• No results found

BAAC - BILAN. RAPPORT 2011/B1723 Heeze-Leende (NB) - Heeze, Sint Nicasiusstraat. Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BAAC - BILAN. RAPPORT 2011/B1723 Heeze-Leende (NB) - Heeze, Sint Nicasiusstraat. Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BAAC - BILAN

RAPPORT 2011/B1723

Heeze-Leende (NB) - Heeze, Sint Nicasiusstraat

Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven

in opdracht van Tritium Advies B.V.

(2)
(3)

Rapport-ID

Titel Heeze-Leende (NB) - Heeze, Sint Nicasiusstraat.

Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven

ISSN 1873 9350

Rapportnummer 2011/B1723

Aantal pagina's 62

Opdrachtgever Tritium Advies B.V.

Contactpersoon opdrachtgever Mw. D. Hollander

Onderzoekskader Nieuwbouw

Projectleider BAAC Mw. M. Mostert

Auteur(s) Mw. M. Mostert

Kaarten en afbeeldingen Dhr. J. van Gestel

Datum definitief 17-1-2011

Digitale versie nee

Verzending definitief aan Opdrachtgever, RCE Dhr. C. Verbeek Seniorarcheoloog Akkoord BAAC

Datum Paraaf

A: Graaf van Solmsweg 103 P: 5222 BS ’s -Hertogenbosch T: (073) 6136219 F: (073) 6149877 E:

denbosch@baac.nl

W:

www.baac.nl

A: Postbus 2015 P: 7420 AA Deventer T: (0570) 670055 F: (0570) 618430 E:

deventer@baac.nl

W:

www.baac.nl

© BAAC 2010

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, elektronisch databestand of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave dient men zich tot de uitgever te wenden.

(4)
(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord ...7

Samenvatting...9

1 Inleiding ...11

1.1 Administratieve gegevens project ...11

1.2 Ligging en grondgebruik van het plangebied...12

2 Vooronderzoek...13

3 Inventariserend veldonderzoek...15

3.1 Onderzoeksvragen ...15

3.2 Onderzoeksmethode ...16

3.3 Resultaten van het proefsleuvenonderzoek ...18

3.4 Interpretatie en datering ...22

4 Toetsing en beantwoording van de onderzoeksvragen...23

5 Waardering ...27

6 Conclusie en selectieadvies ...28

7 Literatuur ...29

Bijlage 1: Lijst met afkortingen conform ASB ...31

Bijlage 2: Programma van Eisen ...33

Bijlage 3: Profielen ...49

Bijlage 4: Vlaktekeningen ...51

Bijlage 5: NAP-hoogtes van het vlak en maaiveld ...53

Bijlage 6: Coupes ...55

Bijlage 7: Sporenlijst...57

Bijlage 8: Vondstenlijst...60

Bijlage 9: Overzicht archeologische perioden ...61

Bijlage 10: Overzicht geologische perioden ...62

Figuren Fig. 1: Ligging van het plangebied in de regio. ...12

Fig. 2: Ligging van de werkput binnen het plangebied, zoals opgenomen in het PvE. ...16

Fig. 3: Ligging van de werkputten binnen het plangebied...17

Fig. 4: Profiel 1 in werkput 1. ...18

Fig. 5: Profiel 3 in werkput 2 met kuilen die door de A-horizont zijn gegraven. ...19

Fig. 6: Alle sporenkaart. ...20

Fig. 7: Ligging van de werkputten op het minuutplan uit begin negentiende eeuw. ...24

(6)
(7)

Voorwoord

Per 1 januari 2010 is Fontys Bilan opgegaan in het archeologisch onderzoeksbureau BAAC bv en daarmee is

deze rapportage een uitgave van BAAC bv. Wanneer u vragen en/of opmerkingen met betrekking tot dit

rapport heeft, kunt u contact opnemen met BAAC bv. Onze contactgegevens vindt u voorin dit rapport.

(8)
(9)

Samenvatting

Op 1 december 2009 verleende Tritium Advies B.V. aan BILAN opdracht voor een inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven van het plangebied Sint Nicasiusstraat in Heeze in de gemeente Heeze- Leende (provincie Noord-Brabant).

Aan de hand van de gegevens uit het vooronderzoek is gebleken dat het plangebied zich bevindt in de oude dorpskern van Heeze. Op historische kaarten vanaf begin negentiende eeuw is de Sint Nicasiusstraat te zien, net als de oostelijk gelegen Kapelstraat. Langs de Kapelstraat was lintbebouwing aanwezig en het plangebied was in gebruik als akker of tuin.

Uit het booronderzoek is gebleken dat de oorspronkelijke bodem in heel het plangebied is verstoord. De bodem is wel opgehoogd, maar van een typisch plaggendek was geen sprake. Onder de ophoog/verstoring, bevond zich direct de C-horizont. De bodem zou minstens 40 tot 60 cm vanaf de bovengrens van de C- horizont geroerd zijn. Gezien de ligging in de oude dorpskern van Heeze werd geadviseerd om een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uit te voeren.

Er werden totaal 47 sporen gedocumenteerd, bestaande uit kuilen. Deze sporen zijn ontstaan bij de ingebruikname van het plangebied, waarbij gewasbedden zijn aangelegd en mogelijk zand is gewonnen.

De sporen zijn ontstaan in de late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd, waarna het plangebied lange tijd in gebruik is geweest als akkergebied en door bemesting een dik pakket humeuze bovengrond is ontstaan.

Er werden geen bewoningssporen aangetroffen, alleen off-site patronen uit de late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd. Door de bodemingrepen in deze periode, zoals de winning van zand en de aanleg van gewasbedden, is het archeologisch niveau voor een deel verstoord. Omdat er tijdens het proefsleuvenonderzoek geen bewoningssporen werden aangetroffen worden deze ook niet verwacht. Waarschijnlijk bevond de bijbehorende bebouwing zich ten oosten van het plangebied, aan de Kapelstraat.

De inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats is laag. De vindplaats is als niet behoudenswaardig gewaardeerd en geadviseerd wordt om geen vervolgonderzoek uit te voeren. Dit selectieadvies dient, voordat bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, door de verantwoordelijke overheid te worden beoordeeld en onderschreven in een selectiebesluit.

Dit selectieadvies dient, voordat bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, door de verantwoordelijke

overheid te worden beoordeeld en onderschreven in een selectiebesluit.

(10)
(11)

1 Inleiding

Op 1 december 2009 verleende Tritium Advies B.V. aan BILAN opdracht voor een inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven van het plangebied Sint Nicasiusstraat in Heeze in de gemeente Heeze- Leende (provincie Noord-Brabant). De aanleiding voor het onderzoek is geplande nieuwbouw op de locatie. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek

1

, uitgevoerd in 2008, is een waarderend inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven aanbevolen.

De projectleiding was in handen van mw. M. Mostert. Het veldwerk werd uitgevoerd op 18 januari 2010.

Aan het onderzoek werkten mee: mw. M. Kooi en mw. M. Mostert onder de wetenschappelijke leiding van dhr. C. Verbeek (senior KNA-archeoloog). De gemeente Heeze-Leende trad op als verantwoordelijke overheid.

Het onderzoek werd uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 3.1) en het Programma van Eisen

2

(Bijlage 2).

1.1 Administratieve gegevens project

Provincie Noord-Brabant

Gemeente Heeze-Leende

Plaats Heeze

Toponiem Sint Nicasiusstraat

Straat Sint Nicasiusstraat

Hoekcoördinaten

ZW: x: 168317,9 y: 377139,9 NW: x: 168392,5 y: 377150,3 NO: x: 168388,4 y: 377121,5 ZO: x: 168339,6 y: 377103,6 Oppervlakte plangebied ca. 2500 m²

Kaartblad 51G

Opdrachtgever Tritium Advies B.V.

Uitvoerder BILAN

Onderzoekmeldingnummer 38937

KLIC meldingnummer 10G004752

BILAN projectcode B1723

Verantwoordelijke overheid Gemeente Heeze-Leende

KNA Versie 3.1

Beheer en plaats van documentatie BILAN

3

1 Ronsdags, E. 2008.

2 Verbeek, C. 2009.

3 Binnen twee jaar na afronding van het veldwerk zal de onderzoeksdocumentatie, conform de eisen van het depot, worden overgedragen aan het Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord-Brabant.

(12)

1.2 Ligging en grondgebruik van het plangebied

Het plangebied bevindt zich in het oostelijke deel van de bebouwde kom van Heeze, in de gemeente Heeze-Leende (provincie Noord-Brabant). Het gebied wordt in het zuiden begrensd door de Sint Nicasiusstraat en in het westen door de Gebroeders de Koningstraat. In het noorden en oosten werd het plangebied begrensd door naastgelegen percelen met bebouwingen en tuinen. De totale oppervlakte van het gebied bedraagt circa 2500 m².

Het plangebied was ten tijde van het onderzoek deels in gebruik als tuin (oost) en deels braakliggend (west). In de toekomst zullen drie appartementenvilla’s worden gebouwd met een ondergrondse stallingsgarage.

Fig. 1: Ligging van het plangebied in de regio.

