• No results found

Monitoring van het linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar: bijlage 9.8 bij het zesde jaarverslag van de Beheercommissie Natuur Linkerscheldeoever

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Monitoring van het linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar: bijlage 9.8 bij het zesde jaarverslag van de Beheercommissie Natuur Linkerscheldeoever"

Copied!
183
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25 - 1070 Brussel - T.: +32 (0)2 558 18 11 - F.: +32 (0)2 558 18 05 - info@inbo.be - www.inbo.be

inbo

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied

in uitvoering van de resolutie van het Vlaams

Parlement van 20 februari 2002: resultaten van

het zesde jaar

Bijlage 9.8 bij het zesde jaarverslag van de Beheercommissie

Na-tuur Linkerscheldeoever

Ralf Gyselings, Geert Spanoghe, Kenny Hessel, Wim Mertens, Bart Vandevoorde,

Erika Van den Bergh

INBO.R.2009.3

IN

B

O.R.2009.3

(2)

Auteurs:

Ralf Gyselings, Geert Spanoghe, Bart Vandevoorde, Erika Van den Bergh Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

Kenny Hessel, Wim Mertens Agentschap voor Natuur en Bos Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor natuur en het duurzame beheer en gebruik ervan. Het INBO verricht onderzoek en levert kennis aan al wie het beleid voorbereidt, uitvoert of erin geïnteresseerd is.

Vestiging: INBO Brussel Kliniekstraat 25, 1070 Brussel www.inbo.be e-mail: info@inbo.be Wijze van citeren:

Gyselings,R., Spanoghe,G., Hessel,K., Mertens,W., Vandevoorde,B., Van den Bergh,E. (2009). Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar. Bijlage 9.8 bij het zesde jaarverslag van de Beheercommissie Natuur Linkerscheldeoever. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2009 (INBO.R.2009.3). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. D/2009/3241/078 INBO.R.2009.3 ISSN: 1782-9054 Verantwoordelijke uitgever: Jurgen Tack Druk:

Managementondersteunende Diensten van de Vlaamse overheid. Foto cover:

Lepelaars op nest (Geert Spanoghe)

© 2009, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

(3)

Monitoring van het

Linkerscheldeoevergebied in

uitvoering van de resolutie van het

Vlaams Parlement van 20 februari

2002: resultaten van het zesde

jaar

Bijlage 9.8 bij het zesde jaarverslag van de

Beheercommissie Natuur Linkerscheldeoever

Ralf Gyselings, Geert Spanoghe, Kenny Hessel, Wim

Mertens, Bart Vandevoorde, Erika Van den Bergh

(4)

4 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

(5)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

5

Voorwoord

De afbakeningen van de Waaslandhaven (K.B. 7/11/78) en van het Vogelrichtlijngebied (79/409/EEG) 3.6 “Schorren en polders van de Beneden Schelde” (B.V.E. 17/10/88) vallen grotendeels samen. De schorren en slikken in het gebied behoren eveneens tot het

Habitatrichtlijngebied (92/43/EEG) ‘Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ (B.V.E 14/2/96). Door de realisatie van het Verrebroekdok en het Deurganckdok werden habitat van verschillende vogelsoorten en slikken en schorren vernietigd. Krachtens artikel 6 van de Habitatrichtlijn was hiervoor compensatie vereist. De in eerste instantie voorziene compensatiemaatregelen werden door de Europese Commissie ontoereikend geacht, met stillegging van de in 1999 aangevatte werken voor het Deurganckdok tot gevolg. Het Vlaams Parlement heeft toen het initiatief genomen tot de opmaak van het “decreet voor enkele bouwvergunningen waarvoor dwingende redenen van groot openbaar belang gelden”. Dit decreet wordt verder het Nooddecreet genoemd. Het decreet werd op 20 december 2001 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Tevens keurde het Vlaams

Parlement op 20 februari 2002 de resolutie “betreffende de toepassing van de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EG ter compensatie van grote infrastructuurwerken in de

Westerschelde en de Zeeschelde” goed, waarin aan de Vlaamse regering een aantal aan-vullende maatregelen gevraagd werden. De Vlaamse regering hechtte op 18 maart 2002 haar goedkeuring aan het protocol ter uitvoering van het compensatieplan van grote infrastructuurwerken in de Westerschelde en de Zeeschelde, af te sluiten tussen het Vlaams Gewest, de Vlaamse Landmaatschappij, het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en de Maatschappij voor Haven-, Grond- en Industrialisatiebeleid van het Linkerscheldeoever-gebied. Deel 2 van dit protocol legde een regeling vast die onder andere voorzag in de oprichting van een Beheercommissie Natuurcompensaties Linkerscheldeoever en de uit-voering van een monitoring. Tevens werd een compensatiematrix opgesteld, die voor de verschillende habitattypes waarvoor compensatie nodig was, een overzicht gaf welke opper-vlakte in welke gebieden diende te worden gerealiseerd en voorzag in een taakverdeling.

(6)

6 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be

In 2004 werden voor het Vogelrichtlijngebied instandhoudingsdoelstellingen opgesteld (Van Hove et al. 2004). In 2005 werden ook instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor het Schelde estuarium (Adriaensen et al. 2005). Deze instandhoudingsdoelstellingen (IHD) geven aan welke natuurwaarden aanwezig moeten zijn opdat het gebied in een goede staat van instandhouding zou verkeren. Om de inpasbaarheid van toekomstige plannen en projecten en de cohabitatie ervan met het door de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermde ecosysteem mogelijk te maken, diende een kader opgesteld te worden dat de gunstige staat van instandhouding van soorten en habitats ten allen tijde garandeert. Dit leidde tot de opstelling van de Achtergrondnota Natuur (Agentschap voor Natuur en Bos et al. 2006). Hierin werd een ruimtelijke vertaling gemaakt van de omvang en aard van biotopen die volgens de IHD noodzakelijk zijn. De Achtergrondnota Natuur stelde een aantal ruimtelijke scenario’s voor om de IHD te realiseren. Deze scenario’s werden vervolgens meegenomen bij de opmaak van het plan-MER voor het Ontwerp-Strategisch Plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving.

Op 8 december 2006 hechtte de Vlaamse regering haar goedkeuring aan het ontwerp-protocol “voor het realiseren van de natuurontwikkeling in het Linkerscheldeoevergebied – Monitoring, Beheercommissie & Opvangregeling”, af te sluiten tussen het Vlaams Gewest, de Vlaamse Landmaatschappij, de nv Waterwegen en Zeekanaal, het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en de Maatschappij voor Grond- en Industrialisatiebeleid van het Linkerschelde-oevergebied. Dit protocol vervangt het voorgaande protocol ter uitvoering van het

compensatieplan van grote infrastructuurwerken in de Westerschelde en de Zeeschelde – Deel 2 ‘monitoring, Beheercommissie en Opvangregeling’. Dit leidde tot de installatie van de Beheercommissie Natuur Linkerscheldeoever. Deze nieuwe beheercommissie heeft nu naast de natuurcompesatiegebieden als werkveld alle aanwezige en nieuw te ontwikkelen natuur in het Linkerscheldeoevergebied.

In opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos is het INBO verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van het monitoringplan en startte hiermee in oktober 2002. Het monitoringplan evalueert de evolutie van de natuurwaarden aanwezig op de Linker-scheldeoever. Hierbij wordt zowel aandacht besteed aan de compensaties voor Deurganck-dok, als voor de natuurwaarden in het ganse Natura 2000 gebied. Overeenkomstig het protocol stelt INBO jaarlijks een rapport op, dat als bijlage bij het jaarrapport van de beheercommissie wordt gevoegd. In dit rapport worden de evoluties van de natuurwaarden daarom getoetst aan zowel de compensatiedoelstellingen volgend uit het Nooddecreet als aan de Instandhoudingsdoelstellingen.

De natuurwaarden waarover hier wordt gerapporteerd zijn deze die belangrijk zijn in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit wordt ook weerspiegeld in de structuur van het rapport. Hoofdstuk 1 handelt over broedvogels, hoofdstuk 2 over overwinterende vogels, hoofdstuk 3 over internationaal belangrijke habitats en hoofdstuk 4 over de in het gebied aanwezige soorten van de bijlagen II en IV van de Habitatrichtlijn. De monitoring richt zich daarbij ook op de habitats van de soorten, waarbij alle factoren die van belang zijn om een inschatting te kunnen maken van de kwaliteit van de habitats worden meegenomen. Op die manier worden de aanwezige natuurwaarden zoveel mogelijk vanuit het ecosysteem

benaderd. Vegetatieontwikkeling en hydrologie zijn daarbij van groot belang. In tegenstelling tot vorige jaren worden zij echter niet meer afzonderlijk gerapporteerd, maar geïntegreerd in de andere hoofdstukken.

