• No results found

wmJm L-V2.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "wmJm L-V2."

Copied!
516
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

L-V2.

wmJm

K KIJLV

0093 2739

(2)
(3)
(4)

' /

ADATRECHTBUNDEL V.

(GEMENGD)

-

(5)
(6)

Adatreehtbundel V,

bezorgd door de commissie voor het adatrecht.

( G E M E N G D )

U I T G E G E V E N DOOK H E T K O N I N K L I J K I N S T I T U U T VOOE DE T A A L - . L A N D - EN V O L K E N K U N D E VAN N E D E R L A N D S C H - T N D I Ë .

'S-GKAVENHAGE,

MARTI N US N IJ FI O E JA

19 12.

(7)
(8)

INHOUD.

Serie A. ALGEMEEN DEEL.

Biz.

N°. 5. Geschiedenis van de commissies voor het adatrecht van

September 1910 tot Maart 1912 1 N°. 6. Vonnis van den raad van justitie te Padang van 13

October 1892 en arrest van het hooggerechtshof van

3 Augustus 1893 3 N°. 7. Circulaire van den resident van Timor (1909) . . . 11

N°. 8. Adviezen over codificatie van het inlandsch adatrecht der Minahasa (1897):

A. Voorstel resident Menado 12 B. Advies directeur vau justitie 16 C. Missive gouvernementssecretaris 19 N°. 9. Gegevens betreffende het adatrecht in vreemde koloniën

(1911):

A. Eugelsch-Indië en Engelsche koloniën . ' . . . . 20

B. Eransche koloniën 22 C. Duitsche koloniën 24 Serie B. WEST-JAVA.

„ C. MIDDEL-JA VA.

„ D. VORSTENLANDEN.

„ E. OOST-JAVA MET MADOERA.

„ F. ATJEH.

(9)

Serie G. GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDBN.

„ H. HET MINANGKABAUSCHE GEBIED.

I. ZUID-SUMATRA.

„ J. HET MALEISCHE GEBIED.

„ K. BANKA EN BILLITON.

„ L. BOENEO.

„ M. MINAHASA.

„ N. GORONTALO ENZ.

„ O. HET TORADJA-GEBIEÜ.

„ P. ZUID-CELEBES.

„ Q. DE TERNATE-ARCHIPEL.

„ R. AMBON ENZ.

„ S. NIEUW-GU1NEA.

„ T. TIMOR ENZ.

„ U. BALI EN LOMBOK.

„ V. VERSPREIDE EILANDEN.

„ W. CHINEEZEN.

X. ANDERE VREEMDE OOSTERLINGEN.

„ Y. GODSDIENSTIG RECHT EN GODSDIENSTIGE RECHTSPRAAK.

„ Z. SAMENVATTINGEN.

(10)

INHOUD V I 1

Blz.

N°.'2. Gewestelijke regelingen, eu gegevens uit regeerings- rapporten, nopens de inheemsche rechtspraak :

A. S o er a k a r ta 46 B. J o g j a k a r t a :

I. Regeeringsrapport 1908 47

IT. Modellen 47 C. A t j è h en o n d e r h o o r i g h e d en :

I. Tamiang, regeeringsrapport 1906 . . . . 54 II. Gajô- en Alaslanden. Besluit van den gouver-

neur 1905, 55 D. T a p a n o e 1 i :

I. Circulaire gouverneur Sumatra's Westkust 1863 61

II. Besluit idem 1886 62 I I I . Besluit resident Tapanoeli 1909 met modellen 66

E. S u m a t r a ' s W e s t k u s t :

I. Regeeringsrapport 1864 84 II. Nota wd. landraadpresident Padang 1905. . 92

F. B e n k o e 1 e n :

I. Rapport over regelingen 1874—1909 . . . 101 II. Rapatrechtspraak (circulaires resident Benkoelen

1874—1908) 102 III«. Vonnis van de rapat te Lais van 23 Decem-

ber 1907 124 HU. Schrijven daarover van den adviseur voor de

bestuurszaken der buitenbezittingen (1909) . 125 G. P a l e m b a n g :

I. Concept-ordonnantie 128 II. Nota van toelichting 133 H. Dj a m b i :

I. Rapport over regelingen 1905—1910 . . . 150

II. Oendang-oendang ' 151

«.Inhoudsopgave 151 b. Circulaire Augustus 1905 . ' 152

c. Circulaire Februari 1906 155 cl. Regeling inheemsche rechtspraak 155

e. Uitvoeringsvoorschriften 163 /'.Oendang-oendang 171

1 Kort vóór het afdrukken werd het bericht ontvangen, dat deze „Oendang- oendang" Djambi in 1Ö06 en „de adatrechtspraak bij de rapats in Palembang"

in 1911 versehenen zijn bij de Industriëele Maatschappij „Palembang" aldaar.

(11)

Blz.

A. Districts- en doesoenbestuur enz 171 B . Grondrechten ; adatinkomsten enz 199

C. Rechtspleging 219 D. Huwelijks- en erfrecht, geestelijkheid . . . 266

E. Modellen 270 I I I . Circulaire assistent-resident Djambische Boven-

landen 1909 282 I V . Extract-journaal controleur Moeara-Boengo 1909 287

V. Rapporten betreffendeBoven-Djambi(1907-1909) 288 V I . Rapatvonnis Savolangoen Februari 1 9 1 0 . . . 299 V I I . Extract-journaal Sarolangoen October 1910 . 304 I. O o s t k u s t v a n S u m a t r a :

I. (Jit een regeeringsrapport van 1905 . . . . 306 I I . Zelfbestuursverordeningeu (1906-1910) .

Brief van den resident der Oostkust van Sumatra

van September 1909 306 a. Rechtspleging in burgerlijke zaken in het land-

schap Deli en onderhoorigheden (1906) . . . 307 b. Rechtspraak over de Bataks der Deli-doesoen

(1909) 315 c. Brief van den controleur der Deli- en Serdang-

doesoens van Februari 1911 324 cl. Rechtspraak in de landschappen Poerba, Dolok

Si V Koeta (1910) 331 e. Rechtspraak in de landschappen Baroes Djahö,

L i n g g a , Soeka, Sarinembah en Koeta Boeloeh

(1910) 339 J . R i o uw en o n d e r h o o r i g h e d e n :

I. Uit een regeeringsrapport van 1910 . . . . 352 I I . Publicatie van den iuheemschen rechter (1880

à 1890) 352 I I I . Zittingsverbalen (1907-1908) . . . 354

I V . Zelfbestuursverordeniug (1909) 361

V. Zittingsverbaal (1911) 364 V I . Zelfbestuursverordeniug (1911) 367

K. W e s t e r a f d e e l i n g v a n - B o r n e o 374 L. Z u id e r- e n o o s t e r a f d e el i n g v a n B o r n e o 374

(12)

INHOUD I X

B i z .

M. M e n a d o 374 N . C e l e b e s e n o n d e r h o o r i g h e d e n :

I. Eerste regeling van de inheemsche rechtspraak:

A. Besluit van Januari 1906 met modellen. . . 375 B. Wijzigingsbesluit November 1906 . . . . 383

C. Wijzigingsbesluit Januari 1907 385 D. Wijzigingsbesluit October 1907 . . . 386

I I . Tweede regeling van November 1907 met daarop voorgestelde wijzigingen van November 1909 :

A. Concept-ordonnantie 388

B. Toelichting 399 C. Toelichting op de wijzigingen van November 1909 419

I I I . Derde regeling :

A. Besluit van J u l i 1910 4 2 1 B. Toelichting met modellen 433 O. T e r n a t e e n o n d e r h o o r i g h e d e n 441

P . A m b o i n a e n o n d e r h o o r i g h e d e n :

I . Begeeringsrapport van 1908 4 4 1 I I . Circulaire van Maart 1908 441 Q,. Z u i d - N i e u w - G u i n e a .

Begeeringsrapport 1911 4 4 3 B . T i m o r en o n d e r h o o r i g h e d e n :

I. Besluit van 12 October 1909 n°. 134 . . . 444

I I . Idem n°. 135 446 I I I . Besluit van December 1909 454

S. B a l i e n L o m b o k .

Begeeringsrapporten 1 9 0 5 — 1 9 0 9 455 N°. 3. Verbetering van de //gesteldheid van de inheemsche

rechtspraak op 1 Mei 1910// en van de overzichtskaart :

I. Inlanders 459 I I . Chineezen 4 6 1 I I I . Gesteldheid van de inheemsche rechtspraak op

1 Januari 1 9 1 2 , met haart 4 6 1 Lijst van inlandsche rechtstermen, voorkomende in de eerste

vijf adatrechtbundels 467

(13)

der vijf versehenen adatreehtbundels.

Serie A. ALGEMEEN DEEL.

Bundel. Blz.

N°. 1. Geschiedenis van de commissies voor het adat-

recht van Juni 1908 tot September 1910 . . I 1

N°. 2. Adatwijzer (1910) I

1 6

N°. 3. Adviezen over condificatie van adatrecht eu bewijs van adatrecht (1893—1894):

A. Advies dr. Snouck Hurgronje I 21 B. Advies directeur van justitie I 40 C. Advies raad van Indië I 44 D. Missive gouvernemeutssecretaris I 46 N°. 4. Circulaire van den resident van Timor ( ± 1907) I 48 N°. 5. Geschiedenis van de commissies voor het adat-

recht van September 1910 tot Maart 1912 . V 1 N°. 6. Vonnis van den raad van justitie te Padang van

13 October 1892 en arrest van het hooggerechtshof

van 3 Augustus 1893 V 3 N°. 7. Circulaire van den resident van Timor (1909) . V 11 N°. 8. Adviezen over codificatie van het inlandsen adat-

recht der Minahasa (1897):

A. Voorstel resident Menado V 12

B. Advies directeur van justitie V 16

C. Missive gouvernemeutssecretaris V 19

(14)

INHOUD XI

Bundel. Blz.