(13)

2 Vooronderzoek

In 2008 is door Synthegra

4

een archeologisch vooronderzoek van het plangebied uitgevoerd, bestaande uit een archeologisch bureau- en karterend booronderzoek.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied ligt in een zone met niet gelaagde fluvioperiglaciale afzettingen, op de westelijke helling van het beekdal van de Groote Aa. Het plangebied is niet gekarteerd op de bodemkaart, omdat het binnen de bebouwde kom van Heeze ligt. Naar verwachting komen er hoge zwarte enkeerdgronden voor.

Heeze ligt aan de Kleine Dommel of Rul, die ten noordoosten van het plangebied stroomt. Deze beek is ontstaan uit een samenvloeiing van de Groote Aa en de Sterkselse Aa ter hoogte van het kasteel van Heeze dat ten oosten van het dorp ligt. Naast de oorspronkelijke kern bestond Heeze uit de gehuchten en buurtschappen Ginderover, Kruis, Strabrecht en Kreijl, Kerkhof en Ven. Tot ver in de 19e eeuw werd Heeze gekenmerkt door een lintstructuur van bebouwing langs de Geldropseweg, de Kapelstraat, de Leenderweg, de Emmerikestraat en de Schoolstraat, waaraan kleine concentraties boerderijen lagen. Deze straten vormden een driehoekige openbare ruimte, plaatse of heuvel genaamd, waar het vee werd verzameld.

Tussen deze hoofdwegen en de Kleine Dommel vonden van oudsher de landbouwontginningen plaats.

Sinds de twaalfde eeuw was het dorp onderdeel van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten. Het kasteel van Heeze, het Huis Eymerick, vormde het bestuurlijke centrum van de heerlijkheid. Dit twaalfde eeuwse kasteel werd in de zeventiende eeuw vervangen door een nieuw kasteel. Van het oorspronkelijke kasteel is alleen nog het zaalgebouw uit de vijftiende eeuw over. De eerste schriftelijke vermelding van de heerlijkheid stamt uit de twaalfde eeuw. In een oorkonde uit het jaar 1197 wordt vermeld dat de abdij van Averbode de vrijheid Sterksel bij Heeze, toen bekend als Stercsele, kocht van Hubertus, heer van Heeze.

Samen met de zogenaamde Zesgehuchten vormden beide plaatsen eeuwenlang een vrije heerlijkheid. In de Franse tijd, begin negentiende eeuw, werden alle heerlijke rechten in Nederland afgeschaft. Heeze en Leende werden zelfstandige gemeentes, die sinds 1997 samen één gemeente vormen. In tegenstelling tot het agrarisch gerichte Leende kende Heeze vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw een meer industriële ontwikkeling en werden er meerdere weeffabrieken opgericht.

Op de kaart van circa 1838-1857 blijkt dat de Kapelstraat-Geldropseweg al een bestaande weg is. Ook de St.Nicasiusstraat, die haaks hierop staat, bestaat al. Langs de Kapelstraat bevinden zich veel akkerperceeltjes. En wat lintbebouwing. Kasteel Heeze is duidelijk te zien ten oosten van de Kapelstraat.

Het plangebied bestaat uit akkerland en er is geen bebouwing aanwezig. Rond 1900 is de bebouwing langs de Kapelstraat toegenomen. In het plangebied is echter geen bebouwing aanwezig, maar bestaat uit een erf of tuin.

Op de kaart van circa 1955-1965 is te zien dat er ten westen van de Kapelstraat een hele wijk is ontstaan en

er een spoorlijn loopt. Ook is er in het verlengde van de St. Nicasiusstraat en de kruising met de Kapelstraat

een nieuwe doorgaande weg aangelegd, de Boschlaan, die ten noorden van Kasteel Heeze loopt. Het

plangebied lijkt nog steeds te bestaan uit erf of tuin.

(14)

Het perceel is tot nu toe in gebruik geweest als tuin en deels tennisbaan van het hotel aan de Kapelstraat.

In dit hotel verbleven in het begin van de vorige eeuw een aantal bekende (nationaal en internationaal) schilders die Heeze de naam van een schilderskolonie hebben gegeven en dus ook in Heeze veel werken gemaakt hebben. Aan de Kapelstraat ligt tegenwoordig de Hervormde Kerk. Deze is gebouwd op overblijfselen van de Sint Janskapel die in elk geval in 1761 aanwezig was. Dit zou de kapel van het kasteel geweest zijn. De kapel heeft verbouwingen gehad in 1826 en 1834 en kort na 1900 volgde “nieuwbouw”.

Naast de kerk heeft een gevangenis gelegen die een formele status had en dus een rijksgevangenis was. De St. Nicasiusstraat is zelf een oude weg die voorheen Akkerstraat heette en uiteindelijk na de aansluiting op de Molenstraat liep naar de toenmalige molen van Heeze.

Zowel op de IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) als op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant ligt het plangebied binnen bebouwd gebied en is niet gekarteerd. In het onderzoeksgebied zijn geen monumenten, onderzoeksmeldingen en waarnemingen aanwezig. Ook uit de directe omgeving (binnen een straal van 500 m) zijn alleen enkele onderzoeksmeldingen bekend, waarvan de resultaten in de meeste gevallen niet in Archis zijn vermeld.

Tijdens het booronderzoek bleek de oorspronkelijke bodem in heel het plangebied verstoord. De bodem is opgehoogd en van een typisch plaggendek was geen sprake. Onder de ophoog/verstoring, bevond zich direct de C-horizont. De bodem is minstens 40 tot 60 cm vanaf de bovengrens van de C-horizont geroerd. Er werden geen sporen van podzolisatie aangetroffen. Er werd door Synthegra geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te voeren. De SRE heeft namens de gemeente Heeze-Leende dit advies beoordeeld en heeft besloten dat het plangebied, gezien de ligging in de oude dorpskern, verder onderzocht diende te worden, door middel van een proefsleuf.

4 Rondags, E. 2008.

(15)

3 Inventariserend veldonderzoek 3.1 Onderzoeksvragen

Gezien de resultaten van het vooronderzoek bleef voor het plangebied een hoge verwachting bestaan voor het aantreffen van archeologische waarden en is een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven aanbevolen. Door middel van proefsleuven dient inzicht verkregen te worden in de aard, het karakter, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de relatieve kwaliteit van de archeologische waarden binnen het plangebied. Het inventariserende veldonderzoek dient antwoord te geven op de volgende, in het Programma van Eisen

5

gestelde vragen:

- Wat is de aard, omvang, kwaliteit en verloop van de archeologische sporen en sporenclusters?

- Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij?

- Uit welke periode dateren de sporen?

- Wat is de relatie van de sporen met de omgeving en het oorspronkelijke natuurlijke landschap?

- Wanneer zijn de archeologische sites als woonplaats in onbruik geraakt?

- Wanneer is het plangebied in cultuur gebracht en het antropogeen dek gevormd?

- Indien het onderzoek geen archeologische resten of categoraal beperkte archeologische fenomenen (bijvoorbeeld alleen losse vondsten) oplevert, welke verklaring is hiervoor dan te geven? Is er (bijvoorbeeld) sprake van: aantoonbare afwezigheid van bewoning en / of actief landgebruik, verstoring van antropogene aard, beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door bodemprocessen, beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door werk- of weersomstandigheden?

- Wat is per archeologische site in het onderzoeksgebied:

a. de ligging (inclusief diepteligging) en begrenzing b. de geologische en/of bodemkundige eenheid c. de omvang (inclusief verticale dimensies) d. aard /complextype / functie

e. de samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia) f. de vondst- en spoordichtheid

g. de stratigrafie

h. de ouderdom, periodisering, typechronologische classificatie

- Zijn er aanwijzingen voor landgebruik (off-site-patronen) in de zin van wegen, percelering, akkers, grondstofwinning, vennen, etc?

- Wat is de fysieklandschappelijke ligging van de sites (geologie, bodemkunde, geomorfologie, afstand tot water, reliëf)?

- Welke postdepositionele processen hebben zich afgespeeld en wat is het effect daarvan? Wat is de invloed van het gevormde esdek op de archeologische niveaus? Dekt het esdek alle sporen af of zijn er ook sporen gegraven vanuit of door het esdek?

- In hoeverre worden de archeologische waarden bedreigd door de toekomstige bestemming?Indien archeologische waarden worden bedreigd, kunnen dan beheersmaatregelen worden getroffen?

5 Verbeek, C. 2009.

(16)

3.2 Onderzoeksmethode

Het veldwerk en de uitwerking werden uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 3.1) en het Programma van Eisen voor dit project.

Het onderzoeksgebied diende representatief gewaardeerd te worden door middel van één proefsleuf van 50 x 5 m, waarbij minimaal 250 m

2

archeologisch leesbaar vlak werd aangelegd waardoor een dekking van 10% ontstond (fig. 2). Door lokale omstandigheden kon dit echter niet gerealiseerd worden. Er was een bomenhaag aanwezig waardoor het noodzakelijk was de werkput in twee delen aan te leggen. Hierdoor ontstond een westelijke werkput (werkput 1 van circa 17 bij 5) en een oostelijke werkput (werkput 2 van circa 32 bij 5 m) (fig. 3). Werkput 2 werd aangelegd in de tuin van het hotel aan de Kapelstraat. In de tuin waren bomen, kabels, beregeningsbuizen en leidingen aanwezig die de aanleg bemoeilijkten. Op sommige plaatsen kon hierdoor de werkput niet tot op het archeologisch vlak worden aangelegd.