(7)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

7

Dankwoord

Het Instituut voor natuur- en bosonderzoek zou iedereen die een bijdrage leverde aan het tot stand brengen van dit monitoringsverslag willen bedanken voor de vruchtbare

samenwerking. Daarbij denken wij zowel aan de collega’s van verwante projecten, de leden van de Beheercommissie Natuurcompensaties Linkeroever, onze opdrachtgever Agentschap voor Natuur en Bos, als aan de vele vrijwilligers op het terrein. Voor zowel het luik

(8)

8 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

(9)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

9

Samenvatting

Dit rapport geeft de toestand en evolutie weer van het Natura 2000 gebied op de

Linkerscheldeoever van de start van de monitoring in 2003 tot en met 2008. Het betreft de resultaten van het zesde monitoringjaar in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20/2/2002 en hoort als bijlage 9.8 bij het zesde jaarverslag van de Beheercommissie Natuur Linkerscheldeoever. De monitoring gaat na of uitgevoerde compensatiemaatregelen voor het Deurganckdok en het historisch passief in het kader van het Nooddecreet hun doelstellingen behalen, en of de aanwezige natuurwaarden voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Onderzochte parameters zijn de

broedvogels, de overwinterende vogels, de vegetatie, soorten van de bijlage IV van de habitatrichlijn (Groenknolorchis, Rugstreeppad, Vleermuizen) en de kwaliteit en kwantiteit van grond- en oppervlaktewater in relatie tot fauna en flora.

De habitatdoeltypen die voorzien zijn in de compensatiematrix zijn slik en schor, weidevogelgebied, strand en plas, riet en water en plas en oever.

De inrichting van de nieuwe gebieden Drijdijck, Putten West, Doelpolder Noord,

Zoetwaterkreek en Brakke Kreek zorgde voor een aanzienlijke toename weidevogelgebied en plas en oever habitat op de Linkerscheldeoever. Dit heeft geleid tot een toename van de aantallen broedparen van verschillende eendensoorten. Weidevogels kenden nog niet echt een toename in het globale gebied. Ze werden weliswaar aangetrokken door de nieuwe gebieden, maar tot nog toe is er eerder sprake van een herverdeling over het ganse

Linkerscheldeoevergebied. In 2008 waren de hydrologische omstandigheden in Putten West en Doelpolder Noord gunstiger voor weidevogels dan in 2007. Enerzijds doordat het voorjaar minder droog was, anderzijds door een verbeterd peilbeheer. De vegetatie is in beide

gebieden nog jong en zal nog enkele jaren moeten ontwikkelen. Een belangrijk aandachts-punt daarbij is het terugdringen van de verruiging door strikte uitvoering van het

vooropgestelde maai- en graasbeheer. Dit houdt in dat verruigde delen in de zomer worden gemaaid en dat het gras kort de winter in gaat. Beide gebieden worden ook gebruikt door overwinterende ganzen. Kolgans bleek echter een voorkeur te hebben voor de oudere graslanden elders in de polder. Ook hier is de nog te weinig ontwikkelde grasvegetatie, in combinatie met verruiging, waarschijnlijk de oorzaak. Voor Grauwe gans, die een breder spectrum aan foerageergebieden heeft, werd een dergelijke voorkeur niet vastgesteld. De waterpartijen in de nieuwe gebieden worden in de winter ook veel gebruikt door

overwinterende watervogels.

Het rietareaal op de Linkerscheldeoever evolueerde weinig de voorbije jaren. Dit was algemeen gesproken ook het geval voor de rietvogels. Bruine kiekendief kende wel een aanzienlijke terugval. Een gelijkaardige terugval werd echter ook in de rest van Vlaanderen geconstateerd. Op het Groot rietveld was er in 2008 een sterke stijging van het waterpeil tijdens het broedseizoen ten gevolge van een verstopping. Dit veroorzaakte klaarblijkelijk een herverdeling van enkele typische rietbroeders. Van en aantal soorten daalde het aantal koppels in het Groot Rietveld maar steeg in de omliggende gebieden. Zowel voor gebieden van het type riet en water, als voor gebieden van de types plas en oever en

weidevogelgebied is een goed peilbeheer belangrijk aandachtspunt.

(10)

10 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be

doelgebieden op Linkeroever ingericht. De aantallen van doelsoorten Grutto en Tureluur waren in 2007 en 2008 duidelijk hoger dan voordien, maar de compensatiedoelstellingen werden nog niet gehaald. Zowel de vegetatie als de vogelpopulatie moeten nog verder ontwikkelen en dit kan enkele jaren tijd vergen. Voor het habitattype riet en water werden de compensatiedoelstellingen nog niet gehaald. De oppervlakte riet was in 2008 nog te beperkt. De aantallen broedende rietvogels haalden de compensatiedoelstellingen voor sommige soorten, maar niet voor allemaal. Op Steenlandpolder stegen zowel het rietareaal als de aantallen broedvogels gedurende de monitoringperiode. Langs de Zoetwaterkreek, is er echter nog geen rietontwikkeling. Voor het habitattype slik en schor is het Paardenschor tot een goed slik en schor gebied uitgegroeid, maar is er nog geen getij op de Brakke kreek. De instandhoudingsdoelstellingen voor broedvogels en watervogels voor het

Linkerscheldeoevergebied worden voor de meeste soorten niet gehaald. Vermits uit de Achtergrondnota Natuur blijkt dat bijkomende natuurgebieden nodig zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen, hoeft het niet te verwonderen dat de instandhoudings-doelstellingen op dit moment nog niet voor alle soorten worden gehaald. Het geeft wel aan dat het gebied nog niet in een gunstige staat van instandhouding verkeert.

Bij de monitoring van de bijlage IV soorten bleek Rugstreeppad in het centrale havengebied kleinere gebieden in te nemen dan voorgaande jaren. Ze koloniseerde wel nieuwe gebieden aan de rand van de haven. Rugstreeppad blijkt goed te reageren op de inrichting van nieuwe poelen, die van nature worden gekoloniseerd. Vleermuizen bleken vooral te foerageren boven de plasgebieden en kanalen in de havenrand. De nieuw ingerichte plassen in Drijdijck, de Zoetwaterkreek en de Brakke kreek werden twee jaar na inrichting ook door vleermuizen gebruikt. De Zoetwaterkreek, die beter verbonden is met bestaande foerageergebieden, lijkt wel meer te worden gebruikt. Van Groenknolorchis werden in 2008 beduidend meer

(11)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

11

Aanbevelingen voor beheer en/of beleid

Om de ingerichte compensatiegebieden optimaal te laten evolueren zijn enkele aandachtspunten voor het beheer van belang.

Ten eerste is een goede bewaking van het waterpeil in plassen belangrijk voor gebieden van de types plas en oever, riet en water en weidevogelgebied. Waar dit nog niet het geval is, zouden deze gebieden zo veel als mogelijk moeten worden voorzien van een regelbare stuw. Ongecontroleerde veranderingen van het waterpeil leidde in 2008 tot verstoring van

broedvogels.

Voor weidevogelgebied is een goed gevoerd maai- en graasbeheer noodzakelijk om verruiging tegen te gaan en om ideale omstandigheden te creëren voor overwinterende ganzen en weidevogels. Voor beide groepen is het belangrijk dat ruigten in de zomer worden gemaaid en dat de vegetatie kort de winter ingaat. Dit was de afgelopen twee jaar niet het geval, maar is wel belangrijk om de aantallen weidevogels en overwinterende ganzen te doen toenemen in de nieuwe weidevogelgebieden.

(12)

12 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be

English abstract

This report describes the situation and evolution of the Natura 2000 network on the Left bank of the river Scheldt in and around the port of Antwerp since the start of the monitoring in 2003 until 2008. It is the result of the sixth year of monitoring in execution of the

resolution of the Flemish Parliament of 20/2/2002 and forms appendix 9.8 of the annual report of the Management Committee for Nature of the Left bank of the river Scheldt. The monitoring evaluates whether the compensation measures for the Deurganckdok and for historical damage to the Natura 2000 area reach their targets, and whether the natural values reach the conservation goals for the area. It investigates breeding birds, wintering birds, vegetation, species of the Annex IV of the habitat directive (Fen orchid, Natterjack toad, Bats), and levels and quality of groundwater and surface water.

Target habitat types of the compensation process are open water with riparian habitat, reed marshes, meadow bird habitat, tidal mudflats and marshes and pioneering situations. The creation of the new nature areas Drijdijck, Putten West, Doelpolder Noord,

Zoetwaterkreek en Brakke Kreek resulted in an increase in the available area of open water and grassland. As a consequence, the number of breeding pairs of different species of ducks increased. Meadow birds did not really increase in the whole study area, but they were attracted to the new grasslands. Until now this was merely a redistribution of these species in the area. Compared to 2007, the hydrological conditions in Putten West en Doelpolder Noord were better for meadow birds in 2008. This was due to a wetter spring in 2008, combined with a better regulation of the water levels. The vegetation is still young in both areas, and needs some more years of development. An important point of concern is

controlling ruderal vegetation by mowing in summer, combined with grazing. The vegetation should be short before the start of the winter. Both new areas are used by wintering geese. Greater White-fronted Geese however seems to prefer the older grasslands in the

agricultural surroundings. Probably the young vegetation is still to scarce for this species. For Greylag Geese, a species with a broader foraging niche, such a preference could not be demonstrated. The open water in the new areas was much used by wintering water birds. The surface area of reed in the whole study area did not evolve much in the last years. In general this was also the case for breeding birds of reed marshes. Marsh harrier however decreased severely in the last years, but also decreased in other parts of Flanders and the Netherlands. In the area ‘Groot Rietveld’ the water level increased much during the breeding season as a consequence of an obstruction. This caused a redistribution of breeding birds. A good control of water level is of prime importance for all areas with open water, reed marshes or wet meadows.