N°. 9. Gegevens betreffende het adatrecht in vreemde koloniën (1911):

A. Engelsch-Indië en Engelsche koloniën . . . V 20 B. Eransche koloniën V 22 C. Duitsche koloniën V 24

Serie B. WEST-JAVA.

N°. 1. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1907) I I 1 N°. 2. Gegevens uit het rapport-De Wolff van Westerrode

betreffende het landbouwcredietonderzoek in de

Preanger (1904) I I 57 N°. 3. Gegevens over grondeurecht, getrokken uit

regeeringsrapporten (1906—1907) I l 83 N°. 4. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1909) IV 1 N°. 5. Gegeveus uit Eokkens (1903) IV 518 N°. 6. Adatvonnissen (1905—1910) IV 529 Serie C. MIDDEL-JAVA.

N°. 1. Gegeveus uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1908) II 85 N°. 2. Gegevens uit een regeeringsrapport over gronden-

recht in Pekalongan (1902) . I I 180 N°. 3. Gegevens uit regeeringsrapporten (1907) . . . I I 188 N°. 4. Adatvonnissen over grondenrecht (1909) . . . II 191 N». 5. Adatvonnissen (1905—1907) IV 547 Serie D. VOESTENLANDEN.

N°. 1. Nota omtrent het bouwrecht in Jogjakarta (1883) II 203

^N°. 2. Regeeringsrapporten over persoonlijke diensten

en grondenrecht (1908) II 208

N°. 3. Gegevens uit regeeringsrapporten II 216

(15)

Bundel. Blz.

N°. 4. Vonnissen van de inheemsche rechtspraak (1867 —

1868) IV 554 N". 5. Adatvonnissen (1904) IV 574 Serie E. OOST-JA VA MET MADOERA.

V

N°. 1. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

( 1 9 0 5 - 1 9 0 8 ) II 224 N°. 2. Pernataan desa uit Sidoardjo (omstreeks 1909) . II. 271 No. 3. Uittreksels uit Van der Linden, De Grondver-

huring (1907) II 286 N°. 4. Vertaling van de pernataan desa uit Sidoardjo

(omstreeks 1909) . IV 576 N». 5. Adatvonnissen (1904—1910) IV 598 N°. 6. Mededeeling over vonnissen van de inheemsche

rechtspraak op Madoera (1910) IV 610 N°. 7. Inlandsche gegevens betreffende het district

Wonosari der afdeeling Bondowoso (1911) . . IV 611 Serie F. ATJÈH.

N°. 1. Agrarisch résumé Groot-Atjèh (1909) . . . . I 52 Serie G. GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN.

Serie H. HET MINANGKABAUSCHE GEBIED.

N°. 1. Artikeleu van De Waal van Anckeveen (1905—

1907) I so Serie I. ZUID-SUMATRA.

Serie J. HET MALEISCHE GEBIED.

Serie K. BANKA EN BILLITON.

Serie L. BORNEO.

Serie M. MINAHASA.

N°. 1. Rapport over de 'adat kebiasaan, uitgebracht

door een inlandsche commissie (1896) . . . . I I I 1

(16)

INHOUD X I I I

Bundel. Blz.

N°. 2. Adatvonnissen (1897 — 1 9 0 5 ) :

A. Echtscheiding, huwelijksgoederen en adoptie

van Christeiiiiilanders I I I 114 B. Erfrecht (in verband met familierecht) . . I I I 131 C. Woonerven eu familiegrond I I I 135 N°. 3. Verhandelingen en adviezen van inlandsche

hoofden ( 1 9 0 0 — 1 9 0 2 ) :

A. Worotikan, Landbezit in de Minahasa . . I l l 152 B. M a n d a g i , Landbezit in Baiitik I l l 164 C. Loeraanauw, Contracten omtrent gronden in

Todauo I l l 169 D. Familiegrond in de meerdistricteu . . . . I l l 173 N°. 4. Adatregeling voor het district Langoan (1901) . I l l 177 N°. 5. Uittreksels uit Jellesma (1903) I l l 186 S e r i e N. G O R O N T A L O E N Z .

S e r i e O. Het T O R A D J A - G E B I E D .

N°. 1. Regeeringsrapport over de onderafdeeling Paloe

(1910) I 130 S e r i e P. Z U I Ü - C E L E B E S .

„ Q. D E T E R N A T E - A R C H I P E L .

„ R. A M B O N E N Z .

„ S. N I E U W - G U I N E A .

„ T . T I M O R E N Z .

„ U. BALI E N L O M B O K .

N°. 1. Rapporten en besluiten over grondcnrecht ( 1 9 0 0 — 1909):

A. Rapport over deregeling der agrarische toestanden in West-Lombok

B. Gewestelijke besluiten

C. Samenvatting van agrarisch onderzoek Lombok 1 I I

146 170 173

(17)

Bundol. Blz.

D. Agrarische, toestand tijdens het vorstenbestuur I 179 E. Grondbezit op Lombok I 182 E. Losse aanteekeningeu I 1S4 N°. 2. Gemengde gegeven^ uitregeeringsrapporten (1905—

1909):

A. Vorstenbestuur I 189 13. Dorps- en waterschapsinstellingen I 190 C. Kasten wezen enz I 190 D. Rechtspleging, familierecht, schuldenrecht,

clelictenrecht I 195 Serie V. VERSPEEIDE EILANDEN.

„ W. CHINEEZEN.

„ X. ANDERE VREEMDE OOSTERLINGEN.

„ Y. GODSDIENSTIG RECHT EN GODSDIEN- STIGE RECHTSPRAAK.

N°. 1. Gegevens van professor Kern over Hindoerccht (1907—1910):

A. Nota over 's vorsten recht op den grond . . I 197 B. Mededeeling over grondeigendom op Java in de

Middeleeuwen I 198 N°. 2. Rapport dr. Snouck Hurgronje over de Moham-

medaausche godsdienstige rechtspraak, met name

op Java (1890) I 201 N°. 3. Regeeringsrapporten over de Mohammedaansche

rechtspraak op de buitenbezittingen (1877) . . I 225 N°. 4. Besluit en rapporten over de Mohammedaansche

rechtspraak op Zuid-Celebes (1851 en 1907 — 1908):

A. Gouvernementsbesluit van 1851 . . . . I 235

B. Brief directeur van justitie 1 236

C. Circulaire gouverneur van Celebes . . . . I 237

D. Rapport uit Tëllo-Paraugloë I 238

(18)

INHOUD

Bundel

E. Eapport uit West-Gowa I E. Eapport uit Makasar . I

S e r i e Z. S A M E N V A T T I N G E N .

N°. 1. Gesteldheid van de iuheemschc rechtspraak (1910),

met haart I N°. 2. Gewestelijke regelingen, en gegevens uit regeerings-

rapporteu, nopens de iuheemsche rechtspraak :

A. S o e r a k a r t a V B. J o g j a k a r t a :

I. Eegeeriiigsrapport 1908 . . . . . . . V

I I . Modellen V C. A t j è h e n O n d e r h o o r i g h e d e n :

I. T a m i a n g , regeeriugsrapport 1906 . . . V I I . Gajö- en Alaslauden. Besluit van den gou-

verneur 1905 V I). T a p a n o e l i :

I. Circulaire gouverneur Sumatra's Westkust

1863 V I I . Besluit idem 1886 . . . V

111. Besluitresident Tapanoeli 1909 met modellen V E. S u m at r a's W e s t k u s t :

I. Eegeeringsrapport 1864 V I I . Nota vvd. landraadpresident Padang 1905 V

E. B e n k o e l e n :

I. Eapport over regelingen 1 8 7 4 — 1 9 0 9 . . V I I . Eapatrechtspraak (circulaires resident Ben-

koelen 1 8 7 4 — 1 9 0 8 ) V I I I « . Vonnis van de rapat te Lais van 23

December 1907 V I I I ö . Schrijven daarover van den adviseur voor de

bestuurszaken der buitenbezittingen (1909) V G. P a 1 e m b a n g :

I. Concept-Ordonnantie V I I . Nota van toelichting . . . V

(19)

rT _ . , . Bundol. Blz.

tl. \) j a m b i :

I. Kapport over regelingen 1 9 0 5 — 1 9 1 0 . V 150 I L Oendang-oendang y ] 5 j

W Inhoudsopgave y \^\

b. Circulaire Augustus 1905 V 152 c. Circulaire Februari 1906 y 155 d. Regeling inheemsche rechtspraak . . . V 155

e. Uitvoeringsvoorschriften y 163 /'. Oeudaug-oendang y ] 7 i A. Districts- eu doesoenbestuur enz. . . V 171 B. Grondrechten ; adatinkomsteu enz. . V 199 C. Rechtspleging V 219 D. Huwelijks- en erfrecht, geestelijkheid V 266 E. Modellen y 270 I I I . Circulaire assistent-resident Djambische

Bovenlanden 1909 V 2S£

I V . Extract-journaal controleur Moeara-Boengo

1909 y 287 V. Rapporten betreffende Boven-Djambi

(1907—1909) V 288 V I . Rapatvounis Sarolangoen Eebruari 1910 . V 299 V I I . Extract-journaal Sarolangoen October 1910 V 304 I. O o s t k u s t v a n S u m a t r a :

I. Uit een regeeringsrapport van 1905 . . V 306 I I . Zelf bestuursverorderingen (1906—1910)

Brief van den resident der Oostkust van

Sumatra van September 1909 . . . . V 306 a. Rechtspleging in burgerlijke zakeu in het

landschap Deli en Onderhoorigheden (1906) V 307 b. Rechtspraak over de Bataks der Deli-

doesoeu (1909) V 315 c. Brief van den Controleur der Deli- en

Serdang-doesoens van Eebruari 1911 . . y 324 d. Rechtspraak in de landschappen Poerba,

Dolok en Si V Kota (1910) . . . . V 3 3 1 e. Rechtspraak in de landschappen Baroes

Djahë, L i n g g a , Soeka, Sarinembah en

Koeta Boeloeh (1910) . . . V 339

(20)

X V I I I INHOUD

Bundel. BIz.