Fig. 2: Ligging van de werkput binnen het plangebied, zoals opgenomen in het PvE.

De proefsleuven werden aangelegd met een graafmachine met gladde bak. Er werd één opgravingsvlak

aangelegd op het relevante spoorniveau. Bij de aanleg van de vlakken werd laagsgewijs verdiept. Bij het

verdiepen naar het definitieve opgravingsvlak werd het vlak afgezocht op aanlegvondsten en werden deze

verzameld in vakken van 5 x 5 m. Sporen werden alleen gecoupeerd voor zover dat noodzakelijk was voor

het beantwoorden van de onderzoeksvragen en de waardering van de vindplaats. De meetpunten werden

met behulp van een meetsysteem gekoppeld aan het landelijke coördinatennet.

(17)

Het opgravingsvlak werd waar nodig geschaafd, gefotografeerd, ingekrast en getekend op schaal 1:50. Het vlak en het maaiveld werden gewaterpast. Er werden foto’s gemaakt van de algemene situatie, de vlakken en de profielen.

Er werden in totaal vijf kolommen van het lengteprofiel gedocumenteerd (tekening, beschrijving en foto) en geïnterpreteerd.

Fig. 3: Ligging van de werkputten binnen het plangebied.

(18)

3.3 Resultaten van het proefsleuvenonderzoek 3.3.1 Stratigrafie

Er werden in totaal vijf kolommen van het lengteprofiel gedocumenteerd (tekening, beschrijving en foto) en geïnterpreteerd

6

. Door de eerder genoemde problemen bij de aanleg van werkput 2 was het daarin niet mogelijk de profielen op gelijke afstand van elkaar te zetten en werden de profielen aangelegd op plaatsen waar dat mogelijk was.

In werkput 1 was een humeuze A-horizont aanwezig die bestond uit verschillende lagen. De bovenste 20 tot 30 cm bestond uit donkergrijsbruin, matig siltig, zwak humeus zand met bijmenging van gravel

7

. De laag daaronder was 20 tot 36 cm dik en bestond uit donkerbuingrijs, zwak humeus, matig siltig zand met insluitsels van houtskool. Onder een 14 tot 28 cm dikke grijsbruine laag die houtskool en baksteenfragmenten bevatte was in het oostelijke deel van deze werkput nog een ruim 10 cm dikke lichtgrijsbruine laag met oxidatievlekken aanwezig. De totale dikte van de A-horizont bedroeg 80 tot ruim 90 cm.

Onder de A-horizont bevond zich een 30 tot 60 cm dik pakket verrommelde of geroerde grond, die bestond uit geelwit gebrokt matig siltig zand en zwak zandig leem met enkele bruingrijze vlekken en oxidatievlekken en daaronder een bruingrijze laag met gele vlekken (fig. 4).

De C-horizont bestond uit witgeel, matig siltig zand en zwak zandige leem met veel oxidatievlekken. Naar onderen toe werd de C-horizont witgeel, sterk siltig, zeer fijn zand met veel oxidatievlekken.

Fig. 4: Profiel 1 in werkput 1.

In werkput 2 was een humeuze A-horizont aanwezig die bestond uit een verschillende lagen. De bouwvoor was 20 tot 40 cm dik en bestond uit donkerbruingrijs, matig humeus zand met baksteenfragmenten. Naar onderen toe werd de A-horizont lichter van kleur, bruingrijs en lichtbruingrijs en was zwak humeus. De

6 Interpretatie van de profielen in overleg met een fysisch geograaf, de profielen zijn opgenomen in bijlage 3.

7 Op deze plaats heeft een tennisbaan gelegen.

(19)

totale dikte van de A-horizont bedroeg 40 tot 70 cm. In de profielen 2 en 3 zijn kuilen te zien die zich onder en in de A-horizont bevinden (fig. 5), deze kuilen zijn vanuit de A-horizont gegraven.

De C-horizont bestond uit geel, matig siltig, matig fijn zand met oxidatievlekken. Tussen de A- en de C- horizont was in grote delen van de werkput een 10 tot minimaal 20 cm dikke verrommelde laag aanwezig die wit grijsbruin gebrokt of grijs lichtbruingrijs gevlekt was, een A/C-horizont.

Fig. 5: Profiel 3 in werkput 2 met kuilen die door de A-horizont zijn gegraven.

Uit de profielen is gebleken dat de bodem in het plangebied geroerd is. In werkput 1 is een dikke

verrommelde laag aanwezig waaruit blijkt dat de bodem is omgezet en verstoord tot op grote diepte. Deze

verstoringen zijn veroorzaakt door bodemingrepen waarbij de bodem substantieel is omgezet,

waarschijnlijk reeds voor de vorming van het esdek. In werkput 2 zijn de verstoringen minder diep, maar

ook hier is materiaal vanuit de A- en de C-horizont vermengd tot een A/C-horizont van minimaal 10 tot 20

cm diep.

(20)

3.3.2 Sporen en structuren

De aangetroffen sporen bestaan uit 47 kuilen die in het hele onderzoeksgebied werden aangetroffen. De kuilen zijn vanuit de humeuze A-horizont gegraven (fig. 5) en waarschijnlijk ontstaan door zandwinning, als grondverbetering en de aanleg van gewasbedden. De langgerekte kuilen waren voornamelijk noord- zuid en oost-west georiënteerd en varieerden enigszins in vorm en afmeting, maar waren hoofdzakelijk rechthoekig en langgerekt, 2 tot zeker 6,5 m lang en 50 tot 150 cm breed.

Een deel van de sporen werd gecoupeerd, bij de overige sporen werd met een guts de diepte bepaald die varieerde van 2 tot 64 cm. De vulling was donkerbruingrijs en donkergrijsbruin met gele en witte vlekken met insluitsels van baksteenfragmenten, leisteen en aardewerk uit de late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd.

Fig. 6: Alle sporenkaart.

(21)

3.3.3 Vondstmateriaal

Het vondstmateriaal werd verzameld bij de aanleg van de vlakken en uit de sporen en bestond uit 16 fragmenten gedraaid aardewerk

8

.

Het oudste aardewerk omvat een fragment gedraaid aardewerk dat is gedateerd in de periode vroege Middeleeuwen D – late Middeleeuwen A. Het fragment Pinsdorf aardewerk uit de periode 1000-1200 werd aangetroffen in de humeuze A-horizont tijdens de aanleg van het vlak.

Een aantal fragmenten aardewerk is gedateerd in de late Middeleeuwen B. Twee fragmenten roodbakkend aardewerk uit de periode 1300-1500 werden aangetroffen in kuilen (werkput 2, spoor 19;

werkput 1, spoor 1). Een fragment Rijnland aardewerk uit de periode 1300-1500 werd ook aangetroffen in een kuil (werkput 2, spoor 10).

Naast het aardewerk uit de late Middeleeuwen B werd aardewerk uit de late Middeleeuwen B – Nieuwe Tijd en Nieuwe Tijd aangetroffen. Twee fragmenten roodbakkend aardewerk zijn gedateerd tussen 1300 en 1600. Deze fragmenten werden tijdens de aanleg van het vlak in kuilen (werkput 1, spoor 7; werkput 2, spoor 21) aangetroffen. Een wandfragment van witbakkend aardewerk uit de periode 1500-1900 werd aangetroffen in een kuil (werkput 2, spoor 7). Twee fragmenten steengoed met zoutglazuur zijn gedateerd in de periode 1600-1900. De twee fragmenten werden aangetroffen in kuilen (werkput 2, spoor 18 en 24).

Drie fragmenten roodbakkend aardewerk met loodglazuur uit de periode 1700-1900 werden ook aangetroffen in kuilen (werkput 2, sporen 20 en 23). Een fragment industrieel wit aardewerk uit de periode 1800-1950 werd aangetroffen in een kuil (werkput 2, spoor 23).

8 Vondstenlijst is opgenomen in bijlage 8.

(22)

3.4 Interpretatie en datering

De aangetroffen sporen staan in relatie tot het landgebruik van het plangebied en zijn ontstaan bij de ontginning van het gebied en de daaropvolgende agrarische activiteiten en vormen een archeologische vindplaats uit de periode late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd.

De kuilen kunnen een zeer verschillende oorsprong hebben, bijvoorbeeld als eskuilen/-greppels, gewasbedden of zandwinningskuilen

9

. Esgreppels komen vooral voor op de centrale delen van essen in gebieden met moderpodzolgronden en een minder groot aantal op veldpodzolgronden en haarpodzolgronden. Esgreppels zijn ongeveer 6 tot 8 m lang, 60 tot 100 cm breed en liggen vaak geclusterd met een onderlinge afstand van circa 1 m. Deze esgreppels zijn gegraven voor de winning van zand voor in de potstal. Zand werd gebruikt als mengmateriaal voor de mestbereiding. De greppels doorsneden de onderzijde van het plaggendek en bevatten eventueel aanwijzingen voor een fossiele cultuurlaag. De vulling van de greppels bestaat uitsluitend uit materiaal dat nauwelijks afwijkt van het bovenliggende plaggendek. De esgreppels kunnen vroegmodern aardewerk bevatten. Ze worden gedateerd in de periode tussen de vijftiende en negentiende eeuw gedateerd

10

.