Concerning the compensations for Deurganckdok it can be concluded that compensations for the habitat type open water are fulfilled. For pioneering situations not all the new areas that were foreseen in the compensation plan have been created yet. However, under coordination of the Management Committee other areas have been kept free of disturbance during the breeding season. In 2008 all breeding bird species typical for pioneering habitat reached their targets. For meadow birds all new areas have been created, and numbers of Black-tailed Godwit and Redshank in 2007 and 2008 had significantly increased, but did not reach the targets yet. Both the vegetation and the bird population need some more years of development. Numbers of breeding birds typical for reed marshes did reach the compensation targets for some species, but not for all. In the compensation area

(13)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

13

action is still lacking in the area ‘Brakke Kreek’. This latter area is foreseen to become a reduced tidal area, but the constructions needed for the inlet of the river water are not in place yet.

(14)

14 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be

Inhoud

Voorwoord ... 5

Dankwoord... 7

Samenvatting... 9

Aanbevelingen voor beheer en/of beleid ... 11

English abstract ... 12

Inhoud….. ... 14

Leeswijzer ... 17

Deel I: toestand van Natura 2000 in het Linkerscheldeoevergebied ... 19

1 Broedvogels ... 21

1.1 Inleiding ...21

1.2 Materialen en methoden ...21

1.3 Broedvogels van de bijlage I van de vogelrichtlijn...22

1.3.1 Roerdomp ...23 1.3.2 Woudaapje ...23 1.3.3 Lepelaar...23 1.3.4 Bruine kiekendief...24 1.3.5 Zwarte wouw ...25 1.3.6 Slechtvalk ...25 1.3.7 Porseleinhoen ...25 1.3.8 Kluut ...26 1.3.9 Steltkluut ...26 1.3.10 Strandplevier ...27 1.3.11 Zwartkopmeeuw...28 1.3.12 Visdief ...28 1.3.13 Dwergstern...29 1.3.14 IJsvogel ...29 1.3.15 Blauwborst ...30

1.4 Broedvogelgemeenschappen en hun habitats ...30

1.4.1 Vogels van plas en oever...30

1.4.2 Vogels van riet en water...41

1.4.3 Vogels van weidevogelgebied...49

1.4.4 Vogels van strand en plas...55

1.5 Toetsing aan de compensatiedoelstellingen voor het Deurganckdok ...59

1.5.1 Beoordelingskader...59

1.5.2 Plas en oever ...60

1.5.3 Riet en water ...61

1.5.4 Weidevogelgebied ...62

1.5.5 Strand en Plas...63

1.6 Toetsing aan de instandhoudingsdoelstellingen voor Linkeroever ...65

1.6.1 Beoordelingskader...65

1.6.2 Plas en oever ...65

1.6.3 Riet en Water...66

(15)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

15

1.6.5 Strand en plas ...66

1.7 Ondersteunend onderzoek ...67

1.7.1 Invloed van verstoring op de broeddensiteit van weidevogels ...67

1.7.2 Broedsucces bij Lepelaars...69

2 Overwinterende vogels ... 71 2.1 Inleiding ...71 2.2 Overwinterende watervogels ...71 2.2.1 Materialen en methoden...71 2.2.2 Resultaten ...71 2.3 Ganzen...79 2.3.1 Materialen en methoden...79 2.3.2 Aantallen en verspreiding ...79 2.3.3 Habitats ...83

2.4 Toetsing aan de instandhoudingsdoelstellingen voor Linkeroever ...85

2.4.1 Beoordelingskader...85

2.4.2 Overwinterende watervogels...85

2.4.3 Ganzen ...86

3 Internationaal belangrijke habitats ... 87

3.1 Inleiding ...87

3.2 Materialen en methoden ...87

3.3 Slik en schor ...87

3.3.1 Voorkomen...87

3.3.2 Vegetatie ...87

3.4 Binnendijkse zilte graslanden ...93

3.4.1 Voorkomen...93

3.4.2 Hydrochemie ...93

3.4.3 Vegetatie ...93

3.5 Toetsing aan de compensatiedoelstellingen voor het Deurganckdok ...96

4 Soorten beschermd door de habitatrichtlijn ... 97

4.1 Inleiding ...97 4.2 Rugstreeppad...97 4.2.1 Inleiding...97 4.2.2 Materialen en methoden...97 4.2.3 Verspreiding ...97 4.3 Vleermuizen...99 4.3.1 Inleiding...99 4.3.2 Materialen en methoden...99 4.3.3 Verspreiding ...100 4.3.4 Habitat...104 4.3.5 Bespreking ...107 4.4 Rondbekken en Vissen...108 4.5 Groenknolorchis...108 4.5.1 Inleiding...108 4.5.2 Materialen en Methoden ...108 4.5.3 Aantallen...109 4.5.4 Habitat...110 4.5.5 Bespreking ...113

Deel II: Gebiedsbesprekingen... 115

5 Vergelijking van de compensatiegebieden uit het Nooddecreet ... 117

5.1 Inleiding ...117

5.2 Plas en oever ...118

(16)

16 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be

5.4 Weidevogelgebied...119

5.5 Strand en plas...119

6 Bespreking van de compensatiegebieden uit het Nooddecreet ... 121

6.1 Gedempt deel Doeldok ...121

6.2 Opgespoten MIDA ...123

6.3 Vlakte van Zwijndrecht ...125

6.4 Zoetwaterkreek ...127

6.5 Steenlandpolder ...128

6.6 Kreek Buffer Noord (Brakke kreek) ...132

6.7 Paardenschor ...133 6.8 Doelpolder Noord...135 6.9 Putten West ...140 6.10 KBR weidevogelgebied ...144 6.11 Drijdijck ...145 6.12 Verrebroekse plassen ...150

6.13 Percelen van de Vlaamse overheid ...155

6.14 Haasop...156

6.15 Groot Rietveld ...158

6.16 Aanvullende strand en plas vlakten ...162

6.16.1 R2 driehoek ...162

6.16.2 Meeuwenbroedplaats ...163

Bijlage 1: Kaart met toponiemen... 165

Bijlage 2: Verdeling van territoria van broedvogels van de Bijlage I in het vogelrichtlijngebied ... 166

Bijlage 3: Verdeling van territoria van aandachtsoorten broedvogels in het vogelrichtlijngebied ... 167

Bijlage 4: Verdeling van territoria van broedvogels van de Bijlage I in het compensatienetwerk ... 169

Bijlage 5: Verdeling van territoria van aandachtsoorten in het compensatienetwerk ... 170

Literatuurlijst... 172

Lijst van figuren... 176

(17)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

17

Leeswijzer

Het rapport is net zoals voorgaande jaar rapporten over de monitoring van het Linkerscheldeoevergebied opgesplitst in twee delen.

In het eerste deel wordt het volledige gebied in beschouwing genomen. In hoofdstuk 1 wordt gestart met een bespreking van de broedvogelsoorten van de bijlage I van de Vogelrichtlijn. Daarna wordt het voorkomen van de broedvogels besproken voor de verschillende

doelhabitats uit de compensatiematrix, waarbij wordt nagegaan wat de belangrijkste gebieden zijn voor de verschillende broedvogelgemeenschappen en hoe dit geëvolueerd is over de monitoringperiode. Om eventueel waargenomen evoluties te kunnen verklaren werden de hydrologie en de ontwikkeling van de vegetatie mee geïntegreerd in dit

hoofdstuk. Het hoofdstuk vervolgt met een toetsing aan de compensatiedoelstellingen voor Deurganckdok en een toetsing aan de instandhoudingsdoelstellingen voor het

Linkerscheldeoevergebied. Het besluit met enkele bijdragen rond de invloed van verstoring op weidevogels en broedsucces bij Lepelaars. Het tweede hoofdstuk gaat in op

overwinterende vogels. Hierbij komen zowel overwinterende watervogels als ganzen aan bod. Voor beide groepen wordt een toetsing aan de instandhoudingsdoelstellingen gemaakt. Hoofdstuk 3 behandelt internationaal belangrijke habitats. Het gaat om habitats die

voorkomen op de bijlage I van de Habitatrichtlijn. Voor het Linkerscheldeoevergebied betreft dit buitendijks de slikken en de schorren, en binnendijkse zilte graslanden. Hoofdstuk 4 behandelt de soorten die voorkomen op de bijlagen II en IV van de habitatrichtlijn. In het tweede deel worden de compensatiegebieden afzonderlijk besproken. Voorafgaand wordt het belang van de verschillende gebieden voor broedvogels vergeleken. Dit gebeurt in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 bevat de gebiedsfiches van de compensatiegebieden.

De conclusies zijn samengebracht in de samenvatting vooraan in het rapport.