S. B a l i e n L o m b o k :

Regeeringsrapporten 1 9 0 5 — 1 9 0 9 V 445 N°. 3. Verbeteriug van de //gesteldheid van de inheemsclie

rechtspraak op 1 Mei 1910// en van de over- zichtskaart :

I. Inlanders V 459 I I . Chineezen V 461 I I I . Gesteldheid van de inheemsclie rechtspraak

op 1 Januari 1 9 1 2 , met haart . . . . V 461

Lijst van inlandsche rechtstermen, voorkomende iu de

eerste vijf adatrechtbundels V 467

(21)

Bunde]

J . R i o u w en o n d e r h o o r i g h e d e n :

I. Uit ecu regeeringsrapport van 1910 . . V I I . Publicatie van den inheemschen rechter

(rSSO à 1890) v I K . Zittingsverbalen (1907 — 1908) . . . . V

IV. Zelfbestuursverordening (1909) . . . . V

V. Zittingsverbaal (1911) V VI. Zelfbestuursverordening (1911) . . . . V

lv. W e s t e r a f d e e l i n g v a n B o r n e o . . . V L. Z u i d e r - en O o s t e r a f d e e l i n g v a n B o r n e o V

M. M e n a d o V N . C e l e b e s e n o n d e r h o o r i g h e d e n :

1. Eerste regeling van de inheemsche rechtspraak : A. Besluit van Januari 1906 met modellen . V B. Wijzigingsbesluit November 1906 . . . V

C. Wijzigingsbesluit Januari 1907 . . . V D. Wijzigingsbesluit October 1907 . . . V I I . Tweede regeling van November 1907 met

daarop voorgestelde wijzigingen van Novem- ber 1 9 0 9 :

A. Concept-ordonnantie V

B. Toelichting V C. Toelichting op de wijzigingen van Novem-

ber 1909 V I I I . Derde regeling:

A. Besluit van J u l i 1910 V B. Toelichting met modellen V O. T e r n a t e e u o n d e r h o o r i g h e d e n . . . V

P . A m b o i n a e n o n d e r h o o r i g h e d e n :

I. Regeeringsrapport 1908 V I L Circulaire van Maart 1908 V Q. Z u i d - N i e u w - G u i n e a.

Regeeringsrapport 1911 V R. T i m o r en o n d e r h o o r i g h e d e n :

I. Besluit van 12 October 1909 N°. 134 . V

I I . Idem N». 135 V I I I . Besluit van December 1909 V

(22)

SERIE A.

A L G E M E E N D E E L .

(Zie bundel T.)

N°. 5.

G E S C H I E D E N I S VAN D E COMMISSIES VOOR H E T A D A T R E C H T VAN S E P T E M B E R 1910 TOT M A A R T 1912.

17. De vacature-Helfrich (zie onder 10) wordt in September 1910 vervuld door benoeming van mr. ï\ D. E. van Ossenbruggen tot lid der Hollandsclie commissie (Bijdragen Koninklijk Instituut 66, 191] , blz. II).

18. In October 1910 verschijnen Adatreclitbuudels I (Gemengd) en I I I (Minahasa), in Januari 1911 bundel I I (Java en Madoera).

19. Uit de Indische commissie treden in September 1910 de heeren F. À. Liefrinck en mr. I. A. Nederburgh (Notulen Baiaviaasch Genootschap 4 8 , 1910, blz. 100); zij worden in Maart 1911 ver- vangen door de heeren A. J. baron Quarles de Quarles en mr. J. O Kielstra. De heer Quarles wordt voorzitter.

20. In de Indische Gids van 1911 blz. 556 verschijnt het navol- gend bericht :

//De Commissie voor het adatrecht verzoekt ons — nu er bij sommigen misvatting blijkt te bestaan over het doel harer adatreclitbuudels — mede te deelen, dat die bundels slechts beoogen materiaal aan te dragen om v a n li e v er lede tot meerdere kennis van het adatrecht te geraken, en dat zij allerminst zijn te beschouwen als boeken, waarin uu reeds ////het//// adatrecht van deze of gene streek gereed of bijeen zou liggen. De Com- missie vond haar arbeid volkomen juist aangeduid door Mr. Scheuer op blz. I l l van dezen jaargang, als ////nog maar een begin:

een eerste proeve van eene verzameling van gegeveus, die mogelijk eerst na jarenlange aanvulling volledig genoeg kau zijn om daarop een systeem te bouwen////.

1

(23)

2 1 . l u Mei 1 9 1 1 verschijnen herdrukken van bundels I en I I en in October 1 9 1 1 een van bundel I I I (vgl. Bijdragen Koninklijk Insti- tuut 6 6 , 1 9 1 1 , blz. V I I I ) . I n die herdrukken zijn slechts drukfouten en andere onachtzaamheden verbeterd; voor den herdruk van bundel I I I is het rapport op blz. 1 vgg. gecollationneerd en is op blz. 114 vgg. eenige omzetting geschied van groote en kleine letter.

22. Van November 1910 tot Maart 1 9 1 1 wordt aan de Hollandsche commissie voor enkele jaren belangrijke geldelijke steuu toegezegd door Teylers Stichting te H a a r l e m , het Provinciaal Utrechtsen Ge- nootschap van Kunsten en Wetenschappen te Utrecht, en een vijftal particulieren in Amsterdam en 's-Gravenhage.

23. In Mei 1 9 1 1 wordt de Hollandsche commissie aangevuld met mr. H . J . Scheuer (Bijdragen Koninklijk Instituut 6 6 , 1 9 1 1 , blz. X X I V ) .

24. I n April 1 9 1 1 treedt mr. S. L. J . van Schalk uit de Indi- sche commissie.

25. In November 1911 verschijnt Adatrechtbundel I V (Java en Madoera).

26. I u Februari 1 9 1 2 treedt de heer J . W . Tamson op als adjunct-secretaris der Hollandsche commissie.

27. O p 1 Maart 1 9 1 2 zijn de beide commissies dus samengesteld als volgt:

Commissie voor het adatrecht :

dr. O SNOUCK HUUGKONJE, voorzitter;

mr. J . I I . CAUPENTIEB, A L T I K G ; J . G. V A N E E U D E ;

J . J . M E I J E K ;

mr. E. I ) . E. VAN ÜSSENBIUÏGGEN ; mr. 11. J . S C H E U E R ;

mr. C. VAN VOLLEXIIOVEN, secretaris;

J . \V. TAMSON, adjunct-secretaris.

Commissie van bijstand voor het adatrecht:

A. J . baron QUAULES DE QUAKLES, voorzitter;

dr. G. A. J . HAZEU ;

P. DE lloo DE LA EAILLE (met verlof) ;

W . EKIJLING ; mr. J . O KIELSTRA ;

mr. dr. W . M. G. SCHUMANN, secretaris.

(24)

SERIE A.

A L G E M E E N D E E L .

N°. 6.

Het op biz. 40 van Adairechtbundel I bedoelde vonnis van den raad van justitie te Padang van 13 October 1892 en het daarbedoelde arrest van het hooggerechtshof van 3 Augustus 1893 luiden als volgt :

I.

De Maleiers

1. Soetan Bangkas galar Toewankoe Soetan, zonder beroep, gewezen larashoofd van Andalas,

2. Si Kassim galar Hadji Mohamad Kassim , van beroep laud- bouwer,

3. Soetan Mara Himpoen galar Toewankoe Radja, zonder beroep, gewezen larashoofd van Andalas,

4. Si Soenseh galar Angkoe Bagindo, van beroep landbouwer, en 5. Si Salam galar Eadja Malenggang, van beroep landbouwer, allen van de soekoe K o t o , wonende te Andalas, handelende te dezen voor zich zelven e n , als oudste mannelijke leden hunner familie, naar Maleische a d a t , voor en namens hunne geheele familie, oorspronkelijk eischers, thans appel- lanten , compareereude bij hun gemachtigde mr. J a n van Bosse,

tegen

den Maleier Si Tjaro galar Dat'oeq Madja L a b i h , panghoeloe a u d i k o , van de soekoe Koto, wonende te fjoebadak Lilin, en tegen de familie, waar hij het hoofd van i s , bestaande, voor zoover bekend, uit de Maleische vrouwen

a. Si Bongsoe, zonder beroep , b. Si Dajang, landbouwster, c. Si Koerenah, landbouwster,

d. Si L i m e h , zonder beroep, echtgeuoote van het larashoofd van Andalas,

en de Maleiers

e. Si Salih galar Bagindo K a l i , landbouwer, f. Si Arif galar Batoeq P a n d j a n g , landbouwer,

(25)

g. Si Tliamin galar Soetan di Atas, landbouwer, h. Si Iman, landbouwer, en

i. Si Mohamad Jasin galar Labck Nan Tinggi, landbouwer, allen vaju de soekoe Koto, wonende te Tjoebadak Lilin, laras Andalas, oorspronkelijk gedaagden, thans geïntimeer- den, compareerende de negen laatstgenoemde gedaagden bij hun gemachtigde, den eersten gedaagde Si Tjaro galar Datoeq Madja Labih.

