Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25 - 1070 Brussel - T.: +32 (0)2 558 18 11 - F.: +32 (0)2 558 18 05 - info@inbo.be - www.inbo.be
inbo
Instituut voor natuur- en bosonderzoekIN
B
O
.R.2007.2
Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied
in uitvoering van de resolutie van het Vlaams
Parlement van 20 februari 2002: resultaten van
het vierde jaar.
Bijlage 9.10 van het vierde jaarverslag van de Beheerscommissie
natuurcompensaties Linkerscheldeoevergebied.
Ralf Gyselings, Geert Spanoghe, Erika Van den Bergh
Auteurs:
Ralf Gyselings, Geert Spanoghe, Erika Van den Bergh Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is ontstaan door de fusie
van het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer (IBW) en het Instituut voor Natuurbehoud (IN). Vestiging: INBO Brussel Kliniekstraat 25, 1070 Brussel www.inbo.be e-mail: info@inbo.be Wijze van citeren:
Gyselings R., Spanoghe G., Van den Bergh E.(2006). Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het vierde jaar. Bijlage 9.10 van het vierde jaarverslag van de Beheerscommissoe natuurcompensaties Linkerscheldeoevergebied.
INBO.R.2007.2. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. D/2007/3241/027
INBO.R.2007.2 ISSN: 1782-9054 Druk:
Managementondersteunende Diensten van de Vlaamse overheid. Foto cover:
Doelpolder Noord na afwerking van de inrichtingswerken. Verantwoordelijke uitgever:
E. Kuijken
Instituut voor natuur- en bosonderzoek
Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied
in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement
van 20 februari 2002: resultaten van het vierde jaar
Bijlage 9.10 bij het vierde jaarverslag van de Beheercommissie Natuurcompensatie
Linkerscheldeoevergebied
Ralf Gyselings, Geert Spanoghe, & Erika Van den Bergh
Samenvatting
Dit rapport geeft de toestand weer van Natura 2000 in het linkerscheldeoevergebied anno 2006. Het betreft de resultaten van het vierde monitoringjaar in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20/2/2002 en hoort als bijlage 9.10 bij het vierde jaarverslag van de Beheercommissie Natuurcompensaties LSO. Het monitoringplan evalueert de evolutie van de natuurwaarden in het Natura 2000 gebied in de Waaslandhaven. Het hoofddoel is te evalueren of de uitgevoerde compensatiemaatregelen voldoen om de habitats en soorten in stand te houden waarvoor de Natura 2000 gebieden in het Linkerscheldeoevergebied zijn aangeduid. Onderzochte parameters zijn de vogelpopulaties, de vegetatie, enkele insectengroepen, amfibieën, vleermuizen, kwaliteit en kwantiteit van grond- en oppervlaktewater in relatie tot fauna en flora.
De habitatdoeltypen voor de compensatiegebieden volgens de compensatiematrix van het Nooddecreet zijn slik en schor, weidevogelgebied, strand en plas, riet en water, plas en oever. Voor Riet en Water waren enkel de gebieden die aangeduid werden in het kader van het Historisch Passief optimaal. De voor Riet en Water aangeduide gebieden in het kader van de compensaties voor Deurganckdok waren nog in ontwikkeling of inrichting. In de in 2003 ingerichte gebied Steenlandpolder is een positieve evolutie merkbaar. In het gebied Zoetwaterkreek werden de inrichtingswerken beëindigd en kan de evolutie nu starten. Voor de vogels typisch voor dit habitat waren de verliezen ten gevolge van de aanleg van het Deurganckdok nog niet volledig gecompenseerd maar toch waren de aantallen gestegen. Voor Strand en Plas was slechts een beperkt deel van de beoogde habitatoppervlakte in de compensatiegebieden gerealiseerd, maar net als in 2005 werd een deel van de werfsite Deurganckdok voor deze soorten gevrijwaard. Deze maatregel blijft in afwachting van de finalisering van MIDA en de demping van Doeldok voor de soorten van dit habitat zeer belangrijk. De weidevogelgebieden waren in 2006 nog niet volledig ingericht, werken waren nog aan de gang. Delen van deze gebieden werden echter al wel door weidevogels gebruikt. Een groot deel van de compensaties voor het habitatverlies voor weidevogels moet nog worden gerealiseerd op terrein. In de loop van 2006 werden de weidevogelgebieden Putten West en Doelpolder noord wel afgewerkt, echter na het broedseizoen.
In 2006 kwamen 11 soorten broedvogels van de bijlage I van de Vogelrichtlijn tot broeden, waarvan 10 in de compensatiegebieden. Het aantal broedparen voor de Kluut Recurvirostra
avosetta was lager dan in 2005, maar nog wel hoger dan in 2003. Visdief Sterna hirundo was
dit jaar hoger in vergelijking met de voorgaande jaren. Ook Strandplevier (op de Bijlage I sinds 1 mei 2004) kwam opnieuw in hoger aantal voor dan in 2003 en 2004. Zwartkopmeeuwen kenden dit jaar een laag broedaantal in het studiegebied, maar hadden een kolonie net erbuiten. De Lepelaar Platalea leucorhodia was, met 14 broedgevallen in de Verrebroekse Plassen, weer licht gestegen. De aantallen voor Roerdomp Botaurus stellaris, Bruine Kiekendief Circus aeruginosus, Slechtvalk Falco peregrinus, IJsvogel Alcedo atthis en Blauwborst Luscinia svecica waren vergelijkbaar met die van de voorgaande jaren. Voor Bruine kiekendief moet echter opgelet worden dat zich geen dalende trend inzet bij verdere ontwikkelingen in het gebied die broed en foerageerhabitat aantasten.
De meeste soorten van strand- en plasvlaktes, slikken en schorren (Kluut en plevieren), weidevogels (Grutto Limosa limosa, Tureluur Tringa totanus, Scholekster Haematopus
ostralegus) en soorten van open water (eendachtigen) kenden een stabiele of stijgende
de verschillende jaar vergelijkbaar met wat in de literatuur voor deze soort als normaal wordt beschouwd.
Opnieuw ging aandacht naar het overwinteren van Grauwe Ganzen Anser anser en Kolganzen Anser albifrons. De Kolganzen bleven voornamelijk op de graslanden in de polders, Grauwe Ganzen maakten ook gebruik van akkers, plassen, schorren en meer geïsoleerde weilandcomplexen. De eerste aanwijzingen werden waargenomen dat de weidevogelgebieden Putten West en Doelpolder noord zich voor ganzen tot een belangrijk foerageergebied zullen ontwikkelen.
Naast verdere opvolging van rugstreeppad werd in het kader van monitoring van soorten van bijlage III van het natuurdecreet een gedetailleerd vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Dit jaar lag de focus van het vleermuisonderzoek vooral op KBR. De vleermuizenfauna bleek minder divers dan op Linkeroever. Toekomstige vernatting van het gebied kan hier mogelijk en positieve invloed op hebben. Bij het onderzoek naar waterwantsen bleek dat de nieuwe kreken in Doelpolder Noord en Putten West al duidelijk gekoloniseerd zijn, en een grotere diversiteit kennen dan andere gebieden in polder.
In het hoofdstuk hydrologie wordt dit jaar aandacht besteed aan aanwezigheid van kwelgebieden en hydrologie van plasgebieden. Deze onderwerpen zijn onder meer van belang voor verdere inrichtingswerken in het gebied.
