• No results found

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 21 januari 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 21 januari 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Raad

vanState

2 0 1 0 1 0 1 8 2 / 1 / V 1 .

Datum uitspraak: 21 januari 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister), appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 28 september 2010 in zaken nrs. 09/12703 en 0 9 / 1 2 7 0 6 in de gedingen tussen:

en

de minister van Justitie.

(2)

201O10182/1/V1 2 21 januari 2011

1. Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 21 oktober 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om wijziging van de beperking van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen en deze verblijfsvergunning ingetrokken.

Bij onderscheiden besluiten, verzonden op 11 maart 2009, heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de daartegen door

de vreemdeling gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Deze besluiten zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 28 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat de minister nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2 . 1 . In de eerste en de tweede grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich niet zonder aanvullende, op objectieve gegevens gebaseerde motivering op het

standpunt heeft kunnen stellen dat de huwelijksrelatie tussen de vreemdeling en zijn toenmalige echtgenote {hierna: de echtgenote) op 16 februari 2 0 0 6 definitief is verbroken, nu niet is weersproken dat de vreemdeling vanaf

1 maart 2006 weer is gaan samenwonen met de echtgenote, hetgeen tot 10 mei 2007 heeft geduurd. De minister betoogt hiertoe dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de onderscheiden besluiten van 11 maart 2009 zijn gestoeld op het feit dat de relatie tussen de vreemdeling en de echtgenote op 16 februari 2006 is verbroken en dat de vreemdeling eerst op 7 juli 2006 weer bij de echtgenote is gaan wonen. De vreemdeling is er niet in geslaagd aan te tonen dat hij tussen 1 maart 2006 en 7 juli 2 0 0 6 feitelijk met de echtgenote heeft samengewoond, zodat de staatssecretaris in voormelde besluiten terecht is uitgegaan van de informatie uit de gemeentelijke basisadministratie (hierna; de GBA), aldus de minister. Voorts betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verbreking van de relatie definitief moet zijn, alvorens tot intrekking van de

verblijfsvergunning kan worden overgegaan.

2 . 1 . 1 . Ingevolge artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 kan de

verblijfsvergunning worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, voor zover thans

(3)

201010182/1/V1 3 21 januari 2011

van belang, kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend.

Ingevolge artikel 3 . 5 1 , eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14, onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht.

Volgens paragraaf B2/9.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden. Daarvan zal met name sprake zijn ingeval van verbreking van de (huwelijks)relatie. Er is sprake van een verbreking van de {huwelijksrelatie, indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan verblijf was toegestaan feitelijk of juridisch is verbroken. Dit kan onder meer blijken uit het feit dat de desbetreffende vreemdeling en de hoofdpersoon niet meer op hetzelfde adres in de GBA staan ingeschreven of uit het feit dat de partners naar buiten toe verschillende adressen voeren.

2.1.2. De staatssecretaris heeft zich in de onderscheiden besluiten van 11 maart 2009, waarbij de onderscheiden besluiten van 21 oktober 2008 zijn gehandhaafd, terecht op het standpunt gesteld dat uit informatie uit de GBA is gebleken dat de vreemdeling en de echtgenote vanaf

16 februari 2006 tot 7 juli 2006 niet meer op hetzelfde adres stonden ingeschreven. Volgens de staatssecretaris voldeed de vreemdeling in die periode niet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan hem is verleend. Eerst vanaf 7 juli 2006 heeft de

vreemdeling zich volgens de staatssecretaris opnieuw ingeschreven op het adres van de echtgenote. De staatssecretaris heeft zich voorts in voormelde besluiten terecht op het standpunt gesteld dat de door de vreemdeling bij brief van 11 februari 2009 overgelegde poststukken niet tot een ander standpunt leiden, zodat moet worden uitgegaan van de gegevens zoals die volgen uit de GBA. Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar dat de vreemdeling in de periode van 1 maart 2006 tot 7 juli 2006 post ontving op het adres van de echtgenote, maar de vreemdeling heeft eveneens stukken overgelegd waaruit blijkt dat tot september 2008 post voor hem naar het adres van de echtgenote is verzonden, terwijl de vreemdeling heeft verklaard dat het huwelijk met de echtgenote op 10 mei 2007 definitief is verbroken en hij volgens de GBA vanaf die datum niet meer bij de echtgenote woonde.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de staatssecretaris

derhalve terecht weersproken dat de vreemdeling vanaf 1 maart 2006 weer is gaan samenwonen met de echtgenote.

Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 26 maart 2007 in zaak nr. 200609070/1 (www.raadvanstate.nl) heeft overgewogen, volgt uit het stelsel van de wet dat de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid

(4)

201010182/1/V1 4 21 januari 2011

aan de staatssecretaris om een verblijfsvergunning in te trekken tevens heeft beoogd een besluit tot intrekking te kunnen laten terugwerken tot het tijdstip waarop niet meer werd voldaan aan de beperking waaronder die

verblijfsvergunning was verleend. De staatssecretaris heeft zich, gelet op de informatie uit de GBA, terecht, in overeenstemming met het beleid

weergegeven in 2 . 1 . 1 , op het standpunt gesteld dat de relatie tussen de vreemdeling en de echtgenote op 16 februari 2006 feitelijk was verbroken en dat de vreemdeling op die datum niet voldeed aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning aan hem was verleend. Dat de vreemdeling en de echtgenote de relatie hebben hervat en de vreemdeling vanaf 7 juli 2006 weer bij de echtgenote is gaan wonen, doet niet af aan de omstandigheid dat de vreemdeling voor laatstgenoemde datum niet voldeed aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning was verleend. De staatssecretaris heeft derhalve terecht de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht per 16 februari 2006 ingetrokken. Voorts heeft de staatssecretaris terecht de aanvraag van de vreemdeling om wijziging van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning in 'verband houdend met voortgezet verblijf' afgewezen, aangezien de vreemdeling niet voldeed aan de in artikel 3 . 5 1 , eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 gestelde eis van drie jaar verblijf.

De grieven slagen.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van de vreemdeling tegen de

onderscheiden besluiten van 11 maart 2009 van de staatssecretaris van Justitie alsnog ongegrond verklaren.

2.3. Vooreen proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(5)

201010182/1/V1 5 21 januari 2011

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage,

nevenzittingsptaats Amsterdam, van 28 september 2010 in zaken nrs. 09/12703 en 09/1 2706;

III. verklaart de door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en

mr. B. van Wagtendonk en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. J . Schaaf, ambtenaar van staat.

w . g . Lubberdink w . g . Schaaf

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2011 523.

Verzonden: 21 januari 2011

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser

(6)

uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht

Zittinghoudende te Amsterdam

zaaknummers: AWB 09/12703 (beroep weigering intrekking verblijfsvergunning) AWB 09/12706 (beroep weigering voortgezet verblijf)

V-nr:

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen:

geboren op van Marokkaanse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. drs. M.F. Achekar, advocaat te Amsterdam, en:

de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. A.H. Kras, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.

Procesverloop

Eiser heeft op 11 juli 2007 een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 van "verblijf bij echtgenote" in de beperking "voortgezet verblijf'. Bij besluit van 21 oktober 2008 is deze aanvraag afgewezen. Bij afzonderlijk besluit van diezelfde datum is de aan eiser verleende verblijfsvergunning onder de beperking

"verblijf bij echtgenote" ingetrokken met ingang van 16 februari 2006. Eiser heeft bij brieven van 18 november 2008 bezwaar gemaakt tegen beide besluiten.

