• No results found

De Hul 7 Alphen. West Maas & Waal. Ruimtelijke onderbouwing

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De Hul 7 Alphen. West Maas & Waal. Ruimtelijke onderbouwing"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Hul 7 – Alphen West Maas & Waal

Ruimtelijke onderbouwing

(2)
(3)

De Hul 7 – Alphen West Maas & Waal

Ruimtelijke onderbouwing

GEGEVENS VAN DE AANVRAGER

Marcus Architectuur J. Marcus

Trambaan 3b

6657 CE Boven Leeuwen

PLANGEGEVENS

Projectnummer: K21031

Datum: 28 augustus 2021 Titel: Alphen - De Hul 7 Projectleider: R.M. Hoekstra MA Auteur: J.G. van der Mark

Kerkewijk 156 3904 JJ Veenendaal T. 0318 – 50 56 37

I. www.kubiek.nu E. info@kubiek.nu

(4)
(5)

Inhoud

1 Inleiding ... 6

1.1 Aanleiding... 6

1.2 Ligging planlocatie ... 6

1.3 Vigerend bestemmingsplan... 7

2 Beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie ... 9

2.1 Bestaande situatie ... 9

2.2 Gewenste situatie ... 10

3 Beleidskader ...12

3.1 Rijksbeleid ... 12

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) ... 12

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) ... 12

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking ... 13

3.2 Provinciaal beleid ... 14

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland ... 14

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening ... 15

3.3 Gemeentelijk beleid ... 15

3.3.1 Structuurvisie Buitengebied 2020 ... 15

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan West Maas en Waal ... 16

3.3.3 Woonvisie ... 16

3.3.4 Het Toetsingskader Woningbouw ... 17

3.3.5 Omgevingsvisie Buitengebied (in wording) ... 18

4 Uitvoeringsaspecten ...19

4.1 Wet Natuurbescherming ... 19

4.1.1 Wettelijk kader ... 19

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten ... 20

4.1.3 Conclusie... 21

4.2 Cultuurhistorie en archeologie ... 21

4.2.1 Cultuurhistorie ... 21

4.2.2 Archeologie ... 21

4.2.3 Conclusie... 22

4.3 Verkeer en parkeren ... 22

4.3.1 Verkeer ... 22

4.3.2 Parkeren ... 22

4.4 Luchtkwaliteit ... 23

4.4.1 Verslechtering van de luchtkwaliteit? ... 23

4.4.2 Is er sprake van een goed leef- en verblijfsklimaat ... 23

4.4.3 Conclusie... 24

4.5 Stikstofdepositie ... 25

4.5.1 Wettelijk kader ... 25

4.5.2 Beoordeling ... 25

4.5.3 Conclusie... 25

(6)

4.6 Bodemkwaliteit ... 26

4.6.1 Wettelijk kader ... 26

4.6.2 Beoordeling ... 26

4.6.3 Conclusie... 26

4.7 Geluidhinder ... 26

4.7.1 Wettelijk kader ... 26

4.7.2 Beoordeling ... 26

4.7.3 Conclusie... 27

4.8 Bedrijven en milieuzonering ... 27

4.8.1 Wettelijk kader ... 27

4.8.2 Onderzoek ... 29

4.8.3 Conclusie... 31

4.9 Externe veiligheid ... 31

4.9.1 Wettelijk kader ... 31

4.9.2 Beoordeling ... 31

4.9.3 Conclusie... 32

4.10 Kabels en leidingen ... 33

4.11 Water ... 33

4.11.1 Inleiding ... 33

4.11.2 Beleidskader ... 33

4.11.3 Beoordeling ... 34

4.11.4 Conclusie... 34

4.12 M.e.r.-beoordeling ... 34

4.12.1 Wettelijk kader ... 34

4.12.2 Vormvrij m.e.r.-beoordeling ... 34

4.12.3 Conclusie... 35

5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid ...36

5.1 Economische uitvoerbaarheid ... 36

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ... 36

6 Eindconclusie ...37

Bijlagen:

• Bijlage 1 – Quickscan flora en fauna

• Bijlage 2 – Onderzoek luchtkwaliteit De Hul te Alphen

• Bijlage 3 – Stikstofdepositieberekening – Nieuwe gebruiksfase

• Bijlage 4 – Notitie quickscan wegverkeerlawaai

• Bijlage 5 – Geuronderzoek omgekeerde werking

• Bijlage 6 – Watertoets

(7)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel De Hul 7 te Alphen bevindt zich één eengezinswoning. De initiatienemer wil deze woning graag splitsen, zodat er twee seniorenwoningen gerealiseerd kunnen worden binnen hetzelfde bouwvolume.

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied West Maas en Waal voorziet echter niet in een dergelijke splitsing. Om die reden is eerst een principeverzoek ingediend in het kader van het Toetsingskader Woningbouw 2020. Op basis van dit principeverzoek heeft het college van burgemeester en wethouders besloten medewerking te willen verlenen aan dit voornemen. Om de splitsing planologisch te kunnen regelen is een uitgebreide omgevingsvergunning (art. 2.12 lid 1a onder 3 Wabo) nodig om af te kunnen wijken van het geldende bestemmingsplan. Het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing is een verplicht onderdeel van deze procedure. Middels de ruimtelijke onderbouwing zal worden aangetoond dat het voorgenomen initiatief voldoet aan de eisen van goede ruimtelijke ordening. Met voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.

1.2 Ligging planlocatie

De planlocatie is gelegen in het buurtschap De Hul, volgens overlevering het oudste, of één van de oudste buurtschappen van Alphen. Op onderstaande afbeelding is de situering van de woning in het buurtschap aangegeven.