Inhoudsopgave
Inleiding 1 Leeswijzer 4 Dankwoord 5
Deel I: toestand van Natura 2000 in het Linkerscheldeoevergebied Broedvogels 7
Broedvogelaantallen 7
Materiaal en methoden 7
Resultaten 7
Broedvogels van Bijlage I van de Vogelrichtlijn 8
Broedvogels, aandachtssoorten 11 Evaluatie Compensatienetwerk 12 Conclusies 15 Broedsucces 16 Materiaal en methoden 16 Resultaten 16
Discussie en verder onderzoek 16
Watervogels 17
Materiaal en methoden 17
Resultaten 17
Discussie en verder onderzoek 24
Ganzen 25
Materiaal en methoden 25
Resultaten 26
Discussie en verder onderzoek 28
Rugstreeppadden 30
Materiaal en methoden 30
Resultaten 30
Discussie en verder onderzoek 31
Vleermuizen 33
Materiaal en methoden 33
Resultaten 34
Discussie en verder onderzoek 38
Habitats en vegetatie 41 Materiaal en methoden 41 Resultaten 41 Hydrologie 46 Materiaal en methoden 46 Resultaten 46
Discussie en verder onderzoek 46
Water- en oppervlaktewantsen 56
Materiaal en methoden 56
Resultaten 56
Discussie en verder onderzoek 56
DEEL II: Bespreking per gebied
1. Gedempt deel Doeldok 59
2. Opgespoten MIDA 60
3. Vlakte van Zwijndrecht 62
4. Zoetwaterkreek 64
5. Steenlandpolder 65
6. Kreek Buffer Noord 67
7. Paardenschor 67 8. Doelpolder Noord 70 9. Putten West 71 10. KBR Weidevogelgebied 72 11. Drijdijck 73 12. Verrebroekse Plassen 74
13. Percelen van de Vlaamse Overheid 76
14. Zuidelijke Groenzone / Haasop 77
15. Groot Rietveld 78
16. KBR Slik- en Schorren gebied 80
17. Meeuwenbroedplaats en driehoek R2 81
Algemene conclusies 82
Geraadpleegde literatuur 84
Inleiding
De afbakeningen van de Waaslandhaven (K.B. 7/11/78) en van het Vogelrichtlijngebied (79/409/EEG) 3.6 “Schorren en polders van de Beneden Schelde” (B.V.E. 17/10/88) vallen grotendeels samen. De schorren en slikken in het gebied behoren eveneens tot het habitatrichtlijngebied (92/43/EEG) ‘Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ (B.V.E 14/2/96). De ontwikkeling en uitbouw van de haven (in casu het uitgraven van het Verrebroek- en Deurganckdok) tast deze beschermingsmaatregelen aan waardoor artikel 6 van de Habitatrichtlijn van kracht wordt. Het Validatiedecreet (VL.R. 14/12/2002) en de resolutie van het Vlaams Parlement van 20/2/2002 verzekeren samen dat de bouw en exploitatie van het Deurganckdok kunnen doorgaan op voorwaarde dat de vogel- en habitatrichtlijn gerespecteerd worden. Enerzijds verzekert het Validatiedecreet o.a. het afleveren van de bouwvergunningen voor de geplande infrastructuurwerken en de bijhorende compensatiemaatregelen, anderzijds vorderde de resolutie van de Vlaamse regering een uitvoeringsbesluit omtrent de uitwerking van de compensatieplicht in het Linkerscheldeoevergebied: het gelijktijdigheidprincipe, compensatie voor het historisch passief, het oprichten van een beheercommissie voor de begeleiding van de compensaties, een opvangregeling voor het geval de compensatiemaatregelen niet tijdig kunnen uitgevoerd worden en evaluatie en bijsturing van de compensatiemaatregelen op basis van monitoring. In opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos is het INBO verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van het monitoringplan en startte hiermee in oktober 2002. Dit rapport geeft de wetenschappelijke resultaten weer van het vierde jaar monitoring en hoort als bijlage 9.10 bij het vierde jaarverslag van de beheercommissie. In eerste instantie moet deze rapportage toelaten om de effectiviteit van de compensatiemaatregelen in het kader van het Natura 2000 Netwerk te beoordelen. In tweede instantie worden aan de beheercommissie suggesties gedaan voor het beheer van de Natura 2000 gebieden onder haar verantwoordelijkheid.
Het monitoringplan evalueert de evolutie van de natuurwaarden in het Natura 2000 gebied in de Waaslandhaven en in de compensatiegebieden. Onderzochte parameters zijn de vogelpopulaties en hun habitats, de vegetatie, dagvlinders, amfibieën, vleermuizen, water- en oppervlaktewantsen, kwaliteit en kwantiteit van grond- en oppervlaktewater in relatie tot fauna en flora. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de evoluties in de compensatiegebieden. Aangezien het voornamelijk om vogelrichtlijngebied gaat ligt de grootste nadruk op het vogelonderzoek (Gyselings et al., 2003). Het luik ornithologie omvat broedvogels, overwinteraars en doortrekkers. Aandachtsgroepen zijn de Bijlage I soorten van de Vogelrichtlijn (70/409/EEG), Vlaamse Rode Lijst soorten (Devos & Ansellin, 1999) internationaal belangrijke soorten volgens de criteria van de Ramsarconventie (Wetlands International, 2002) en soorten met voor Vlaanderen belangrijke aantallen (5% norm, Kuijken 1984).
Linkerscheldeoevergebied worden in deze rapportage vergeleken met deze instandhoudingsdoelstellingen.
Dit is het vierde monitoringrapport. Het blijft moeilijk om verregaande conclusies te trekken uit gegevens van een beperkt aantal jaren, tijdens dewelke in het gebied verschillende inrichtingswerken werden uitgevoerd. Dit neemt niet weg dat een vergelijk van de eerste jaren wel een beperkte evaluatie toelaat, die in dit rapport wordt gepresenteerd.
De betrokken Natura 2000 gebieden
Drie Natura 2000 gebieden situeren zich geheel of gedeeltelijk in het Antwerps havengebied (Figuur 1). Vogelrichtlijngebied 2.3 ‘Kuifeend en Blokkersdijk’ bevindt zich buiten de perimeter van het Linkerscheldeoevergebied en valt volledig buiten het studiegebied van het monitoringprogramma. De andere twee vallen gedeeltelijk binnen het studiegebied.
Figuur 1: Natura 2000 gebieden in het Antwerps Havengebied: a. Het Vogelrichtlijngebieden 2.1
‘Kuifeend en Blokkersdijk’ (rood) en 3.6 ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ (blauw); b. Habitatrichtlijngebied BE2300006 ‘Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ (geel).
Vogelrichtlijngebied 3.6 ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ beslaat een totale oppervlakte van 5.600 ha. De beschermde habitatten zijn de slikken en brakwaterschorren, de dijken, kreken en hun oevervegetaties.
Ingevolge een Besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 1998 (BS, 25 juli 1998) werden de begrenzingen van ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ aangepast in het kader van de uitbreidingswerken in het havengebied van Antwerpen. Enerzijds werd in het gebied een zone geschrapt voor de bouw van het Deurganckdok, en anderzijds werd ter compensatie hiervoor een gebied van de Kruibeekse Polder in Kruibeke, Bazel en Rupelmonde (KBR) bij de SBV-V ‘Durme en Middenloop van de Schelde’ gevoegd (BVR, 17 juli 2000).
Het studiegebied en onderwerp van het monitoringplan
Het monitoringplan beslaat het ecologische netwerk (Natura 2000, N- en R gebieden, de ecologische buffer, temporele en permanente compensatiegebieden, de 5% ecologische infrastructuur,…) binnen de perimeter van het oorspronkelijke vogelrichtlijngebied 3.6 ‘Schorren en polders van de Beneden Schelde’ in het Linkerscheldeoevergebied, het deel van het Habitatrichtlijngebied (92/43/EEG) ‘Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ in het Linkerscheldeoevergebied en het deel van het geplande gecontroleerd overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde (KBR) waar de inrichting van weidevogelgebied voorzien wordt als compensatie voor de bouw van het Deurganckdok (Figuur 2).
Figuur 2: Studiegebied, 1 Vogelrichtlijngebied; 2 Habitatrichtlijngebied; 3 KBR
De compensaties voor het Deurganckdok, het Verrebroekdok en het historisch passief omvatten het creëren van weidevogelgebied, ecologisch beheerde polder, brakwater slik en schor, kreken, rietkragen, zoetwaterplassen en strand- en plasvlakte (Figuur 3). De streefoppervlakten voor elk habitat, de zoekzones waar deze oppervlakten kunnen gerealiseerd worden, de fase van de infrastructuurwerken waaraan de realisatie gekoppeld is en de verdeling van de verantwoordelijkheden zijn weergegeven in de ‘compensatiematrix’ van het Validatiedecreet.
De eerste doelstelling van het monitoringprogramma is evaluatie van de inrichtingsprojecten uit de compensatiematrix en desgevallend het formuleren van voorstellen om het beheer bij te sturen.
De tweede doelstelling is de evolutie weergeven van de avifauna en de habitatten waarvoor de Linkerscheldeoevergebieden aangemeld/aangekondigd zijn. Daarom worden ook de delen van het studiegebied die buiten de compensatiezones vallen bij de monitoring betrokken.
1 2
Figuur 3: de compensatiegebieden en bijhorende doelhabitattypen
Leeswijzer
Dankwoord
Deel I: toestand van Natura 2000 in het
Linkerscheldeoevergebied
Broedvogelaantallen
Materialen en Methoden
De gevolgde methodologie rond broedvogelinventarisatie verschilde niet van de vorige jaren. Er wordt daarom verwezen naar een vroeger jaarverslag (Gyselings et al. 2004).
Resultaten
Gehele Linkerscheldeoevergebied’
Hieronder volgt een evaluatie van het gehele Vogelrichtlijngebied BE2301336 ‘Schorren en polders van de beneden-Schelde’ op basis van de inventarisaties van dit jaar (2006). Uiteraard worden de gegevens van het eerste drie monitoringsjaren ook weer meegenomen. Deze resultaten worden ook getoetst aan de Instandhoudingsdoelstellingen (IHD) voor het Linkerscheldeoevergebied (versie december 2004). De evaluatie van de broedvogels gebeurt onder voorbehoud, toekomstige monitoring zal een beter inzicht moeten geven in de populatietrends voor Linkeroever. Daarvoor zijn idealiter tijdsreeksen van toch minstens 3 à 5 jaar nodig, bij voorkeur in een gebied dat gekenmerkt wordt door een vrij hoge continuïteit inzake beheer. Door de inrichtingswerken die de afgelopen jaren aan de gang waren, en in sommige gebieden nog steeds zijn, is dit laatste nog niet het geval in het Linkerscheldeoevergebied.