Gewasbedden kenmerken zich naast de aanwezigheid van jong aardewerk en baksteenfragmenten vooral door een vulling die gelijk is aan de vulling van het bovenliggende plaggendek. Ze zijn vermoedelijk ontstaan doordat grond in stroken werd weggegraven om in de tussenruimte verhoogde bedden aan te leggen, een vorm van grondverbetering. Een andere verklaring voor de bedden is dat ze werden uitgegraven voor de winning van zand. Deze bedden worden gedateerd van de zestiende tot en met de negentiende eeuw

11

.

De aangetroffen sporen zijn ontstaan na de vorming van het esdek voor agrarische doeleinden, waarbij de grond verbeterd door het aanleggen van eskuilen of gewasbedden. De sporen vertonen door de aard van de vulling en de aanwezigheid van baksteen en aardewerk voornamelijk kenmerken van gewasbedden. De grond werd op deze manier bewerkt en klaargemaakt voor agrarisch gebruik. Mogelijk werd er ook zand gewonnen. Het vondstmateriaal uit de kuilen werd gedateerd in de late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd. Deze kuilen waren vanuit de A-horizont gegraven. In een deel van het plangebied, bij werkput 1, werd de oorspronkelijke A-horizont en een mogelijk aanwezig podzolprofiel afgegraven en geel zand gestort voor de ophoging van het terrein. Na deze ophoging is het esdek ontstaan.

9 In H. Hiddink. 2005 wordt in hoofdstuk 9.3. ingegaan op de discussie over de interpretatie van dit soort kuilen.

10 Spek, T. 2004, 848-849.

11 Hiddink, H. 2005, 175-182.

(23)

4 Toetsing en beantwoording van de onderzoeksvragen

Door middel van het proefsleuvenonderzoek dienden de volgende, in het PvE opgestelde, onderzoeksvragen te worden beantwoord:

- Wat is de aard, omvang, kwaliteit en verloop van de archeologische sporen en sporenclusters?

Er werden in totaal 47 kuilen aangetroffen die zijn ontstaan bij de aanleg van gewasbedden, als grondverbetering of voor de winning van zand. De sporen komen in het gehele onderzoeksgebied voor en zijn 2 tot zeker 6,5 m lang en 50 tot 150 cm breed. De sporen waren voornamelijk noord-zuid en oost-west georiënteerd en 2 tot 64 cm diep geconserveerd.

- Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij?

Er werden in totaal 15 fragmenten aardewerk uit de late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd en 1 fragment aardwerk uit de vroege Middeleeuwen D – late Middeleeuwen A aangetroffen. Verder waren in de kuilen insluitsels aanwezig van baksteen en leisteen.

- Uit welke periode dateren de sporen?

De sporen zijn aan de hand van de aard en kleur van de vulling en het aardewerk gedateerd in de late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd.

- Wat is de relatie van de sporen met de omgeving en het oorspronkelijke natuurlijke landschap?

Het plangebied bevindt zich op de westelijke helling van het beekdal van de Grootse Aa. Heeze ligt aan de Kleine Dommel of Rul, die ten noordoosten van het plangebied stroomt. Deze beek is ontstaan uit een samenvloeiing van de Groote Aa en de Sterkselse Aa. Het plangebied zelf maakt deel uit van de oude dorpskern die werd gevormd door een lintstructuur van bebouwing langs de Geldropseweg, de Kapelstraat, de Leenderweg, de Emmerikestraat en de Schoolstraat, waaraan kleine concentraties boerderijen lagen. Tussen deze hoofdwegen en de Kleine Dommel vonden van oudsher de landbouwontginningen plaats.

Op de kaart uit begin negentiende eeuw blijkt dat de Kapelstraat-Geldropseweg al een bestaande weg is.

Ook de St. Nicasiusstraat, die haaks hierop staat, bestaat al. Langs de Kapelstraat bevinden zich veel akkerperceeltjes en wat lintbebouwing. Het plangebied bestaat uit akkerland en er is geen bebouwing aanwezig (fig. 7). Rond 1900 is de bebouwing langs de Kapelstraat toegenomen. In het plangebied is echter geen bebouwing aanwezig, maar bestaat uit een erf of tuin.

Het plangebied bevindt zich in de oude dorpskern van Heeze, maar was op historische kaarten in gebruik als akker of tuin. De aangetroffen kuilen zijn ontstaan door gewasbedden of als grondverbetering en kunnen in verband worden gebruikt met deze agrarische functie. Mogelijk werd er ook zand gewonnen.

De bebouwing die bij deze akkers of tuinen heeft gehoord kan verwacht worden aan de Kapelstraat, waar

op de kaarten lintbebouwing is te zien.

(24)

Fig. 7: Ligging van de werkputten op het minuutplan uit begin negentiende eeuw.

- Wanneer zijn de archeologische sites als woonplaats in onbruik geraakt?

Niet van toepassing, er werden geen bewoningssporen aangetroffen.

- Wanneer is het plangebied in cultuur gebracht en het antropogeen dek gevormd?

De sporen zijn aan de hand van de aard en kleur van de vulling en het aardewerk gedateerd in de late Middeleeuwen-Nieuw Tijd. De sporen zijn ontstaan na de vorming van het esdek en vanuit de humeuze bovengrond gegraven.

- Indien het onderzoek geen archeologische resten of categoraal beperkte archeologische fenomenen (bijvoorbeeld alleen losse vondsten) oplevert, welke verklaring is hiervoor dan te geven? Is er (bijvoorbeeld) sprake van: aantoonbare afwezigheid van bewoning en / of actief landgebruik, verstoring van antropogene aard, beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door bodemprocessen, beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door werk- of weersomstandigheden?

Er werden geen sporen van bewoning of begraving aangetroffen, alleen sporen die in verband kunnen worden gebracht met gebruik van het plangebied als akkergebied in de late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd.

Door de bodemingrepen in de late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd, zoals de winning van zand, grondverbeteringen en de aanleg van gewasbedden, is het archeologische niveau voor een groot deel verstoord. Maar ook buiten de verstoringen waren geen aanwijzingen aanwezig voor bewoningssporen.

- Wat is per archeologische site in het onderzoeksgebied:

a. de ligging (inclusief diepteligging) en begrenzing

(25)

b. de geologische en/of bodemkundige eenheid c. de omvang (inclusief verticale dimensies) d. aard /complextype / functie

e. de samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia) f. de vondst- en spoordichtheid

g. de stratigrafie

h. de ouderdom, periodisering, typechronologische classificatie

De vindplaats strekt zich uit over bijna het gehele plangebied. De aangetroffen sporen bestonden uit kuilen die zijn ontstaan door de winning van zand, als grondverbetering of bij de aanleg van gewasbedden. De vindplaats is in de periode late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd gedateerd. In deze sporen werden in totaal 16 fragmenten aardewerk aangetroffen.

De C-horizont bestond uit siltig zand en zandige leem met oxidatievlekken. Op de geologische kaart van Nederland is te zien dat het plangebied zich bevindt in een zone met niet gelaagde fluvioperiglaciale afzettingen, bestaande uit matig fijn en matig grof zand en leem. Dit komt overeen met de aangetroffen C-horizont. Op de C-horizont bevond zich een 40 tot 90 cm dikke humeuze A-horizont, er waren hoge zwarte enkeerdgronden aanwezig die ook in het plangebied werden verwacht.

Het archeologisch niveau bevond zich onder de 40 tot 90 cm dikke A-horizont en had een NAP-hoogte die varieerde tussen 21,56 en 21,66 +NAP in werkput 1 en 21,83 en 22,04 in werkput 2. Het vlak in werkput 2 lag hoger omdat de bodem in dit deel van het plangebied minder diep verstoord was en de top van de C- horizont daarom hoger lag.

- Zijn er aanwijzingen voor landgebruik (off-site-patronen) in de zin van wegen, percelering, akkers, grondstofwinning, vennen, etc?

Er werden alleen off-site patronen aangetroffen bestaande uit sporen van grondstofwinning in de vorm van zandwinningskuilen en/of sporen van akkers in de vorm kuilen die zijn ontstaan door grondverbeteringen en de aanleg van gewasbedden. Deze sporen zijn gedateerd in de late Middeleeuwen- Nieuwe Tijd. Het plangebied is lange tijd in gebruik geweest als akker en door bemesting is een dikke humeuze bovengrond ontstaan.

- Wat is de fysieklandschappelijke ligging van de sites (geologie, bodemkunde, geomorfologie, afstand tot water, reliëf)?

Het plangebied bevindt zich op de westelijke helling van het beekdal van de Grootse Aa. Heeze ligt aan de Kleine Dommel of Rul, die op circa 750 m ten noordoosten van het plangebied stroomt.

In het plangebied waren hoge zwarte enkeergronden aanwezig. Omdat de bodem is afgetopt en gedeeltelijk ook opgehoogd is er over het natuurlijke reliëf niets te zeggen.