Bij besluit van 11 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar tegen de intrekking van de verblijfsvergunning ongegrond verklaard. Bij afzonderlijk besluit van diezelfde datum heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om wijziging van de beperking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning eveneens ongegrond verklaard. Bij datzelfde besluit is aan eiser ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 verleend onder de beperking "uitoefenen van gezinsleven conform artikel 8 EVRM bij Dina, Oualid en Marouane Ezzaidi". Op 8 april 2009 heeft de rechtbank de beroepschriften van eiser tegen deze besluiten ontvangen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2010. Eiser noch zijn gemachtigde is ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

(7)

Zaaknummers: AWB 09/12703 en AWB 09/12706 inzake Pagina 2 van 4

Feiten

In dit geschil gaat de rechtbank uit van het volgende.

Eiser is bij besluit van 3 februari 2004 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking "verblijf bij echtgenote . Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van

15 september 2003 en laatstelijk verlengd tot 15 september 2009, totdat deze

verblijfsvergunning bij bovengenoemd besluit van 21 oktober 2008 werd ingetrokken met ingang van 16 februari 2006.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning 1.1. Ingevolge artikel 19juncto 18, eerste lid, onder f, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de

verblijfsvergunning is verbonden.

1.2. In paragraaf B2/9.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is als beleid neergelegd dat er sprake is van een verbreking van de (huwelij ks)relatie indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan verblijf was toegestaan feitelijk of juridisch is verbroken. Dit kan ondermeer blijken uit het feit dat de vreemdeling en de hoofdpersoon niet meer staan ingeschreven op hetzelfde adres in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), of uit het feit dat de partners naar buiten toe verschillende adressen voeren.

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat de huwelijksrelatie tussen eiser en zijn echtgenote is verbroken per 16 februari 2006, de datum waarop eiser zich op een ander adres heeft ingeschreven in de GBA.

3. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft weersproken dat eiser vanaf 1 maart 2006 weer is gaan samenwonen met zijn toenmalige echtgenote. Voorts is niet weersproken dat eiser vervolgens tot 10 mei 2007 met zijn echtgenote heeft samengewoond op hetzelfde adres. Onder deze omstandigheden heeft verweerder niet, althans niet zonder een aanvullende, op objectieve gegevens gebaseerde motivering, uit kunnen gaan van een definitieve verbreking van de huwelijksrelatie per 16 februari 2006. Dat eiser zich eerst op 7 juü 2006 weer op hetzelfde adres heeft ingeschreven, is in casu niet van beslissende betekenis. Verweerder is er ook zelf vanuit gegaan dat de samenwoning al veel eerder dan op de datum van wederinschrijving, namelijk op 1 maart 2006, was hervat.

4. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.

Ten aanzien van het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om wijziging van de beperking

5. Ingevolge artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000

(8)

Zaaknummers: AWB 09/12703 en AWB 09/12706 inzake Pagina 3 van 4

onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die driejaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht. Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel kan de verblijfsvergunning worden verleend, indien in de in het eerste lid bedoelde periode is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

6. De rechtbank overweegt dat de vraag of eiser in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning volledig afhankelijk is van de vraag of in de andere procedure van eiser op juiste gronden is overgegaan tot intrekking van de verblijfsvergunning per 16 februari 2006. Eiser was immers in het bezit van een verblijfsvergunning onder de beperking "verblijf bij echtgenote" met ingang van 15 september 2003. De in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 genoemde termijn van drie jaren liep derhalve vol op 15 september 2006. Nu verweerder blijkens hetgeen hiervoor is overwogen niet, althans niet zonder een nadere motivering, heeft kunnen overgaan tot intrekking van de verblijfsvergunning per 16 februari 2006, komt daardoor ook het besluit in deze procedure voor vernietiging in aanmerking.

7. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de awb. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.

Ten aanzien, van, beide beroepen

8. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,— als kosten van verleende rechtsbijstand (2 punten voor de beroepschriften; waarde per punt € 322,«, wegingsfactor 1).