Broedvogels, Bijlage I
Er kwamen 11 soorten broedvogels van de bijlage I tot broeden in het Vogelrichtlijngebied, waarvan 10 broedden in de compensatiegebieden. Voor sommige soorten zat het merendeel op de werf van het Deurganckdok die ook in 2006 weer wordt meegerekend voor het halen van de broedvogelaantallen in het compensatienetwerk, aangezien er daar inspanningen geleverd werden om terreinen vrij te houden voor broedvogels.
Roerdomp Botaurus stellaris
IHD 2003 2004 2005 2006 nvt 1 2 1 2
Deze soort broedde in 2002 voor het eerst in het gebied (Groot Rietveld). In 2004 waren er 2 zingende vogels aanwezig. Op de Verrebroekse Blikken kwam het in 2005 tot een geslaagd broedgeval maar in 2006 is het niet zeker dat er jongen uitvlogen. In het Groot Rietveld kwam het in 2006 ook weer tot een broedgeval met minstens één vliegvlug jong.
Lepelaar Platalea leucorodia
IHD 2003 2004 2005 2006 nvt 1 5 11 14 In 2003 broedde deze soort voor het eerst in het Linkerscheldeoevergebied, met 2
uitgevlogen jongen in de Verrebroekse Plassen. Dit jaar waren daar 14 broedpaar aanwezig die in totaal 22 uitgevlogen jongen voortbrachten. Te oordelen aan het aantal niet-broedvogels en overzomeraars daar aanwezig kan men een verdere groei van deze kolonie verwachten zolang het gebied onaangeroerd blijft.
Bruine Kiekendief Circus aeruginosus
IHD 2003 2004 2005 2006
25-30 21-22 26 23 21
Voor de instandhouding van deze soort is het behoud van voldoende grote oppervlakten jachtgebied belangrijk naast optimaal broedgebied. Broedparen in beschermde gebieden jagen ook op terreinen daarbuiten. Daarom is de structuur- en samenhang van habitats in het volledige Linkerscheldeoever zeer belangrijk voor deze soort.
Slechtvalk Falco peregrinus
IHD 2003 2004 2005 2006 nvt 2 1 1 2 Deze soort broedt in de nestkasten opgehangen aan de koeltorens van de kerncentrale te
Porseleinhoen Porzana porzana
IHD 2003 2004 2005 2006 nvt 2 0 4 0
De broedaantallen verlopen in Vlaanderen bijzonder onregelmatig. Dat wordt ook door de aantallen in het Vogelrichtlijngebied bewezen. In ieder geval was er wel geschikt broedhabitat voor deze soort aanwezig.
Kluut Recurvirostra avosetta
IHD 2003 2004 2005 2006
350-450 70-100 163 190 148
Deze soort vertoonde weer verschuivingen binnen het Vogelrichtlijngebied, als reactie op de tijdelijke aanwezigheid van ideaal broedgebied door grond- en opspuitwerken. Binnen de compensatiegebieden waren er in 2006 vestigingen op Putten West en Doelpolder Noord en de Mida-zone. De werf van het Deurganckdok nam ook weer enkele tientallen broedparen voor zijn rekening.
Steltkluut Himantopus himantopus
IHD 2003 2004 2005 2006 4 2 0 1 0
Vlaanderen 2 0 10 1
De Steltkluut is geen jaarlijkse broedvogel in het Vogelrichtlijngebied. In 2006 waren er zelfs heel weinig waarnemingen van deze soort zowel in het studiegebied als in Vlaanderen waar het overigens maar tot één broedgeval kwam (Uitkerkse Polder). Door het onregelmatig voorkomen van deze soort in onze geografische regio zijn dergelijke magere jaren echter typisch. In bovenstaande worden ter vergelijking de aantallen voor Vlaanderen in de respectievelijke jaren meegegeven.
Strandplevier Charadrius alexandrinus
Zwartkopmeeuw Larus melanocephalus
IHD 2003 2004 2005 2006 30-40 206 479 240 7
Het erg lage aantal broedparen in het Vogelrichtlijngebied in 2006 moet gezien worden in het licht van de broedaantallen voor de gehele Beneden-Zeeschelde. Op de terreinen van Ineos te Zwijndrecht en aan de Zandvlietsluis op Rechteroever broedden er telkens enkele honderden koppels. Hoewel onvoorspelbaar, is het goed mogelijk dat er zich in 2007 weer een grote kolonie vestigt in het Vogelrichtlijngebied.
Visdief Sterna hirundo IHD: 208
IHD 2003 2004 2005 2006 208 104 67 200 287
Op de werf van het Deurganckdok broedde een grote kolonie (opgesplitst in vijf deelkolonies). Dankzij de medewerking van AMT verliep het broedseizoen er normaal, door aanpassing van de planning van de opspuitwerken. Daarnaast broedde er ook 13 paar in de compensatiegebieden. Hiervan zaten er 12 broedparen op de Verrebroekse Plassen en 1 broedpaar op de Mida-zone. Strand- en plasvlakten, het broedgebied van deze soort, blijft een belangrijk aandachtspunt voor de komende jaren in het Vogelrichtlijngebied.
IJsvogel Alcedo atthis
IHD 2003 2004 2005 2006 nvt 2-3 2 3 2
Deze soort kent sterk fluctuerende broedaantallen in Vlaanderen, vooral onder invloed van strenge winters. De huidige aantallen op Linkeroever zijn normaal te noemen. Toename blijft mogelijk, maar om voormelde redenen evengoed ook afname. De soort broedde dit jaar o.a. op de Verrebroekse Plassen net zoals in 2005.
Blauwborst Luscinia svecica
IHD 2003 2004 2005 2006
250-300 > 188 > 180 > 150 171
Broedvogels, aandachtssoorten
Vogels van open water
Aantal territoria 2003 2004 2005 2006 IHD
Dodaars 18 à 19 44 40 33 Geoorde Fuut 18 74 102 84 Bergeend > 148 > 150 > 140 183 265 Zomertaling 2 1 1 0 Krakeend > 80 > 90 > 85 107 120-140 Slobeend > 31 > 30 >40 39 100 Kuifeend > 61 > 60 > 70 75 120-130 Tafeleend > 18 > 30 > 40 48 Kokmeeuw > 2130 > 2200 3243 1974 3380-3402
Fuutachtigen vertonen stabiele aantallen. Alle eenden vertonen een lichte stijging of blijven stabiel. Geen enkele soort komt echter toe aan de vooropgestelde aantallen in de Instandhoudingsdoelstellingen. De finalisering van de compensatiegebieden (o.a. Drijdijck, Putten West, kreken) kan vanaf 2007 voor een verbetering zorgen.
Vogels van rietlanden en moeras
Aantal territoria 2003 2004 2005 2006 IHD
Waterral > 24 > 13 >15 20 Snor 1 4 4 4 Sprinkhaanzanger 9 à 10 11 > 5 18 Rietzanger (24) > 60 > 40 69 40-50 Kleine Karekiet (220) > 200 > 200 403 Bosrietzanger > 30 > 40 > 35 73 Baardmannetje (15) 11 17 21 10-13 Buidelmees 1 0 2 0 Rietgors (100) < 100 > 70 115
Steltlopers en weidevogels
Aantal territoria 2003 2004 2005 2006 IHD
Kievit 323 à 334 > 260 > 200 283 Scholekster 55 à 61 > 50 > 55 74 100-150 Kleine Plevier 13 18 21 36 50-60 Bontbekplevier 1 1 1 1 4-5 Grutto 32 à 39 > 55 38 52 80-100 Wulp 1 1 5 5 Tureluur 58 à 59 > 60 > 70 84 100-130 Veldleeuwerik 87 > 60 > 55 74 Oeverzwaluw 285 950 >750 1185 600-800 Graspieper > 23 > 20 > 20 23 Gele Kwikstaart > 13 14 11 23
Verschillende soorten halen de vooropgestelde aantallen uit de instandhoudingsdoelstellingen niet, hoewel 2006 voor de meeste soorten een aanzienlijke stijging van het broedbestand met zich meebracht. In biotopen vertaald is er om de instandhoudingsdoelstellingen in het kader van de achtergrondnota natuur te halen een tekort aan strand- en plasvlakten én weidevogelgebied in de polder. In het kader van de compensaties voor Deurganckdok was dit in 2006 voor weidevogelgebied ook nog steeds het geval. De weidevogels zouden vanaf 2007 toch naar aantallen moeten gaan die de doelstellingen meer en meer benaderen daar Doelpolder Noord en Putten West nu functioneel zullen zijn als broedgebied.