- Welke postdepositionele processen hebben zich afgespeeld en wat is het effect daarvan? Wat is de

invloed van het gevormde esdek op de archeologische niveaus? Dekt het esdek alle sporen af of zijn er ook

sporen gegraven vanuit of door het esdek?

(26)

In werkput 1 is de bodem tot op grote diepte geroerd. Onder de humeuze A-horizont was een circa 40 cm dikke verrommelde laag aanwezig die is ontstaan doordat de bodem hier reeds voor de vorming van het esdek substantieel is omgezet. In werkput 2 was een humeuze A-horizont aanwezig waar vanuit de kuilen werden gegraven.

- In hoeverre worden de archeologische waarden bedreigd door de toekomstige bestemming? Indien archeologische waarden worden bedreigd, kunnen dan beheersmaatregelen worden getroffen?

De archeologische vindplaats bestond uit sporen van ingebruikname en grondgebruik. Er werden geen bewoningssporen aangetroffen, deze worden aan de Kapelstraat verwacht, ten oosten van het plangebied.

De vindplaats wordt vanwege de lage inhoudelijke kwaliteit niet behoudenswaardig gewaardeerd, er

hoeven daarom geen beheersmaatregelen getroffen te worden.

(27)

5 Waardering

De waardestelling, zoals voorgeschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.1) gebeurt op drie niveaus: belevingswaarde, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit (tabel 1). Op belevingswaarde wordt in dit onderzoek niet gescoord. Er werden geen fysieke objecten of sporen zichtbaar aan het oppervlakte, waardoor de beleving op de criteria schoonheid en herinneringswaarde niet van toepassing is.

De fysieke kwaliteit is gebaseerd op conservering en gaafheid. De conservering geeft aan in hoeverre (organische) resten behouden zijn, de gaafheid in hoeverre de vindplaats nog compleet is.

Waarden Criteria Scores

Hoog Midden Laag

Beleving Schoonheid Wordt niet gescoord

Herinneringswaarde Wordt niet gescoord

Fysieke kwaliteit Gaafheid 1

Conservering 2

Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 1

Informatiewaarde 1

Ensemblewaarde 1

Representativiteit Niet van toepassing

Tabel 1: Waarderingstabel.

De vindplaats scoort op het criterium van de fysieke kwaliteit laag tot midden. In een groot deel van het plangebied was de bodem verstoord door zandwinning en andere bodemingrepen. Hierbij werd een deel van het archeologische waardevolle niveau verstoord. Vooral in werkput 1 was de bodem diep verstoord. In het profiel was een circa 40 cm dikke verrommelde laag aanwezig en ook de NAP-waarden van het vlak waren lager dan in werkput 2. De aangetroffen sporen bestonden uit sporen van sporen van zandwinning, bodemverbetering en de aanleg van gewasbedden. Deze sporen waren zowel in de vlakken als coupes duidelijk herkenbaar en tot maximaal 60 cm diep geconserveerd. In werkput 1 was de bodem tot op een dieper niveau verstoord en waren de sporen tot maximaal 24 cm diep geconserveerd.

Op het criterium van de inhoudelijke kwaliteit scoort het plangebied laag. Er werden geen sporen van bewoning of begraving aangetroffen of te verwachten. Er werden alleen sporen van grondgebruik aangetroffen. De bijbehorende bebouwing wordt ten oosten van het plangebied verwacht, aan de Kapelstraat.

De vindplaats werd op basis van de lage inhoudelijke kwaliteit als niet behoudenswaardig gewaardeerd.

(28)

6 Conclusie en selectieadvies

Er werden totaal 47 sporen gedocumenteerd, bestaande uit kuilen. Deze sporen zijn ontstaan bij de ingebruikname van het plangebied, waarbij gewasbedden zijn aangelegd en mogelijk zand is gewonnen.

De sporen zijn ontstaan in de late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd, waarna het plangebied lange tijd in gebruik is geweest als akkergebied en door bemesting een dik pakket humeuze bovengrond is ontstaan.

Er werden geen bewoningssporen aangetroffen, alleen off-site patronen uit de late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd. Door bodemingrepen in deze periode, zoals de winning van zand en de aanleg van gewasbedden, is het archeologisch niveau voor een deel verstoord. Omdat er tijdens het proefsleuvenonderzoek geen bewoningssporen werden aangetroffen worden deze ook niet verwacht. Waarschijnlijk bevond de bijbehorende bebouwing zich ten oosten van het plangebied, aan de Kapelstraat.

De inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats is laag. De vindplaats is als niet behoudenswaardig gewaardeerd en geadviseerd wordt om geen vervolgonderzoek uit te voeren. Dit selectieadvies dient, voordat bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, door de verantwoordelijke overheid te worden beoordeeld en onderschreven in een selectiebesluit.

Dit selectieadvies dient, voordat bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, door de verantwoordelijke

overheid te worden beoordeeld en onderschreven in een selectiebesluit.

(29)

7 Literatuur

Hiddink, H. 2005. Archeologisch onderzoek aan de Beekseweg te Lieshout (Gemeente Laarbeek, Noord- Brabant), Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 18, Amsterdam.

Rondags, E. 2008. Bureauonderzoek en karterend veldonderzoek d.m.v. boringen. St. Nicasiusstraat te Heeze. Gemeente Heeze-Leende. Synthegra Rapport P0503157 .

Spek, T. 2004. Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie. Utrecht.

Verbeek, C. Programma van Eisen. Proefsleufonderzoek Heeze-Leende (NB), Heeze – Sint Nicasiusstraat.

(30)
(31)

Bijlage 1: Lijst met afkortingen conform ASB Afkortingen

AWX Aardewerk

BAR Archeologische boring BG Bijmenging grind BH Bijmenging humus BOT Botresten

BST Baksteen CA Kalkgehalte FFEC IJzerconcreties FOV Fosfaatvlekken GD Grondsoort GLS Glas

GMK Grindmediaanklasse

GWB Grondwaterstand na beëindiging boring HK Hoofdkleur

HKB Brokken houtskool HKF Fijn verdeelde houtskool HO Hout

IK Intensiteit kleur LDO Onderdiepte laag LHU Huttenleem MSL Metaalslak

PLH Plantenresten hoeveelheid ROV Roestvlekken

SCH Schelpmateriaal SVU Vuursteen SXX Natuursteen TK Tweede kleur ZM Zandmediaan ZMK Zandmediaanklasse

Kleurcodes

bl blauw

br bruin

do donker

ge geel

gn groen

gr grijs

li licht

ol olijf

or oranje

pa paars

ro rood

rz roze

wi wit

zw zwart

(32)
(33)

Bijlage 2: Programma van Eisen

BILAN

Postbus 90903 5000 GD Tilburg t: 0877 876322 f: 013 5360051 e: bilan@fontys.nl I: www.bilan.nl

Programma van Eisen

Proefsleufonderzoek

Heeze-Leende (NB),

Heeze – Sint Nicasiusstraat

Datum: 09/02/2009

Versie: Definitief

(34)

LOCATIE Heeze-Leende (NB), Heeze – Sint Nicasiusstraat PROJECT Heeze-Leende (NB), Heeze – Sint Nicasiusstraat

PLAATS BINNEN ARCHEOLOGISCH PROCES

Inventariserend veldonderzoek (IVO): Proefsleufonderzoek

OPSTELLER Naam, adres, telefoon, e-mail datum paraaf

Auteurs BILAN Dhr. C. Verbeek

Postbus 90903 / 5000 GD Tilburg Tel. 0877-874295 / c.verbeek@fontys.nl

09/02/2009 CV

Projectleider (senior archeoloog) BILAN

Dhr. C. Verbeek

Postbus 90903 / 5000 GD Tilburg Tel. 0877-876322 / c.verbeek@fontys.nl

09/02/2009 CV

Mede-opstellers

OPDRACHTGEVER Naam, adres, telefoon, e-mail datum paraaf

Tritium Advies B.V.

Gulberg 35 5674 TE Nuenen Tel 040-2951951 Fax 040-2951950

Contactpersoon: mw. D. Hollander Email: d.hollander@tritium.nl

BEVOEGD GEZAG Naam, adres, telefoon, e-mail datum paraaf

Gemeente Gemeente Heeze-Leende

Postbus 10.000

5590 GA Heeze Contactpersoon: dhr. J. Schiffelers

Goedkeuring namens Bevoegd Gezag

mevr. drs. Ria Berkvens

Samenwerkingsverband Regio Eindhoven Milieudienst Keizer Karel V Singel 8

Postbus 435 5600 AK Eindhoven Overig / onbekend (toelichten)

ROB (beschermd monument / projectvergunning / grote projecten)

UITVOEREND BEDRIJF / INSTELLING

Vaak is bij het opstellen van een PvE het uitvoerend bedrijf of instelling (nog) niet bekend; bij de melding ex art. 41 Mw is dit echter wel het geval. Op laatstgenoemd moment moet dit onderdeel zijn ingevuld

(35)

Naam Contactpersoon

Telefoon / e-mail

DATUM ONDERZOEK

Start Na accordering van het Programma van Eisen en in overleg met de opdrachtgever Duur

BASISGEGEVENS

Projectnaam Heeze-Leende (NB), Heeze – Sint Nicasiusstraat Provincie Noord-Brabant Gemeente Heeze-Leende Plaats Heeze Toponiem Sint-Nicasiusstraat

Gemeente code HLE

Kaartblad 51G Hoekcoördinaten ZW: x: 168317,9 y: 377139,9

NW: x: 168392,5 y: 377150,3 NO: x: 168388,4 y: 377121,5 ZO: x: 168339,6 y: 377103,6

Kadaster-nr. Heeze sectie F, percelen 4769 en F4846 (gedeeltelijk) CMA/AMK-status Nvt

CAA-nr. Nvt CMA-nr. Nvt ARCHIS-monument-nr. Nvt

ARCHIS-waarnemings-nr. Nvt.