9. Op grond van artikel 8:74 van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt.

(9)

Zaaknummers: AWB 09/12703 en AWB 09/12706 inzake Pagina 4 van 4

Beslissing De rechtbank,

verklaart de beroepen gegrond;

vernietigt de bestreden besluiten;

bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;

veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge:

zeshonderd vieren veertig euro), te betalen aan de griffier;

bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ad € 300,- (zegge:

driehonderd euro) vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. TJ.P. van Os van den Abeelen, rechter, in

tegenwoordigheid van L. Fernandez Ferreiro, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2010.

Conc.:LFF Coli.:A$

D:C VK

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

(10)

35. Okt. 2010 9 : 4 4 Nr. 2246 P. 1

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Vreemdelingenzaken

Postbus 20019

2500 EA 's-GRAVENHAGE

Hoger beroepschrift vreemdelingenzaken

Van:

de Minister voor Immigratie en Asiel te'3-Gravenhage

appellant

Tegen:

de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam van 28 september 2010

met kenmetk09/l27Û3 en 09/12706 Inzake:

met IND-kenmerk 0306.30.0254 aan te duiden als verweerder gemachtigde: mr. drs. M.F. Achekar

advocaat te Postbus 95,1000 AB, AMSTERDAM

Procesvertegenwoordiging Den Haag Borde wljkl aan 62 2591XR Den Haag

Postbus 30120 2500 GC Den Haag

RAAD VAM STATE

INGEKOMEN 2 5 OKT 2010

ZAAKNR.

AAW: ^ BEHANDELD DD; PAR:

mr. F X Cozijn 070-7797111

(11)

25. Okt. 2010 9 : 4 5 Nr. 2246 P. 4

1 Inleiding

De Minister komt In hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank 'a - G rave nh age, nevenzltflngsplaats Amsterdam, van 20 september 2010, verzonden op 28 september 2010, met kenmerken Awb 09/12703 eoAwb 09/12706 (productie î)> in welke zaak de rechtbank de beroepen tegen de beschikkingen van 11 maart 2009 gegrond heeft verklaard, deze

beschikkingen heeft vernietigd, de Minister heeft opgedragen om, binnen 6 weken na verzending, met inachtneming van de uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 16 november 2008 en de Minister in de proceskosten heeft veroordeeld.

2 Achtergronden

2.1. Verweerder f s bij besluit van 3 februari 2004 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij echtgenote Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van 15 september 2003 en was geldig tot 15 september 2004, Laatstelijk Is de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning verlengd tot 15 september 2009.

2.2. Op 11 juli 2007 heeft verweerder een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking waaronder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij echtgenote was verleend, in de beperking 'voortgezet verblijf. Deze aanvraag is bij beschikking van 21 oktober 2008 a/gewezen.

2.3. Op 31 juli 2008 is verweerder schriftelijk op de hoogte gebracht van het voornemen zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking'verblijf bij echtgenote inte trekken. Bij beschikking van21 oktober 2008 Is voornoemde verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 16 februari 2006. Het door verweerder op 18 november 2008 ingediende bezwaarschrift tegen voornoemde besluiten van 21 oktober 2008 Is bij afzonderlijke besluiten van 11 maart 2009 ongegrond verklaard, Bij thans aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de daartegen door verweerder op 8 april 2009 ingestelde beroepen gegrond verklaard.

3 Grieven Griefi

3.1 Tenonrechteoverweegtderechtbankinrechtsoverweging3oppagina2 van de aangevallen uitspraak:

"De rechtbank stelt vast dat verweerder ntet heeft weersproken dat eiser vanaf l maart 2006 weer lx gaan samenwonen met zijn toenmalige

echtgenote. Voorts U niet weersproken dat eiser vervolgens tot 10 mei 2007 met zijn echtgenote heeft samengewoond op hetzelfde adres. Onder deze omstandigheden heeft verweerder niet, althans niet zonder een

aanvullende, op objectieve gegevens gebaseerde motivering, uit kunnen gaan van een deßntüeve verbreking van de huwelijksrelatie per 16 februari 2006. Dat eiser zich eerst op 7 juli 2006 weer op hetzelfde adres heeft ingeschreven, Is In casu ntet van beslissende betekenis. Verweerder is er ook zelf vanuit gegaan dat de samenwoning al veel eerder dan op de datum van wederinachrijving, namelijk op l maart 2006, was hervat."

