingen of resultaten die aandacht nodig hebben om te buigen of te beïnvloeden.

6.1 Cijfermatig inzicht

Een randvoorwaarde is dat we zorgen voor een betere informatievoorziening zodat er meer

cijfermatig inzicht komt in het aantal trajecten, de duur en intensiteit, doorlooptijden, de verwijzers, de kostprijs per verwijzer en de financiële afrekening. Op deze manier zijn we in staat beter te sturen op de kwaliteit van zorg en bijbehorende declaraties en daarmee op de kosten. Het fundament van het interventieplan is dat we data gedreven werken en cijfermatige inzichten koppelen aan zakelijker en professioneler contractmanagement.

6.1.1 Taskforce informatievoorziening sociaal domein

Om het cijfermatige inzicht te vergroten is de Taskforce informatievoorziening in het leven geroepen. De Taskforce heeft als taak de informatievoorziening sociaal domein naar een hoger niveau te tillen waardoor de interne organisatie beter in staat is te sturen op interne processen. Met de taskforce wordt een sturingsinstrument ontwikkeld waarin data eenvoudig en snel ontsloten wordt en goed te begrijpen is voor direct betrokken spelers. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de al in gebruik zijnde instrumenten als bijvoorbeeld de Monitor sociaal domein en dashboards die gebruikt worden in H10 en H6 als het gaat om jeugd en Wmo. Wij verwachten het

sturingsinstrument binnen een half jaar in gebruik te kunnen nemen.

6.1.2 Monitor sociaal domein

In 2020 hebben we bij de Jaarrekening 2019 de Monitor sociaal domein gepresenteerd. Dat gaan we vervolgens elk jaar bij de jaarrekening doen.

De Monitor sociaal domein geeft een beeld van de situatie in het sociaal domein in de gemeente Pijnacker-Nootdorp over het afgelopen jaar.

Door jaarlijks dezelfde monitor op te stellen, kunnen we de resultaten met de voorgaande jaren vergelijken.

6.2 Cliëntervaring

We zijn afgestapt van de jaarlijkse cliëntervaringsonderzoeken, waarmee de resultaten jaarlijks een afwijking lieten zien van meestal slechte enkele tienden van procenten. Voor de aanbevelingen was er vervolgens nauwelijks tijd om die te implementeren, voordat zich alweer een nieuw onderzoek aandiende.

In 2019 zijn we ons gaan voorbereiden op een narratief cliëntervaringsonderzoek, dat Sensemaker heet. Sensemaker is voor ons het middel om ervaring en beleving van cliënten in het sociaal domein continue te peilen. Helaas heeft het coronavirus voor vertraging gezorgd in de implementatie van dit

(19)

19 instrument bij onze kernteams, zorgaanbieders en welzijnsorganisaties. We verwachten dat dit instrument in de tweede helft van 2020 daadwerkelijk ingezet en gebruikt gaat worden.

Sensemaker is erop gericht om kwalitatief materiaal op een kwantitatieve manier te verzamelen met duiding door de vertellers zelf. Op een zodanige manier dat er ruimte blijft voor gezamenlijke

interpretatie van patronen in de data. De duiding van de ervaringsverhalen door de vertellers gebeurt op basis van vooraf gestelde vragen.

De antwoorden op deze vragen kunnen worden gezien als ‘metadata’ bij de ervaringen.

Op basis van die data kunnen patronen in beeld worden gebracht om zo te leren van de ervaringen en tot inzichten te komen over wat er speelt.

(20)

20

Bijlage 1: Maatregelen

Technische maatregelen

T1 Wmo: inzetten vrijwilligers in het voorliggend veld Waarom nemen we deze maatregel?

De vraag naar tweedelijns voorzieningen groeit door toename van het aantal 75-plussers (35% de komende vijf jaar) en extramuralisering. In onze visie streven we naar normaliseren en inzet eigen kracht en

samenkracht van inwoners. Dit willen wij versterken door het inzetten van vrijwilligers uit het voorliggend veld voor individuele- of collectieve ondersteuning met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie.

Vrijwilligers worden hierbij altijd ondersteunt door een professionele coördinator en worden gericht geschoold.

Wat is het inhoudelijke effect van de maatregel?