De Raad van Justitie te Padang,

Gelezen het vonnis van de Rapat te Manindjoe dd". 25 Augustus 1890, waarbij den eiseherB hunne vordering is ontzegd, met veroordeeling van hen in de kosten van het geding, tot op dien datum begroot op f322.20 (drie honderd twee en twintig gulden en twintig cents) ;

Gelet op het extract uit het register van aanteekening van appel, waaruit blijkt, dat de oorspronkelijk eischers op den 2óen Augustus 1890 van voormeld vonnis en van alle interlocutoire en praeparatoire vonnissen en van alle beschik- kingen in die zaak gewezen, zijn gekomen in hooger beroep en op het relaas van beteekening van hetzelve aan de wederpartij ;

Nog gelet op de door appelanten gediende en aan de wederpartij behoorlijk beteekende memorie in appel dd°. 10 Januari 1892;

Gezien de verdere stukken van den proce3se;

Ten aanzien der feiten :

Overnemende het exposé daarvan vervat in het vonnis, waarvan appel, en voorts Overwegende dat de oorspronkelijk eischers, zich met het voormelde vonnis bezwaard achtende, daarvan tempore utili zijn gekomen in hooger beroep ;

Overwegende dat namens de oorspronkelijke eischers en appellanten bij memorie in appel op de daarin aangevoerde gronden het vonnis a quo wordt bestreden en geconcludeerd, dat het den Rechter in appel behage te ontvangen het gein- terjacteerd appel, te vernietigen het vonnis, waarvan appel, en doende wat de eerste rechter had behooren te doen eischers hunnen in eerste instantie gedanen eisch en genomen conclusien alsnog toe te wijzen, met veroordeeling der gedaagden in al de kosten der procedure;

Ten aanzien van het Recht :

Overwegende eerst en vooraf' dat op de namens de geintimeerden door hunnen gemachtigde, den advocaat en procureur Mr. J. J. Smits, ingediende memorie in appel, zoomede op de namens de appellanten door hunnen gemachtigde, den advocaat en procureur Mr. S. van Bosse, ingediende vervolg memorie in appel dd°. 4 Juli 1892 geen acht.mag worden geslagen, vermits die memoriên niet aan de wederpartij, doch slechts aan dier gemachtigden zijn beteekend;

Overwegende dat die stukken mitsdien buiten het geding behooren te worden gesteld;

Overwegende dat de oorspronkelijk eischers, thans appellanten, bij introduc- tief rekest in substantie hebben gesteld, dat zij en de door hen volgens de hadat vertegenwoordigde familieleden zijn afstammelingen van wijlen hunne stammoeder, de Maleische vrouw Si Kajo Oerei ;

dat deze eene zuster (soedara kandoeng) gehad heeft, met name Si Kajo Amas, die bij haar leven zich met der woon te Tjoebadak Lilin heeft gevestigd;

dat de laatste afstammeling van wijlen Kajo Amas was Si Oesoef galar Bagindo Kali, in leven Panghoeloe Kapala van — en Penghoeloe andiko in de soekoe Kota te Tjoebadak Liliu, als hoedanig hij den galar droeg van Datoeq Maharadjah Labih;

(26)

5

dat door den dood van laatstgenoemde, nu ongeveer 36 jaren geleden, de tak der afstammelingen van wijlen Kajo Amas is uitgestorven;

dat volgens de hadat de eischers zijn bloedverwanten van wijlen Si Oesoef galar Bagindo Kali en de eenige rechthebbenden op diens nalatenschap ;

dat de oorspronkelijk gedaagden echter, ofschoon zij in geen enkel opzicht aan eischers noch aan afstammelingen van wijlen Kajo Amas voormeld verwant zijn, zich onrechtmatig de door wijlen Si Oesoef galar Bagindo Kali nagelaten roerende en onroerende goederen, in het introductief rekest nader aangeduid, hebben toegeëigend ;

concludeerende de eischers mits dien dat zij zullen wTorden erkend als de erfgenamen van wijlen den Maleier Si Oesoef galar Bagindo Kali, ook wel genaamd Datoeq Maharadja Labih, in leven Penghoeloe kapala en Penghoeloe andiko in Tjoebadak Lilin (laras Andalas) en mitsdien tot veroordeeling van gedaagden om, mits tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan eischers over te geven en uit te keeren de geheele nalatenschap van wijlen bovenvermelden Si Oesoef galar Bagindo Kali, ook wel genaamd Datoeq Maharadjah Labih, zooals die bestaan heeft uit de in het introductief rekest omschreven vaste en roerende goederen, met veroordeeling van hen daartoe, om van al de vermelde onroerende goederen hunne handen af te trekken, die vrij en onbezwaard aan eischers over te geven, ten einde die daarvan zullen hebben den vrijen eigendom en het g e n o t , en om aan eischers over te geven de in het introductief rekest vermelde roerende goederen, dan wel de daarbij aangegeven waarde d a a r v a n , indien die goederen niet meer aanwezig mochten zijn, met veroordeeling einde- lijk van de gedaagden in al de kosten van het geding;

Overwegende dat de door de oorspronkelijk gedaagden tegen die vordering gevoerde verwering in hoofdzaak hierop neerkomt :

dat eischers als burgers van de negari A.ndalas volgens de maleische hadat geen erfgenamen kunnen zijn van wijlen Si Oesoef galar Bagindo Kali, omdat deze burger was van een ander negari, met name Tjoebadak Lilin, en voorts dat de gedaagden, omdat hunne moeder, de gedaagde Si Bongsoe, door nu wijlen Si Oesoef galar Bagindo Kali als kamanakan volgens maleische hadat was aangenomen en laatstgenoemde in de negari Tjoebadak Lilin geen andere bloedverwanten meer bezat, zijn de eenige rechthebbenden op de nalatenschap van meergenoemden Bagindo Kali ;

Overwegende dat alvorens deze door gedaagden gevoerde verwering tot een onderwerp van beschouwing te maken in de eerste plaats behoort te worden nagegaan, of de oorspronkelijk eischers de posita hunner vordering behoorlijk

* hebben bewezen ;

Overwegende dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord, vermits toch tusschen partijen is in confesso, dat de opgevorderde en door nu wijlen Si Oesoef galar Bagindo Kali nagelaten roerende en onroerende goederen zich bevinden in het bezit van de oorspronkelijk gedaagden en verder door gedaag- den niet is weersproken, en ten overvloede door de aan zijde der oorspronkelijk eischers gehoorde getuigen is bewezen, dat eischers zijn bloedverwanten van meergenoemden Bagindo Kali ;

Overwegende alsnu, wat de in de eerste plaats gevoerde verwering aangaat, als zoude n.1. de oorspronkelijk eischers als burgers van de negari Andalas geen erfgenamen kunnen zijn van Bagindo Kali, omdat deze burger was van een ander negari, te weten Tjoebadak Lilin ;

dat deze verwering steunt op het door de oorspronkelijk gedaagden gevoerde en door den rechter a quo als juist erkende sustenu, dat iemand slechts lid of burger van één negari mag zijn en d a t , wanneer iemand lid of burger is

(27)

geworden van een ander negari, hij heeft opgehouden lid of' burger te zijn van zijn negari en daardoor heeft verbroken den band met, zijne bloedverwanten in zijne oorspronkelijke negari, met dien verstande, dat hij en zijne bloedverwan- ten in zijne oorspronkelijke negari geen gemeenschap van goederen hebben en hij noch van hen, en dezen noch van hem, mogen erven;

Overwegende dat deze leer, welke de rechter a quo èn op grond der verkla- ringen van de gehoorde getuigen èn op grond van het medegedeelde in het résumé van het onderzoek naar de rechten, welke in de Gouvernementslanden op Sumatra op de onbebouwde gronden worden uitgeoefend, heeft aangenomen, misschien oud tijds — toen elke negorij een zelfstandig staatje vormde en deze negorijen dikwijls onderling zeer vijandig gezind waren — recht van bestaan had, echter in de tegenwoordige maleische maatschappij te dezer kuste, nu die negorijen alle onder een centraal gezag staan, alle toepassing mist en niet is overeen te brengen met den ontwikkelingsgang der maleische bevolking ter Sumatra's Westkust, zoodat zij niet meer ais de thans geldende hadat is te beschouwen ;

Overwegende dat wel is waar het tegendeel door verscheidene der gehoorde getuigen is verklaard, dat echter een hadat niet door getuigen wordt bewezen, maar ten aanzien daarvan geldt het „jus curia novit" ;

Overwegende dat de 2e rechtsvraag, welke naar aanleiding der gevoerde verwering thans te beslisssen v a l t , is deze, of de maleische hadat adoptie toelaat ;

Overwegende dat deze vraag dikwijls zeer verschillend is beantwoord geworden;

dat echter, wat hiervan ook zij, het zeer zeker niet met de Maleische hadat volgens welke de eigendom van de poesaka goederen zetelt bij de familie als eenheid en niet bij een lid eener familie is overeen te brengen dat door een lid eener familie iemand tot kamanakan wordt geadopteerd, zoolang die familie nog voortgezet kan worden, id est zoolang er in die familie nog vrouwen zijn van den leeftijd, waarop zij nog kinderen kuunen krijgen, terwijl in elk geval zoo- danige adoptie niet anders kan of mag plaats nebben, dan met toestemming van alle rechthebbenden op de poesaka goederen ;