2

(12)

•25. Okt. 2010 9 : 4 5 Nr. 2246

GriefZ

. 3.2, Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 6 op pagina 3 van de aangevallen uitspraak:

"De rechtbank overweegt dat de vraag of eiser in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning volledig afhankelijk is van de vraag of in de andere procedure van els«i op Juiste gronden la overgegaan tot intrekking van de verblijfsvergunning per 16 februari 2006. Eiser was immers in het bezit van verblijfsvergunning onder de beperking "verblijf bij echtgenote' met ingang van 15 september 2003. De in artikel 3.51. eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 genoemde termijn van drie Jaren liep derhalve vol op 15 september 2006. Nu verweerder blijkens hetgeen hiervoor Is

overwogen niet, althans nie t zonder een nadere motivering, heeft kunnen overgaan tot Intrekking van de verblijfsvergunning per 16 februari 2006, komt daardoor ook het besluit In deze procedure voor vernietiging ïn aanmerking."

3,3, Op de hiervoor genoemde en aangevallen overwegingen van de rechtbank berusten rechtsoverweging 4 op pagina 2, en rechtsoverwegingen 7,8 en 9 op pagina 3 van de aangevallen uitspraak. Gegrondbevindlßg van de hiervoor geformuleerde grieven tast ook de geldigheid van deze rechtsoverwegingen aan.

4 Toelichting op de grieven Aangaande grief 1

4.1 De Minister stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte en zonder feitelijke grondslag vaststelt dat de Minister niet zou hebben weersproken dat verweerder vanaf L maart 2006 opnieuw met zijn voormalige echtgenote is gaan samenwonen. Hiermee miskent de

rechtbank dat de intrekking van de verblijfsvergunning, en de rechtstreeks daarmee verband houdende afwijzing van de aanvraag van 11 juli 2007, is gestoeld op het feit dat de relatie per 16 februari 2006 verbraken is en dat verweerder overigens eerst op 7 juli 2006, blijkens Informatie van de

Gemeentelijke Basisadministratie, weer bij zijn voormalige echtgenote is gaan wonen, Verweerders poging om, niettegenstaande evengenoemde informatie uit de Gemeentelijke Basisadministratie, middels diverse poststukken alsnog aan te tonen dat hij tussen 1 maart 2006 en 7 Juli 2006 feitelijk met zijn voormalige echtgenote heeft samengewoond, zijn door de Minister onvoldoende bevonden. Immers, zoals blijkt uit de oveiwegingen op pagina 3 van het besluit op bezwaar van 11 maart 2009, aangaande de Intrekking van de verblijfsvergunning, kan uit de adresseringen van de overgelegde poststukken geenszins een eenduidige conclusie worden gelrokken ten aanzien van verweerders feitelijke verblijfadres. Gelet hierop is In de besluitvorming terecht en op goede gronden door de Minister overwogen dat verweerder er niet in is geslaagd om aan te tonen dat hij tussen l maart 2006 en 7 juli 2006 feltelljkmet zijn voormalige echtgenote heeft samengewoond en dat aan de informatie uit de Gemeentelijke Basisadministratie wordt vastgehouden.

4.2 De Minister wijst er bovendien op dat uit het dossier valt op te maken dat verweerder reeds In november 2005 de echtelijke woning had verlaten en dat zijn voormalige echtgenote een echtscheldingsvcrzoekhad ingediend.

3

(13)

•25. Okt. 2010 9 : 4 5 Nr. 2246 P. 6

Dit gegeven, tezamen en in onderlinge samenhang bezien met hetgeen hierboven in paragraaf 4.1 Is weergegeven, heeft de Minister tot het oordeel gebracht dat per 16 februari 2006 ontegenzeggelijk sprake was van

verbreking van de feitelijke relatie tussen verweerder en zijn voormalige echtgenote.