CIS-code (onderzoeksmeldingsnummer)

Oppervlakte plan- of onderzoeksgebied Ca. 2500 m2

Huidig grondgebruik Braakliggend tennisveld, weiland

PERIODE(N) COMPLEXTYPE(N)

Vroege prehistorie (paleo/meso/neo)

Onbekend

Late prehistorie (brons/ijzer)

Onbekend

Romeinse tijd Onbekend

Middeleeuwen (vroeg/laat/NT)

Onbekend

1. Doel en reden van het onderzoek

Doel Door middel van een proefsleuf dient inzicht verkregen te worden in de aard, het karakter, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de relatieve kwaliteit van de archeologische waarden binnen het plangebied.

Reden In de toekomst wil men in het plangebied drie appartementenvilla’s bouwen met een ondergrondse stallingsgarage. Eventuele archeologische waarden zullen hierbij verstoord worden.

(36)

Selectiebesluit (alleen na IVO)

2. Reultaten van het tot dusver uitgevoerde onderzoek

Administratieve gegevens

Bureauonderzoek

Uitvoerder Synthegra Uitvoeringsperiode 2008

Publicatie E. Rondags, 2008. Bureauonderzoek en karterend veldonderzoek d.m.v.

boringen. St. Nicasiusstraat te Heeze. Gemeente Heeze-Leende. Synthegra Rapport P0503157.

Overig onderzoek

Uitvoerder Synthegra Uitvoeringsperiode 2008

Uitvoeringsmethode Karterend booronderzoek

Publicatie E. Rondags, 2008. Bureauonderzoek en karterend veldonderzoek d.m.v.

boringen. St. Nicasiusstraat te Heeze. Gemeente Heeze-Leende. Synthegra Rapport P0503157.

Bewaarplaats van vondsten en documentatie

Resultaten: landschappelijke en aardwetenschappelijke context Huidig grondgebruik; (sub) recente

ingrepen en verstoringen

Braakliggend tennisveld, weiland.

NAP-hoogte maaiveld Ca. 21m +NAP Grondwatertrap VI

Fysiek-landschappelijke, geologische, geomorfologische en bodemkundige kenmerken

Het plangebied ligt in de zone met niet gelaagde fluvioperiglaciale afzettingen en ligt op de westelijke helling van het beekdal van de Groote Aa. Het plangebied is niet gekarteerd op de bodemkaart, omdat het binnen de bebouwde kom van Heeze ligt. Waarschijnlijk komen er hoge zwarte enkeerdgronden voor. Tijdens het booronderzoek werd een hoge zwarte enkeerdgrond aangetroffen waarin een gedeelte van de C-horizont lijkt opgenomen te zijn.

Cultuurlandschappelijke en historisch- geografische kenmerken

Heeze ligt aan de Kleine Dommel of Rul, die ten noordoosten van het plangebied stroomt. Deze beek is ontstaan uit een samenvloeiing van de Groote Aa en de Sterkselse Aa ter hoogte van het kasteel van Heeze dat ten oosten van het dorp ligt. Het plangebied ligt op de westelijke helling van het beekdal van de Groote Aa. Naast de oorspronkelijke kern bestond Heeze uit de gehuchten en buurtschappen Ginderover, Kruis, Strabrecht en Kreijl, Kerkhof en Ven. Tot ver in de 19e eeuw werd Heeze gekenmerkt door een lintstructuur van bebouwing langs de Geldropseweg, Kapelstraat, Leenderweg, de Emmerikestraat en Schoolstraat, waaraan kleine concentraties boerderijen lagen. Deze straten vormden een driehoekige openbare ruimte, plaatse of heuvel genaamd, waar het vee werd verzameld.27 Tussen deze hoofdwegen en de Kleine Dommel vonden van oudsher de landbouwontginningen plaats.

Sinds de 12e eeuw was het dorp onderdeel van de heerlijkheid Heeze, Leende

(37)

en Zesgehuchten. Het kasteel van Heeze, het Huis Eymerick, vormde het bestuurlijke centrum van de heerlijkheid. Dit 12e eeuwse kasteel werd in de 17e eeuw vervangen door een nieuw kasteel. Van het oorspronkelijke kasteel is alleen nog het zaalgebouw uit de 15e eeuw over. De eerste schriftelijke vermelding van de heerlijkheid stamt uit de 12e eeuw. In een oorkonde uit het jaar 1197 wordt vermeld dat de abdij van Averbode de vrijheid Sterksel bij Heeze, toen bekend als Stercsele, kocht van Hubertus, heer van Heeze. Samen met de zogenaamde Zesgehuchten vormden beide plaatsen eeuwenlang een vrije heerlijkheid. In de Franse tijd, begin 19e eeuw, werden alle heerlijke rechten in Nederland afgeschaft. Heeze en Leende werden zelfstandige gemeentes, die sinds 1997 samen één gemeente vormen. In tegenstelling tot het agrarisch gerichte Leende kende Heeze vanaf de tweede helft van

de 19e eeuw een meer industriële ontwikkeling en werden er meerdere weeffabrieken opgericht.

Op de kaart van circa 1838-1857 blijkt dat de Kapelstraat-Geldropseweg al een bestaande weg is. Ook de St. Nicasiusstraat, die haaks hierop staat, bestaat al.

Langs de Kapelstraat bevinden zich veel akkerperceeltjes die haaks hierop in de lengterichting liggen. Er ligt wat lintbebouwing aan de Kapelstraat.

Kasteel Heeze is duidelijk te zien ten oosten van de Kapelstraat. Het plangebied bestaat uit akkerland en er is geen bebouwing aanwezig.

Rond 1900 is de bebouwing langs de Kapelstraat toegenomen. In

het plangebied is echter geen bebouwing aanwezig, maar bestaat uit een erf of tuin.

Op de kaart van circa 1955-1965 is te zien dat er ten westen van de Kapelstraat een hele wijk is ontstaan en er een spoorlijn loopt. Ook is er in het verlengde van de St. Nicasiusstraat en de kruising met de Kapelstraat een nieuwe doorgaande weg aangelegd, de Boschlaan, die ten noorden van Kasteel Heeze loopt. Het plangebied lijkt nog steeds te bestaan uit erf of tuin.

Het plangebied wordt omsloten door de Kapelstraat, de St. Nicasiusstraat en de Gebroeders de Koningstraat.

Het perceel is tot nu toe in gebruik geweest als tuin en deels tennisbaan voor het aan de Kapelstraat gelegen hotel. In dit hotel verbleven in het begin van de vorige eeuw een aantal bekende (nationaal en internationaal) schilders die Heeze de naam van een schilderskolonie hebben gegeven en dus ook veel werken in Heeze gemaakt hebben. Aan de Kapelstraat ligt tegenwoordig de Hervormde Kerk. Deze is gebouwd op overblijfselen van de Sint Janskapel die in elk geval in 1761 aanwezig was. Dit zou de kapel van het kasteel geweest zijn. De kapel heeft verbouwingen gehad in 1826 en 1834 en kort na 1900 volgde “nieuwbouw”. Een aardigheidje is nog dat naast de kerk nog een gevangenis heeft gelegen die een formele status had en dus een rijksgevangenis was. De St. Nicasiusstraat is zelf een oude weg die voorheen Akkerstraat heette en uiteindelijk na de aansluiting op de Molenstraat wegliep naar de toenmalige molen van Heeze (de molen aan de huidige Leenderweg is de oorspronkelijke molen van Pompen uit Sterksel).

Resultaten: perioden en sites

Regionale archeologische context Zowel op de IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) als op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant ligt het

(38)

plangebied binnen bebouwd gebied en is niet gekarteerd.

In het onderzoeksgebied zijn geen monumenten, onderzoeksmeldingen en waarnemingen aanwezig. Ook uit de directe omgeving (binnen een straal van 200 m) zijn geen monumenten, onderzoeksmeldingen en waarnemingen bekend.

Binnen een straal van 500 meter rondom het onderzoekgebied zijn zes onderzoeksmeldingen bekend. In 2008 is op circa 255 meter ten noordwesten van het plangebied een booronderzoek verricht door ArcheoPro

(onderzoeksmelding 29.413). Op circa 230 meter ten noordwesten is in 2008 door Geo-logical een archeologisch bureauonderzoek gedaan (onderzoeks- melding 29.139). Ruim 340 meter ten zuidwesten van het plangebied heeft RAAP in 2007 een booronderzoek verricht (onderzoeksmelding 23.251) en ongeveer 375 meter ten zuidwesten van het plangebied heeft RAAP in 2007 bij een archeologische veldkartering, 4 boringen 130 cm diep geplaatst (onderzoeksmelding 21.334). Op ongeveer 420 meter ten noordwesten is in 2006 door ArchAeO een archeologisch bureauonderzoek gedaan. Er werd geen vervolgonderzoek aanbevolen (onderzoeksmelding 18.391). ArcheoPro heeft in 2008 op 460 meter ten zuiden van het plangebied eenbooronderzoek verricht (onderzoeksmelding 27.608). De resultaten van bovengenoemde onderzoeken uit 2007 en 2008 staan (nog) niet in Archis vermeld.