Evaluatie compensatienetwerk
In dit onderdeel wordt voor elk habitat en bijhorende vogelgroep geëvalueerd in welke mate al aan de compensatiedoelstellingen wordt voldaan. Voor de verschillende groepen worden enerzijds de specifiek voor dit habitat bedoelde compensatiegebieden meegerekend, maar anderzijds ook de aanwezigheid van dat habitat of die vogelgroep in compensatiegebieden die daarvoor niet werden aangeduid. Bij de broedvogelaantallen per gebied werd telkens het aantal van het referentiejaar 2003 afgetrokken teneinde een correcte evaluatie van de toe– of afname te kunnen maken. Voor details omtrent de berekening en referentie aantallen wordt verwezen naar het jaarverslag van 2005 (Spanoghe et al. 2006). De matrix die een overzicht geeft van referentieaantallen en aangeduide gebieden wordt hieronder (tabel 1) voor de volledigheid terug weergegeven.
Riet & Water
Hieronder wordt een beeld gegeven van de toestand voor de doelsoorten voor dit type. De toename van het aantal broedkoppels ten opzichte van referentiejaar 2003 was in 2004 18 (25% van de doelstelling), in 2005 was dit 36 (51%), in 2006 was dit 51 (73%).
Tabel 1: Matrix van aantal broedpaar van doelsoorten per doelhabitat, te realiseren oppervlakte van het
doelhabitat en gebieden aangeduid voor het doelhabitat.
DOELGROEP SOORTDOELSTELLING HABITATDOELSTELLING
Soort Aantal koppels Oppervlakte Aangeduide gebieden Blauwborst 14 25 ha Bruine kiekendief 5 Bosrietzanger 6 Kleine karekiet 31 Rietgors 5 Rietzanger 2 Sprinkhaanzanger 2 Riet & Water
Waterral 6 Steenlandpolder Zoetwaterkreek Zwartkopmeeuw 12 200 ha Meeuwen Kokmeeuw 180 Kluut 164 Visdief 62 Strandplevier 3 Strand & Plas
Overige soorten Kleine plevier 5 MIDA Gedempt Doeldok Vlakte Zwijndrecht Tureluur 30 250 ha Grutto 24 Scholekster 39 Weidevogels Kievit 77 Doelpolder Noord Putten West KBR Plas & Oever ondersteunend Drijdijck
Verrebroekse Plassen Slik & Schor ondersteunend 25 ha Paardeschor
Brakke kreek
Bijkomend ondersteunend Meeuwen
broedplaats
TOTAAL Riet & Water
0 1 2 3 4 5 6 7 8 2004 2005 2006
aantal soorten achteruitgegaan aantal soorten toename < 50% doelstelling
aantal soorten toename 50 - 100% doelstelling
aantal soorten doelstelling gehaald
Steenlandpolder Riet & Water 0 1 2 3 4 5 6 7 8 2004 2005 2006
aantal soorten achteruitgegaan aantal soorten toename < 50% doelstelling
aantal soorten toename 50 - 100% doelstelling
aantal soorten doelstelling gehaald
Figuur 2: Evolutie doelsoorten van Riet & Water in Steenlandpolder
Strand & Plas
Voor de meeuwen werden de doelstellingen in 2004 en 2005 gehaald. In 2006 was dit niet het geval. Voor dergelijke dynamische soorten moet een evaluatie echter gemaakt worden op langere termijn, vermits regelmatig ook buiten het studiegebied wordt gebroed, zoals ook hoger aangehaald bij de bespreking van de aantallen Zwartkopmeeuw.
In 2004 was de toename van het aantal broedkoppels van de overige soorten 103 (44% van de doelstelling), in 2005 was dit 400 (171%), in 2006 was dit 455 (195%). Voor drie van de vier doelsoorten werden de doelstellingen ruim gehaald. Voor kluut haalden we in 2006 80% van de doelstelling. Net als in 2005 kon dit positief resultaat worden gerealiseerd door het maken van afspraken voor het broedseizoen om delen van de werfsite en spuitzones te vrijwaren. Hierbij moet worden opgemerkt dat het in aanleg zijnde compensatiegebied MIDA nu een van de gevrijwaarde zones was. Daarnaast was er binnen het compensatienetwerk ook geschikt habitat aanwezig in werfzones voor de aanleg van weidevogelgebieden. Hierdoor huisde in 2006 een groter aandeel van de strand en plasbroeders in het compensatienetwerk (62%). Voor de vlakte van Zwijndrecht was de situatie in 2006 nagenoeg identiek als in 2005.
TOTAAL Strand en Plas
0 1 2 3 4 2004 2005 2006
aantal soorten achteruitgegaan aantal soorten toename < 50% doelstelling
aantal soorten toename 50 - 100% doelstelling
aantal soorten doelstelling gehaald
Weidevogels
Hieronder wordt een beeld gegeven van de toestand voor de doelsoorten voor dit type. In 2004 was de toename van het aantal broedkoppels 26 (15% van de doelstelling), in 2005 was dit 1 (0,6%), in 2006 was dit 28 (17%). Opvallend is dat in 2006 het aandeel van de compensatiegebieden bedoeld voor deze soortengroep begon toe te nemen. Hoewel inrichtingswerken nog aan de gang waren, was al een deel van de gebieden Putten West en Doelpolder Noord beschikbaar. De verdere afwerking die in 2006 gebeurde zou in 2007 duidelijk voelbaar moeten zijn. Lage aantallen in KBR spelen uiteraard ook mee in de totaalbeoordeling van deze groep.
Totaal Weidevogels 0 1 2 3 4 2004 2005 2006
aantal soorten achteruitgegaan aantal soorten toename < 50% doelstelling
aantal soorten toename 50 - 100% doelstelling
aantal soorten doelstelling gehaald
Figuur 4: Evolutie doelsoorten van Weidevogels in alle compensatiegebieden en werfsite Deurganckdok
Conclusies
Voor Riet & Water zien we een stijging tegenover 2005 in het compensatiegebied Steenlandpolder. Door de vernatting van het gebied na de inrichting begint riet zich uit te breiden. In het vorig jaarraport werd erop gewezen dat rietuitbreiding werd geconstateerd, maar nog niet tot voldoende densiteit om functioneel rietland te zijn. Deze situatie is nog zo, en zal enkele jaren vergen om verder te ontwikkelen. In het zomerseizoen 2006 werd een extra vernatting en toename van de kweldruk geconstateerd, mogelijk gerelateerd aan aanpalende infrastructuurwerken. Dit heeft lokaal wel een versnelling van de rietgroei tot gevolg. Tegelijk doet zich intussen een verdichting van de rietkragen voor. Soorten die dergelijke rietkragen gebruiken als broedhabitat reageren intussen positief. In de Zoetwaterkreek komen nog geen broedvogels van deze groep voor. De habitats dienen zich echter nog door de jaren heen te ontwikkelen zodat enige speling hier nog aannemelijk is. Als we de totalen bekijken en de ontwikkelingstijd voor rietland in acht nemen zien we dat er toch nog een lange weg te gaan is om de doelstellingen te halen én dat we nu nog sterk beroep doen op gebieden die niet voor deze groep aangeduid werden. Verrebroekse plassen blijft het belangrijkste gebied voor rietbroeders.
Voor weidevogels worden de doelstellingen niet gehaald. De inrichtingswerken in Putten West en Doelpolder Noord waren in 2006 nog aan de gang, sommige waren grotendeels afgewerkt. Desondanks stelden we al een lichte stijging van de weidevogels vast. In KBR wordt in de zone van het voorziene weidevogelgebied tot nu toe nog geen enkel bijkomend broedkoppel behaald. De lichte stijging van het aantal broedgevallen aldaar was te wijten aan de aanwezigheid van de zanddepots.
Broedsucces
Lepelaar
Materiaal en Methoden
Het broedsucces van de Lepelaars werd opgevolgd vanaf het uitkomen van de eieren tot het vliegvlug zijn van de jongen. De nestplaats was steeds ontoegankelijk doordat deze zich bevond op een takkenhoop in diep water. De waarnemingen werden daardoor verzameld met verrekijker en telescoop van op afstand.
Resultaten
Broedsucces lepelaars 2003 2004 2005 2006
Aantal nesten 1 5 11 14
Aantal uitgevlogen jongen 2 11 19 21
Uitvliegsuccces 2 2.2 1.7 1.6
Discussie en verder onderzoek
Sinds 2003 is de Lepelaar een vaste broedvogel geworden in het Linkerscheldeoevergebied. De broedgevallen vonden steeds plaats op de Verrebroekse Plassen. Het eerste koppel in 2003 broedde op een eilandje met riet en enkele wilgjes. Vanaf 2004 verkozen de lepelaars een takkenhoop in de grote plas waar zij met Kokmeeuwen op broedden. Met 14 koppels in 2006 lijkt deze takkenhoop zijn capaciteit bereikt te hebben. Door rotting van het hout wordt hij ook steeds kleiner en onstabieler. De Lepelaars hebben echter voldoende ruimte om hun kolonie op andere eilanden in het gebied te vestigen.