Luchtfoto met globale begrenzing planlocatie (bron: Google Earth)

(8)

De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Alphen, sectie Q nummer 82. De totale oppervlakte van het perceel bedraagt 5.460 m2. Op onderstaande afbeelding is te zien, dat de woning slechts een zeer klein deel uitmaakt van het totale perceel.

Het totale perceel met ongeveer in het midden de eengezinswoning (Bron: Kadastralekaart.com)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De planlocatie ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Buitengebied West Maas en Waal’.

Dit bestemmingsplan is onherroepelijk geworden op 9 juli 2014. Het gedeelte van het perceel waarop de woning is gesitueerd heeft op basis van dit bestemmingsplan de bestemming ‘Wonen”, waarbij door middel van een nadere aanduiding is aangegeven, dat ter plaatse 1 woning is toegestaan. De maximale goothoogte van deze woning bedraagt 5 meter, terwijl de maximale bouwhoogte 10 meter bedraagt. De woning mag op basis van het vigerende bestemmingsplan een inhoud hebben van 650 m3.

Het perceel is voorts gelegen in een groter gebied, waaraan de gebiedsaanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’ is toegekend. In de regels van het bestemmingsplan is aangegeven dat er ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’ geen ingrepen zijn toegestaan tenzij aangetoond is dat de ingrepen de ecologische kernkwaliteiten en omgevingscondities van de ecologische hoofdstructuur niet aantasten.

Omdat het vigerende bestemmingsplan niet voorziet in de mogelijkheid tot splitsing van deze woning is het voornemen tot splitsing strijdig met dit bestemmingsplan. Op de volgende bladzijde is een uitsnede van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan opgenomen. Daarbij is de onderliggende luchtfoto deels zichtbaar gemaakt om de situering van de woning te verduidelijken.

(9)

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

(10)

2 Beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Het planobject bestaat uit een eengezinswoning, gelegen in het buurtschap De Hul. De woning bestaat uit 1 bouwlaag, deels voorzien van een zadeldak. In het begin van de tachtiger jaren is de woning nog enigszins uitgebreid met een garage en een studeerkamer aan de kopse kant. Later zijn garage en berging samengevoegd tot een royale berging. De onderstaande foto’s geven een impressie van de woning (Bron: Marcus architectuur).

Impressie bestaande woning met rechtsonder de uitbreiding, die in de tachtiger jaren is gerealiseerd.

De platte grond van de bestaande woning ziet er als volgt uit (Bron: Marcus architectuur)

Begane grond Verdieping

(11)

2.2 Gewenste situatie

De gewenste situatie bestaat uit een zodanige splitsing van de eengezinswoning dat er twee volwaardige seniorenwoningen gerealiseerd kunnen worden. De ingreep kan beperkt blijven omdat het aanwezige bouwvolume alleen uitgebreid wordt met een stuk kap ter plaatse van de huidige royale berging om het woonprogramma te kunnen realiseren. De bebouwde oppervlakte van het perceel neemt niet toe. Uit stedenbouwkundig oogpunt is de ingreep slechts minimaal.

De indeling wordt gewijzigd door de woning letterlijk in 2 delen op te splitsen, door middel van een woning-scheidende wand over beide woonlagen. De bestaande indeling wordt zodanig gewijzigd, dat voorzien kan worden in twee levensloopbestendige woningen. Alle basisvoorzieningen voor een seniorenwoning kunnen op de begane grond gerealiseerd worden. Op de verdieping is ruimte voor een logeerkamer en bergruimte. Een en ander is globaal in beeld gebracht op onderstaande schetsontwerpen van de nieuwe plattegronden (Bron: Marcus architectuur).

Begane grond

Verdieping

(12)

De gevels worden zo aangepast, dat de raam- en deuropeningen op de gewenste plaats komen in de nieuwe plattegronden. Hieronder zijn de verschillen in beeld gebracht door telkens de nieuwe gevel te plaatsen onder de voorgestelde nieuwe gevel (Bron: Marcus architectuur).

Over de gewenste architectonische uitstraling kan het volgende opgemerkt worden (Bron: Marcus architectuur):

De uitbreiding van de kap zal voorzien worden van dezelfde pannen als er nu voor de bestaande woning zijn gebruikt. Maar de dakplaten/ isolatiewaarden zullen van deze tijd zijn. De boeiboorden en dakranden zullen worden vervangen, waardoor het aanzicht fraaier wordt.

De gevel wordt voorzien van na-isolatie aan de buitenzijde in een grijze tint. De aanbouw/ laagbouw wordt voorzien van gevelbekleding met antracieten, houten delen. Enerzijds om een meer landelijke uitstraling te krijgen, anderzijds om het profiel van de woning (zoals dat nu zichtbaar is aan de voorzijde/

zuidzijde) te behouden en aan de achterzijde/ noordzijde ook te verkrijgen. Tevens worden daarmee littekens uit het verleden weggenomen, en krijgt men een comfortabele woning welke nog lang met de tijd meekan. Ook de begane grond-vloer wordt na-geïsoleerd.

De toe te voegen gevelopeningen worden gericht op de ruimte en zijn omgeving, veel kozijnen kunnen blijven. Aan de entreekant (oostzijde) komt een extra voordeur, maar de gevel blijft meer gesloten, terwijl de andere 3 gevels meer geopend worden, waardoor uitzicht op de omgeving meer aandacht krijgt.

De bestaande inrit hoeft niet aangepast te worden voor de twee seniorenwoningen. Ook is er meer dan voldoende ruimte aanwezig in de directe nabijheid van de woning om te voorzien in de parkeerbehoefte voor de twee seniorenwoningen en voor bezoekers. Terzijde kan opgemerkt worden, dat er in het verleden zelfs meerdere vrachtwagens geparkeerd stonden. Dit zegt genoeg over de beschikbare ruimte voor parkeren.

(13)

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als Rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen.

Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;

2. Duurzaam economisch groeipotentieel;

3. Sterke en gezonde steden en regio's;

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met Rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.

Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

(14)

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

• Rijksvaarwegen;

• Project mainportontwikkeling Rotterdam;

• Kustfundament;

• Grote rivieren;

• Waddenzee en waddengebied;

• Defensie;

• Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;

• Elektriciteitsvoorziening;

• Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

• Natuurnetwerk Nederland;

• Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

• IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

• Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;

• Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties.

Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

1) beoordeling of beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;

2) indien er een vraag is aangetoond, beoordeling of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.

(15)

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel pas sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wanneer er 12 woningen of meer worden gerealiseerd.

Conclusie

Omdat er in dit geval slechts 1 woning wordt toegevoegd, is het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld.

Op 1 maart 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden. De visie heeft strategische ambities weer voor de lange termijn. Het doel is om de provincie gezond, veilig, schoon en welvarend te houden en te maken.

• Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

• Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De provincie geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid;

economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat.

Voor de ontwikkeling op het perceel De Hul 7 is met name de ambitie met betrekking tot de woon- en leefomgeving van belang. De provincie geeft aan te streven naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo wordt de economische kracht en de kwaliteit van Gelderland versterkt. De ambitie hierbij om onder andere de bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten.

Conclusie

Binnen een bestaand bouwvolume wordt door splitsing 1 woning toegevoegd. Hierdoor is deze locatie weer toekomstbestendig gemaakt. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut. Dit komt tegemoet aan de ambitie van de provincie. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de kaders van de provinciale Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

(16)

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

In december 2018 is de geconsolideerde omgevingsverordening van de provincie Gelderland vastgesteld. Het moederplan stamt uit 2014. De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de verordening zijn regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

Volgens artikel 2.1 ligt de verantwoordelijkheid voor de woonagenda primair bij de gemeente, wat het volgende inhoudt:

1. Per regio stellen de gemeentebesturen een regionale woonagenda op.

2. Gedeputeerde Staten stellen de regionale woonagenda vast, als de agenda in overeenstemming is met de regionale opgave en het meest recente provinciale beleid.

3. Als nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of een noodzakelijke actualisatie van de vigerende regionale woonagenda nog niet heeft plaatsgevonden, beoordelen Gedeputeerde Staten, totdat die regionale woonagenda is vastgesteld of na actualisering opnieuw is vastgesteld een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt aan de volgende criteria:

a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;

b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;

c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling.

In voorliggend plan wordt er één woning extra gerealiseerd door splitsing van een bestaande woning.

Er wordt geen bebouwd oppervlak toegevoegd op het perceel. Dit past binnen het gemeentelijk Toetsingskader Woningbouw, dat in overleg met de provincie is vastgesteld.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met de provinciale omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Buitengebied 2020

Op 25 februari 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente West Maas en Waal de Structuurvisie Buitengebied 2020 vastgesteld. De Structuurvisie geeft de integrale ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het buitengebied.

De voorliggende visie is opgesteld met als hoofddoelstelling het realiseren van een leefbaar en economisch goed functionerend buitengebied, dat recht doet aan en respect heeft voor de landschappelijke kwaliteiten en karakteristieke identiteit van het rivierengebied. De visie kent een planperiode tot 2020. Ter verwezenlijking van deze doelstelling wil de gemeente binnen de planperiode medewerking verlenen aan particuliere initiatieven die een bijdrage leveren aan de gewenste ontwikkelingsrichting. Hiermee draagt de visie zelf bij aan de verwezenlijking van deze ontwikkelingsrichting.

(17)

De Structuurvisie Buitengebied 2020 wordt vergezeld door een kaart, waarop het beleid verbeeld wordt. De planlocatie (gelegen binnen de rode cirkel) is gelegen in de landschappelijke eenheid

‘oeverwal’. De oeverwal is een kleinschalig, halfopen landschap waarbij wonen, werken en agrarische activiteiten sterk met elkaar verweven zijn. Het mozaïekachtige karakter van het landschap, de afwisseling van verschillende functies, open weides, boomgaarden en bebouwing vormt de ruimtelijke basis voor ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen dienen binnen deze karakteristiek te passen en deze te versterken. De verschillende landschapselementen dienen zoveel mogelijk behouden te worden.

De bestaande eengezinswoning wordt gesplitst in twee seniorenwoningen. Een en ander wordt gerealiseerd binnen het bestaande bouwvolume, waardoor er geen inbreuk gedaan wordt op de waarden van aanwezige landschapselementen.

Conclusie

De voorgenomen splitsing van de bestaande woning op het perceel De Hul 7 past binnen het gestelde in de Structuurvisie Buitengebied 2020.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan West Maas en Waal

Het landschapsontwikkelingsplan (augustus 2011) van de gemeente West Maas en Waal (LOP) heeft tot doel om als gemeente nadrukkelijk, in samenwerking met maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij het landschap en met particulieren, actief vorm te geven aan behoud en ontwikkeling van streekeigen landschapswaarden. In het kader van de Structuurvisie Buitengebied 2020, die is vastgesteld in februari 2010, is er tevens een visie opgesteld voor de landschappelijke en ruimtelijke structuur van de gemeente West Maas en Waal. Deze visie heeft de basis gevormd voor het LOP.

Het uitgangspunt bij de visie is dat het onderscheid tussen kom, oeverwal en uiterwaard behouden moet blijven en waar mogelijk versterkt moet worden om zo de eigenheid en leesbaarheid van het landschap te bewaren. De basisvisie richt zich op het waarborgen en behouden van de basiskwaliteit van het landschap. Daarbij staat het behouden en versterken van de karakteristieke elementen van de verschillende landschapstypen voorop.

Omdat op de planlocatie geen extra bebouwing wordt toegevoegd wordt er geen inbreuk gepleegd op de bestaande kwaliteiten van het landschap.

Conclusie

De voorgenomen splitsing van de bestaande woning op het perceel De Hul 7 past binnen het gestelde in het Landschapsontwikkelingsplan West Maas en Waal.

3.3.3 Woonvisie

De Woonvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 mei 2016. In de visie wordt de ambitie uitgesproken, dat West Maas en Waal in 2030 bekend zal staan als een aantrekkelijke plaats om te wonen. In de Woonvisie wordt de focus gelegd op de bestaande woningvoorraad en de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving; nieuwbouw is hieraan ondergeschikt. De inwoners zijn er het meest gebaat bij dat wonen in de gemeente West Maas en Waal comfortabel is en blijft en dat hun bezit (of gehuurde) waardevast blijft in een aantrekkelijke woongemeente.

(18)

Daarbij zal de concrete vraag leidend zijn. Dit vraagt om een flexibele overheid die mee kan sturen op ontwikkelingen zoals veranderingen in betaalbaarheid, instroom van statushouders en omvang van huishoudens. De gemeente zal dan ook niet op voorhand alle plancapaciteit verdelen over de kernen.

Hiermee wil de gemeente voorkomen dat plancapaciteit onnodig lang vastzit. De toekomstige woningmarkt vraagt om flexibiliteit, creativiteit, denken in kansen en het verbinden van partijen. Dat vraagt om flexibiliteit.

Conclusie

De Woonvisie vormt het kader voor toekomstige ontwikkelingen op de woningmarkt. De voorgenomen woningsplitsing is niet strijdig met het beleid, verwoord in de Woonvisie.

3.3.4 Het Toetsingskader Woningbouw

Het Toetsingskader Woningbouw is een verdeelmodel voor het toevoegen van woningen aan de woningvoorraad. De Woonvisie en de Structuurvisie Dorpen met de daarbij horende dorpskwaliteitsplannen vormen samen de basis voor dit verdeelmodel. Hiermee stuurt de gemeente op kwaliteit, zowel volkshuisvestelijk als ruimtelijk. De gemeente voert daarbij een proactief beleid en nodigt iedereen uit verzoeken in te dienen. Vanaf 2016 wordt, met tevredenheid, met dit verdeelmodel gewerkt.

In het Toetsingskader Woningbouw wordt aangegeven welke woningen binnen het toetsingskader vallen en welke niet. Tot de woningen, die binnen het Toetsingskader Woningbouw vallen behoren woningen, die gerealiseerd worden door splitsing van een bestaande woning. Letterlijk wordt hierover in het Toetsingskader Woningbouw het volgende opgemerkt:

Van woningsplitsing is sprake wanneer een gebouw bouwkundig en functioneel gesplitst wordt, zodanig dat, met handhaving van het bestaande woongedeelte, twee of meer zelfstandige functionerende woningen worden gemaakt. Dit betekent dat er minimaal één woning wordt toegevoegd waardoor deze valt onder het toetsingskader woningbouw. In het Actieplan wonen van de provincie Gelderland is opgenomen het splitsen van woningen eenvoudiger te maken. De provincie stelt hiervoor een handboek op.

Voorafgaand aan het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing is een principeverzoek ingediend om medewerking te verlenen aan het splitsen van de bestaande woning op het perceel De Hul 7 op basis van het Toetsingskader Woningbouw. De gemeente heeft bij brief van 17 december 2020 aangegeven, dat de voorgenomen splitsing inderdaad mogelijk is op basis van voornoemd Toetsingskader Woningbouw.

Conclusie

De voorgenomen splitsing van een bestaande woning op het perceel De Hul 7 voldoet aan de criteria, die in het Toetsingskader Woningbouw zijn aangegeven.

(19)

3.3.5 Omgevingsvisie Buitengebied (in wording)

In het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied is geen mogelijkheid opgenomen om door middel van woningsplitsing het aantal woningen te vermeerderen. Voortschrijdend inzicht leert echter, dat het toevoegen van woningen in de buurtschappen, die in het buitengebied liggen gezien dient te worden als een gewenste ontwikkeling. Dit heeft al een beleidsmatige vertaling gekregen in het eerder aangehaalde Toetsingskader Woningbouw. Hierin wordt al ruimte geboden voor dergelijke ontwikkelingen. Daarnaast heeft de raad de uitdrukkelijke wens uitgesproken om woningsplitsingen te stimuleren. Dit dient echter nog wel in het ruimtelijk beleid vertaald te worden. Daarom is er gestart met een herijking van het ruimtelijk beleid voor het buitengebied. Dit zal uiteindelijk resulteren in een Omgevingsvisie voor het buitengebied. In deze omgevingsvisie zullen de gewijzigde inzichten op het gebied van woningbouw in het buitengebied een vertaling krijgen. De vaststelling van deze Omgevingsvisie voor het buitengebied zal naar verwachting eind 2021 plaatsvinden.

Conclusie

In de vast te stellen Omgevingsvisie voor het buitengebied zullen mogelijkheden opgenomen worden voor woningsplitsingen in (bepaalde delen van) het buitengebied.

(20)

4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken.

Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van natuurbescherming, archeologie en cultuurhistorie en de milieuaspecten aan bod.

4.1 Wet Natuurbescherming

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

NNN (voorheen Ecologische hoofdstructuur geheten)

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota’s en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

(21)

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

Het planobject is gelegen binnen de begrenzing van het NNN. In het vigerende bestemmingsplan is om die reden een gebiedsaanduiding “Ecologische hoofdstructuur” toegekend aan een gebied, waarin ook het planobject is gelegen. In de regels van het vigerende bestemmingsplan is aangegeven, dat er ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’ geen ingrepen zijn toegestaan tenzij aangetoond is dat de ingrepen de ecologische kernkwaliteiten en omgevingscondities van de ecologische hoofdstructuur niet aantasten.

Omdat de voorgenomen woningsplitsing gerealiseerd kan worden binnen het bestaande bouwvolume hoeft er geen extra bebouwd oppervlakte toegevoegd te worden op het perceel. Het voorgenomen initiatief zal dan ook geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN.

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is door Willems Winssen op 19 augustus 2021 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 1 aan deze ruimtelijke onderbouwing. De belangrijkste resultaten zijn als volgt:

• Grondgebonden zoogdieren: Verblijfplaatsen of indicaties van de aanwezigheid van beschermde grondgebonden zoogdiersoorten uit de categorie ‘andere soorten’ of ‘Habitatrichtlijnsoorten’ zijn niet gevonden nabij de woning. Er worden verder geen beschermde grondgebonden zoogdieren verwacht. Geconcludeerd kan worden dat er voor grondgebonden zoogdieren geen conflict is met de Wet natuurbescherming;

• Vleermuizen: Van essentieel foerageergebied binnen of nabij het plangebied kan geen sprake zijn;

er is vergelijkbaar alternatief en evenwaardig foerageergebied in de buurt. Van aantasting van de gebouwen is sprake, maar er zijn geen verblijfplaatsen opgemerkt. Openingen en of nesten zijn niet aanwezig. Geconcludeerd kan worden dat er voor vleermuizen geen conflict is met de Wet natuurbescherming;

• Broedvogels: Op de plekken van de ingrepen zijn geen jaarrond beschermde (roof)vogelnesten aanwezig. Ook zijn er geen openingen of scheuren in de muren en de kap van de huidige woning ontdekt. Geconcludeerd kan worden dat er voor broedvogels geen conflict is met de Wet natuurbescherming;

• Reptielen, amfibieën en vissen: negatieve effecten op beschermde vissen, amfibieën en reptielen kunnen worden uitgesloten. Geconcludeerd kan worden dat er voor reptielen, amfibieën en vissen geen conflict is met de Wet natuurbescherming;

• Ongewervelden: Er zijn geen waarnemingen bekend van beschermde ongewervelden in of nabij de planlocatie. Ook tijdens het veldonderzoek zijn er geen waarnemingen gedaan van beschermde ongewervelden. Er worden geen beschermde ongewervelden verwacht gezien het ongeschikte habitat. Geconcludeerd kan worden dat er voor ongewervelden geen conflict is met de Wet natuurbescherming.

• Flora: Negatieve effecten op planten kunnen door de ligging en de aard van de werkzaamheden worden uitgesloten. Geconcludeerd kan worden dat er voor flora geen conflict is met de Wet natuurbescherming.

Uit de quickscan is gebleken dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is.

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als

(22)

mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

4.1.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan het onderhavige initiatief.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Cultuurhistorie

Het pand De Hul 7 maakt deel uit van het buurtschap De Hul en staat nabij de gestroomlijnde Grote Wetering, de “natte ruggengraat” van het gebied Maas en Waal – West, dat is aangemerkt als een wederopbouwgebied van nationaal belang. Het pand De Hul dateert vermoedelijk uit 1939 en is rond 1981 uitgebreid. Het bestaande pand is niet opgenomen in de lijst met rijks- of gemeentelijke monumenten en is niet aangemerkt als beeldbepalende pand in het geldende bestemmingsplan. Ook is er geen sprake van een historisch-ruimtelijke relatie met de vroeg naoorlogse ruilverkaveling.

Tenslotte is het pand ook niet gesitueerd binnen de begrenzing van een Beschermd Stads- of Dorpsgezicht.

Geconcludeerd kan worden dat met het plan geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.

4.2.2 Archeologie

Wettelijk kader

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:

1. Monumentenwet 1988

2. Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten 3. Wet tot behoud van cultuurbezit

4. Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied 5. Uitvoeringswet UNESCO -verdrag 1970

6. Regeling materieel beheer museale voorwerpen

De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de gelden in de voorgaande regelingen.

Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.

Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

(23)

• archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);

• in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;

• de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

De projectlocatie heeft geen dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. Ook hoeft de grond niet geroerd te worden om de woningsplitsing mogelijk te maken.

Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling vindt niet plaats op beschermd archeologisch gebied. Nader onderzoek in het kader van de archeologie is niet noodzakelijk.

4.2.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit cultuurhistorie en/of archeologie geen belemmeringen aanwezig zijn om de woningsplitsing te realiseren.

4.3 Verkeer en parkeren

4.3.1 Verkeer

Het plangebied is gesitueerd op het einde van een doodlopend weggetje, dat een zijtak is van De Hul.

Deze weg ontsluit een beperkt aantal woningen en sluit via de Ruivertweg aan op de provinciale weg N322. Gezien de zeer beperkte ingreep zal de verkeersgeneratie niet of nauwelijks toenemen. De aanwezige wegenstructuur kan deze zeer beperkte toename eenvoudig opnemen. Er behoeven geen verkeerstechnische ingrepen uitgevoerd te worden, omdat de bestaande ontsluiting al sinds jaar en dag voldoet. Ook de bestaande aansluiting van het doodlopende weggetje op De Hul behoeft geen aanpassingen.

Conclusie

De verkeersbewegingen nemen met onderhavig initiatief niet of nauwelijks toe. Gezien de ligging en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied mag worden aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met betrekking tot de verkeersafwikkeling in het plangebied en de directe omgeving.

4.3.2 Parkeren

Op basis van de Parkeernota 2019 bedraagt de parkeernorm voor een eengezinswoning 2,3 parkeerplaatsen per woning. Voor een seniorenwoning geldt een parkeernorm van 1,5. Dit betekent, dat er bij realisatie van 2 seniorenwoningen 0,7 parkeerplaatsen extra nodig zijn om in de parkeerbehoefte te voldoen. Al eerder is aangegeven, dat er rondom de bestaande woning ruim voldoende mogelijkheden zijn om hierin te voorzien op eigen erf.

Conclusie

Daar de parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden, vormt het aspect parkeren geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

(24)

4.4 Luchtkwaliteit

Wat betreft de luchtkwaliteit kunnen de volgende vragen gesteld worden:

• Leidt de nieuwe ontwikkeling tot een verslechtering van de luchtkwaliteit?

• Voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse aan de eisen, die hieraan gesteld worden in het kader van een goed leef- en verblijfsklimaat?

4.4.1 Verslechtering van de luchtkwaliteit?

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 μg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd.

Voor woningbouw wordt een omvang van 1.500 woningen als ondergrens aangehouden.

Zo lang er dus niet meer dan 1.500 extra woningen mogelijk gemaakt worden wordt de verslechtering van de luchtkwaliteit als “niet in betekenende mate” aangemerkt.

Het initiatief kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.2 Is er sprake van een goed leef- en verblijfsklimaat

In de directe omgeving van het plangebied is aan de Sluisweg 37 een pluimveebedrijf gelegen. Door Dun Advies is in maart 2021 onderzocht welke invloed de aanwezigheid van dit pluimveebedrijf heeft op de luchtkwaliteit ter plaatse van De Hul 2a en ter plaatse van de te splitsen woning op het perceel De Hul 7. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in een rapport, dat als bijlage 2 aan deze ruimtelijke onderbouwing is toegevoegd. Hieronder zal nader ingegaan worden op de resultaten van het onderzoek, voor zover betreft de te splitsen woning op het perceel De Hul 7.

In de Wet luchtkwaliteit zijn voor fijnstof PM10 en fijnstof PM2,5 grenswaarden opgenomen. Voor PM10

geldt een maximale jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3 en een maximaal aantal overschrijdingsdagen van 35. Voor PM2,5 geldt een maximale jaargemiddelde concentratie van 25 µg/m3. In tegenstelling tot PM10 zijn voor PM2,5 geen normen opgenomen met betrekking tot overschrijdingsdagen.

De emissie van fijnstof is bij het pluimveebedrijf bepalend voor de luchtkwaliteit in de omgeving. Fijnstof, zowel PM10 en PM2,5 komt voornamelijk door emissie van huid-, mest-, voer- en strooiseldeeltjes uit de stallen. Dit gebeurt continu (24 uur per dag). De belangrijkste bron bij een veehouderij zijn de stallen.

Het vrijkomen van fijnstof ten gevolge van overige activiteiten op het bedrijf zijn verwaarloosbaar ten opzichte van de emissie uit de stallen. Voor het bepalen van de concentraties fijnstof in de omgeving van veehouderijen, zijn gegevens nodig over de hoeveelheid fijnstof die dieren produceren. Deze

(25)

hoeveelheid varieert per dier en is afhankelijk van het huisvestingssysteem zoals het type stal. De emissiefactoren voor fijnstof geven per huisvestingssysteem aan hoeveel fijnstof een bepaald dier per jaar produceert. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat stelt de factoren op die door de overheid jaarlijks worden gepubliceerd.

Met behulp van het rekenprogramma ISL3a zijn berekeningen gemaakt van de belasting van fijnstof PM10 afkomstig van de veehouderij aan de Sluisweg 37 op het rekenpunt van De Hul 7. De fijnstofconcentratie wordt berekend door de bronbijdrage van het bedrijf te vermeerderen met de achtergrondconcentratie ter plaatse van het rekenpunt. Door middel van het invullen van de invoergegevens (brongegevens en gegevens beschermde objecten) wordt berekend wat het jaargemiddelde fijnstofconcentratie (microgram/m³) en het aantal overschrijdingsdagen ter plaatse van het rekenpunt is. Uit de uitgevoerde berekeningen voor PM10 volgt dat het jaargemiddelde concentratie fijnstof voor De Hul 7 maximaal 19,30 µg/m3 bedraagt. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde voor het jaargemiddelde concentratie (40 µg/m3 conform Wet Luchtkwaliteit). Tevens volgt dat het aantal overschrijdingsdagen van het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 maximaal 8,1 dagen bedraagt, wat eveneens ruimschoots voldoet aan de norm (35 dagen conform Wet Luchtkwaliteit).

Vanaf 1 januari 2015 geldt een grenswaarde voor PM2,5 waaraan moet worden voldaan. Deze grenswaarde is opgenomen in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer en bedraagt 25 µg/m3 voor het jaargemiddelde concentratie. In tegenstelling tot PM10 zijn voor PM2,5 geen normen opgenomen met betrekking tot overschrijdingsdagen.

In de praktijk blijkt dan ook dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM 2,5 wordt nageleefd. De totale concentraties blijven onder 25 µg/m3 waarmee met zekerheid kan worden gesteld dat de grenswaarde van 25 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie fijnstof PM2,5

ook niet overschreden wordt. Ten aanzien van fijnstof kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de jaargemiddelde concentratie en maximale aantal overschrijdingsdagen.

Om te kunnen bepalen, of er ter plaatse van het pand De Hul 7 sprake is van een goed leef- en verblijfsklimaat is er ook gekeken naar de concentratie aan andere stoffen, waaronder met name NO2. Uit berekeningen blijkt, dat de achtergrondconcentratie ter plaatse slechts 10,81 µg /m3 bedraagt.

Gezien de lage achtergrondconcentratie ter plaatse zijn geen problemen voor de luchtkwaliteit te verwachten.

4.4.3 Conclusie

Het initiatief kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.

De fijnstofconcentratie en het aantal overschrijdingsdagen ter plaatse van de beoogde ontwikkeling past binnen de normen van de Wet milieubeheer. Gezien de lage achtergrondconcentratie NO2 ter plaatse van de ontwikkelingen in combinatie met de fijnstofconcentratie kan worden gesteld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit.

(26)

4.5 Stikstofdepositie

4.5.1 Wettelijk kader

In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen.

Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn.

De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen. De effectbeoordeling stikstofdepositie wordt afgesloten met conclusies waarbij duidelijk wordt of in het kader van de Wet Natuurbescherming significante effecten uitgesloten kunnen worden, dan wel een nader onderzoek nodig is (passende beoordeling).

4.5.2 Beoordeling

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. In de Wsn is een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase. De bouw-, aanleg- en sloopfase hoeven niet meer te worden berekend en de nadruk verschuift naar de structurele uitstoot die een project in de gebruiksfase veroorzaakt. Daarom dient enkel nog de gebruiksfase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

Uit de quickscan flora en fauna (bijlage 1) blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de Rijntakken, op circa 2 kilometer afstand van de planlocatie ligt. Negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie lijken in de nieuwe gebruiksfase zijn op voorhand uit te sluiten. Het voorgenomen plan voorziet in twee gasloze woningen. Conform het document ‘Instructie gegevensinvoer voor AERIUS Calculator 2020’ van BIJ12 heeft een gasloze woning een stikstofemissie gelijk aan nul. Een andere mogelijkheid waardoor stikstofdepositie kan plaatsvinden, is door de verkeersgeneratie. In paragraaf 4.3 is reeds besproken dat de verkeersbewegingen met onderhavig initiatief niet of nauwelijks toenemen. Voor de volledigheid is aan de hand van de AERIUS Calculator berekend of er in de nieuwe gebruiksfase sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Uitgangspunt voor de verkeersgeneratie is zijn twee ‘twee-onder-één-kap koopwoningen’ in buitengebied in niet stedelijk gebied. Conform CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’ is de totale verkeersgeneratie in de gewenste situatie is maximaal 16,4 mvt per etmaal.

Uit de berekening blijkt dat er in de nieuwe gebruiksfase geen stikstofdepositie plaatsvindt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De berekening is te vinden in bijlage 3. Er zijn geen rekenresultaten gevonden hoger dan de toegestane 0,00 mol/ha/jaar. Stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.5.3 Conclusie

De voorgenomen woningsplitsing heeft geen negatieve gevolgen in het kader van stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Rijntakken.

(27)

4.6 Bodemkwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.6.2 Beoordeling

Onderhavig initiatief betreft een geen functiewijziging. De bestemming is en blijft Wonen. Om de beoogde woningsplitsing te kunnen realiseren behoeven er geen graafwerkzaamheden uitgevoerd te worden. De planologisch geldende functie van het pand betreft bovendien reeds een milieugevoelige functie (“wonen”), aangezien ook hierbij meerdere personen voor langere tijd in het pand aanwezig kunnen zijn. Op de locatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend of bekende locaties van ernstige bodemverontreiniging die met spoed moeten worden gesaneerd. Er behoeft om bovenstaande redenen ook geen verkennend bodemonderzoek uitgevierd te worden.

4.6.3 Conclusie

Er zullen geen risico’s voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige perceel.

4.7 Geluidhinder

4.7.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden.

De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.7.2 Beoordeling

De locatie is niet gelegen binnen de geluidzone van een spoorweg of industrieterrein. De locatie is echter wel gelegen binnen de wettelijke (250 m) zones van de Moordhuizen, De Hul, Sluisweg,

(28)

Ruivertstraat, Bering en Oude Dijk. Om te beoordelen of verkeerslawaai een belemmering op kan leveren voor dit bouwplan is door de Omgevingsdienst Rivierenland in december 2020 een quickscan uitgevoerd. Daarvoor zijn met een geluidmodel, waarin de wegen uit het regionaal verkeersmodel zijn opgenomen, de geluidsbelastingen op de gevels van het pand De Hul 7 berekend. Onderzocht is of de geluidsbelastingen op de gevels van het pand de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden.

De resultaten van deze berekening zijn opgenomen in een notitie, die als bijlage 4 aan deze ruimtelijke onderbouwing is toegevoegd.

De kaart van het geluidmodel wegverkeerslawaai met locaties van onder andere de wegen, de objecten en de rekenpunten is op de volgende pagina opgenomen:

Verkeersmodel (Bron: notitie quickscan wegverkeerslawaai)

Op basis van de uitgevoerde betrekeningen kan geconcludeerd worden, dat de hoogst berekende geluidsbelasting 40 dB bedraagt. Dit betekent, dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (lang niet) overschreden wordt.

4.7.3 Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren

(29)

anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

• het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;

• het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied’. De omgeving van het plangebied kan, gelet op de ligging aan De Hul 7 met de afwisseling van functies (wonen en agrarische functies), worden gekarakteriseerd als rustig buitengebied.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied

Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied

1 10 m 0 m

2 30 m 10 m

3.1 50 m 30 m

3.2 100 m 50 m

4.1 200 m 100 m

4.2 300 m 200 m

5.1 500 m 300 m

5.2 700 m 500 m

5.3 1.000 m 700 m

6 1.500 m 1.000 m

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

(30)

4.8.2 Onderzoek

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de toename van het aantal woningen mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de extra woning mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen boomgaarden aanwezig. Daarom hoeft er geen onderzoek plaats te vinden met betrekking tot spuitzones.

De pluimveehouderij op het perceel Sluisweg 37 ligt op ongeveer 160 meter van de te splitsen woning.

Situering pluimveebedrijf Sluisweg 37 ten opzichte van het te splitsen pand De Hul 7 (Bron: Google Earth)

De minimale richtafstand voor het hinderaspect geur die voor een dergelijke pluimveehouderij gehanteerd wordt is 200 meter op basis van de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” (VNG 2009).

Omdat er niet aan deze minimale richtafstand voldaan wordt kan niet op voorhand gesteld worden, dat de nieuwe ontwikkelingen geen beperkingen opleveren voor het pluimveebedrijf. Ook is niet bij voorbaat zeker, dat er ten aanzien van het aspect geurhinder een goed woon- en leefklimaat zal heersen bij de toekomstige twee woningen.

Daarom is in maart 2021 door Dun Advies een geuronderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in een rapport, dat als bijlage 5 aan deze ruimtelijke onderbouwing is toegevoegd. In het rapport wordt zowel aandacht besteed aan het pand De Hul 7 als de locatie De Hul 2a. Hieronder concentreren we ons op het pand De Hul 7.

De Wet geurhinder en veehouderij maakt buiten een concentratiegebied alleen onderscheid in geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De toegestane geurbelasting buiten de bebouwde kom mag in beginsel niet meer bedragen dan 8,0 odour units (OUe).

De te splitsen woning wordt buiten de bebouwde kom gerealiseerd.

(31)

Wanneer een gemeente afwijkende normen wil hanteren voor de vergunningverlening, moet er veel worden geregeld. De afwijkende normen moeten in een verordening worden vastgelegd. Daarnaast moet een gebiedsvisie worden opgesteld. Daarin wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied beschreven en gekoppeld aan een beoordeling van de geurbelasting van het gebied. De gemeente West Maas en Waal heeft een geurverordening opgesteld. Maar voor de locatie De Hul 7 is geen afwijkende norm opgenomen in de geurverordening. De norm van 8,0 OUe is derhalve van toepassing.

Uit de berekeningen, uitgevoerd door Dun advies blijkt, dat de geurbelasting ten gevolge van het pluimveebedrijf ter plaatse van het pand De Hul 7 ver beneden de norm van 8 OUe blijft, te weten: 5,5 OUe.

Het verwachte woon- en leefklimaat bij omgekeerde werking wordt bepaald voor de bestaande situatie.

De geurhinder wordt bepaald uitgaande van de achtergrondbelasting en voorgrondbelasting van het gebied. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij (de dominante veehouderij) welke de grootste geurbelasting bij het geurgevoelig object veroorzaakt, hetzij omdat het een grote veehouderij betreft, hetzij omdat de veehouderij dichtbij het geurgevoelig object is gelegen.

In de volgende tabel is de achtergrondbelasting en voorgrondbelasting van de meest invloedrijke veehouderij in de omgeving weergegeven.

Bij het bepalen van de geurhinder geldt als vuistregel dat de voorgrondbelasting maatgevend is indien deze tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. Uit de tabel blijkt, dat op het rekenpunt de voorgrondbelasting de meest maatgevende belasting is. Aan de hand van de meest bepalende belasting is het percentage geurgehinderde berekend. Ter plaatse van rekenpunt 6 is het percentage geurgehinderde 26%.

PRA Odournet BV heeft in opdracht van het voormalige ministerie van VROM de relatie tussen geurbelasting en geurhinder onderzocht.

Bepalen milieukwaliteit. Bron: GGD-richtlijn geurhinder (oktober 2002)

(32)

Op basis van bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden, dat de milieukwaliteit ter plaatse van het rekenpunt 6 “slecht” is. Het is aan de gemeente om te bepalen of deze milieukwaliteit als aanvaardbaar wordt gezien.

4.8.3 Conclusie

De geurbelasting ten gevolge van het pluimveebedrijf ter plaatse van het pand De Hul 7 blijft met een waarde van 5,5 OUe ver beneden de norm van 8 OUe. Daarmee wordt voldaan aan de geurnorm. Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt de woningsplitsing niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies.

De milieukwaliteit op basis van de voorgrondbelasting is echter ‘slecht’. Het is aan de gemeente om te beoordelen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord.

Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

4.9.2 Beoordeling

Door de voorgenomen woningsplitsing zal er een kwetsbaar object toegevoegd worden. Daarom dient dit voornemen getoetst te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. De Omgevingsdienst Rivierenland heeft onderzocht of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.

Risicovolle bedrijven

Binnen de beoogde bestemming “Wonen” passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten.

De vestiging van een Bevi-inrichting binnen het plangebied is daarmee uitgesloten. Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.

(33)

Vervoer gevaarlijke stoffen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maas. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

• de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en

• de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 2 april 2021 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Buisleidingen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebieden niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

4.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maas. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

verschillende onderdelen om de doelstellingen vanuit de SVIR te bereiken ondergebracht bij verschillende ministeries (I&W en BZK). Daarnaast is de bijdrage van artikel 5.1 aan de

De beoogde ontwikkeling van 20 extra kampeerplaatsen binnen de bestaande landschapscamping heeft geen invloed op de watergangen in de omgeving.. 5.2.2.5 Beleidsregel

Om beide te bereiken, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).. In het volgende hoofdstuk is aan dit aspect

Indien dergelijke garanties niet kunnen worden gegeven moet men ontheffing aanvragen van artikel 3.1 lid2 (Vogelrichtlijn) of artikel 3.5 lid 4 (Habitatrichtlijn en

Om beide te bereiken, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).. In het volgende hoofdstuk is aan dit aspect

de ruimtelijke ontwikkeling in samenhang wordt bezien met een ruimtelijke visie op het gebied waar de ontwikkeling plaatsvindt en de directe omgeving, waarbij

Omdat de aangevraagde activiteit vanwege de gebruiksmogelijkheden voor het terrein op basis van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan niet mogelijk is, betekent dat dit gebruik

Naast deze stralende parels liggen aan de dijk ook minder zichtbare, maar daarmee niet minder waardevolle parels; parels uit een ver verleden die inmiddels onder de grond (de