- Verlagen aantal tweedelijns maatwerkvoorzieningen en intensiteit door substitutie met algemene voorzieningen.

- Actief zoeken naar oplossing voor ad hoc vraagstukken binnen algemene voorzieningen door Brugfunctionarissen in wekelijkse afstemmomenten.

- Algemene voorzieningen bieden platform voor preventie door stimuleren van bewegen. Leren en ontmoeten.

- Algemene voorzieningen initiëren en stimuleren/ondersteunen onderlinge hulp van inwoners.

Wat is het beoogde financiële effect dat we van deze maatregel verwachten en op welk moment?

2020 2021 2022 2023 2024

49.000 131.000 135.000 138.000 141.000

Baten: Besparing van 2,5% op hulp bij het huishouden en een besparing van 2,5% op Begeleiding Individueel. Dit moet gezien worden als een beredeneerde ambitie. Er kan bespaard worden door meer inzet van het voorliggende veld, maar omdat dit al enige jaren plaatsvindt ramen we de

besparingsmogelijkheden conservatief. Het beoogde financiële effect is berekend op basis van de uitgaven voor BGI en HBH. Hierop is 2,5% besparing geraamd. Bij de raming voor deze uitgaven is bij de Wmo rekening gehouden met de groei van het aantal 75-plusser.

Wat is het verschil ten opzichte van het verleden?

Op dit moment wordt al maatwerk vraag afgevangen in de algemene voorzieningen. Voor 2020 hebben we (subsidie)afspraken gemaakt over het vergroten en uitbouwen van ondersteuning met vrijwilligers bij het verzorgen van maaltijden, vervoer, huishoudelijke taken en hulp bij financiën. Op basis van de ervaringen die we hebben opgedaan in de voorliggende periode willen we dit intensiveren. Er is een belangrijke relatie met de maatregel Wmo: begeleiding groep basis binnen de algemene voorziening.

Wat is het effect van deze maatregel voor de inwoners?

Inwoners worden toegerust om meer zelf op te lossen. Inwoners worden collectief ondersteunt door professional in voorliggend veld of individueel door vrijwilliger(s).

Wat is er voor nodig om deze maatregel uit te kunnen voeren?

- Voldoende capaciteit in voorliggend veld om groei van de vraag op te vangen.*

- Consistente contractmanagement op de subsidieaccounts.

- Brugfunctionaris die doorverwijzing naar voorliggende voorziening ondersteunt.

* Een groot deel van de Wmo begeleiding individueel wordt ingezet voor inwoners onder de 30 jaar (44%).

Dit in tegenstelling tot andere Wmo voorzieningen die met name worden ingezet bij 75-plussers. Dit betekent wellicht dat algemene voorzieningen meer dan nu vanuit jeugd- en jongerenwerk geboden zou moeten worden of dat nagedacht wordt over her allocatie van subsidiemiddelen.

(21)

21 Wat zijn de risico’s van deze maatregel voor de inwoners, voor de gemeente, voor anderen?

- Beperkt. Mogelijk belasting van inwoners en mantelzorgers wordt opgevangen met vervangende vrijwilligersdienstverlening of door betere toerusting om zaken zelf te doen.

Wat is de planning en rol van de gemeenteraad?

De maatregel loopt. Dit betreft een technische maatregel die binnen bestaand beleid en bestaand mandaat kan worden uitgevoerd. In dit kader maken we resultaatafspraken met de SWOP. We hanteren deze werkwijze al enige jaren en hebben subsidieafspraken gemaakt met de SWOP voor 2020, waarin we het substitueren van maatwerk door algemene voorzieningen intensiveren.

(22)

22 T2 Jeugd: afgrenzen ten opzichte van de Wet Langdurige zorg

Waarom nemen we deze maatregel?

Er zijn meerdere wetten waar hulp voor jeugdigen uit gefinancierd kan worden, waaronder de Wlz. De Wlz is een voorliggende voorziening. De Wlz wordt toegankelijk voor langdurige ggz problematiek. Strakkere sturing op financiering en heldere afbakening ten opzichte van de Wlz is nodig om te voorkomen dat hulp onnodig en onterecht voor rekening van de Jeugdwet komen. Het gaat hierbij zowel om uitstroom als het voorkomen van instroom van jeugdigen die recht hebben op Wlz.

Wat is het inhoudelijke effect van de maatregel?

- jeugdigen met financiering vanuit de jeugdwet (wonen met verblijf) welke recht hebben op een Wlz indicatie worden overdragen aan de Wlz.

- voorkomen van nieuwe instroom van jeugdigen die recht hebben op financiering vanuit de Wlz.

Wat is het beoogde financiële effect dat we van deze maatregel verwachten en op welk moment?

2020 2021 2022 2023 2024

- 210.000 210.000 210.000 210.000

Wonen met verblijf jeugdhulp kost tussen de € 125 tot € 300 per etmaal, afhankelijk van de zorgzwaarte.

Het gaat om kinderen in de zwaardere groep. In totaal kregen in 2019 54 kinderen jeugdhulp met verblijf en behandeling. Een heel klein deel zal in aanmerking komen voor overdracht naar de Wlz. Uitgegaan is van 2 kinderen, waarvoor gemiddeld 105.000 euro per jaar wordt uitgegeven.

Wat is het verschil ten opzichte van het verleden?

Het kan zijn dat er nu hulp wordt verleend vanuit de Jeugdwet die door de Wlz kan worden betaald. Door deze maatregel komt de inzet van hulp bij de juiste partij te liggen.

Wat is het effect van deze maatregel voor de inwoners?

Er worden geen inhoudelijke effecten gezien voor onze inwoners. Het betreft hier continuering van zorg gefinancierd vanuit ander wetgeving. Als cliënten onder de Wlz komen te vallen geldt wel een eigen bijdrage voor woningaanpassingen, mochten deze nodig zijn.

Wat is er voor nodig om deze maatregel uit te kunnen voeren?

De maatregel kan worden uitgevoerd binnen de bestaande formatie. De maatregel wordt afgestemd met het regionale project ‘Lobby Wlz’.

Wat zijn de risico’s van deze maatregel voor de inwoners, voor de gemeente, voor anderen?

Er worden geen risico’s gezien.

Wat is de planning en rol van de gemeenteraad?

Dit betreft een technische maatregel die binnen bestaand beleid en bestaand mandaat kan worden uitgevoerd.

Start uitvoering maatregel: oktober 2020.

(23)

23 T3 Wmo: Toeleiden Wet Langdurige zorg/ Zorgverzekeringswet

Waarom nemen we deze maatregel?

Er zijn meerdere wetten waar hulp aan volwassenen uit gefinancierd kan worden, waaronder de Wlz en de zorgverzekeringswet. Beide wetten zijn voorliggende voorzieningen. Er zijn inwoners met een Wlz indicatie die deze niet uitnutten. Ook zijn er inwoners die tegen deze grens van de Wmo aanlopen maar nog geen initiatief hebben genomen om een indicatie aan te vragen.

Strakkere sturing op financiering en heldere afbakening ten opzichte van de Wlz en de zorgverzekeringswet is nodig om te voorkomen dat hulp onnodig en onterecht voor rekening van de Wmo komt. Het gaat hierbij zowel om uitstroom als het voorkomen van instroom in de Wmo van inwoners die recht hebben op Wlz en/of de zorgverzekeringswet.

Wat is het inhoudelijke effect van de maatregel?

- Uitstroom uit de Wmo door toeleiding naar de Wlz en zorgverzekeringswet.

- voorkomen van nieuwe instroom in de Wmo wanneer er een indicatie is of deze kan worden aangevraagd.

Wat is het beoogde financiële effect dat we van deze maatregel verwachten en op welk moment?

2020 2021 2022 2023 2024

20.500 41.000 41.000 41.000 41.000

Baten: de bedragen zijn gebaseerd op ramingen van aantallen klanten, waarbij € 8.900,- per klant wordt berekend (dit is de som van de gemiddelde kosten van een inwoner die Hbh en BGG gebruikt. € 2.900 +

€ 6.000= €8.900,-). We verwachten tussen de 4 en 5 klanten per jaar volledig over te dragen naar de Wlz.

Wat is het verschil ten opzichte van het verleden?

In grenssituaties Wmo/ Wlz/ zorgverzekeringswet is er grijs gebied over wie verantwoordelijk is voor welke hulp. Door deze maatregel wordt een afwegingskader geformuleerd en komt de inzet van hulp bij de juiste partij te liggen. Vanaf 1 juli 2020 bestaat landelijk ook de mogelijkheid om het controleren op de Wlz- beschikking te automatiseren. Voor die tijd moest dat handmatig worden gedaan.