Overwegende dat dus onderwerpelijk de vraag, of de in de 2e plaats door gedaagden gevoerde verwering is gegrond, daargelaten nog of zij het bewijs hebben geleverd van het door oorspronkelijk eischers bestreden positum, dat hunne, gedaagde's, moeder de gedaagde Si Bongsoe, door nu wijlen Bagindo Kali als kamanakan volgens maleische hadat is aangenomen, in de eerste plaats afhangt van de beantwoording der vraag, of er, tijdens het overlijden van Bagindo Kali, nog vrouwelijke bloedverwanten van dezen bestonden, door wie diens familie nog kon worden voortgezet;

Overwegende dat deze laatste vraag door de door oorspronkelijk eischers overgelegde stamboom, welker juistheid door oorspronkelijk gedaagden niet is weersproken, in bevestigenden zin is beantwoord, blijkende daaruit toch dat er nog zulke vrouwen in de familie van Bagindo Kali aanwezig waren , n.1. die uit den tak van Si Kajo Oerei, waartoe de eischers ook behooren;

Overwegende dat hierdoor ook het beroep der gedaagden op de adoptie hunner moeder Si Bongsoe door Bagindo Kali eu hunne daaruit gevolgde aan- spraken op de door laatstgenoemde nagelaten goederen als in strijd met de hadat behoort te worden verworpen ;

Overwegende dat alzoo bij samenvatting van het bovenstaande, vermits is bewezen dat de oorspronkelijk eischers zijn bloedverwanten van wijlen meer- genoemde Bagindo Kali, en de omstandigheid, dat zij burgers zijn van een andere negari, dan waar genoemde Bagindo Kali gevestigd was, geen beletsel voor hen is om hunne aanspraken op de door laatstgenoemde nagelaten goederen te laten gelden, terwijl de door oorspronkelijk gedaagden beweerde adoptie van

(28)

7

Si Bongsoa door Bagindo Kali is in strijd met de kadafc en de oorspronkelijk gedaagden derhalve zieh ten onrechte de door laatstgenoemde nagelaten goede- ren hebben toegeëigend, de vordering als bewezen, en op de hadat gegrond, aan oorspronkelijk eischers, thans appellanten, behoort te worden toegewezen, en zulks met vernietiging van het vonnis a q u o ;

Gelet op de artt. 127 en volgende, 192, 193 en 226 van het Reglement ter Sumatra's Westkust en de artt. 355 en volgende en 58 van het Règlement op de Burgerlijke Rechtsverordening;

Rechtdoende : Ontvangt het appel ;

Vernietigt het vonnis, waarvan appel;

Wijst den oorspronkelijken eisch t o e ;

Veroordeelt mitsdien de oorspronkelijk gedaagden, thans geintimeerden, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan oorspronkelijk eischers, thans appel- lanten, over te geven en iiit te keeren de geheele nalatenschap van wijlen Si Oesoef galar Bagindo Kali, ook wel genaamd Datoeq Maharadja Labih, zooals die bestaan heeft uit de in het introductief rekest omschreven vaste en roerende goederen ;

Beveelt dat de oorspronkelijk gedaagden en geintimeerden van al de vermelde onroerende goederen hunne handen zullen aftrekken en die goederen vrij en onbezwaard aan oorspronkelijk eischers zullen overgeven, ten einde deze daar- van zullen hebben den vrijen eigendom en het genot;

Veroordeelt hen voorts om aan oorspronkelijk eischers over te geven de in het introductief rekest vermelde roerende goederen dan wel de daarbij aan- gegeven waarde daarvan, indien die goederen niet meer aanwezig mochten zijn;

Veroordeelt de oorspronkelijk gedaagden eindelijk nog in de kosten van het geding, in beide instantiën gevallen.

Aldus gewezen door de Heeren Meesters Adolf Maximiliaan Pino, President, Carel Hendrik August Bom en Hendrik Louis Engelbert de Waal, Leden, en ter openbare terechtzitting van dezen Raad, gehouden op Donderdag den dertienden October 1800 twee en negentig, door den President voornoemd uit- gesproken in tegenwoordigheid van dezelfde Heeren Leden, het lid Meester Adolphe François van Blommestem, den officier van Justitie bij dezen Raad Meester Hendrik Jacob Anthon Wilmar en van 'sRaads griffier Meester Jan Oostwoud Wijdenes.

De Griffier, De President,

J. OOSTWOUD WMDENES. PINO.

II.

T)e Maleier Si Tjaro galar Datoeq Madja Labih, pangoeloe andiko van de soekoe Kota, landbouwer, wonende in de kampong Tjoebadak Lilin, laras Andalas, onderafdeeling üanoek en Matoea

1

, residentie Padangsclie bovenlanden, te dezen handelende volgens Maleische adat zoo voor zich in privé als voor zijne familie, waarvan hij het hoofd is, requirant van cassatie, compareerencle eerst bij den advocaat en procureur mr. D. Pock en daarna bij den advocaat en procureur mr. P. Madame Pont,

1 Ten rechte : Danoudistricten en Matoer. — Noot van de commissie.

(29)

tegen de Maleiers

Ie Soetan BaDgkas galar Toewankoe Soetan, zonder beroep, gewezen larashoofd van Andalas;

2e Si Kassim galar Hadji Mohamad Kassim, van beroep landbouwer ;

•3C Soetan Mara Himpoen galar Toewankoe Kadja, zonder beroep, gewezen laraslioofd van Andalas;

4e Si Soenseh galar Angkoe B a g i n d o , van beroep landbouwer; en 5e Si Salam galar Eadja Malenggang, van beroep landbouwer ; alleu van de soekoe Kota, wonende te Andalas, handelende te dezen voor zich zelven e n , als oudste mannelijke leden hunner familie, naar Maleische adat, voor en namens hunne geheele familie, gerequireerden in voorschreven cas, com- pareerende bij den advocaat en procureur mr. A. H . du Mosch.

Het Hoog Gerechtshof van Nederlandach-Indië (Eerste Kamer)

Gelezen het vonnis van den Baad van Justitie te Padang, op den 13<len October 1892 tusschen den requirant van cassatie, als geïntimeerde, en de gerequireerden, als appellanten, gewezen in hooger beroep van een vonnis van de Ilapat te Manindjoe van den 25rtan Augustus 1890, waarbij met ontvangst van het appel en vernietiging van het vonnis a quo den oorapronkelijken eischers, daarop appellanten, hunne vordering is toegewezen en de oorspron- kelijke gedaagden, vervolgens geïntimeerden, zijn veroordeeld om tegen be- hoorlijk bewijs van kwijting aan de oorspronkelijke eischers, appellanten, over te geven en uit te kecren de geheele nalatenschap van wijlen Si Oesoef galar Bagindo kali, ook wel genaamd Datoeq Maharadja Labih, zooals die bestaan heeft uit de in het introductief request omschreven vaste en roerende goederen, met bevel dat de oorspronkelijke gedaagden en geïntimeerden van al de ver- melde onroerende goederen hunne handen zullen aftrekken en die goederen vrij en onbezwaard aan de oorspronkelijke eischers zullen overgeven, ten einde deze daarvan zullen hebben den vrijen eigendom en het genot en met hunne veroordeeling om aan de oorspronkelijke eischers over te geven de in het introductief request vermelde roerende goederen, dan wel de daarbij aangegeven waarde daarvan, indien die goederen niet meer aanwezig mochten zijn, en in de kosten van het geding in beide instantiön gevallen;

Gelet op de memorie, namens den requirant op den 22st™ November 1892 door den Advocaat en Procureur Mr. D. Fock ter Griffie van het Hoog-Gerechtshof ingediend, waarbij tegen gemeld vonnis beroep in cassatie is ingesteld;

Nog gelet op het exploit van beteekening dier memorie aan de gerequireerden van den IC»™ December 1892, zoomede op de namens deze door den Advocaat en Procureur Mr. A. H. du Mosch op den 24»'=" December 1892 aan den requirant beteekende memorie van antwoord in cassatie;

Gehoord partijen ;

Gehoord den Procureur-Generaal in zijne ter terechtzitting van den Irtan Ju n i

1893 bij monde van den Advocaat-Generaal Mr. A. Dull genomen conclusie, strekkende tot verwerping van het beroep in cassatie en veroordeeling van den requirant in de kosten, daarop gevallen;

(30)

9

voor

Gezien de stukken;

Overwegende dat als middelen van cassatie zijn voorgesteld:

I. Schending, immers verkeerde toepassing van artikel 127 van het Regle- ment tot regeling van het rechtswezen in het Gouvernement Sumatra's Westkust (Staatsblad 1874 n°. 94 b) door dien de Baad van Justitie te Padang bij het vonnis, waartegen cassatie, heeft ontvangen en recht gedaan op het appel ingesteld tegen het vonnis van de Rapat te Manindjoe dd°. 25 Augustus 1890 tnsschen partijen gewezen en zulks niettegenstaande blijkens de Verklaring van hooger beroep van gemeld vonnis ter griffie van gezegde rapat op 25 Augustus 1890 afgelegd, de thans gerequireerden slechts voor zich in privé hebben verklaard in hooger beroep te komen van het vonnis gewezen in de zaak van hen zelven als eischers, doch zij als representeerende hunne familie en namens hunne geheele familie geen zoodanige verklaring hebben afge-

terwijl het vonnis van de rapat is gewezen tusschen hen zoo voor zich zelven als voor en namens hunne geheele familie, als oudste mannelijke leden die familie representeerende;