(18)

18 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

(19)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

19

Deel I: toestand van Natura 2000 in het

Linkerscheldeoevergebied

(20)

20 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

(21)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

21

1

Broedvogels

1.1

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de broedvogels in het linkeroeverdeel van het vogelrichtlijngebied 3.6 ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ tijdens de

monitoringperiode van 2003 tot en met 2008. Aantallen en verspreiding van alle soorten van de bijlage I van de vogelrichtlijn, die in het studiegebied voorkomen, worden expliciet besproken in het onderdeel ‘Broedvogels van de bijlage I van de vogelrichtlijn’. Waar mogelijk wordt de evolutie in het gebied vergeleken met de Vlaamse en internationale trends. In een volgend luik worden de toestand en verspreiding besproken van specifieke habitats die in het gebied belangrijk zijn voor broedende vogels. Hierbij wordt zowel aandacht besteed aan het voorkomen en de kwaliteit van de habitats, als aan de aantallen van de typisch erin broedende vogelsoorten. In het onderdeel ‘Status ten aanzien van de compensatiedoelstellingen Deurganckdok’ wordt de toets gemaakt of de compensaties, zoals voorzien in het nooddecreet, effectief zijn gerealiseerd en hun doelstellingen halen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van habitatoppervlakten, toestand van het habitat en de aantallen broedende vogels in het netwerk van compensatiegebieden. Tot slot worden aantallen ook getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen die werden opgemaakt voor het gebied, en die als basis dienen voor het verdere planningsproces van het Antwerps havengebied. In het onderdeel ‘Ondersteunend onderzoek’ wordt dieper ingegaan op het broedsucces van Lepelaar.

1.2

Materialen en methoden

Broedvogels

De broedvogelinventarisatie richt zich op een lijst van onderzochte soorten die belangrijk zijn voor het gebied. Onderzochte soorten zijn alle soorten van de bijlage I van de vogelrichtlijn, aangevuld met een groep aandachtsoorten. Deze soorten werden mee opgenomen omwille van het belang van het studiegebied voor deze soort op Vlaamse schaal, hun voorkomen op de Rode lijst of omwille van de indicatieve waarde die deze soorten hebben voor de toestand van de belangrijke broedvogelhabitats en hun broedvogelgemeenschap. Alle soorten waar-voor instandhoudingsdoelstellingen zijn opgemaakt, of die belangrijk zijn waar-voor het evalueren van de compensaties in het kader van het Nooddecreet werden mee in de lijst opgenomen. De gehanteerde basismethode voor de inventarisatie van broedvogels is het opmaken van territoriumkaarten (Gyselings et al 2003, Spanoghe et al. 2003). Deze methode is een integrale telmethode, waarbij alle in het gebied aanwezige broedparen van de onderzochte soorten in kaart worden gebracht. Belangrijk is op te merken dat territoriums worden gekar-teerd aan de hand van observatie van het gedrag van de vogels volgens gestandaardiseerde methoden (Hustings 1985). Er worden met andere woorden geen nesten gezocht. Dit is in vele gevallen niet mogelijk, en zou te verstorend zijn. Een uitzondering zijn koloniebroeders, waar wel nesten worden geteld. Vermits gedragsobservatie niet altijd met zekerheid kan aangeven of een soort effectief tot broeden komt, worden sommige aantallen ondergrenzen of bovengrenzen gerapporteerd.

Habitatoppervlakten

(22)

22 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be

Hydrologische toestand van de habitats

Voor het opvolgen van de hydrologische toestand van de habitats werd een netwerk van peilbuizen en peilschalen in het gebied geplaatst. Meting van de peilen gebeurt twee-wekelijks. Voor het opvolgen van de hydrochemie wordt de mineralensamenstelling van het water jaarlijks geanalyseerd in de periode mei-juni. Deze metingen worden aangevuld met niet-jaarlijkse staalnames op de natste en droogste momenten van het seizoen. Daarnaast wordt jaarlijks in de zomerperiode de aanwezigheid van pesticiden onderzocht.

Vegetatie

Onderzoek naar vegetatie wordt uitgevoerd door karteren van aanwezige vegetatietypes. Waar nodig wordt de ontwikkeling van de vegetatie gevolgd door het maken van vegetatie-opnames in permanente kwadraten. In Putten West en Doelpolder Noord werden 51 4mx4m kwadraten uitgezet in 2008. Hiervan werden er 15 geplaatst in afgegraven delen en 36 in niet afgegraven delen. Binnen beide groepen werden de plaatsen willekeurig op een blinde kaart gekozen en met GPS uitgezet op terrein. Vegetatie onderzoek gebeurt zowel met het oog op het volgen van de ontwikkeling van belangrijke vegetatietypes als met het oog op de ontwikkeling van habitat voor de erbij horende broedvogelgemeenschappen.

1.3

Broedvogels van de bijlage I van de vogelrichtlijn

Er kwamen 13 soorten broedvogels van de bijlage I tot broeden in het Vogelrichtlijngebied, waarvan 11 in de compensatiegebieden. Van een 14de soort, het Woudaapje, werden tot 3 territoriale, zingende mannetjes vastgesteld maar kwam het niet tot een broedgeval. De aantallen per soort zijn samengevat in tabel 1.3/1. Daaronder volgt een bespreking per soort.

2003 2004 2005 2006 2007 2008

Roerdomp Botaurus stellaris 1 2 1 2 2 3

Woudaapje Ixobrychus minutus 0 0 0 0 0 3*

Lepelaar Platalea leucorodia 1 5 11 14 19 19

Zwarte wouw Milvus nigricans 0 0 0 0 0 0

Bruine Kiekendief Circus aeruginosus 21-22 26 23 21 11-12 15

Slechtvalk Falco peregrinus 2 1 1 2 2 2

Porseleinhoen Porzana porzana 2 0 4 0 0 1

Kluut Recurvirostra avosetta 70-100 163 190 148 132 237

Steltkluut Himantopus himantopus 2 0 1 0 0 5

Strandplevier Charadrius alexandrinus 1 3 18 15 10 7 Zwartkopmeeuw Larus melanocephalus 206 479 240 7 103 1103

Visdief Sterna hirundo 104 67 200 287 248 220

Dwergstern Sterna albifrons 0 0 0 0 0 1

IJsvogel Alcedo atthis 2-3 2 3 2 3 7

Blauwborst Luscinia svecica > 188 > 180 > 150 171 > 170 >167 Tabel 1.3/1: Aantal territoria van bijlage I soorten van de vogelrichtlijn.

(23)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

23

1.3.1

Roerdomp

Deze soort broedde in 2002 voor het eerst in het gebied (Groot Rietveld). In 2008 hadden 2 koppels uitgevlogen jongen in het Groot Rietveld. Hier was gedurende lange periode ook nog een derde territoriaal mannetje aanwezig. Bovendien waren er nog enkele waarnemingen buiten dit gebied. Vermoedelijk bestaat de populatie Roerdompen op Linkeroever nu uit enkele broedkoppels met daarnaast een of meerdere niet broedende vogels. Zo waren er een paar zichtwaarnemingen in het rietgedeelte van de Steenlandpolder. Op Vlaamse schaal lijkt Roerdomp zich na dramatisch lage aantallen in de tweede helft van de jaren negentig heel voorzichtig te herstellen. De soort steeg van 7 broedkoppels in 2003 tot 15 koppels in 2006 en 20 koppels in 2007. Het Antwerpse Linkeroevergebied is een van de vijf vaste Vlaamse locaties waar Roerdomp jaarlijks broedt (Vermeersch & Anselin 2009).

0 1 2 3 4 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l b ro e d k o p p e ls

Figuur 1.3/1: Aantalsverloop en verspreiding van Roerdomp. Groen gebied: de soort broedde er in meer dan de helft van de jaren. Geel: de soort broedde er in maximum de helft van de jaren. Rood: De soort haalde in de twee laatste jaren gemiddeld minder dan de helft van de broedparen dan gemiddeld de jaren ervoor.

1.3.2

Woudaapje

Op het Groot Rietveld doken drie mannetjes op (2 adulten en één tweedekalenderjaar) waarvan minstens twee langdurig bleven zingen. De laatste waarnemingen gebeurden half augustus. Er werd echter nooit een wijfje opgemerkt. Vlaanderen kende in juni 2008 een uitzonderlijke influx van Woudaapjes. Op erg weinig plaatsen resulteerde dit in broed-gevallen, behalve in de traditionele plaatsen in Midden-Limburg. Woudaapje kende in

Vlaanderen sinds 2006 opvallend meer broedgevallen dan in de jaren voorheen (Vermeersch & Anselin 2009). In hoeverre de waargenomen mannetjes op het Groot Rietveld een

toekomstige vestiging inluiden, blijft afwachten.

1.3.3

Lepelaar

(24)

24 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be

een nestbezoek werden zowel verlaten nesten met kleine jongen als met eieren aan-getroffen. De oorzaak van het verlaten van nesten kennen we niet, maar dit gedrag kan mogelijk het gevolg zijn van predatorbezoek.

0 5 10 15 20 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l b ro e d k o p p e ls

Figuur 1.3/2: Aantalsverloop en verspreiding van Lepelaar. Legende van de kaart als in figuur 1.3/1.