4.3. Ten onrechte heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat de Minister, om gebruik te kunnen maken van zijn discrettonaue bevoegdheid om de verblijfsvergunning in te trekken, zou moeten uitgaan van een definitieve verbreking van de huwelijksrelatie per 16 februari 2008. Uit het ter zake gevoerde beleid (B2/9.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000) blijkt immers dat ingevolge artikel 19 juncto 16, eerste lid, onder f, Vw de verblijfsvergunning kan worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning Is verleend of een

voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden, Daarvan zal met name sprake zijn in geval van verbreking van de (huwelijks)relatie. Er is ingevolge het beleid onder meer sprake van een verbreking van de

(huwelijks)relatle Indien de (huwelijks) relatie op grond waarvan verblijf was toegestaan feitelijk of juridisch is verbroken, Dit kan blijken uit het feit dat de vreemdeling en de hoofdpersoon niet meer staan ingeschreven op hetzelfde adres in de GBA, of uit het feit dat de partners naar buiten toe verschillende adressen voeren. Nu de Minister, met toepassing van voornoemd beleid, van oordeel is dat de huwelijksrelatie per 16 februari 2006 verbroken was, kon de verblijfsvergunning met ingang van die datum worden Ingetrokken en had de rechtbank om die reden het beroep ongegrond dienen te verklaren.

Aangaande grief 2

4.4. Aan de door grief 2 aangevallen rechtsoverweging heeft de rechtbank ten grondslag gelegd, hetgeen zij een grondslag heeft gelegd aan

rechtsoverweging 3, welke laatste door grief l is aangevallen. Mitsdien dient gegrondbevlnding van grief 1, evenzeer te lelden tot gegrond bevinding van onderhavige, tweede, grief,

4.5. Al het evenvermelde Is door de rechtbank miskend, zodat zij de beroepen ten onrechte gegrond heeft verklaard.

4

(14)

-25. Okt. 2010 9 : 4 6 r. 2246 P. 7

Conclusie

De Minister concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de aangevallen uitspraak en ongegrondverklaring van de door verweerder tegen de besluiten van 11 maart 2009 ingestelde beroepen,

'5-Gravenhage, 25 oktober 2010

7. larost senior procesvertegenwoordtger

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Immigratie- m Naturalisatiedienst

Proces Procesvertegenwoordiging Vestiging s-Gravenhage

Postbus 30120

2500 GC 's-Gravenhage

5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op de locatie is een bouw van 12 meter hoogte toegestaan terwijl de hoogte van het ingediende plan 12,5 meter is..

Anders dan de raad kennelijk meent, is het niet mogelijk om op basis van alleen de toelichting van het plan een aanvraag voor een omgevingsvergunning af te wijzen of handhavend op

Hierin staan, in chronologische volgorde, de onderwerpen vermeld die aan het college worden aangeleverd.. Vaststellen van versie 6 oktober 2008 van het

In het verzoek van 11 oktober 2021, 2021-0000537385, heeft de Stichting Radboud Universiteit, verzocht om autorisatie voor de selectieverstrekking van gegevens als bedoeld

onaantastbaar is geworden. De AbRS heeft hierbij overwogen dat in een dergelijk geval het algemeen rechtsbeginsel dat eenzelfde geschil niet voor de tweede maal aan de rechter

Zl Ingevolge artikel 94, vierde Hd,Vw veddaart derechtbank het beroep gegrond en beveelt 2^ de opheffing van de maatregel of een wijziging van de uijze van tcœritvc^egging daarvan,

Appellant kan, mede gelet op deze uitspraak van de Afdeling, de Rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, dan ook niet volgen in haar overweging dat de door de President

Hierbij zend ik u ter informatie een afschrift van de (gewijzigde) lijst van degenen die in de bovenvermelde zaak als partij zijn toegelaten en aan het geding