II Schending, immers verkeerde toepassing van artikel 75 Regeerings Regle- ment en de artikelen 192 en 193 van het Règlement tot regeling van het rechts- wezen in het Gouvernement Sumatra's Westkust (Staatsblad 1874 n». 94 b) door dien de Baad van Justitie te Padang bij het vonnis, waartegen cassatie, heeft beslist dat een hadat niet door getuigen wordt bewezen en op dien grond de verklaringen der gehoorde getuigen niet als bewijsmiddel heeft aangenomen voor de door requiranten geposeerde hadat dat iemand slechts lid of burger van één negari mag zijn en dat, wanneer iemand lid of burger is geworden van een andere negari, hij heeft opgehouden lid of burger te zijn van zijn neo-ari en daardoor heeft verbroken den band met zijne bloedverwanten m zijn oorspronkelijke negari, met dien verstande dat hij en zijne bloedverwanten in zijne oorspronkelijke negari geen gemeenschap van goederen hebben en hij noch van hen en dezen noch van hem mogen erven;

Overwegende ten aanzien van het eerste middel dat daarmede wordt opge- komen tegen de uitlegging, door den rechter a quo aan de acte van aanteekening van hooger beroep gegeven, doch de te dien aanzien genomen beslissing van feitelijken aard is, waartegen dus geen beroep in cassatie open staat;

Overwegende ten aanzien van het tweede middel:

dat dit middel, in zoover het meer in 't bizonder schending van artikel 75 van het Regeerings Reglement tot object heeft, zijn feitelijken grondslag mist, omdat onderwerpelijk wel degelijk door den rechter a quo de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken der Inlandsche partijen, meer speciaal haar hadat óf gewoonte zijn toegepast, zij het dan ook, (althans volgens den requi- rant) op minder juiste wijze, tengevolge zijner beslissing dat een hadat niet door getuigen wordt bewezen ;

dat deze laatste beslissing echter alleszins juist is en de wet geen voorschriften geeft omtrent de wijze, waarop de rechter tot de kennis van het bestaan eener door hem toe te passen gewoonte moet komen, weshalve hij, zich met de getuigen-verklaringen daaromtrent niet kunnende vereenigen, bevoegd blijft het bestaan dier gewoonte volgens eigen wetenschap aan te nemen;

dat onderwerpelijk dus ook de artikelen 192 en 193 van het Reglement tot regeling van het rechtswezen in het Gouvernement van Sumatra's Westkust niet door den rechter a quo zijn geschonden;

Overwegende dat het beroep in cassatie mitsdien behoort te worden ver- worpen ;

Gelet op de artikelen 134 juncto 127 van vaakgemeld Reglement in Staatsblad 1874 n». 94 b en 58 en 432 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvor- dering;

(31)

Rechtdoende :

Verwerpt het beroep ia cassatie.

Veroordeelt den requirant in de kosten daarop gevallen

V e e nSt r ag era aH " r " ^ J "8™ » * " • * « • *• G e n i u s Trip, president, W. 0.

V eenstra, G. ff. Lowe, H. van Dissel Szn. en H. A van de Poel T?=nH l en ni t o k e n t e r , ^ ^ _ ^ ^ ^ J ^ ^ . 1800 dr,e en negentng, in tegenwoordigheid van dezelfde beeren, van den Irocureur-Generaal, vertegenwoordigd door den Advocaat-Generaal Mr A M en van 's Hofs Griffier Mr. 0. S. Buijs Ballot.

De President n n . -

De Griffier J. SIBENIUS Trui', n o u -T.

0. S. Buns BALLOT.

(32)

SERIE A.

A L G E M E E N D E E L .

N°. 7.

C I R C U L A I R E VAX D E N R E S I D E N T VAN TIMOR (1909).

De iu bundel I blz. 48—50 in uittreksel afgedrukte circulaire vau den resident van Timor en Onderhoorigheden is niet van 1907 , maar van 1909.

e

(33)

A L G E M E E N D E E L .

N». 8.

A D V I E Z E N OVEB C O D I F I C A T I E VAN H E T I N D A N D S C H A D A T B E C H T D E B M I N A H A S A (1897).

A. V o o r s t e l v a n d e n r e s i d e n t v a n M e n a d o a a n d e n g o u v e r n e u r - g e n e r a a l , g e d a g f e e k e n d M e n a d o

1 1 M a a r t 1 8 9 7 n°. 9 7 3 .

Meer wellicht dan eenig ander deel van Nederlandsch-Indië verdient de Minahassa van Menado uit een rechtskundig oogpunt de aandacht van den wetgever.

I n geen ander deel ten minste bestaat zoo groote verscheidenheid van — ik zal niet zeggen recht, maar van rechtsopvattingen op civielrechtelijk gebied; nergens elders wellicht bestaat ten gevolge van den invloed der meer veldwinnende beschaving zoo zeer de behoefte van verandering en verbetering; nergens elders misschien ook ten aanzien van vele punten zooveel twijfel en onzekerheid omtrent het geldend recht: waarschijnlijk bestaat dus nergens elders zoo ernstig behoefte aan een ingrijpend optreden van den wetgever.

Dit is het gevolg van vele redenen, die hieronder in het kort zullen worden aangeduid.

Vooreerst wijs ik daartoe op het feit, dat de bevolking van de Minahassa van ouds verdeeld is in tal van stammen, waarvan die van Tonsea, die van Tomboeloe, die van Tompakewa en die van Toloör het meest op deu voorgrond treden. Hoewel al deze stammen m het algemeen leven onder een zelfde overgeleverd gewoonterecht (adat-kabiasaän), verschillen toch de bepalingen van dit gewoonterecht op tal van punten bij de verschillende deelen der 'bevolking. Is voor adoptie in de eene streek van het land noodig de bijeen- roeping van een familieraad, waarin de familiebetrekkingen van beide partijen zitting houden, in de andere eischt men als eenigé voorwaarde van geldigheid, kennisgeving aan het negorijhoofd;

(34)

13

staat volgens de eene opvatting de geadopteerde met eigen kinderen gelijk, de andere kent hem een mindere plaats t o e ; gaat volgens de eene opvatting de familierelatie, die tusschen arloptief-ouders en -kinderen bestaat, over op de kinderen en verdere nakomelingen der laatstgenoemden, de andere beperkt ze tot de geadopteerden alleen.

Evenzoo is het met tal van andere onderwerpen : aan natuurlijke kinderen wordt hier erfrecht toegekend, ook al waren ze niet erkend, daar eischt men die erkenniug als eene conditio sine qua n o u ; is het aandeel der echtgenooteu in de goederen der huwelijksgemeenschap in Tompakewa even groot, in Toloër wordt den man f, der vrouw | toegekend enz. enz. enz.

Leverde oorspronkelijk dat verschil van recht geen bezwaar o p , toen iedere stam zich meer besloten hield in zijn eigen gebied en huwelijken buiten dien stam niet voorkwamen, meer en meer wordt dit anders, het verkeer tusschen de bevolking onderling heeft zich uitgebreid ; huwelijken worden thans ook wei buiten den stam ge- sloten, de slagboom die de verschillende deelen der bevolking eertijds van elkaar scheidde, wordt allengs meer opgeheven en het verschil van recht wordt een bron van strijd, een belemmering in het verkeer.

Een ander feit, waarop ik wijs, is de meer en meer aan het licht komende verandering in de rechtsbegrippen der bevolking onder den invloed èn van den Christelijken godsdienst .(door bijna de geheele bevolking thans beleden) èn van de meerdere beschaving door het verkeer met Europeanen verkregen, die beide ten gevolge hebben gehad dat Europeesche ideeën ingang hebben gevonden bij het volk.

Zeer zeker is dit toe te juichen, maar het moet erkend worden dat door dit alles, zoolang niet een definitieve wettelijke regeling is tot stand gekomen, vaak verwarring, kwesties moeten ontstaan.

Op tal van punten voldoet de oude adat niet meer aan het rechts- bewustzijn der bevolking en regelt men zich onwillekeurig naar het Europeesch recht, doch daarbij ontbreekt een dwingende wets- bepaling. Waarnaar dus moet men zich richten ? Een voorbeeld uit vele : bigamie wordt door de adat kabiasaän toegelaten, doch het rechtsbewustzijn van de overgroote meerderheid der christenen ver- zet zich er tegen en zoude, meen i k , zelfs een strafbepaling' daar- tegen wenscheu. Oplossing van den strijd tusschen recht en rechts- bewustzijn door den wetgever is dus uoodig.

(35)

Nog een paar voorbeelden 1er illustratie van het gezegde. De oude adat kende de verjaring niet, noch de extinctieve noch de acquisitieve. Tegenwoordig wenscht men dit middel toe te passen, beroept er zich op in rechten. Doch eeue wettelijke bepaling ont- breekt ; termijnen voor den duur der verjaring zijn nergens bepaald.

Het gemeenschappelijk grondbezit, in vroeger tijden heilzaam, verliest meer en meer de sympathie der bevolking, die wel de vele nadeelen daarvan in groote mate ondervindt (als bijv. de groote niet altijd onpartijdig uitgeoefende macht van den oudste der familie, den toean taranak), doch van de voordeden niets meer bemerkt;

allerwege is dientenvolge een streven op te merken tot converteering van liet halaheran bezit in pasini. Doch de adat legt hier aan dat streven belemmeringen in den weg, die zonder ingrijpen van den wetgever onoverkomelijk zijn. Wel wijzigt zich langzamerhand de adat een weinig, verdeeliug van familiebezit komt herhaaldelijk en al sinds lang voor, doch enkel krachtens algemeene onderlinge toe- stemming der deelgenooten. Een recht om verdeeling te eisc/ieu bestaat uog niet.

Adoptie — vroeger om vele redenen heilzaam en thans ook uog niet van voordcelen ontbloot — heeft zooveel aanleiding tot misbruiken ge- geven (men denke aan de adoptie van aanzienlijken in de familie van den minderen man), dat zoo al niet afschaffing van dat instituut, dan toch een duidelijke regeling daarvan door de meeste weldenkeu- den noodig zal worden geoordeeld. Koven vermeldde ik reeds hoe de voorschriften van de adat hieromtrent ook reeds verschillend worden toegepast.