Aard en ouderdom van de vindplaats Gaafheid en conservering (structuren, sporen, vondsten, paleo-ecologische resten)

Gaafheid:

De oorspronkelijke natuurlijke bodem is in het antropogeen dek opgenomen waardoor archeologische sporen geheel of gedeeltelijk zijn verdwenen en/of afgetopt.

Het proefsleufonderzoek dient enerzijds uit te wijzen of archeologische sporen onder het antropogeen dek aanwezig zijn en anderzijds de gaafheid ervan te bepalen.

Conservering:

Onbekend; onverbrande organische resten worden alleen onder de grondwatertafel verwacht.

Begrenzingen en oppervlakte van de totale vindplaats (dus ook buiten het plangebied)

Onbekend

Begrenzing en oppervlakte van (het deel van) de vindplaats binnen het plangebied

Onbekend

Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen

Grondsporen worden op een diepte vanaf 90 tot 130 cm beneden maaiveld verwacht.

Archeologische verwachting op basis van het vooronderzoek

Structuren en sporen Nederzettingsporen zoals paalkuilen, afvalkuilen, waterputten, greppels en grachten.

Artefacten: anorganisch Te verwachten zijn: aardewerk, natuursteen, metaal, verbrande leem en glas.

Artefacten: organisch Boven de grondwatertafel wordt alleen verbrand bot en verkoold plantaardig materiaal verwacht. Onverkoolde organische resten kunnen op de diepere

(39)

niveaus onder de grondwatertafel voorkomen in bijvoorbeeld waterputten of diepe kuilen en greppels.

Paleo-ecologische resten Pollen, (verkoolde) zaden, hout etc. Onverkoolde organische resten kunnen op de diepere niveaus onder de grondwaterspiegel voorkomen, bijvoorbeeld in waterputten of diepe kuilen en greppels.

Complexiteit Standaard

3. Vraagstelling

Onderzoekskader, relatie met NOA, synergie

Het onderzoek past binnen de vraagstellingen zoals die verwoord zijn in de hoofdstukken 17, 18 en 22 van de NOaA, en vooral binnen het NOaA- hoofdstuk over steden, waarin expliciet wordt gewezen op het belang van dorpskernonderzoek in de historisch bekende dorpen.

Vanwege het inventariserende karakter van een proefsleuvenonderzoek zal het onderzoek er in eerste instantie op gericht zijn om de meest basale informatie te vergaren welke nodig is om uitspraken te kunnen doen omtrent het archeologische potentieel van het terrein en de waardering van eventuele vindplaatsen. In dit kader dienen de in het KNA geformuleerde vragen (specificatie VS06) ten aanzien van de waardestelling van de op het terrein aangetroffen archeologie te worden beantwoord. Deze hebben betrekking op de belevingswaarde en de fysieke en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische dataset. Deze waardestelling dient per vindplaats te worden bepaald. In aanvulling hierop dient het onderzoek er tevens op gericht te zijn de volgende vragen te beantwoorden:

Onderzoeksvragen Wat is de aard, omvang, kwaliteit en verloop van de archeologische sporen en sporenclusters?

Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij?

Uit welke periode dateren de sporen?

Wat is de relatie van de sporen met de omgeving en het oorspronkelijke natuurlijke landschap?

Wanneer zijn de archeologische sites als woonplaats in onbruik geraakt?

Wanneer is het plangebied in cultuur gebracht en het antropogeen dek gevormd?

Indien het onderzoek geen archeologische resten of categoraal beperkte archeologische fenomenen (bijvoorbeeld alleen losse vondsten) oplevert, welke verklaring is hiervoor dan te geven? Is er (bijvoorbeeld) sprake van:

aantoonbare afwezigheid van bewoning en / of actief landgebruik, verstoring van antropogene aard, beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door bodemprocessen, beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door werk- of weersomstandigheden?

Wat is per archeologische site in het onderzoeksgebied:

a. de ligging (inclusief diepteligging) en begrenzing b. de geologische en/of bodemkundige eenheid c. de omvang (inclusief verticale dimensies) d. aard /complextype / functie

(40)

e. de samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia) f. de vondst- en spoordichtheid

g. de stratigrafie

h. de ouderdom, periodisering, typechronologische classificatie

Zijn er aanwijzingen voor landgebruik (off-site-patronen) in de zin van wegen, percelering, akkers, grondstofwinning, vennen, etc?

Wat is de fysieklandschappelijke ligging van de sites (geologie, bodemkunde, geomorfologie, afstand tot water, reliëf)?

Welke postdepositionele processen hebben zich afgespeeld en wat is het effect daarvan? Wat is de invloed van het gevormde esdek op de archeologische niveaus? Dekt het esdek alle sporen af of zijn er ook sporen gegraven vanuit of door het esdek?

In hoeverre worden de archeologische waarden bedreigd door de toekomstige bestemming?

Indien archeologische waarden worden bedreigd, kunnen dan beheersmaatregelen worden getroffen?

Aanbevelingen Op basis van het onderzoek dienen uitspraken te worden gedaan over de aanwezigheid van een eventuele vindplaats. Per aangetroffen vindplaats dan wel per periode dient een waardering te worden gemaakt conform KNA 3.1 (VS06). Op basis van de resultaten wordt een aanbeveling gedaan over de behoudenswaardigheid van de vindplaats. Indien de vindplaats behoudenswaardig wordt geacht dient een advies te worden gegeven over de mogelijkheden tot bescherming in of ex situ en de randvoorwaarden die daarbij gelden.

Het onderzoek dient ook aanbevelingen te formuleren indien eventuele vindplaatsen zich buiten het onderzoeksgebied lijken voort te zetten.

Beperkingen

4. Veldwerk

Strategie Proefsleufonderzoek conform KNA 3.1.

Het plangebied wordt representatief gewaardeerd door middel van een proefsleuf van 50 x 5 meter met een dekking van 10% van het plangebied. Er dient minimaal 250 m2 archeologisch leesbaar vlak aangelegd te worden.

Optioneel wordt maximaal 50 m² extra vlak aangelegd indien dit van belang en noodzakelijk is voor een goede waardestelling. Deze oppervlakte wordt alleen ingezet na goedkeuring door het bevoegd gezag en de opdrachtgever.

Er wordt in principe één opgravingsvlak aangelegd op een relevant spoorniveau. Bij de aanleg van de vlakken wordt laagsgewijs verdiept.

Sporen worden alleen gecoupeerd voor zover dat noodzakelijk is voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen en de waardering van de vindplaats.

Bij de aanleg van de vlakken wordt laagsgewijs verdiept.

Sporen worden alleen gecoupeerd voor zover dat noodzakelijk is voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen en de waardering van de vindplaats.

(41)

Methoden en technieken Er wordt gegraven met een graafmachine met gladde bak. De bouwvoor en oude akkerlagen worden machinaal laagsgewijs verwijderd tot ca. 20-25 cm boven het beoogde opgravingsvlak. Het 'tussenvlak' wordt systematisch en vlakdekkend belopen met de metaaldetector en afgezocht op aanlegvondsten.

Ook bij het verdiepen naar het definitieve opgravingsvlak worden vondsten verzameld. Het definitieve opgravingsvlak wordt ook systematisch en vlakdekkend belopen met een metaaldetector voor het opsporen van metalen voorwerpen.

Bij de aanleg van het vlak wordt vondstmateriaal per stratigrafische laag, per spoor of – indien het vlakvondsten betreft - in vakken van 5 x 5 meter verzameld. Vondstconcentraties en relevante metaalvondsten worden ingemeten.

Grondsporen zullen in principe alleen worden gecoupeerd als niet duidelijk is wat voor sporen het betreft. Het instrument couperen wordt alleen ingezet voor een goede interpretatie en datering van grondsporen, beoordeling van de gaafheid en ten behoeve van ecologische monsternamen.

Ook de stort uit de opgravingsput en uit gecoupeerde grondsporen wordt onderzocht met de metaaldetector. Het opgravingsvlak wordt waar nodig geschaafd, gefotografeerd, ingekrast en getekend op schaal 1:50. Het vlak wordt gewaterpast en sporen worden gecoupeerd (zie boven).

Er dienen foto’s gemaakt te worden van de algemene situatie, de vlakken, de profielen, de grondsporen in het vlak en de coupes. Ook dienen belangwekkende en/of kwetsbare vondsten op de plaats van aantreffen gefotografeerd te worden.

Van de proefsleuf wordt van het lengteprofiel om de tien meter een profielsegment van één meter breed volledig gedocumenteerd (tekening, beschrijving en evt. foto) en geïnterpreteerd. Alle archeologische grondsporen worden gedocumenteerd.