Wat is het effect van deze maatregel voor de inwoners?

Het betreft hier continuering van zorg gefinancierd vanuit een andere wetgeving. De Wlz en de

zorgverzekeringswet zijn in veel gevallen minder aantrekkelijk voor inwoners vanwege de (hogere) eigen bijdrage en beperkte inzet. Vanwege de (hogere) eigen bijdrage heeft dit directe consequenties voor het inkomen van inwoners. De eigen bijdrage Wlz is inkomensafhankelijk.

Wat is er voor nodig om deze maatregel uit te kunnen voeren?

- De maatregel kan worden uitgevoerd binnen de bestaande formatie.

- Om inwoners te ondersteunen bij het te gelde maken van hun indicatie of het aanvragen van een indicatie willen we inwoners begeleiden door onafhankelijk clientondersteuners.

Wat zijn de risico’s van deze maatregel voor de inwoners, voor de gemeente, voor anderen?

-Mogelijk meer bezwaren - weerstand vanuit inwoners

Wat is de planning en rol van de gemeenteraad?

De maatregel loopt. Dit betreft een technische maatregel die binnen bestaand beleid en bestaand mandaat kan worden uitgevoerd.

(24)

24 T4 Jeugd: afgrenzen ten opzichte van de zorgverzekeringswet

Waarom nemen we deze maatregel?

Er zijn meerdere wetten waar hulp voor jeugdigen uit gefinancierd kan worden, waaronder de Zvw. De Zvw is een voorliggende voorziening. Zodra een jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt ontstaat recht op een vergoeding vanuit de Zvw. Aanbieders moeten dit regelen. Dit gebeurt vaak, maar niet altijd. Strakkere sturing op financiering en heldere afbakening ten opzichte van de Zvw is nodig om te voorkomen dat hulp onnodig en onterecht voor rekening van de Jeugdwet komen. Het gaat hierbij om uitstroom van jeugdigen uit de jeugdhulp die recht hebben op Zvw.

Wat is het inhoudelijke effect van de maatregel?

Stopzetten en terugvordering van ten onrechte betaalde hulp voor 15 -20 kinderen.

Wat is het beoogde financiële effect dat we van deze maatregel verwachten en op welk moment?

2020 2021 2022 2023 2024

13.100 26.000 26.000 26.000 26.000

Baten: Dit bedrag is gebaseerd op een analyse van het aantal 18+ kinderen dat ggz hulp krijgt en het bedrag per kind.

Wat is het verschil ten opzichte van het verleden?

Nu krijgt een beperkt aantal jeugdigen van boven de 18 ggz hulp vanuit de Jeugdwet. Door deze maatregel komt de inzet van hulp bij de juiste partij te liggen.

Wat is het effect van deze maatregel voor de inwoners?

Er worden geen effecten gezien voor onze inwoners. Het gaat om een zakelijke afwikkeling tussen de aanbieder, de Zvw en de gemeente.

Wat is er voor nodig om deze maatregel uit te kunnen voeren?

- Tijd voor contact met de aanbieder, intrekken beschikking en eventuele terugvordering van ten onrechte verstrekte middelen. Dit kan binnen de huidige formatie.

- Mogelijk kan het inkoopbureau hier een rol bij spelen.

Wat zijn de risico’s van deze maatregel voor de inwoners, voor de gemeente, voor anderen?

Geen.

Wat is de planning en rol van de gemeenteraad?

Dit betreft een technische maatregel die binnen bestaand beleid en bestaand mandaat kan worden uitgevoerd.

Uitvoering maatregel: vierde kwartaal 2020.

(25)

25 T5 Jeugd: afgrenzen ten opzichte van passend onderwijs

Waarom nemen we deze maatregel?