1.3.4

Bruine kiekendief

Er werden iets meer broedparen vastgesteld dan in 2007, maar de aantallen zijn duidelijk lager dan in de begin perioden van de monitoring. Een polygaam mannetje op

Steenlandpolder, dat dus twee vrouwtjes had, werd als één territorium geteld. Ook in Vlaanderen kende de soort in dezelfde periode een aanzienlijke terugval. Het aantal

broedparen viel terug van ruim 140 in de periode 2000-2005 tot 90 in 2007 (Vermeersch & Anselin 2009). De terugval in het Linkerscheldeoevergebied is statistisch niet verschillend van de Vlaamse trend, en ook gelijkaardig aan de trend in Zeeland. Het vlakbij gelegen Verdronken Land van Saeftinghe is echter een van de weinige gebieden waar de soort nog vooruit gaat (Vermeersch & Anselin 2009). In het jaarverslag van de Werkgroep Roofvogels Zeeland stelt men in 2007 een plotse toename van het aantal legsels in cultuurland vast (Vermeersch & Anselin 2009). Op Vlaamse schaal is het mogelijk dat door een dergelijke verschuiving een aantal broedkoppels uitweken naar niet onderzochte gebieden. Op de Linkerscheldeoever verdwenen de laatste jaren een aantal locaties waar deze soort voordien had gebroed. Dit komt duidelijk tot uiting in de verspreidingskaart (figuur 1.3/3) Globaal genomen is het rietareaal echter weinig gewijzigd. Dit wordt in de bespreking van het doelhabitat riet en water uitvoeriger toegelicht. Voor een roofvogelsoort als Bruine Kiekendief is ook het areaal aan geschikt foerageergebied van belang. Een ruwe schatting geeft een verlies van 200 tot 250ha foerageerhabitat door industriële expansie gedurende de laatste jaren. Dit komt ruwweg overeen met de oppervlakte die in de nieuwe gebieden Drijdijck, Zoetwaterkreek, Putten West, Brakke kreek en Doelpolder Noord werd ingericht, maar nog verder moet ontwikkelen. Relatieve wijzigingen in het areaal geschikt

foerageergebied in het Linkerscheldeoevergebied zijn voor de Bruine Kiekendief beduidender dan die in het areaal broedhabitat, maar toch ontoereikend om de waargenomen terugval volledig te verklaren. Voor een soort als Bruine kiekendief is, in geval van territorium verlies, de zoekzone voor een nieuwe locatie groter dan het vogelrichtlijngebied op Linkeroever. Mogelijk zijn een aantal koppels uitgeweken naar het Verdronken land van Saeftinghe waar, in tegenstelling tot de gangbare trend, een toename werd vastgesteld. Dergelijke

(25)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

25

hand kunnen hebben gewerkt, maar kwantitatief zijn ze niet voldoende om de waargenomen terugval volledig te verklaren.

0 5 10 15 20 25 30 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l b ro e d k o p p e ls

Figuur 1.3/3: Aantalsverloop en verspreiding van Bruine Kiekendief. Legende van de kaart als in figuur 1.3/1.

1.3.5

Zwarte wouw

Verschillende opeenvolgende waarnemingen doen vermoeden dat minstens één van de partners van het koppel dit jaar toch weer terugkeerde. Dit koppel is sinds 2003 regelmatig aanwezig in het gebied. Ondanks waarneming van nestgebruik en copulaties, kwam het nooit tot een geslaagd broedgeval.

1.3.6

Slechtvalk

De aantallen van deze soort schommelen tussen één en twee broedparen. Slechtvalk broedt in de nestkasten aan de koeltorens van de kerncentrale te Doel en de elektriciteitscentrale te Kallo. Voor zijn voedsel hangt hij evenwel af van het prooi aanbod binnen het

Vogelrichtlijngebied. De compensatiegebieden dragen hier zeker toe bij.

1.3.7

Porseleinhoen

(26)

26 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be 0 1 2 3 4 5 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l b ro e d k o p p e ls

Figuur 1.3/4: Aantalsverloop en verspreiding van Porseleinhoen. Legende van de kaart als in figuur 1.3/1.

1.3.8

Kluut

De nieuw ingerichte compensatiegebieden, Drijdijck, Putten west en Doelpolder Noord herbergden 150 van de 237 broedparen in 2008. In deze gebieden is pionierhabitat nog ruim aanwezig. Op de schiereilandjes van het al deels opgespoten Doeldok werden reeds de eerste broedgevallen vastgesteld. In het latere voorjaar werd ook de ‘pompput’ op de werfzone van het Deurganckdok gebruikt als broedgebied. Vermoedelijk ging het hier deels om tweede pogingen van broedparen met mislukte broedgevallen in de compensatiegebieden eerder in het broedseizoen. Het aantal broedparen in 2008 is het hoogste aantal sinds het begin van de monitoring in 2003. 0 50 100 150 200 250 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l b ro e d k o p p e ls

Figuur 1.3/5: Aantalsverloop en verspreiding van Kluut. Legende van de kaart als in figuur 1.3/1. Aantallen minder dan vijf in een gebied zijn niet weergegeven.

1.3.9

Steltkluut

(27)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

27

verspreidingsgebied zit. In 2008 broedden er vijf koppels in het Linkerscheldeoevergebied: twee op de Vlakte van Zwijndrecht, één naast de Putten Plas (C54) en twee op de

Verrebroekse Plassen, waar door een lage waterstand enkele lage eilandjes tot stand waren gekomen. In de eerste twee gebieden werden de nesten verlaten. Minstens één nest werd vertrappeld door de aanwezige paarden. Op de Verrebroekse plassen bracht het eerste koppel drie jongen groot en het tweede zorgde voor een vierde vliegvlug jong in het gebied.

0 1 2 3 4 5 6 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l b ro e d k o p p e ls

Figuur 1.3/6: Aantalsverloop en verspreiding van Steltluut. Legende van de kaart als in figuur 1.3/1.

1.3.10

Strandplevier

De strandplevier is in Vlaanderen een heel zeldzame broedvogel. Men kan maar van twee populaties spreken: het Linkerscheldeoevergebied en de Voorhaven van Zeebrugge. De aantalen zijn laag en fluctueren sterk, er kan niet van een stabiele populatie gesproken worden. Ook internationaal gaat de soort achteruit (Vermeersch & Anselin 2009). Strand en plas habitat in de haven is belangrijk voor het behoud van deze soort. Vanaf 2009 zullen de potenties voor deze soort aanzienlijk toenemen in de Mida-zone en het gedempt deel van het Doeldok. 0 5 10 15 20 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l b ro e d k o p p e ls

(28)

28 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be

1.3.11

Zwartkopmeeuw

De aantallen in het Linkerscheldeoevergebied kennen een grillig verloop. Dit geldt evenzeer voor de aantallen in Vlaanderen, en kan verklaard worden doordat de Vlaamse kolonies één metapopulatie vormen met de kolonies in het Deltagebied. Indien Vlaamse broedlocaties tijdelijk minder geschikt of aantrekkelijk zijn wijken de meeuwen uit naar Nederland en vice versa (Vermeersch & Anselin 2009). Over meerdere jaren bekeken is het Antwerps

havengebied alleszins een belangrijk onderdeel van deze metapopulatie. De soort heeft zowel op Linkeroever als op Rechteroever vestigingsmogelijkheden, wat de jaarlijkse fluctuaties binnen één deelgebied als Linkeroever uiteraard nog verhoogt. In 2008 was er een grote kolonie op de Meeuwenbroedplaats waar maar liefst 1100 koppels tot broeden kwamen. Deze brachten ongeveer evenveel vliegvlugge jongen voort. In de nieuwe compensatiegebieden vestigde de soort zich in 2007 op de eilandjes in de Zoetwaterkreek met 11 koppels. In 2008 broedden er ook drie koppels op het eiland in de Brakke Kreek.

0 200 400 600 800 1000 1200 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l b ro e d k o p p e ls

Figuur 1.3/8: Aantalsverloop en verspreiding van Zwartkopmeeuw. Legende van de kaart als in figuur 1.3/1.

1.3.12

Visdief

(29)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

29 0 100 200 300 400 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l b ro e d k o p p e ls

Figuur 1.3/9: Aantalsverloop en verspreiding van Visdief. Legende van de kaart als in figuur 1.3/1. Aantallen minder dan vijf in een gebied zijn niet weergegeven.

1.3.13

Dwergstern

Eind mei 2008 werd een baltsend koppel Dwergsternen waargenomen ter hoogte van het Paardenschor. Deze vogels vestigden zich vervolgens in de Visdievenkolonie aan het Deurganckdok. Dit was het tweede broedgeval van Dwergstern in het Vlaamse binnenland. Het eerste werd vastgesteld te Zandvliet in 1979.