Lepelaars leggen 2 tot 4 eieren (zelden 5 of 6). Indien er zich geen calamiteiten voordoen zoals het wegspoelen van de nesten, komen gemiddeld meer dan 90 % van de eieren uit (Vespremeanu, 1968). De kolonie op de Verrebroekse Plassen benaderde deze waarde. Van de meeste nesten kwamen alle eieren uit. Doordat de nesten door hun ligging niet bezocht konden worden, zijn daar echter geen exacte gegevens over verzameld.
De sterfte van de jongen is het grootst in de eerste 10 dagen (tot 25 %). Tegen het uitvliegen leeft nog een 70 % van de jongen. In een studie uit Roemenië (Vespremeanu, 1968 in Cramp et al., 1977) kwamen op 411 nesten gemiddeld 2 jongen groot. Het uitvliegsucces op de Verrebroekse plassen lijkt hiermee overeen te komen.
In dit hoofdstuk worden de watervogeltellingen weergegeven van de laatste vier winterhalfjaren. De aantallen zijn toegespitst op drie gebieden die belangrijk zijn voor overwinterende watervogels: Putten Plas, Doeldok en Verrebroekse Plassen. De bedoeling hiervan is om te kunnen evalueren of het tijdelijk compensatiegebied de Verrebroekse Plassen als compensatie voor leefgebied van overwinterende watervogels kan voldoen én om het mogelijk effect van de volledige demping van Putten Plas en een deel van het Doeldok te voorspellen.
Materiaal en methoden
Inspanning van de inventarisatie
- telling van alle waterrijke gebieden binnen het studiegebied - de gebieden worden geteld door vrijwilligers van Natuurpunt
- deze tellingen gebeuren éénmaal maandelijks in de periode oktober-maart in het kader van de Vlaamse Watervogeltellingen gecoördineerd door het Instituut voor natuur- en bosonderzoek
Methode van inventarisatie : integrale telling
In hetzelfde telweekend (idealiter dezelfde teldag) worden alle waterrijke gebieden integraal geteld. Hierbij worden de aanwezige aantallen van alle watervogels (eenden, ganzen, futen) geteld. Het beoogde resultaat is een dataset van alle gebieden over het hele winterhalfjaar gespreid. Hieruit kan dan het aantalsverloop van alle soorten watervogels door het winterhalfjaar weergegeven worden.
Resultaten
Hieronder worden de resultaten besproken van de maandelijkse watervogeltellingen tijdens de winterhalfjaren 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006 uitgevoerd door vrijwilligers van Natuurpunt. Enkel de soorten die binnen het studiegebied in relevante aantallen voorkomen worden weergegeven. De bespreking beperkt zich tot het binnendijks gedeelte van het Vogelrichtlijngebied 3.6 ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’.
Opbouw van de tabellen:
In de eerste tabel wordt per winter het gemiddelde over de zes tellingen weergegeven voor de drie gebieden en voor het volledige binnendijkse Linkerscheldeoevergebied. In de tweede tabel wordt het aantal vogels voor de drie behandelde gebieden per winterhalfjaar weergegeven van de telling die voor het gehele studiegebied het wintermaximum betrof. In de vierde rij wordt dit wintermaximum, het totaal voor het gehele Linkerscheldeoevergebied weergegeven. Uit de 6 tellingen per winterhalfjaar werd dus telkens het maximum genomen. Hierdoor wordt dus bepaald welke maanden behandeld worden in de kolommen. In de laatste rij wordt dan weergegeven hoe de som van deze drie gebieden zich procentueel verhoudt tot het volledige studiegebied. Hiermee kan het belang van deze gebieden voor een bepaalde soort binnen het gebied gemakkelijk afgetoetst worden.
Fuut Podiceps cristatus:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 5 0 8 0
Doeldok sl 43 39 107 47
Verrebroekse Plassen 5 9 11 7
Totaal LO 58 48 156 62
% drie tov Totaal 91% 100% 81% 87%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 8 0 14 0
Doeldok sl 87 60 234 89
Verrebroekse Plassen 5 5 9 6
Totaal LO 104 66 290 102
% drie tov Totaal 96% 98% 89% 93%
Dodaars Tachybaptus ruficollis:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 4 6 19 1
Doeldok sl 11 13 15 11
Verrebroekse Plassen 7 22 11 5
Totaal LO 32 48 79 22
% drie tov Totaal 69% 85% 57% 77%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 2 13 14 0
Doeldok sl 10 19 28 22
Verrebroekse Plassen 13 31 9 3
Totaal LO 39 84 160 36
Aalscholver Phalacrocorax carbo:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 16 1 4 0
Doeldok sl 37 9 9 12
Verrebroekse Plassen 29 26 37 35
Totaal LO 95 40 65 61
% drie tov Totaal 86% 90% 77% 77%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 0 0 1 0
Doeldok sl 176 11 8 9
Verrebroekse Plassen 93 58 72 46
Totaal LO 313 78 86 84
% drie tov Totaal 86% 88% 95% 65%
Blauwe Reiger Ardea cinerea:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 1 2 3 1
Doeldok sl 1 2 0 1
Verrebroekse Plassen 4 3 2 6
Totaal LO 17 15 35 22
% drie tov Totaal 35% 47% 14% 36%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 0 1 3 1
Doeldok sl 2 4 0 1
Verrebroekse Plassen 3 4 4 4
Totaal LO 23 25 63 30
% drie tov Totaal 22% 36% 11% 20%
Knobbelzwaan Cygnus olor:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 0 0 0 0
Doeldok sl 0 1 0 0
Verrebroekse Plassen 3 2 1 2
Totaal LO 8 7 4 8
% drie tov Totaal 38% 43% 25% 25%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 0 0 2 0
Doeldok sl 2 0 0 0
Verrebroekse Plassen 9 0 0 4
Totaal LO 23 12 11 14
Bergeend Tadorna tadorna
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 16 13 6 76
Doeldok sl 13 23 3 8
Verrebroekse Plassen 22 16 9 14
Totaal LO 217 189 248 231
% drie tov Totaal 24% 28% 7% 42%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 52 30 7 90
Doeldok sl 9 50 0 13
Verrebroekse Plassen 56 24 4 22
Totaal LO 398 389 462 432
% drie tov Totaal 29% 27% 2% 29%
Wilde Eend Anas platyrhynchos:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 503 223 113 93
Doeldok sl 564 26 22 90
Verrebroekse Plassen 1463 881 716 890
Totaal LO 2766 1166 1343 1141
% drie tov Totaal 91% 97% 63% 94%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 386 457 115 241
Doeldok sl 999 3 40 299
Verrebroekse Plassen 4267 1170 1196 1083
Totaal LO 5721 1830 1552 1700
% drie tov Totaal 99% 89% 87% 95%
Krakeend Anas strepera
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 29 10 10 6
Doeldok sl 245 237 103 105
Verrebroekse Plassen 11 16 25 13
Totaal LO 340 289 195 143
% drie tov Totaal 84% 91% 71% 87%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 34 0 2 14
Doeldok sl 401 428 271 158
Verrebroekse Plassen 15 10 80 9
Totaal LO 495 442 379 188
Pijlstaart Anas acuta:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 6 11 5 13
Doeldok sl 1 0 0 3
Verrebroekse Plassen 9 5 6 21
Totaal LO 31 59 38 62
% drie tov Totaal 52% 27% 29% 60%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 21 38 13 71
Doeldok sl 0 0 0 18
Verrebroekse Plassen 29 23 8 97
Totaal LO 84 159 68 221
% drie tov Totaal 60% 38% 31% 84%
Slobeend Anas clypeata:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 20 24 9 19
Doeldok sl 2 1 12 1
Verrebroekse Plassen 8 45 21 41
Totaal LO 67 97 166 100
% drie tov Totaal 45% 72% 25% 61%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 0 2 2 60
Doeldok sl 0 0 0 0
Verrebroekse Plassen 11 76 4 42
Totaal LO 139 176 316 224
% drie tov Totaal 8% 44% 2% 46%
Smient Anas penelope:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 2542 2099 2595 1375
Doeldok sl 1781 205 129 1280
Verrebroekse Plassen 237 327 689 1053
Totaal LO 4708 3330 4025 3833
% drie tov Totaal 97% 79% 85% 97%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 1912 5500 5070 2480
Doeldok sl 5784 0 96 3319
Verrebroekse Plassen 658 487 545 1910
Totaal LO 8395 6295 6261 8643
Wintertaling Anas crecca:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 50 165 52 146
Doeldok sl 6 6 1 8
Verrebroekse Plassen 14 102 25 20
Totaal LO 146 469 266 386
% drie tov Totaal 48% 58% 29% 45%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 14 408 28 389
Doeldok sl 2 0 0 7
Verrebroekse Plassen 21 517 6 19
Totaal LO 256 1277 500 661
% drie tov Totaal 14% 72% 6% 63%
Kuifeend Aythya fuligula:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 11 41 27 5