Er zijn meerdere wetten waar hulp voor jeugdigen uit gefinancierd kan worden, waaronder passend onderwijs. Het (landelijke) beeld bestaat dat hulp die vanuit passend onderwijs zou moeten worden geboden is verschoven naar de Jeugdwet. Passend onderwijs is echter een voorliggende voorziening. Er is een afwegingskader dat door de kernteams wordt gebruikt, maar (nog) niet door passend onderwijs en waarschijnlijk ook niet door andere verwijzers. Strakkere sturing op financiering en heldere afbakening ten opzichte van passend onderwijs is nodig om te voorkomen dat hulp onnodig en onterecht voor rekening van de Jeugdwet komt. Het gaat hierbij vooral om het voorkomen dat jeugdigen onterecht de jeugdhulp

instromen, maar ook om uitstroom naar passend onderwijs.

Wat is het inhoudelijke effect van de maatregel?

Beperken oneigenlijke instroom vanuit (passend) onderwijs en bevorderen uitstroom naar passend onderwijs.

Wat is het beoogde financiële effect dat we van deze maatregel verwachten en op welk moment?

2020 2021 2022 2023 2024

0 10.500 21.000 21.000 21.000

Baten: Het financiële effect is een inschatting. Aanname. 10% besparing op ggz begeleiding school van 210.000 euro.

Wat is het verschil ten opzichte van het verleden?

Het is nu een grijs gebied wat jeugdhulp en wat passend onderwijs is. Straks is er voor alle partijen een helder beeld over wie verantwoordelijk is voor welke hulpverlening, wat zou moeten leiden tot minder beroep op de Jeugdwet.

Wat is het effect van deze maatregel voor de inwoners?

Betere afstemming jeugdhulp en passend onderwijs.

Wat is er voor nodig om deze maatregel uit te kunnen voeren?

De maatregel kan worden uitgevoerd binnen de bestaande formatie. De maatregel moet worden geïmplementeerd bij de samenwerkingsverbanden van het regulier onderwijs en passend onderwijs.

Overleg met hen kan leiden tot aanpassing van het afwegingskader.

Wat zijn de risico’s van deze maatregel voor de inwoners, voor de gemeente, voor anderen?

De opbrengsten zijn lastig in te schatten, omdat geen zicht is in de omvang van het ‘oneigenlijk’ gebruik van jeugdhulp.

Wat is de planning en rol van de gemeenteraad?

Dit betreft een technische maatregel die binnen bestaand beleid en bestaand mandaat kan worden uitgevoerd. De planning van de uitvoering is afhankelijk van het resultaat van het overleg met de samenwerkingsverbanden, dat is opgestart.

(26)

26 T6 Wmo: aanbieders aansturen op resultaatverplichtingen

Waarom nemen we deze maatregel?

De inzet van tweedelijns voorzieningen moet zelfredzaamheid inwoners vergroten (waar mogelijk). Dit betekent dat de inzet van tweedelijns voorzieningen tijdelijk moet zijn (waar mogelijk). Bij zorgaanbieders ontbreekt vaak een prikkel om af te schalen. Dit vraagt regie om vanuit gemeente, concrete

resultaatafspraken over de duur en voortgang en het meten daarvan.

De maatregel is van toepassing op een deel van de inwoners die gebruik maakt van individuele begeleiding met ontwikkelpotentieel.

Wat is het inhoudelijke effect van de maatregel?

Hogere doelmatigheid en kortere ondersteuning door:

a) verwachte tijdsgebonden resultaten op te nemen in de beschikking.

b) een begeleidingsplan van aanbieders met daarin hoe resultaten gehaald worden.

c) regie vanuit Wmo taakveld op voortgang en opbrengst.

Wat is het beoogde financiële effect dat we van deze maatregel verwachten en op welk moment?

2020 2021 2022 2023 2024

- 25.000 52.000 53.000 54.000

De raming is als volgt beredeneerd:

20% van de voorzieningen BGG en BGI hebben ontwikkelpotentieel 20% van het budget voor BGG en BGI, ad € 2.500.000,- in 2021 is € 500.000

We verwachten 10% te kunnen besparen op deze kosten door de aanbieders aan te sturen op resultaat 10% van € 500.000 is € 50.000,- voor 2021.

We ramen in 2021 € 25.000,- omdat de maatregel ingevoerd wordt bij heronderzoek van bestaande voorzieningen en bij nieuwe voorzieningen.

Wat is het verschil ten opzichte van het verleden?

Inwoners met een voorziening voor individuele begeleiding of groepsbegeleiding met een specifiek ontwikkelpotentieel stellen in samenspraak met de Wmo consulent resultaatafspraken op. De aanbieder krijgt opdracht om deze resultaten te realiseren. Dit betekent dat Wmo consulenten de voortgang scherper volgen en aanbieders hierop aanspreken.

Wat is het effect van deze maatregel voor de inwoners?

Inwoners worden toegerust om zo zelfstandig mogelijk te leven.

De communicatie met inwoners over het bereiken van de doelen die zij nastreven wordt geïntensiveerd.

Wat is er voor nodig om deze maatregel uit te kunnen voeren?

- de maatregel kan worden uitgevoerd binnen de bestaande formatie.

- vraagt om instrumenteren

- vraagt om inrichting van computersystemen.

- actieve betrokkenheid en zakelijk contractmanagement.

Wat zijn de risico’s van deze maatregel voor de inwoners, voor de gemeente, voor anderen?

- Zeer beperkt voor inwoners. Regie op hun voorziening wordt in samenspraak versterkt.

- Met aanbieders moeten afspraken worden gemaakt over hun outcome.

- Voor de gemeente is er sprake van spanning tussen hoge werkdruk in Wmo taakveld en de zorgvuldige uitvoering van het resultaatgerichte werken.

Wat is de planning en rol van de gemeenteraad?

De maatregel wordt op dit moment uitgewerkt. Dit najaar wordt die stap voor stap ingevoerd. Dit betreft een technische maatregel die binnen bestaand beleid en bestaand mandaat kan worden uitgevoerd.

(27)

27 T7 Jeugd: minder stapeling en meer afbouwen

Waarom nemen we deze maatregel?

Dure jeugdhulp trajecten onderscheiden zich door stapeling van zorg en lange duur. De vraag is of dit altijd effectief en goed is voor jongeren. In de afgelopen 3½ jaar zijn voor ruim 1100 jongeren hoog complexe of hoog intensieve trajecten ingezet. Deze trajecten kostten in deze periode gezamenlijk € 11,7 miljoen euro.

De gemiddelde van deze trajecten zijn € 10.600 per jongere (bron Initi8). Ook signaleren we bij scholen voor speciaal onderwijs dat jongeren (jarenlang) veel hulp krijgen.

Met deze maatregel willen we normaliseren kracht bijzetten, minder stapeling van zorg en meer regie op de duur en voortgang van trajecten.

Wat is het inhoudelijke effect van de maatregel?

Kinderen en gezinnen worden minder afhankelijk van hulp en meer inzet op hulp die evidence based is.

Wat is het beoogde financiële effect dat we van deze maatregel verwachten en op welk moment?

.

2020 2021 2022 2023 2024

- 82.500 165.000 165.000 165.000

Baten: 3% van de specialistische ambulante en jeugd ggz zorg. In totaal gaven we in 2019 ongeveer 6,65 miljoen euro aan deze twee productcategorieën uit. Hiervan moet 0,44 fte aan extra inzet lokaal team worden afgetrokken. 2021 is een aanloopjaar, waarbij uitgegaan wordt dat 50% van de opbrengsten worden gerealiseerd.

Wat is het verschil ten opzichte van het verleden?

Minder stapeling van zorg, verlagen van de duur en intensiteit van tweedelijns voorzieningen ten opzichte van nu.

Wat is het effect van deze maatregel voor de inwoners?

Kinderen en ouders en aanbieders zullen vaker geconfronteerd worden met een kritisch gesprek of stapeling en/of verlengen van jeugdhulp zin heeft.

Wat is er voor nodig om deze maatregel uit te kunnen voeren?

- 0,44 fte uren in de toegang (hierin is voorzien bij de kadernota) om te traceren wanneer sprake is van stapeling (bij andere verwijzer dan kernteam) en dialoog met ouders/jongere en aanbieders op casusniveau aan te gaan en meer regie te voeren door kernteam.

- een stevige contractmanager die de discussie met aanbieders op organisatieniveau durft en kan aangaan (de vacature is inmiddels ingevuld).

- een verordening die het mogelijk maakt te sturen op aanbieders na verwijzing huisarts.

Wat zijn de risico’s van deze maatregel voor de inwoners, voor de gemeente, voor anderen?