1.3.14

IJsvogel

Deze soort kent sterk fluctuerende broedaantallen in Vlaanderen, vooral onder invloed van strenge winters. In 2008 werden 7 territoria opgetekend in het gebied, het grootste aantal sinds het begin van de monitoring.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l b ro e d k o p p e ls

(30)

30 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be

1.3.15

Blauwborst

Blauwborst nam over de jaren toe in Steenlandpolder en de Verrebroekse plassen door uitbreiding van riet. De aantallen in het Groot Rietveld waren in 2008 lager dan voorheen. Het Groot Rietveld kende een accidentele waterpeilverhoging tijdens het broedseizoen. Blauwborst is een grondbroeder van drogere types rietland, en vond er dus minder geschikt habitat. Globaal genomen zijn voor deze soort ook de rietgebieden buiten de compensatie-gebieden belangrijk. Ook buitendijks komt de soort veel tot broeden. Zo namen de aantallen op Ketenisseschor toe met de toenemende rietontwikkeling. Ook de rietgebieden elders op het opgespoten terrein, zoals de zones Logistiek park en Groenknolorchis, zijn belangrijk. Globaal is de evolutie van deze soort over de jaren beperkt. Dit is ook zo voor het rietareaal op de Linkerscheldeoever, waar toenames en afnames elkaar min of meer balanceren.

0 50 100 150 200 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l b ro e d k o p p e ls

Figuur 1.3/11: Aantalsverloop en verspreiding van Blauwborst. Legende van de kaart als in figuur 1.3/1. Aantallen minder dan vijf in een gebied zijn niet weergegeven.

1.4

Broedvogelgemeenschappen en hun habitats

1.4.1

Vogels van plas en oever

Het habitattype “Plas en oever” wordt omschreven als bestaande uit 3/4 plas en 1/4 oever. Deze aandelen zijn richtwaarden. Er is niet vastgelegd welk type van vegetatie op de oevers moet voorkomen. Er wordt van uitgegaan dat dit deels rietoevers en deels grazige oevers zijn.

Habitataanwezigheid en -kwaliteit

(31)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

31 0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 2003 2004 2005 2006 2007 2008 o p p e rv la k te ( h a )

Figuur 1.4/1: Evolutie van de beschikbare oppervlakte plas in en rond de Waaslandhaven.

Voor een aantal plasbroeders, die hun nest dicht bij de waterkant maken, is het behoud van een zo constant mogelijk peil tijdens het broedseizoen belangrijk. Een overzicht van de peilschommelingen in de meeste plasgebieden is voor 2006, 2007 en 2008 weergegeven in de figurenreeks 1.4/3a-h.

Peilschommelingen tijdens het broedseizoen varieerden naargelang het gebied van 5cm tot iets meer dan 20cm. De peilschommeling is in normale omstandigheden het gevolg van de balans tussen verdamping, neerslag en grondwatervoeding. Ten gevolge van de toenemende verdamping zal het peil over het broedseizoen normaal licht dalen. Hoe meer grondwater-voeding er is, hoe stabieler het plaspeil. Dit laatste komt voor bij plassen die door de

nabijheid van het opgespoten terrein en de dokken onder kwelinvloed staan (Gyselings et al, 2006). Dit is het geval in de Steenlandpolder, de zuidelijke plas van het Groot Rietveld en de Verrebroekse plassen. In deze twee laatste gebieden was er in 2008 echter een abnormaal peilverloop tengevolge van calamiteiten.

Een dijkdoorbraak had tot gevolg dat in de oostelijke plas van de Verrebroekse plassen, waar onder andere Geoorde fuut broedt, het peil zakte tijdens het broedseizoen. Ook in 2007 deed zich hier door een verlaging van het waterpeil in de dokken een abnormaal peilverloop voor. In de zuidelijke plas van het Groot rietveld is het peil door een verstopping van de afvoer tijdens het broedseizoen sterk gestegen.

(32)

32 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be 0 50 100 150 200 250 2005 2006 2007 2008 n e e rs la g ( m m )

Figuur 1.4/3: Neerslaghoeveelheid van 15 maart tot 15 juni.

3.45 3.50 3.55 3.60 3.65 3.70 3.75 3.80

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2006 3.45 3.50 3.55 3.60 3.65 3.70 3.75 3.80

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2007 3.45 3.50 3.55 3.60 3.65 3.70 3.75 3.80

Jan Apr Jul Sep Dec

p e il (m T A W ) 2008 3.60 3.65 3.70 3.75 3.80 3.85 3.90 3.95 4.00 4.05

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2006 3.60 3.65 3.70 3.75 3.80 3.85 3.90 3.95 4.00 4.05

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2007 3.60 3.65 3.70 3.75 3.80 3.85 3.90 3.95 4.00 4.05

Jan Apr Jul Sep Dec

p e il (m T A W ) 2008

(33)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

33 1.80 1.85 1.90 1.95 2.00 2.05 2.10

Jan Apr Jul Sep Dec

p e il (m T A W ) 2008

Figuur 1.4/3b: Waterpeilen in Drijdijck. Peilmonitoring werd pas gestart na afwerking van het gebied in het najaar van 2007. 1.55 1.60 1.65 1.70 1.75 1.80 1.85 1.90

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2007 1.55 1.60 1.65 1.70 1.75 1.80 1.85 1.90

Jan Apr Jul Sep Dec

p e il (m T A W ) 2008

Figuur 1.4/3c: Waterpeilen in de Zoetwaterkreek

2.10 2.15 2.20 2.25 2.30 2.35 2.40 2.45 2.50 2.55 2.60

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2007 2.10 2.15 2.20 2.25 2.30 2.35 2.40 2.45 2.50 2.55 2.60

Jan Apr Jul Sep Dec

p e il (m T A W ) 2008

(34)

34 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be 5.00 5.10 5.20 5.30 5.40 5.50 5.60 5.70 5.80 5.90 6.00

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2006 5.00 5.10 5.20 5.30 5.40 5.50 5.60 5.70 5.80 5.90 6.00

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2007 5.00 5.10 5.20 5.30 5.40 5.50 5.60 5.70 5.80 5.90 6.00

Jan Apr Jul Sep Dec

p e il (m T A W ) 2008

Figuur 1.4/3e: Waterpeilen in de centrale plas in de Haasop.

2.30 2.40 2.50 2.60 2.70 2.80 2.90 3.00 3.10 3.20 3.30

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2006 2.30 2.40 2.50 2.60 2.70 2.80 2.90 3.00 3.10 3.20 3.30

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2007 2.30 2.40 2.50 2.60 2.70 2.80 2.90 3.00 3.10 3.20 3.30

Jan Apr Jul Sep Dec

p e il (m T A W ) 2008 1.50 1.60 1.70 1.80 1.90 2.00 2.10 2.20 2.30 2.40 2.50

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2006 1.50 1.60 1.70 1.80 1.90 2.00 2.10 2.20 2.30 2.40 2.50

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2007 1.50 1.60 1.70 1.80 1.90 2.00 2.10 2.20 2.30 2.40 2.50

Jan Apr Jul Sep Dec

p e il (m T A W ) 2008

(35)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

35 0.60 0.65 0.70 0.75 0.80 0.85 0.90 0.95 1.00

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2006 0.60 0.65 0.70 0.75 0.80 0.85 0.90 0.95 1.00

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2007 0.60 0.65 0.70 0.75 0.80 0.85 0.90 0.95 1.00

Jan Apr Jul Sep Dec

p e il (m T A W ) 2008

Figuur 1.4/3g: Waterpeilen in de Grote Geule.

1.50 1.55 1.60 1.65 1.70 1.75 1.80 1.85

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2006 1.50 1.55 1.60 1.65 1.70 1.75 1.80 1.85

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2007 1.50 1.55 1.60 1.65 1.70 1.75 1.80 1.85

Jan Apr Jul Sep Dec

p e il (m T A W ) 2008 1.50 1.55 1.60 1.65 1.70 1.75 1.80 1.85

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2006 1.50 1.55 1.60 1.65 1.70 1.75 1.80 1.85

Jan Apr Jul Oct Dec

p e il (m T A W ) 2007 1.50 1.55 1.60 1.65 1.70 1.75 1.80 1.85

Jan Apr Jul Sep Dec

p e il (m T A W ) 2008

(36)

36 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be

De waterkwaliteit van de Grote Geule is duidelijk minder dan die van de andere plas-gebieden, doordat de geul deel uitmaakt van het landbouw afwateringsysteem. Nitraat-concentraties gemeten door de VMM worden weergegeven in figuur 1.4/4. Gedurende de winterperiode worden jaarlijks meer dan 10mgN/l gemeten. De andere plasgebieden worden niet jaarlijks in de winter gemeten, maar in door ons uitgevoerde wintermetingen in de andere plassen werd ten hoogste 0,3mgN/l aangetroffen. In de Grote Geule werden ook jaarlijks hoge herbicidenconcentraties aangetroffen, tot 1,12µg/l. In de overige gebieden was de herbicidenconcentratie steeds beneden 0,25µg/l, behalve de twee laatste metingen in het zuidelijk deel van Steenlandpolder. Na de werken aan de rotonde werd hier de laatste twee jaar een verhoogde concentratie aan metabenzthiazuron aangetroffen (3,98µg/l in 2007, 2,88µg/l in 2008). 0 5 10 15 20 25 01/01/2006 03/07/2006 02/01/2007 04/07/2007 03/01/2008 04/07/2008 N itr a a t (m g N /l)

Figuur 1.4/4: Nitraat concentratie in de Grote Geule (bron: meetgegevens VMM, meetpunt 191900)