Doeldok sl 119 20 53 121
Verrebroekse Plassen 95 73 57 70
Totaal LO 312 205 220 226
% drie tov Totaal 72% 65% 62% 87%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 12 58 19 4
Doeldok sl 188 35 156 142
Verrebroekse Plassen 133 89 65 118
Totaal LO 409 282 391 323
% drie tov Totaal 81% 65% 61% 82%
Tafeleend Aythya ferina
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 0 2 91 0
Doeldok sl 0 18 0 1
Verrebroekse Plassen 109 325 145 171
Totaal LO 138 599 270 269
% drie tov Totaal 79% 58% 54% 64%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 0 0 88 0
Doeldok sl 0 59 0 0
Verrebroekse Plassen 357 343 277 372
Totaal LO 374 1439 432 446
Brilduiker Bucephala clangula:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 0 0 0 0
Doeldok sl 4 1 5 12
Verrebroekse Plassen 3 2 3 4
Totaal LO 7 6 9 16
% drie tov Totaal 100% 50% 89% 100%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 0 0 0 0
Doeldok sl 10 4 23 30
Verrebroekse Plassen 2 8 3 5
Totaal LO 15 12 28 35
% drie tov Totaal 80% 100% 89% 100%
Nonnetje Mergus albellus:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 1 0 1 0
Doeldok sl 0 0 0 0
Verrebroekse Plassen 10 14 21 10
Totaal LO 11 17 23 13
% drie tov Totaal 100% 82% 96% 77%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 0 0 6 0
Doeldok sl 0 0 0 0
Verrebroekse Plassen 28 32 39 25
Totaal LO 28 38 52 25
% drie tov Totaal 100% 84% 75% 100%
Meerkoet Fulica atra:
Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Putten Plas 61 6 10 35
Doeldok sl 190 285 128 119
Verrebroekse Plassen 81 65 77 54
Totaal LO 590 495 373 322
% drie tov Totaal 56% 72% 58% 65%
Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05
Putten Plas 61 0 9 40
Doeldok sl 370 296 176 67
Verrebroekse Plassen 44 113 104 89
Totaal LO 832 609 497 410
Discussie en verder onderzoek
Gemiddeld meer dan 50 % van de aantallen Fuut, Dodaars, Aalscholver, Wilde Eend, Krakeend, Smient, Kuifeend, Tafeleend, Brilduiker, Nonnetje, Meerkoet werden in de drie plasgebieden geteld. Van de in vet gedrukte soorten zit het merendeel enkel op de Verrebroekse Plassen.
De andere soorten worden dus meer ook in andere gebieden aangetroffen: Blauwe Reiger, Knobbelzwaan, Bergeend, Slobeend. Pijlstaart en Wintertaling schipperen tussen de twee. Het gaat soms over zeer lage totalen of over soorten die niet zozeer aan grote watervlakken gehecht zijn zoals Bergeend, Slobeend en Blauwe Reiger. Deze soorten zitten verspreid over de polders, ondiepe waters met veel waterplanten (Groot Rietveld, Haasop) en/of het opgespoten terrein (tijdelijk ideale situaties op werf Deurganckdok voor Wintertaling, Pijlstaart en Tafeleend).
Na opvulling van Putten Plas en een deel van het Doeldok kunnen volgende veranderingen verwacht worden, deels gebaseerd op huidige kennis en evoluties het laatste winterhalfjaar:
- soorten als Smient, Slobeend, Krakeend en Meerkoet zullen zich gedeeltelijk verplaatsen naar Putten West, Drijdijck en Doelpolder Noord. Mogelijks kunnen ze hogere aantallen halen in het gebied dan voorheen doordat daar meer rust- en foerageerplaatsen ontstaan zijn. Vermoedelijk zullen Wintertaling en Pijlstaart hier ook belangrijkere aantallen opbouwen de komende winters.
- soorten als Dodaars, Fuut en Kuifeend zullen hun toevlucht voornamelijk blijven zoeken op de dokken en het Waaslandkanaal
- de Verrebroekse Plassen blijven grote aantallen watervogels aantrekken en dit vooral voor Aalscholver, Wilde Eend, Tafeleend, Brilduiker en Nonnetje naast kleinere procentuele aandelen van nagenoeg alle andere soorten.
Hieruit kunnen we concluderen dat de aandacht voor overwinterende watervogels zich op drie gebieden moet toespitsen:
- voldoende rust binnen de nieuwe compensatiegebieden om een stabiele populatie watervogels te krijgen. Hierbij dient men dus rekening te houden met verstoring door jacht, landbouwactiviteiten én recreatief medegebruik.
- blijvende aandacht voor het belang voor sommige soorten van het Waaslandkanaal en de dokken waar in sommige zones de rust voor de overwinterende watervogels gegarandeerd wordt.
- blijvende aandacht voor het belang van de Verrebroekse Plassen als overwinteringsplaats voor een hele reeks watervogels in alle toekomstige scenario’s voor dit gebied.
Materiaal en methoden:
Inspanning van de inventarisatie
- van begin oktober 2005 tot en met half maart 2006 werd met een periodiciteit van 7 à 10 dagen het volledige poldergebied dat deel uitmaakt van het Vogelrichtlijngbied (aangevuld met de schorren en waterplassen) op aanwezige ganzen geteld
- één volledige telling duurde 3 à 5 uur
- wanneer mogelijk wordt door 2 tellers tegelijkertijd geteld in verschillende delen van het gebied. Hierdoor wordt het effect van verstoring op de getelde aantallen quasi nihil.
Methode van inventarisatie : integrale telling
Het volledige poldergedeelte van het Vogelrichtlijngebied werd geteld op de aanwezigheid van ganzen. Alle waargenomen ganzen werden op perceelsniveau genoteerd. Hierbij werd ook telkens het grondgebruik van het betreffende perceel genoteerd en de activiteit van de ganzen (rustend of foeragerend). Het beoogde resultaat is een situering van de voorkeursgebieden, gebruik van de compensatiegebieden, aanwezigheid per grondgebruik en verloop van de aantallen per soort doorheen het winterhalfjaar.
Resultaten
Dit is het derde jaar dat de monitoring een volledig winterhalfjaar beslaat. In de bespreking van de resultaten worden daarom telkens voor deze 3 winters de gegevens weergegeven.
Aantallen
In het Vogelrichtlijngebied 3.6 ‘ Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ komen, net zoals de vorige winters, enkel Kolgans Anser albifrons en Grauwe Gans Anser anser in redelijke aantallen voor. De andere soorten zoals Toendrarietgans Anser rossicus, Taigarietgans Anser fabalis, Kleine Rietgans Anser brachyrhynchus en Brandgans Branta
leucopsis worden niet behandeld omdat zij in verwaarloosbare aantallen voorkomen. De
exotische Canadese Gans, hoewel zij soms in aantallen tot enkele honderden voorkomt, wordt ook buiten dit verslag gelaten.
Grauwe Gans Anser anser IHD: 4100-6700 ex.
De Grauwe Gans komt telkens in behoorlijke aantallen voor van half oktober tot iets na de jaarwisseling. Daarna gaan de aantallen snel onder de 2000 exemplaren voor de eerste twee winters. Dit is te wijten aan noordelijke vogels die vrij vroeg naar hun broedgebieden opschuiven wanneer de weersomstandigheden dit toelaten. In januari 2006 zorgden een opeenvolging van enkele vorstperiodes ervoor dat deze terugtrek een maand later viel. De aantallen gingen pas onder de 2000 exemplaren begin februari 2006.
Binnen de Instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied werd voor de Grauwe Gans een winterpopulatie van 4100 à 6700 exemplaren vooropgesteld. De ondergrens werd iedere winter op verschillende teldagen overschreden. De maxima komen meestal maar iets over de 6000 exemplaren op telkens 2 teldagen per winterhalfjaar. Alleen in de winter 2003-2004 werd de bovengrens gehaald.
Overwinterende Grauwe Ganzen
0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 09-O ct 13-O ct 22-Oc t 29-O ct 04-N ov 12-No v 27-No v 09-D ec 21-D ec 30-D ec 07-Ja n 18-Ja n 27-J an 03-F eb 16-Fe b 24-Fe b 03-Ma r 09-M ar aa n tal ex em p lar e n winter 2005-2006 winter 2004-2005 winter 2003-2004
Figuur 1: Aantalsverloop van Grauwe Gans tijdens de tellingen in het vogelrichtlijngebied 3.6 in het winterhalfjaar
Kolgans Anser albifrons IHD: niet van toepassing
De Kolgans haalt de eerste twee winters vrij lage aantallen en kwam tijdens vorstpieken nauwelijks boven de 2000 exemplaren. In de winter 2005-2006 constateerden we de langdurige aanwezigheid van 3 à 5000 Kolganzen in het Vogelrichtlijngebied tijdens een opeenvolging van vorstperiodes. Deze soort blijft typisch langer in zijn overwinteringsgebied zodat er tot begin maart nog redelijke aantallen in het Vogelrichtlijngebied verblijven. Er werden voor de Kolgans geen instandhoudingsdoelstellingen vooropgesteld.