Vlaktekeningen worden op schaal 1:50 getekend; tevens worden op deze tekeningen de NAP-hoogten van het vlak aangegeven en de locatie van de profieltekening en foto’s. Profiel en coupes worden op schaal 1:20 getekend.

Op de profieltekening worden de NAP-hoogten gezet en tevens zal de hoogte van het opgravingsvlak aangegeven worden op de tekening.

Om tot een waardering van de vindplaats te komen, dienen sporen tijdens het IVO-P te worden gecoupeerd om de kwaliteit en conservering van de sporen te kunnen inschatten. In principe dienen alle grondsporen te worden gecoupeerd en afgewerkt, tenzij er een duidelijke structuur aanwezig is.

Bij het aantreffen van verstoringen dienen deze te worden verklaard en gedateerd. Er wordt niet volstaan met het duiden als (sub)recente verstoring.

Het betreft hier namelijk een oude dorpskern.

De verwachting is hier dat er meerder sporen niveaus aanwezig zijn, gezien de eeuwenlange bewoning en dat er dus meerdere vlakken aangelegd zullen moeten worden. Zoals al aangegeven dient er bij de bovenste verstoringslagen reeds degelijk onderzoek plaats te vinden. Deze mogen niet als zonder meer

(42)

recente verstoringen te worden afgedaan.

Het uitgraven van de proefsleuven zal laagsgewijs gebeuren onder toezicht van een ervaren KNA archeoloog. Bij het vlaksgewijs aanleggen van de werkputten wordt de bovengrond afgegraven tot op het eerste leesbare vlak (naar verwachting 70-150 cm diep) zodat de eventueel aanwezige grondsporen duidelijk zichtbaar worden. Tijdens het afgraven van de bovengrond zal wel aandacht moeten worden besteed aan het eerder zichtbaar worden van sporen en vondsten. Al dergelijke vondsten en sporen dienen dan te worden gedocumenteerd voordat verder wordt gegraven naar een mogelijk dieper sporenvlak. Als duidelijk wordt dat de sporen onderdeel vormen van een structuur (huis, kuil, waterput, etc.) dan worden deze alleen in het platte vlak gedocumenteerd. Van deze resten dient dan de behoudenswaardigheid te worden bepaald, waarna in overleg met het bevoegd gezag wordt bepaald of de locatie in situ wordt behouden of dat nader onderzoek nodig is.

Cultuurlagen moeten steekproefsgewijs doorzocht worden op vondstmateriaal.

Greppels worden in alle proefsleuven minstens één keer over voldoende breedte gecoupeerd.

Waar mogelijk en relevant voor de onderzoeksvragen worden monsters genomen voor 14C of dendrochronologische dateringen en voor botanisch onderzoek. Indien archeozoölogische resten worden aangetroffen worden deze volledig geborgen en wordt niet volstaan met het nemen van een monster.

Fysisch-geografisch onderzoek: Er worden voldoende profielen(delen) getekend volgens de daartoe geldende richtlijnen van de KNA 3.1 zodat een representatief beeld ontstaat van de fysische-geografische ondergrond van het gebied. De profielen worden beschreven en getekend op basis van archeologica, textuur, kleur, structuur en lithostratigrafie.

Fysisch-geografisch onderzoek In verband met het beantwoorden van de vragen die samenhangen met de natuurlijke ondergrond in het plangebied dient bij het beschrijven en interpreteren van de profielen een fysisch geograaf betrokken te zijn.

Structuren en grondsporen Sporen die deel uitmaken van structuren worden niet of slechts selectief gecoupeerd en niet afgewerkt. De overige sporen worden alleen gecoupeerd voor zover dat nodig is voor het beantwoorden van de vraagstelling.

Indien sporen worden aangetroffen waarvan vermoed wordt dat zij tot structuren behoren, wordt getracht (zie beperkingen) het vlak uit te breiden zodat de aard en omvang van de structuur duidelijk wordt.

Bij een gering aantal sporen/vondsten wordt het totale onderzoek in het veld afgerond door na (telefonisch) overleg met het bevoegd gezag de sporen (gedeeltelijk) af te werken.

Indien begravingen en/of crematies worden aangetroffen dienen het bevoegd gezag, de opdrachtgever en een fysisch antropoloog te worden geraadpleegd over de te volgen strategie.

Artefacten: anorganisch Bij de aanleg van de vlakken wordt gebruik gemaakt van een metaaldetector voor het opsporen van metaalvondsten.

Bij de aanleg van het vlak wordt vondstmateriaal per stratigrafische laag, per spoor of – indien het vlakvondsten betreft - in vakken van 5 x 5 meter verzameld. Tevens dienen belangwekkende of kwetsbare vondsten op de

(43)

plaats van aantreffen gefotografeerd te worden.

Bij het couperen worden vondsten per spoor en/of spoorlaag verzameld. Uit de profielen wordt vondstmateriaal verzameld per stratigrafische eenheid.

Er dient voldoende diagnostisch materiaal verzameld te worden om eventuele vindplaatsen te kunnen waarderen. Vondsten worden geborgen volgens de KNA 3.1.

Artefacten: organisch Zie artefacten: anorganisch. Artefacten van organische oorsprong worden na het verzamelen zodanig verpakt dat geen achteruitgang plaats vindt en worden zo spoedig mogelijk ter conservering naar een specialist gestuurd.

Er worden echter geen organische artefacten verwacht.

Paleo-ecologische resten Uit relevante contexten worden monsters genomen voor archeo-botanisch onderzoek en voor 14C en/of AMS dateringen. Eventuele paleo-ecologische resten worden geborgen volgens de KNA 3.1.

Beperkingen 5. Uitwerking en conservering

Analyse fysische geografie Profielen worden uitgewerkt door een fysisch geograaf zodat inzicht wordt verkregen in de genese, stratigrafie en ouderdom van het plaggendek en op de landschappelijke aspecten (bodemgesteldheid en geomorfologie) van het onderzoeksgebied.

Structuren en grondsporen Alle verzamelde gegevens dienen te worden uitgewerkt om de omvang, de aard, de ouderdom en de fysieke kwaliteit van de vindplaats te bepalen.

Artefacten: anorganisch Alle vondstcategorieën dienen te worden uitgewerkt om de omvang, de aard, de ouderdom en de fysieke kwaliteit van de vindplaats te bepalen. Niet te determineren metaalklompen of klompen van metaaloxide die in een archeologisch context worden gevonden worden geröntgend ter screening van de inhoud.

Artefacten: organisch Zie artefacten: anorganisch

Paleo-ecologische resten Alle relevante monsters worden gewaardeerd. Na afloop van het veldwerk en de ecologische waardering van de monsters wordt in overleg met de opdrachtgever en het bevoegd gezag bepaald welke monsters in aanmerking komen voor verdere uitwerking. Uitwerking is slechts noodzakelijk voorzover deze bijdraagt aan de beantwoording van de onderzoeksvragen en het waarderen van de vindplaats.

Beeldrapportage (objecttekeningen, foto’s, kaarten, e.d.)

Het rapport bevat een locatiekaart, puttenplan, sporenoverzicht, coupes van sporen, profieltekeningen en ander relevant beeldmateriaal.

Conservering geselecteerd materiaal (zie CvAK-leidraad nr. 1)

Alle voor verder onderzoek relevante vondsten dienen geconserveerd te worden en wel zodanig dat ze stabiel blijven en later nog bestudeerd kunnen worden.

Beperkingen Inzake conservering van vondsten en waardering van monsters is voorafgaand overleg met de opdrachtgever vereist.

6. Eindproduct: rapportage en deponering

Te leveren product Voorlopig verslag twee weken na beëindigen veldwerk.

Eindrapport conform VS05 (KNA 3.1) en de “Minimumeisen Provincie Noord- Brabant t.b.v. de rapportage van archeologisch vooronderzoek in de vorm van proefsleuven” (bijlage 1).

Bij het eindproduct hoort een bewijs (af te geven door de ontvangende

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Uiterlijk eind 2021 moet een transitievisie warmte (TVW) zijn opgesteld, met daarin het plan van aanpak om toe te werken naar een aardgasloze, duurzame gebouwde omgeving in

AbHL wil dat de gemeente Heeze-Leende met de provincie gaat overleggen om het beleid voor toevoeging van woningen in Heeze-Leende te

3 Het totaal aantal personen dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO, WIA, WAZ, Wajong, Wet Wajong) ontvangt. 4 Het aantal personen tot de AOW-gerechtigde leeftijd dat

 De beoogde verplaatsing van Albert Heijn naar de Kapelstraat 35 draagt bij aan het realiseren van een meer evenwichtige spreiding van het aanbod binnen het centrum van Heeze

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, matig siltig, zwak humeus, donkerroodbruin, matig fijn, kalkloos

briefadres: adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen (artikel 1.1, onder p, Wet BRP) en waar, indien het post van de overheid betreft, zorg

Lithologie: klei, sterk zandig, zwak humeus, lichtbruingrijs, kalkrijk Bodemkundig: oxidatie en reductie verschijnselen, interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment

Deze subsidieverordening is bedoeld voor het verstrekken van subsidie voor maatregelen die de aanvrager aan in zijn of haar eigendom zijnde bestaande woning treft of laat treffen,