Broedvogelaantallen en verspreiding

(37)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

37 2003 2004 2005 2006 2007 2008

Lepelaar Platalea leucorodia 1 5 11 14 19 19

IJsvogel Alcedo atthis 2-3 2 3 2 3 7

Dodaars Tachybaptus ruficollis 18 à 19 44 40 33 32 63 Geoorde Fuut Podiceps nigricollis 18 74 102 84 76 56 Bergeend Tadorna tadorna > 148 > 150 > 140 183 >150 172

Zomertaling Anas querquedula 2 1 1 0 3 8

Krakeend Anas strepera > 80 > 90 > 85 107 >110 140 Slobeend Anas clypeata > 31 > 30 >40 39 >38 49 Kuifeend Athya fuligula > 61 > 60 > 70 75 >71 112 Tafeleend Athya ferina > 18 > 30 > 40 48 45 57 Oeverzwaluw Riparia riparia 285 950 >750 1185 750 1053 Tabel 1.4/1: Aantal territoria van soorten van plas en oever

De verhouding tussen de aantallen in de natuurgebieden, d.w.z. de natuurgebieden van de compensatiematrix en Putten Weide, Ketenisse, Schor ouden Doel en Grote Geule, en de aantallen buiten de natuurgebieden wordt voor Dodaars, Geoorde fuut, Bergeend, Krakeend, Slobeend, Kuifeend en Tafeleend weergegeven in figuur 1.4/5a-g. Aantallen op de werfsites Deurganckdok en Putten Plas worden voor deze analyse als buiten de natuurgebieden beschouwd, vermits deze sites moeten beschouwd worden als een noodoplossing buiten natuurgebied. Ook de verdeling over de verschillende natuurgebieden wordt geschetst. Daarvoor worden de natuurgebieden opgesplitst in vijf groepen. De afkorting CPN wordt gebruikt voor aanduiding van het compensatienetwerk Deurganckdok plus historisch passief. CPN nieuwe gebieden 2007 omvat de gebieden Zoetwaterkreek, Brakke kreek, Putten West, Doelpolder noord, en Drijdijck. De oevers en aanpalende gronden van deze gebieden bestaan voornamelijk uit grasland en pioniersituaties. CPN strand en plas omvat de gebieden MIDA, Vlakte van Zwijndrecht, Meeuwenbroedplaats, R2 vlakte en gedempt deel Doeldok. CPN riet en water omvat de gebieden Steenlandpolder, Groot Rietveld en Haasop. Verrebroekse plassen wordt voor deze analyse van plas en oever soorten afzonderlijk gehouden. Overige natuurgebieden omvat de natuurkernen die niet tot het compensatienetwerk behoren: Putten Weide, Ketenisse, Schor Ouden Doel en Grote Geule.

0 10 20 30 40 50 60 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l t e rr ito ri a 0 10 20 30 40 50 60 2003 2004 2005 2006 2007 2008 CPN nieuw e gebieden 2007 CPN strand en plas CPN riet en w ater Verrebroekse plassen Overige natuurgebieden

(38)

38 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be 0 20 40 60 80 100 120 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l t e rr ito ri a 0 20 40 60 80 100 120 2003 2004 2005 2006 2007 2008 CPN nieuw e gebieden 2007 CPN strand en plas CPN riet en w ater Verrebroekse plassen Overige natuurgebieden

Figuur 1.4/5b: Geoorde Fuut. Linkergrafiek aantal territoria binnen ( ) en buiten ( ) de natuurgebieden. Rechtergrafiek: verdeling over de verschillende type gebieden.

0 20 40 60 80 100 120 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l t e rr ito ri a 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 2003 2004 2005 2006 2007 2008 CPN nieuw e gebieden 2007 CPN strand en plas CPN riet en w ater Verrebroekse plassen Overige natuurgebieden

Figuur 1.4/5c: Bergeend. Linkergrafiek aantal territoria binnen ( ) en buiten ( ) de natuurgebieden. Rechtergrafiek: verdeling over de verschillende type gebieden.

0 20 40 60 80 100 120 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l t e rr ito ri a 0 20 40 60 80 100 120 2003 2004 2005 2006 2007 2008 CPN nieuw e gebieden 2007 CPN strand en plas CPN riet en w ater Verrebroekse plassen Overige natuurgebieden

(39)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

39 0 10 20 30 40 50 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l t e rr ito ri a 0 10 20 30 40 50 2003 2004 2005 2006 2007 2008 CPN nieuw e gebieden 2007 CPN strand en plas CPN riet en w ater Verrebroekse plassen Overige natuurgebieden

Figuur 1.4/5e: Slobeend. Linkergrafiek aantal territoria binnen ( ) en buiten ( ) de natuurgebieden. Rechtergrafiek: verdeling over de verschillende type gebieden.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l t e rr ito ri a 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 2003 2004 2005 2006 2007 2008 CPN nieuw e gebieden 2007 CPN strand en plas CPN riet en w ater Verrebroekse plassen Overige natuurgebieden

Figuur 1.4/5f: Kuifeend. Linkergrafiek aantal territoria binnen ( ) en buiten ( ) de natuurgebieden. Rechtergrafiek: verdeling over de verschillende type gebieden.

0 10 20 30 40 50 60 2003 2004 2005 2006 2007 2008 a a n ta l t e rr ito ri a 0 10 20 30 40 50 60 2003 2004 2005 2006 2007 2008 CPN nieuw e gebieden 2007 CPN strand en plas CPN riet en w ater Verrebroekse plassen Overige natuurgebieden

(40)

40 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be

De aantallen voor Zomertaling en IJsvogel zijn te laag voor een analyse. Lepelaar broedt enkel in de Verrebroekse plassen. Oeverzwaluw is van nature een oeversoort, maar komt in de Waaslandhaven voor in zandwallen op het opgespoten terrein.

Geoorde Fuut, Dodaars, Tafeleend en Slobeend komen vooral voor in de natuurgebieden, en slechts in beperkte mate daarbuiten, met hooguit een tiental territoria. Dodaars heeft duidelijk zijn zwaartepunt op de plassen in rietgebieden, maar reageert toch ook op het beschikbaar komen van plas en oever habitat in de nieuwe gebieden, die in 2008 duidelijk werden gekoloniseerd. Het belangrijkste gebied voor Dodaars is het Groot rietveld. Geoorde Fuut kende de eerste drie jaar een sterke stijging op de Verrebroekse plassen. Daarna was er een terugval. In 2007 en 2008 werden ook de nieuwe gebieden en de Putten Plas gekoloniseerd, en verdween de soort bijna uit de Verrebroekse plassen. In 2007 waren er ook enkele broedgevallen op het Groot Rietveld. De gebieden waar de soort in 2007 en 2008 naartoe trok worden alle gekenmerkt door een peilschommeling van minder dan 10cm. Dit was vóór deze jaren op de Verrebroekse plassen ook het geval. Tafeleend kent, net als Dodaars, haar zwaartepunt in de Rietgebieden. Zowel Groot rietveld, Haasop, Verrebroekse plassen en in mindere mate Steenlandpolder zijn voor deze soort belangrijk. Tafeleend is de enige van de futen en eenden met nagenoeg geen broedgevallen in de nieuwe gebieden. Wellicht is voor deze soort de oevervegetatie nog onvoldoende ontwikkeld. Tafeleend haalde in 2008 ook hogere aantallen dan voordien, maar realiseerde deze stijging eerder in Groot Rietveld en Haasop. In beide gebieden was de waterstand hoger de laatste twee jaar. In Haasop was dit al het geval in 2007, en toen waren de aantallen Tafeleend al duidelijk verhoogd ten opzichte van de jaren voorheen. Het is ook opvallend dat zowel Tafeleend als Dodaars geen broedgevallen kenden in de natuurgebieden buiten het compensatienetwerk. Nochtans is de Grote Geule ook een plasgebied met een sterk ontwikkelde

rietoevervegetatie, zij het met een minder goede waterkwaliteit. Slobeend is ruimer verspreid binnen de natuurgebieden. Ook deze soort heeft de nieuwe gebieden duidelijk gekoloniseerd, en realiseerde er in 2008 bijna 40% van haar broedgevallen.

Krakeend haalt meer broedgevallen buiten de natuurgebieden, maar nam ook toe in de natuurgebieden, en dan vooral in de compensatiegebieden. Vooral Verrebroekse plassen en Groot Rietveld zijn kerngebieden voor deze soort. Ook Doelpolder Noord en de Brakke kreek werden in 2008 door Krakeend gekoloniseerd, in tegenstelling tot Tafeleend, die voorts vergelijkbare kerngebieden heeft. Ook in de Verrebroekse plassen werden er in 2008 meer krakeenden geteld dan voordien. Opvallend is dat er in 2005 nog een twintigtal broedparen waren in de natuurkernen buiten het compensatienetwerk, vooral in Putten Weide en op Ketenisse. Deze koppels lijken verschoven naar gebieden binnen het compensatienetwerk. Voor Kuifeend is het verschil tussen de aantallen binnen en buiten de natuurgebieden nog minder groot. Verrebroekse plassen blijft voor deze soort een belangrijk kerngebied. Verder komt zij verspreid voor in de andere gebieden. Kuifeend startte de kolonisatie van de nieuwe gebieden reeds in 2007. In 2008 groeiden de nieuwe gebieden uit tot het belangrijkste broedgebied voor deze soort. Voor Bergeend wordt nog minder gebiedsvoorkeur

waargenomen. Zij kwam in de eerste jaren van de monitoringperiode evenveel voor buiten de natuurkernen als in de natuurkernen. Enkel de twee laatste jaren werden er meer in de natuurgebieden waargenomen, wat mogelijk een reactie is op het afwerken van de nieuwe gebieden in 2007. In hoeverre dit een trend is die zich zal verder zetten kan nu nog niet worden uitgemaakt. Ook binnen de natuurgebieden zien we dat deze soort in alle soort gebieden voorkomt.