Overwinterende Kolganzen 0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 09-O ct 13-O ct 22-O ct 29-O ct 04-N ov 12-N ov 27-N ov 09-D ec 21-D ec 30-D ec
07-Jan18-Jan27-Jan03-F
eb 16-F eb 24-F eb 03-M ar 09-M ar aan ta l ex em p lar en winter 2005-2006 winter 2004-2005 winter 2003-2004
Figuur 2: Aantalsverloop van Kolgans tijdens de tellingen in het vogelrichtlijngebied 3.6 in het winterhalfjaar
2003/2004, 2004/2005 én 2005/2006
Verspreiding en grondgebruik van de ganzen
Grauwe Gans Anser anser
De Grauwe Ganzen maakten over de drie winterhalfjaren iets meer gebruik van de akkers dan van de graslanden. Belangrijke opmerking hierbij is dat met akkers zowel kale akkers, akkers met zichtbare oogstresten als akkers met staande gewassen (wintertarwe en raaigraslanden) verstaan wordt. Op de andere habitats waren de aantallen aanzienlijk lager meestal door de kleinere oppervlakten.
Grondgebruik Grauwe Ganzen in drie winterhalfjaren
0 10 20 30 40 50 60
grasland akker slik schor water
%
2003/2004 2004/2005 2005/2006
Figuur 3: Procentuele verdeling van Grauwe Gans op grasland, akker, slik, schor en water tijdens de tellingen in
Kolgans Anser albifrons
De Kolganzen lijken afhankelijk van de aanwezigheid van graslanden. Hoewel het procentueel aandeel van het grasland over de drie winters licht daalt, blijft dit toch bepalend voor de aanwezigheid van deze soort in het studiegebied. De aanwezigheid op de habitats schor, slik en open water is minimaal.
In deze periode was het natuurgebied De Putten het enige toevluchtsoord in het poldergebied, waar omzeggens altijd kolganzen pleisterden. De Kolganzen lijken hier echter niet genoeg mee te hebben en vlogen daardoor meestal richting Saefthinge bij verstoring. De verdere inrichting van grote, onverstoorde graslandcomplexen in de polder zoals Putten West en Doelpolder Noord kan deze verstoring milderen. De eerste tekenen hiervan werden in het winterhalfjaar 2005/2006 al waargenomen.
Grondgebruik Kolganzen in drie winterhalfjaren
0 20 40 60 80 100
grasland akker slik schor water
%
2003/2004 2004/2005 2005/2006
Figuur 4: Procentuele verdeling van Kolgans op grasland, akker, slik, schor en water tijdens de tellingen in het
vogelrichtlijngebied 3.6 in de winterhalfjaren 2003/2004 t.e.m. 2005/2006
Discussie en verder onderzoek
Discussie:
In het Vogelrichtlijngebied 3.6 ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ komen vrij hoge aantallen Grauwe Gans voor. Deze beantwoorden al aan de instandhoudingsdoelstellingen voor deze soort. Kolganzen kwamen slechts in het laatste winterhalfjaar in aantallen voor vergelijkbaar met de periode voor de monitoring. Voor deze soort werden echter geen instandhoudingsdoelstellingen opgegeven.
De enige vaste pleisterplaats binnen het poldergedeelte voor beide soorten is het natuurreservaat De Putten. In andere natuurgebieden zoals het Schor Ouden Doel vindt alleen de Grauwe Gans een toevluchtsoord. In het winterhalfjaar 2005/2006 zagen we dat de onafgewerkte compensatiegebieden Putten West en Doelpolder Noord al gedeeltelijk voldeden als permanent foerageergebied.
Verder verloop van het onderzoek:
Materiaal en methoden
Inspanning van de inventarisatie
Op regelmatige basis werden tijdens de zangperiode (’s avonds en ’s nachts) in de periode april tot en met juli plaatsen bezocht waar zich vermoedelijk Rugstreeppadden Bufo calamita voortplantten. Overdag werden ook poelen en sloten gecontroleerd op aanwezigheid van het larvaal stadium, eisnoeren of dikkopjes, voor zover gebieden toegankelijk zijn.
Methode van inventarisatie : integrale telling
Alle plaatsen waar de kenmerkende zang van adulte mannetjes werd gehoord, werden genoteerd. Op verschillende plaatsen werd daarna gecontroleerd welke waterlichamen specifiek gebruikt werden voor reproductie. Kleine poelen en slootjes werden gecheckt op aanwezigheid van dikkopjes. Hierdoor wordt een degelijk beeld verkregen van de populatiespreiding over het studiegebied.
Resultaten
De populatie Rugstreeppadden op Linkeroever leeft nog steeds zeer verspreid en komt enkel voor op het opgespoten gedeelte. Zij kan opgesplitst worden in vier deelpopulaties:
Vlakte van Zwijndrecht en omgeving Hazopweg en Steenlandlaan
Noordoever Doeldok ( Putten Hoog en MIDA) Bayer en Deurganckdok
Onderstaande figuur geeft de verspreiding van de Rugstreeppad weer in het Linkerscheldeoevergebied van 2003 tot en met 2006. De donkergroene zones geven de plaatsen weer waar de soort jaarlijks werd waargenomen, de lichtgroene zones waren nieuwe vindplaatsen in 2006 en de roze zones geven de plaatsen weer waar zij in 2006 verdwenen was.
Figuur 1: Voorkomen van Rugstreeppadden op Linkeroever van 2003 tot en met 2006 (Rood: verdwenen,
Donkergroen: jaarlijks, Lichtgroen: nieuw in 2006) .
Discussie en verder onderzoek
Gezien de aanwezigheid van barrières zoals het Waaslandkanaal en de dokken lijkt het logisch dat deze populaties door de studieperiode heen ongeveer gelijk bleven. In 2006 werd de soort voor het eerst gehoord in de oorspronkelijke polder. Zingende mannetjes waren aanwezig in Drijdijck én Putten West. Door de graafwerken was daar geschikt habitat aanwezig: efemere plasjes op een zandbodem. Hoewel dit mogelijks een tijdelijk gebeuren zal zijn tot de vegetatie daar opschiet zou zich hier toch gedurende enkele jaren een populatie kunnen handhaven in afwachting van de definitieve inrichting van de aangrenzende bufferdijk.
bevestigen of het om Rugstreeppad of de Gewone Pad ging. Ook in de Haasop werden gelijkaardige poelen gegraven. Op de R2-vlakte, een bijkomend permanent compensatiegebied, werden nu in beide plasjes larven aangetroffen. Dit gebied is een potentiëel belangrijke schakel in de corridor tussen de populaties op en rond de Vlakte van Zwijndrecht en deze op en rond de Haasop.
Bij de aanleg van de infrastructuurbundel langs de Hoogschoorweg en de Blikken, aan de rand van het opgespoten gebied, wordt ook rekening gehouden met land- en voortplantingsbiotoop voor rugstreeppadden. Ook in een bredere restzone ter hoogte van Drijdijck én nabij De Putten te Kieldrecht worden telkens enkele hectaren ingericht voor deze soort. Op deze manier zouden de twee populaties in het westelijk deel van de haven al met elkaar verbonden kunnen worden.
Materialen en methoden
Voor vleermuizen werd in 2006 een gedetailleerd systematisch onderzoek uitgevoerd in KBR. Daarnaast werden aanvullende waarnemingen uitgevoerd op Linkeroever. Hierbij werd aandacht besteed aan de vraag of de nieuw gegraven Zoetwaterkreek reeds door vleermuizen werd gebruikt, en de vraag hoe vleermuizen de Verrebroekse plassen bereiken. Voor het gedetailleerd onderzoek in KBR werd analoog aan de studie op Linkeroever in 2005 (Spanoghe et al. 2005) gebruik gemaakt van punt transect tellingen. Op punten die 50 meter uit elkaar lagen werd gedurende 3 minuten het aantal passerende vleermuizen geteld met behulp van bat detectors (Peterson D100 en Peterson D240), die een combinatie toelaten van heterodyning en time expansion (Ahlén & Baagøe, 1999). Indien de soort niet onmiddellijk herkenbaar was werden opnames gemaakt voor latere identificatie. De waarnemingspunten zijn uitgezet op onderstaande figuur. Voor de bespreking wordt het gebied opgedeeld in drie delen: een deel “Noord” met punten langs de nieuwe werfweg langsheen de Kruibeekse polder en langs de weg naar het pompgemaal, een deel “Zuid” langsheen bomenrijen in de Baselse polder en langsheen het broekbos grenzend aan de Rupelmondse polder tot aan de Rupelmondse kreek, en een derde deel “Kreken” met de Bazelse en Kruibeekse kreek. Langsheen de Rupelmondse kreek zelf kon geen reeks van punten worden gelegd vanwege een moeilijke toegankelijkheid.