- Het risico bestaat dat aanbieders niet mee willen werken omdat ze hier geen of beperkt belang bij hebben.

- Het risico is dat het verminderen van hulp leidt tot verergering van problematiek op langere termijn. Een goede inschatting van de mogelijke inhoudelijke effecten per casus is nodig.

- Het is voor professionals niet altijd makkelijk om de mogelijkheden van afschalen en minder stapeling te bepalen.

Wat is de planning en rol van de gemeenteraad?

Dit betreft een technische maatregel die binnen bestaand beleid en bestaand mandaat kan worden uitgevoerd. Wanneer aanpassing van de verordening nodig is wordt deze op een later moment aan u voorgelegd (zie de politieke maatregel Jeugd: P1 normaliseren en de medicaliseren).

Planning uitvoering: afhankelijk van het vrijgeven van de extra formatie en het tempo van werving.

(28)

28 T8 Jeugd: Tarief lokale aanbieder

Waarom nemen we deze maatregel?

Per 2020 worden in de regio de tarieven voor instellingen en vrij gevestigden om inkoop juridische redenen gelijk getrokken. Omdat er sprake is van één inkoopprocedure voor beide soorten aanbieders, mag er geen onderscheid in tarief worden gemaakt aldus juristen. Kleine organisaties en vrij -gevestigden hebben minder vaste lasten dan grotere.

Wat is het inhoudelijke effect van de maatregel?

Prijsafspraken over een minder hoog tarief met een kleine aanbieder in onze gemeente.

Wat is het beoogde financiële effect dat we van deze maatregel verwachten en op welk moment?

2020 2021 2022 2023 2024

0 21.000 21.000 21.000 21.000

Baten: verschil tussen instellingstarief en vrij gevestigden tarief huidige declaraties x het aantal kinderen dat hulp krijgt van deze aanbieder.

Wat is het verschil ten opzichte van het verleden?

We zijn minder geld kwijt voor dezelfde hulp.

Wat is het effect van deze maatregel voor de inwoners?

Er worden geen effecten gezien voor onze inwoners. Zij blijven dezelfde hulp krijgen.

Wat is er voor nodig om deze maatregel uit te kunnen voeren?

- de maatregel kan worden uitgevoerd binnen de bestaande formatie.

- contractonderhandeling met de aanbieder.

Wat zijn de risico’s van deze maatregel voor de inwoners, voor de gemeente, voor anderen?

- Het risico bestaat dat aanbieder niet meewerkt omdat ze hier geen of beperkt belang bij hebben.

Wat is de planning en rol van de gemeenteraad?

Dit betreft een technische maatregel die binnen bestaand beleid en bestaand mandaat kan worden uitgevoerd.

Afspraken maken met aanbieder: oktober-december 2020.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze aanbeveling ziet op het in gesprek gaan met cliënten en burgers om een goed beeld te krijgen van hun ervaringen, vragen en zorgen rond privacy en wat de gemeente kan doen om

Een globale vergelijking op onderdelen leert dat Asten ten opzichte van de andere Peelgemeenten lagere netto lasten bij Basisondersteuning, Minimabeleid en bijstand, en Wmo

In de begroting staan de plannen van de gemeente voor 2022, wat die plannen kosten en welke inkomsten we kunnen verwachten.. Om ruimte te bieden aan een nieuwe gemeente- raad,

Sociaal Domein: we maken, naast de wettelijke verplichtingen, ook niet- wettelijke keuzes als dat mogelijk is: vooral voor jongere generaties.. Bestuur & Organisatie: we

Vanaf 2015 ontvangt de gemeente aanvullende financiële middelen uit het gemeentefonds (integratie-uitkering Wmo, integratie-uitkering Jeugd, integratie-uitkering Participatiewet) voor

“We zetten in op een samenleving waarin het welzijn van onze inwoners centraal staat en waarin inwoners zich bij elkaar betrokken voelen?. Daar waar nodig faciliteert de gemeente

• Raadsleden geven aan welke aandachtspunten zij hebben voor de verdere ontwikkeling van de sociaal teams op basis van de financiële cijfers, tussenevaluatie en

De insteek die de gemeente Asten samen met haar inwoners en ketenpartners (lokale partners in het sociaal netwerk Asten, Peelgemeenten (Deurne, Asten, Someren, Laarbeek,