Samenvattend kan worden gesteld dat voor Dodaars en bijna alle eendensoorten de inrichting van de Brakke kreek, de Zoetwaterkreek, Drijdijck en de plassen in Doelpolder Noord en Putten West een verhoging van het aantal broedparen met zich mee heeft

(41)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

41

gemeenschap van waterplanten en ongewervelden moest ontwikkelen in de nieuwe waterrijke gebieden. Anderzijds waren de plaspeilen in 2008 algemeen hoger dan in 2007. Het relatieve aandeel van beide effecten is moeilijk uit te maken. Tafeleend vormt een uitzondering. Ook van Tafeleend waren de aantallen hoger in 2008, maar zij kwam bijna niet tot broeden in de nieuwe gebieden. De aantalstijging werd vooral gerealiseerd in het Groot Rietveld en de Haasop, twee rietgebieden met een verhoogde waterstand.

De aantallen Geoorde Fuut, waarvoor Linkeroever het belangrijkste kerngebied in Vlaanderen is, daalden na het piekjaar 2005. De zeer variabele waterstanden in de Verrebroekse plassen in 2007 en 2008 zijn een mogelijke oorzaak. De Geoorde fuut verhuisde in deze jaren naar andere gebieden, met een standvastiger waterpeil. De aantallen in deze nieuwe gebieden bleven echter beperkt. Ook dit kan te maken hebben met onvoldoende ontwikkelde oever-vegetatie.

Behalve voor Bergeend, is voor plas en oever vogels het belang van de natuurkerngebieden buiten het compensatienetwerk beperkt. Het is de laatste jaren nog afgenomen. De Grote Geule haalt als plas en oevergebied absoluut niet de aantallen die in andere gelijkaardige gebieden binnen het compensatienetwerk voorkomen.

1.4.2

Vogels van riet en water

Het habitattype riet en water wordt omschreven als bestaande uit 3/4 riet en 1/4 plas. Deze verhouding geldt als richtwaarde.

Habitataanwezigheid en –kwaliteit

De belangrijkste Riet en water gebieden zijn momenteel het Groot Rietveld, Schor Ouden Doel, Grote Geule, Haasop, Verrebroekse Plassen en Steenlandpolder. Binnen het

compensatienetwerk is de oppervlakte riet de eerste jaren gedaald. Dit komt vooral door opspuiting van het gebied MIDA, bedoeld voor strand en plas, waar voor de opspuiting nog 5,6 ha riet aanwezig was. Door rietontwikkeling op Steenlandpolder en rietuitbreiding in het zuidelijk deel van de Verrebroekse plassen is de oppervlakte riet binnen het CPN nu iets meer dan in 2003. Ondertussen echter ging naar schatting 5 to 7 ha riet verloren op het opgespoten terrein. Dit is geïllustreerd in figuur 1.4/6.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 2003 2004 2005 2006 2007 2008 o p p e rv la k te ( h a ) 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 2003 2004 2005 2006 2007 2008 o p p e rv la k te ( h a )

(42)

42 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

www.inbo.be

In de natuurkernen Grote Geule, Schor Ouden Doel en Ketenisse was de totale oppervlakte riet ongeveer 56ha in 2003. Dit is, voornamelijk door rietuitbreiding op Ketenisse, toe-genomen tot 60ha in 2007. Daardoor was in het totale vogelrichtlijngebied op linkeroever in 2008 evenveel riet aanwezig als in 2003.

De samenstelling van de broedvogelgemeenschap in riethabitat is sterk afhankelijk van het lokale waterpeil. Sommige soorten, zoals Roerdomp en Waterral, hebben zeer nat riet met aanpalende plassen nodig. Andere soorten, zoals Blauwborst, verkiezen riet waarvan de bodem in het broedseizoen droog staat. Er is dus variatie in het waterpeil nodig om voor alle doelsoorten geschikt habitat te hebben. Nat riet is er enkel in de grotere rietgebieden zoals Groot Rietveld, Verrebroekse plassen en Haasop. In deze gebieden komt door variatie in topografie zowel nat als droog riet voor. Dit is geïllustreerd in figuur 1.4/7, waar de peilen in het Groot rietveld op drie verschillende locaties worden vergeleken. In kleinere gebieden overheerst meestal droog riet. Figuur 1.4/8 geeft het peilverloop in het zuidelijk deel van de Steenlandpolder. Doordat hier minder topografische variatie is, overweegt droog riet. Enigszins nat riet komt enkel lokaal voor aan de randen van de plassen. Het valt op dat het zomerpeil op Steenlandpolder minder wegzakt dan in de droge rand van het Groot Rietveld. Dit is het gevolg van kwel (Gyselings et al. 2006). Waar aan de droge rand van het Groot rietveld de rietvegetatie overgaat in natte ruigten met Harig wilgenroosje, is dit op Steenlandpolder door de relatief hoge zomerwaterstanden zo goed als niet het geval. Zoals reeds hoger vermeld is het peil in Haasop, Steenlandpolder en de zuidelijke plas van het Groot Rietveld de laatste jaren geleidelijk gestegen. Hierdoor is meer nat riet kunnen ontstaan. In het Groot Rietveld is door een verstopping van de afvoer het peil bovenop de geleidelijke stijging in 2008 sterk toegenomen (figuur 1.4/3f). Een geleidelijke natuurlijke verdere vernatting van het Groot Rietveld zou nog wel gunstig geweest zijn, maar door deze snelle stijging van het waterpeil in volle broedseizoen zijn verschillende nesten

ondergelopen. Het peil waarop het water stabiliseerde na de herstelling van de afvoer lijkt een ideaal peil om in de toekomst te behouden. Het peil waarop het water stabiliseerde na de herstelling van de afvoer lijkt een ideaal peil om in de toekomst te behouden. In figuur 1.4/6 zien we dat bij dit peil de volledige gradiënt van nat naar droog riet nog steeds bestaat, en dat de plassen in het natste deel meer dan een halve meter diep zijn, wat goed is om soorten van zeer nat riet als Roerdomp aan te trekken.

Langs de Zoetwaterkreek zou nog riet moeten ontwikkelen op de westelijke oever en aan de zuidelijke punt. Het aanplanten van rietkernen van waaruit het gebied kan worden

(43)

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zesde jaar

43 -2 -1.5 -1 -0.5 0 0.5 1 1.5 01/01/2003 01/01/2004 31/12/2004 31/12/2005 31/12/2006 31/12/2007 30/12/2008 p e il t. o .v . m a a iv e ld ( m )

WAHP711 WAHP712 WAHS72X

Figuur 1.4/7: Peilen op twee locaties in het Groot rietveld. WAHP711: peilbuis gelegen aan de hoogste rand. WAHP712: peilbuis gelegen halfweg de hoogtegradiënt. WAHS72X: peilschaal gelegen aan de laagste rand.

-2 -1.5 -1 -0.5 0 0.5 1 1.5 01/01/2003 01/01/2004 31/12/2004 31/12/2005 31/12/2006 31/12/2007 30/12/2008 p e il t. o .v . m a a iv e ld ( m ) WAHP462

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Binnen het hoofdstuk overwinterende watervogels werd eens nagegaan door welke soorten en in welke aantallen de compensatiegebieden Drijdijck, Doelpolder Noord (met

In 2006 werden door het Agentschap voor Natuur en Bos drie voortplantingspoelen voor rugstreeppad uitgegraven op het noordelijk deel van het Groot Rietveld.. In één van deze

Bo- vendien worden de aantallen niet gehaald in de daarvoor aangeduide gebieden, Putten West en Steenlandpolder, maar eerder in de gebieden aangeduid voor het habitat Plas &

Tabel 8: Territoria van broedvogels van de Bijlage I in de compensatiegebieden en in het Vogelrichtlijngebied 3.6 (2005).. De totale doelstelling werd verdeeld over de

Deze inhaalbeweging is voor de helft terug te brengen tot ingroei van jonge beuken (die de drempelwaarde van 30 cm diameter bereikt hadden), maar ook het gevolg van de

Het voorjaar was echter opnieuw zeer droog, waardoor de waterstanden in het broedseizoen 2004 niet hoger waren dan het jaar voordien, behalve in het Groot Rietveld en

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zevende jaar.. 41 De

Geeft geen aanstoot, noch aan Joden noch aan Grieken noch aan Gods kerk; ook ik tracht allen zoveel mogelijk ter wille te zijn en ik zoek niet mijn eigen voordeel maar dat van de