Elke route werd in principe drie keer per jaar gelopen: één keer in het latere voorjaar tijdens de kraamperiode, één keer in de zomer en één keer bij de aanvang van de herfst. Routes werden gelopen gedurende de eerste helft van de nacht, bij temperaturen boven 10°C en droog weer. Vergelijkbare condities als in deze studie werden ook in andere studies naar vleermuisactiviteit gebruikt (Gaisler et al. 1998, Glendell & Vaughan 2002, Wickramasinghe et al. 2003, Kusch et al. 2004). Door de slechte weersomstandigheden konden de punten in het deel Zuid slechts twee keer worden geteld. Het deel in de Bazelse polder (noordelijke helft van deel Zuid) werd niet geteld in de herfst, het deel langs de Rupelmondse polder tot de Rupelmondse kreek werd niet geteld in de zomer.
Net als in Spanoghe et al. 2006 wensen we er de aandacht op te vestigen dat het gebruik van punttellingen geen echte maat is voor het aantal vleermuizen dat in een gebied voorkomt, vermits dezelfde vleermuis meerdere malen kan voorbijkomen. Het geeft wel een goed beeld van de vleermuis activiteit, dus van de mate waarin vleermuizen het habitat of het landschap gebruiken. Op deze manier geeft dit soort tellingen directe informatie die van belang is om bij herinrichting van het landschap rekening te kunnen houden met vleermuizen, en laat ze toe te evalueren in welke mate vleermuizen op een inrichting reageren. Ook kunnen gebieden onderling worden vergeleken.
figuur 1: situering van PTT telpunten voor vleermuizen in KBR
Resultaten
bespreking per soort
Bij de inventarisatie in 2005 werden zeven soorten vleermuizen waargenomen. Onderstaande Tabel geeft een overzicht van de soorten met hun voorkomen op de rode lijst (Criel et al. 1994) en hun Europese beschermingsstatus volgens de habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Tabel 1a: Waargenomen soorten met hun status op de Vlaamse rode lijst en de bijlagen van de Habitatrichtlijn.
Rode lijst HRL
Watervleermuis Myotis daubentonii Momenteel niet bedreigd IV
Franjestaart Myotis nattereri Vermoedelijk bedreigd IV
Gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus Momenteel niet bedreigd IV
Ruige dwergvleermuis Pipistrellus nathusii Vermoedelijk bedreigd IV
Laatvlieger Eptesicus serotinus Momenteel niet bedreigd IV
Rosse Vleermuis Nyctalus noctula Momenteel niet bedreigd IV
Tabel 1b: Mogelijk waargenomen soorten met hun status op de Vlaamse rode lijst en de bijlagen van de
Habitatrichtlijn.
Rode lijst HRL
Ingekorven vleermuis Myotis emarginatus Ernstig bedreigd IV, II
bevestigd worden. Verder vergelijk van opnames met literatuur en bestaande opnames is hiervoor nodig.
In totaal werden bij de PTT tellingen 980 vleermuispassages geregistreerd op 104 punten. De gemiddelde vleermuisactiviteit was 3,7 passages per punt per 3 minuten. Op Linkeroever was dit 4,8 passages per punt per 3 minuten. De soortenlijst is in KBR gelijkaardig met die van Linkeroever, met dat verschil dat Meervleermuis niet met zekerheid werd vastgesteld in KBR (mogelijk één twijfelachtige waarneming die momenteel werd gecatalogeerd als Myotis spec.), en dat Ingekorven vleermuis er wel werd aangetroffen. Als we rekening houden met het relatieve aandeel van de soorten in de gemeten vleermuisactiviteit, merken we wel een groter verschil. In KBR was bijna 87% van de activiteit toe te schrijven aan Gewone dwergvleermuis, op Linkeroever was dit 70%. Het aandeel typisch aan water gebonden soorten (Watervleermuis, Meervleermuis en Rosse vleermuis) bedroeg 16% op Linkeroever en slechts 1% in KBR. Ook het aandeel Ruige dwergvleermuis, die ook min of meer boven natte ruigtes foerageert, lag iets lager bij het onderzoek in KBR. Hierbij moet worden opgemerkt dat de aanwezige plassen op KBR minder gemakkelijk toegankelijk zijn dan op Linkeroever, en verhoudingsgewijze minder punten langs natte habitats gelegen waren. Als enkel de punten langs dergelijke habitats in beschouwing worden genomen, blijft het verschil echter bestaan.
Voorkomen per genusgroep
Pipistrellus groep
Figuur 2 geeft de waarnemingsplaatsen van Dwergvleermuizen.
Gewone dwergvleermuis komt over het ganse gebied voor. De soort neemt bijna 87% van het aantal vleermuispassages voor haar rekening. Gesplitst over de seizoen krijgen we een activiteitspatroon zoals weergegeven in tabel 2. Ter vergelijk zijn ook de waarden gevonden op Linkeroever in 2005 opgenomen. Zowel activiteiten als seizoenverloop zijn in beide gebieden vergelijkbaar, hoewel de densiteiten in KBR iets meer lijken af te nemen bij vordering van het seizoen.
Tabel 2: Activiteitsgraad bij PTT tellingen in de drie seizoenen (gemiddeld aantal passages per 3 minuten) voor
Gewone dwergvleermuis.
Soort Voorjaar Zomer Herfst
Linkeroever 4.28 3.88 1.94
KBR 4.20 3.55 1.48
figuur 2: waarnemingen van Dwergvleermuizen in KBR
Myotis groep en Eptesicus / Nyctalus groep
Figuur 3 geeft de waarnemingsplaatsen van beide groepen.
figuur 3: waarnemingen van Myotis groep en Eptesicus / Nyctalus groep in KBR
bespreking per deelgebied
De totale activiteit voor de verschillende deelgebieden is weergegeven in figuur 4.
figuur 4: Totale vleermuisactiviteit KBR, gemiddelden per PTT telpunt. Gemiddelde totale activiteit over alle PTT
tellingen van het onderzoek is 3,7 passages / 3 minuten.
Discusie en verder onderzoek
De gemiddelde vleermuisactiviteit lag in KBR lager dan wat gevonden werd op Linkeroever bij gelijkaardig onderzoek. Hierbij moet worden vermeld dat de PTT methode geen uitspraak toelaat over aantallen vleermuizen. Mogelijk foerageren de vleermuizen in KBR meer verspreid over het landschap, en is daardoor per gemeten route de activiteit lager. Anderzijds zien we dat de activiteit van Gewone dwergvleermuis, een soort die mag beschouwd worden als een habitatgeneralist, zeer gelijkaardig is in KBR en op Linkeroever en een vergelijkbaar seizoensverloop kent. Het lijkt er dus sterk op dat vooral het minder voorkomen van waarnemingen van watergebonden soorten (Watervleermuis, Meervleermuis en Rosse vleermuis) zorgt voor een lagere gemiddelde activiteit. Deze watergebonden soorten maakten op Linkeroever 16% uit van de waargenomen vleermuispassages, in KBR slechts 1%. Dit onderstreept nogmaals het belang van de plasgebieden en waterwegen op Linkeroever als foerageergebied voor dit type soorten. Ook op de meetpunten langs de aanwezige plassen werden in KBR deze soorten zeer weinig aangetroffen, en was de activiteit vooral toe te schrijven aan Gewone dwergvleermuis.
Afgelopen jaren onderzocht de provinciale visserijcommissie Oost vlaanderen het visbestand in het Linkeroevergebied. Specifieke aandachtspunten hierbij waren de migratie van glasaal, het visbestand in de Verrebroekse Plassen en de watergang die het water van pompgemaal De Watermolen naar het Verrebroek dok voert. Enkele belangrijke conclusies hierbij zijn:
x Er is een duidelijke intrek van glasaal. De watergang wordt gezien als een belangrijk opgroeigebied voor jonge palingen. Het pompgemaal De Watermolen blijft echter een knelpunt voor de verdere intrek naar het achterliggende waternetwerk.
x De Verrebroekse plassen vertonen een hoge rekrutering van verschillende soorten, wat zorgt voor een belangrijke voedselbron voor piscivore vogels.
x De watergang is een belangrijke paai- en opgroeiplaats voor verschillende soorten Voor details wordt verwezen naar het verslag “Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever” (Samsoen et al. 2007) van de provinciale visserijcommissie van Oost-Vlaanderen. Dit verslag is achteraan dit rapport als bijlage toegevoegd.