Zelfs, waar de wetgever regelend optrad, ontbreken de moeilijk- heden niet. De wet regelde het huwelijk van inlandsche Christenen (Staatsblad 1S61 No. 38), maar liet de groote vraag onbeantwoord hoe het staan zoude met de rechtsgeldigheid vau huwelijken op de oud heidensche wijze gesloten (mehe roko). Een gevolg is dat beide huwelijksvormen naast elkaar bestaan , de eerste voorzien van de controle van een officieel register, de ander niet. Dat iemand tegelijkertijd op beiderlei wijze getrouwd is, is geenzins onmogelijk.

Ook de wijze van huwelijksluitiug volgens gemeld Staatsblad

voldoet velen niet meer. Sedert de toelating toch van de katholieke

missie in de Miiiahassa zijn aan het kerkelijk huwelijk eigenaardige

bezwaren verbonden, door de dikwijls door hulppredikers of priesters

gemaakte bezwaren tegen de inzegening van gemengde huwelijken.

(36)

15

Iuvoeriug van het burgerlijk huwelijk door den wetgever zoude hier wellicht wenschelijk zijn.

Ik zoude uitvoeriger kunnen zijn, maar naar het mij voorkomt blijkt uit het gezegde dat allerwege behoefte bestaat aau een ingrijpen door den wetgever : dat wettelijke regeling van een voor de inheemsche bevolking in de Minahassa geldend burgerlijk recht dringend noodig is. Politieke bezwaren beslaan daartegen volstrekt niet.

Ik zeg : '/voor de inheemsche bevolking in de Minahassa// en wensch dus niet uitsluitend eene burgerlijke wetgeving alleen voor de inlandsclie Christenen. Verscheidenheid van recht voor afzon- derlijke ouderdeelen van de inheemsche bevolking acht ik niet gewenscht en is dan ook niet noodig.

Een codificatie zal de bevolking der Minahassa geven wat ze nu mist : zekerheid van recht ; zal aan veel verwarring en twijfel een einde maken ; zal krachtig bijdragen om het volk te bevrijden van vele misbruiken, die thans voortwoekeren, .omdat vaak de aanzien- lijken onder hen bij de handhaving daarvan belang hebben.

Naar het mij voorkomt gevoelt ook een deel der bevolking de behoefte aan zulk eene codificatie, eveneens het meereudeel der hoofden.

Drie gewezen inlandsclie hoofden indertijd door mij belast met het opmaken van eene schets der hier geldende adat-kabiasaäu formuleerden hunne opinie in dit opzicht door de wenschelijkheid te betoogen van de invoering (mutatis mutandis) van het voor Europeanen geldend burgerlijk wetboek. 1

Of dit wenschelijk i s , betwijfel ik. Bij het maken eeuer codificatie behoort men zich m. i. te stellen op dit standpunt: dat de adat zooveel mogelijk moet worden gehandhaafd. Dan pas zal eene codificatie sympathie vinden bij het volk, indien ze staat op den grondslag van het van oudsher overgeleverde nationale recht. Die adat worde dus gehandhaafd voor zoover ze niet in strijd is met de rechtsbeginselen, die de ontwikkeling van het volk het heeft doen leeren kennen, maar al wat verouderd is moet worden afge- schaft en worden vervangen door nieuwe bepalingen, berustende op de beginselen van het Europeesche recht.

Misschien zoude de vraag kunnen worden gedaan of in verband met hetgeen waarop ik boven in de eerste plaats wees (het stam- verschil), de invoering eeuer algemeene codificatie voor de Minahassa mogelijk is. Ik twijfel daaraan niet. Natuurlijk zal een in te voeren

1 Zie^Adatrechtbundel 111 blz. 111. — Noot van de commissie.

(37)

wetgeving op eenige punten ia strijd zijn met de hier of daar thans geldende voorschriften — dat is niet te vermijden — maar ik houd me overtuigd, dat wanneer, men de motieven waarom dit gedaan wordt begrijpt, men gaarne daarin zal berusten, het groote nut eener algemeene wetgeving gevoelende. Te dien einde zoude het zeker nuttig kunnen zijn eene eventueel ontworpen wetgeving voor de invoering aan het oordeel der inlandsche hoofden te onder- werpen.

Het in dit schrijven behandelde onderwerp werd door mij uit- voerig besproken met de beeren Mr. J . H . Carpentier Alting, President van den Laudraad en I i . F . Hesselaar, Controleur der Ie klasse, hoofd van plaatselijk bestuur alhier en dit schrijven waarmede zij dus ten minste in hoofdzaak geheel instemmen werd in overleg met hen gesteld. Beide beeren, die door hun ambt daartoe geleid van het hier geldend gewoonterecht bijzondere studie maken, hebben zich bereid verklaard, mocht eventueel door de Regeering hun opdracht gegeven worden tot het ontwerpen te zamen met mij van een burgerlijk wetboek voor de inheemsche bevolking in de Minahassa die opdracht te aanvaarden.

Op grond van al het gezegde heb ik de eer Uwe Excellentie bij deze eerbiedig in overweging te geven om, in beginsel vast- stellende de weuschelijkheid der invoering van een burgerlijk wet- boek voor de Inlandsche bevolking in de Minahassa, aan eene Commissie bestaande uit mij zelf en de twee genoemde beeren het ontwerpen van zoodanig wetboek op te dragen.

B. A d v i e s v a n d e n d i r e c t e u r v a n j u s t i t i e a a n d e n g o u v e r n e u r - g e n e r a a l , g e d a g t e e k e n d B a t a v i a

8 S e p t e m b e r 1 8 9 7 n ° . 7 4 2 9.

Aanleiding tot het in margine omschreven voorstel vindt de Resident in de verscheidenheid van rechtsopvattingen en de dien- tengevolge bestaande rechtsonzekerheid in zijn gewest. Leverde die rechtsonzekerheid aanvankelijk, toen de bevolking in afzondering leefde en nog weinig ontwikkeld was, geen bezwaar o p , lang- zamerhand is door het verkeer met europeanen en de toenemende welvaart en beschaving hierin verandering gekomen. Het onge- schreven recht voldoet niet meer aan het rechtsbewustzijn : de bevolking heeft behoefte aan codificatie van haar burgerlijk recht.

Bij die codificatie mag echter, zooals de Resident vermeent, niet

(38)

17

het burgerlijk wetboek voor europeanen tot richtsnoer worden ge- nomen, doch behoort als beginsel te worden gesteld, dat de adat der inheemsche bevolking wordt gehandhaafd, voorzoover deze niet verouderd is. Alleen dan zal zijns inziens de codificatie aan hare bestemming beantwoorden en sympathie vinden bij de bevolking.

Hieromtrent wordt al dadelijk opgemerkt, dat codificatie van het inlaudsch gewoonterecht, met weglating van al wat verouderd is en vervanging daarvan door aan het europeesch recht ontleende beginselen, niet op den weg der Regeeriug ligt. Zulk eene codifi- catie zou — om het zoo eens te noemen — neerkomen op het kris- talliseeren der op dit oogenblik bestaande adat en het zetten van dit kristal in een europeesch montuur. En dit is in strijd met het Regeeringsreglement, hetwelk aan het inlandsch gewoonterecht geen zelfstandig bestaan heeft toegekend, maar het alleen toegelaten, voorzoover het niet in strijd is met de europeesche beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid, terwijl eene geleidelijke overgang tot en toepasselijkverklaring van het europeesch recht in de be- doeling ligt. Het Regeeringsreglement kent dan ook geen codificatie van de adat.

De door den Eesident gewenschte codificatie kan te minder een punt van overweging uitmaken, waar die gewestelijke hoofdambtenaar haar binnen zijne residentie wil beperken. Zoodoende toch zou voor elk gewest, waar de bevolking, aan den primitieven toestand ont- wassen, behoefte krijgt aan regeling van haar recht bij algemeene verordening, eene afzonderlijke regeling dienen te worden vastge- steld, en aan het codificeereu zou geen einde komen.

Bij het aanvaarden dezer taak zal dus zooveel mogelijk naar

eenheid gestreefd en ook rekening moeten gehouden worden met de

behoeften, die zich elders bij de Iulandsche bevolking doen ge-

voelen: in de eerste plaats, waar de Iulandsche Christenen een

element der samenleving uitmaken. De regeling speciaal van hunnen

rechtstoestand, waarbij evenzeer met uiteenloopende toestanden 111

verschillende gewesten rekening moet worden gehouden, wordt thans

door de Staatscommissie tot herziening van de Indische wetgeving

op het gebied van het privaatrecht voorbereid. Uit hare hier te

lande ter zake ontvangen voorstellen blijkt, dat de minderheid der

Commissie dien rechtstoestand wil regelen, met losmaking van de

geloofskwestie door toekenning van de bevoegdheid aan Inlanders

iu het algemeen om zich desverkiezende aan het geheele Europeesch

burgerlijke en handelsrecht te onderwerpen. Dit zoude wellicht ook

(39)

voor de Inlandsche bevolking der residentie Menado een stap in de goede richting zijn. Hoe dit zij, in elk geval behoort hier- omtrent vooraf door het Opperbestuur eene beslissing te worden genomen.

Kan ik alzoo het voorstel van den Resident niet ondersteunen en moet ik in elk geval de door hem in overweging gegeven samenstelling van en opdracht aan een plaatselijke en eenzijdige Commissie ontraden — tenzij deze in het belang van de ethno- graphische wetenschap eene verzameling der bestaande [adatvoor- schrifteu wil aanleggen \ zoo acht ik het ten slotte niet ondienstig de aandacht te vestigen op een onjuistheid in 's Eesidents missive, voorkomende op de achtste b l a d z i j d e2. Daar wordt n.1. beweerd, dat Staatsblad 1861 N°. 3 8 , de groote vraag onbeantwoord laat, hoe het staan zoude met de rechtsgeldigheid van huwelijken op de oudheidensche wijze gesloten (mehe roko), waarvan een gevolg zou zijn, //dat beide huwelijken naast elkaar bestaan//.

Wanneer men den titel van het in gemeld Staatsblad opgenomen reglement en den aanhef van deszelfs eerste artikel leest, moet deze opvatting onverklaarbaar voorkomen.

//Alle personen, tot de Inlandsche Christenbevolking behoorende, die onderling een loettig huwelijk willen aangaan, zullen//

zoo vangt art. 1 aan en wanneer men in aanmerking neemt, dat in de taal der wet //zullen// een gebiedend voorschrift en niet een //mogen// aanduidt, dan volgt hieruit dat geen wettig huwelijk bestaat tusscheii personen der bedoelde kategorie dan na vervulling der in het Reglement gestelde voorwaarden. Waar de wet (i. e. al- gerneene verordening) regelt, derogeert zij aan de adat, zoodat na de inwerkingtreding van gemeld Staatsblad aan een adathuwelijk onder Inlandsche Christenen in de voormalige//Moluksche eilanden'/

geenerlei rechtskracht meer kan worden toegekend : het is eenvoudig een feitelijke samenleving, zonder meer. Dit zou den Resident zoo noodig, kunnen worden medegedeeld.

Resumeerende heb ik de eer Uwe Excellentie eerbiedig in over- weging te geven, den Resident van Menado te kennen te geven, dat de door hem bedoelde codificatie in strijd is met het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandseh-Indië en dat mitsdien aan zijn voorstel geen gevolg kan worden gegeven.

1 Missive van den Gouvernements Secretaris dd°. 16 Januari 1894 N" 131.

[Opgenomen in Adatrechtbundel I blz. 46—47.]

2 Boven blz. 14. — Noot van de oommissie.

(40)

19

C. M i s s i v e v a n den e e r s t e n g o u v e r n e m e n t s s e c r e t a r i s a a n d e n r e s i d e n t v a n M e n a d o , g e d a g t e e k e n d

B u i t e n z o r g 7 O c t o b e r 1 8 9 7 n°. 2298.

Met referte aan Uwe missive van 11 Maart j.1. TV». 973 heb ik de eer, op last van den Gouverneur-Generaal, UHEdG. mede te deelen dat Zijne Excellentie op grond van bet ter zake uitgebracht, kopielijk hiernevensgaand advies van den Directeur van Justitie van 8 dezer

1

N°. 7429, met den inhoud waarvan de Landvoogd zich kan vereenigen, geen gevolg meent te moeten geven aan het bij Uw aangehaald schrijven gedaan voorstel, om een Burgerlijk Wetboek voor de Inlandsche bevolking in de Minahassa te doen ontwerpen en deze taak aan de door U bedoelde commissie op te dragen.

1 Lees: 8 September jl. — Noot van de commissie.

(41)

A L G E M E E N D E E L .

N». 9.

G E G E V E N S B E T R E F F E N D E H E T A D A T R E C H T I N V R E E M D E K O L O N I Ë N (1911).

A. E n g e l s c h - I n d i ë en E n g e l s e lie k o l o n i ë n . Brief van den Engeischen minister van buitenlandsche

zaken van 9 Mei 1911 aan den Nederlandschen gezant.

With reference to your note of the 18th March last (N°. 712), respecting Native Laws in British Colonies and Protectorates and in British India, I have the honour to inform you that no steps have been taken by the Colonial Office for the collection and.classification of full information respecting Native Law and Custom throughout His Majesty's Colonial Empire, and that before considering the question of applying to the various Colonial Governments, His Majesty's Secretary of State for the Colonies would be glad to receive further particulars as to the precise nature of the information desired by the Netherland Government.

There are, however, certain sources of information available, mainly in respect of Native Law and Customs of the West African Crown Colonies and Protectorates, but also in reference to the considerable native population of South Africa, and it is thought possible that the particulars desired by your Government may be found in the publications and reports to which reference is made below.

As regards West Africa, in 1906 a list of questions on Native

Law and Custom, based partly on the questionnaire included in

//Les Coutumes Indigènes de la Côte d'Ivoire//, and partly on the

British Association's //Notes and Queries on Anthropology//, was

circulated to the administrative and political staff's of the British

dependencies, and the replies were examined in 1908 by Mr.

(42)

21

Northcote W. Thomas, who reported that they were of very unequal value and that he could not recommend their publication. It was eventually decided to appoint Mr. Thomas to undertake an experimental anthropological survey in Southern Nigeria, and his engagement has since been extended for a longer period. A copy of his report on his first tour, which may be of interest to the Netherland Government, is enclosed.

The primary object of Mr. Thomas' appointment as Government Anthropologist in Southern Nigeria is the collection and publication of accurate information in regard to the laws and customs of native tribes. The rest of West Africa is not altogether excluded from the survey, but until Mr. Thomas is able to spend some time there, nothing much will be done.

The reports forwarded in reply to the list of questions alluded to above are now preserved in the Eoyal Anthropological Institute, 50 Great Russell Street, W. G., where they can be examined by any person interested in the subject. For the reason already indicated they are not, however, to be regarded as possessing official authority.

I have also the honour to transmit to you herewith a copy of Native Law in Northern Nigeria (Political Memoranda) and a copy of the report of the Northern Nigeria Lands Committee, 1908 (which contains a useful summary of the native law respecting land and taxation), together with a copy of the Minutes of Evidence and Appendices.

The following publications relating to South Africa are also enclosed :

Eeport and Proceedings of the Government Commission (Cape of Good Hope) on Native Laws and Customs, 1882.

Eeport of South African Native Affairs Commission, 1903—1905.

Natal Native Code, 1891, which may be of use as illustrating how the force of law has been given to much of the native custom of the province of Natal. It must not, however, be regarded as being necessarily an accurate exposition of native customs.

With regard to India, there is no official publication on the subject of Native Laws, but the best book is Dr. Julius Jolly's '/Eecht und Sitte//, which is published in Biihler's Grundriss, and contains exhaustive references to the literature of the question.

1

1 Deze laatste mededeeling berust op misverstand, want het boek van Jolly handelt niet over inheemsen recht, maar schier uitsluitend overHindoerecht, — Noot van de commissie.

(43)

B. F r a n s c h e k o l o n i ë n .

Brief van den Franschen minister van buitenlandsehe zaken van 18 Augustus 191 ] aan den Nederlandschen gezant.

A la date du S juillet dernier, vous avez bien voulu m'exprirner le désir de savoir si les Gouvernements coloniaux de l'Indo-Chine, des possessions françaises en Afrique et de Madagascar, ont déjà prescrit de recueillir des données sur le droit indigène dans ces possessions, et, dans l'affirmative, de connaître les résultats des recherches effectuées.

J'ai l'honneur de vous adresser par paquet séparé, accompagné d'un bordereau dont ci-joint copie, les ouvrages officiels ou privés qui font autorité sur la matière.

Le travail que je vous transmets ne fait aucune allusion au droit musulman. Au cas où vous désireriez avoir des renseignements à cet égard, il me serait facile de vous les procurer.

Le Ministre des Colonies me fait savoir, qu'il serait heureux de posséder, pour son Administration, des renseignements analogues concernant lez Colonies néerlandaises. Je vous serais reconnaissant de me mettre à même de satisfaire au désir exprimé par mon Collègue.

R e c u e i l s s u r le d r o i t i n d i g è n e en I n d o c h i n e , en A f r i q u e et à M a d a g a s c a r .

Bordereau récapitulatif des pièces contenues dans le dossier joint à la lettre du Ministre des Colonies du 10 août 1911, 4729 au Ministre des Affaires Etrangères pour le Gouvernement Néerlandais.

N» Colonies. SOMMAIBB.

1

1" Indochine.

1°. Codifications officielles complètes.

Codes laotiens: code civil, code pénal, code procédure promul- gués au Laos par arrêté du Gouver- neur Général de l'Indochine du 2 mai 1908.

N O H I Î U E

pièces OBSERVATIONS.

2 3

Un volume ci-joint Ha- noi, Haiphong.

Imprimerie d'Extrême- Orient 1908.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Dit laatste worde mede bevorderd door een goede verzorging van het stads- schoon, de beschikbaarstelling van gebouwen voor sport en lichaamsoefening, alsmede door de zorg

Als wordt besloten de opgebouwde pensioenaanspraken achter te laten bij de pensioenuitvoerder en niet over te gaan tot collectieve waardeoverdracht naar de nieuwe

In tegenstelling tot vroeger is de bijstand geen recht meer, maar een vangnetvoorziening voor mensen die niet voor hun inkomen kunnen zorgen.. De huidige bijstand is bedoeld

ried ons, ach roekelozen, de tuinen op te geven,  riep ons, ach roekelozen naar raadselige rozen. . Ver van ons volk en leven zijn wij naar avonturen  ver van ons volk en leven 

Gereed geld voor arbeidsloonen en plaatselijk in te

Griffioens handboeken Zeggen-schap (1975) en Tegenspraak (1982) zijn normatief, ze richten zich expliciet op een vormingsideaal. Griffi- oen beziet lessen Nederlands in het licht

a) Maatregelen worden later ingezet dan gepland: zo is de alge- mene verhoging van de tarieven op 1 april 2008 ingegaan i.p.v. b) Wegvallen van potentiële opbrengsten: