• No results found

SOCIALE CONTACTEN VAN DE BEWONERS VAN ‘BERNLEF’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "SOCIALE CONTACTEN VAN DE BEWONERS VAN ‘BERNLEF’"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SOCIALE CONTACTEN VAN DE BEWONERS VAN ‘BERNLEF’

EEN ONDERZOEK NAAR DE BIJDRAGE VAN ACTIVITEITEN AAN SOCIALE EN INTERGENERATIONELE INTEGRATIE IN DE

SAMENLEVING

Renske ter Horst, s2372002

Bachelorscriptie Sociale Geografie en Planologie Faculteit Ruimtelijke Wetenschapen Rijksuniversiteit Groningen

Begeleider: Bettina van Hoven

(2)

Samenvatting

Nederland vergrijst: het aantal ouderen in onze samenleving neemt toe. Een deel van deze ouderen heeft zorg nodig. Een belangrijke hervorming die nu plaatsvindt in Nederland is het scheiden van wonen en zorg. Het gevolg hiervan is dat verzorgingstehuizen hun deuren sluiten en mensen zelf hun zorg in moeten kopen. De sociale functie die deze verzorgingstehuizen hadden verdwijnt hiermee ook. In dit onderzoek wordt naar de sociale functie die woonservicecentrum ‘Bernlef’ in Groningen op dit moment biedt gekeken. Het onderwerp van deze scriptie is de bijdrage van georganiseerde activiteiten aan de sociale integratie van de bewoners in ‘Bernlef’ in de samenleving.

De onderzoeksvraag in deze scriptie luidt: Welke invloed hebben de verschillende activiteiten op de sociale integratie van de bewoners van ‘Bernlef’ in de samenleving?

In dit onderzoek zijn semigestructureerde diepte interviews gehouden met 10 bewoners van woonservicecentrum ‘Bernlef’. In de interviews is ingegaan op de beleving van het wonen in ‘Bernlef’.

De ervaringen van de bewoners met de georganiseerde activiteiten en de sociale contacten.

Uit de resultaten komt naar voren dat bewoners van ‘Bernlef’ door de ruimtelijke segregatie soms ook sociale segregatie van de samenleving ervaren. De georganiseerde activiteiten spelen een belangrijke rol in het ontwikkelen van sociaal contact. Tijdens de activiteiten kunnen de bewoners in contact komen met mensen van binnen en buiten woonservicecentrum ‘Bernlef’. Hierdoor hebben de activiteiten een positief effect op de sociale integratie van de bewoners. Aan de opzet van de intergenerationele activiteiten zou wat veranderd moeten worden om meer intergenerationeel contact tot stand te brengen.

Geconcludeerd kan worden dat de sociale contacten, die bij de activiteiten kunnen ontstaan, zorgen voor een gezelliger en leuker leven volgens de bewoners en dragen zo bij aan een betere leefbaarheid in ‘Bernlef’.

(3)

Inhoudsopgave

SAMENVATTING--- 2

1. INLEIDING--- 4

1.1 AANLEIDING---4

1.2 PROBLEEMSTELLING---6

1.3 OPBOUW---6

2. THEORETISCH KADER--- 7

2.1 LEEFTIJDSSEGREGATIE---7

2.2 CONFLICTTHEORIE---7

2.3 SOCIAAL CONTACT---8

2.4 CONTACTTHEORIE---8

2.5 INTERGENERATIONEEL CONTACT---8

2.6 ORGANISATIEVAN ACTIVITEITEN---9

2.7 ORGANISATIEVAN INTERGENERATIONELE ACTIVITEITEN---10

2.8 CONCEPTUEELMODEL---11

3. AANPAK VAN HET ONDERZOEK--- 12

3.1 INTERVIEWEN---12

3.2 ETHIEK--- 12

3.3 GEOGRAFISCHECONTEXTVANHETONDERZOEK---13

3.4 RESPONDENTEN---13

3.5 REFLECTIE---13

3.6 TRANSCRIBEREN, CODERENENANALYSEREN---14

4. RESULTATEN & ANALYSE--- 15

4.1 WONENIN ‘BERNLEF’---15

4.2 ACTIVITEITENVANDEBEWONERSVAN ‘BERNLEF’---16

4.2.1 Solitaire activiteiten--- 17

4.2.2 Informele activiteiten--- 17

4.2.3 Formele activiteiten--- 19

4.2.4 Beperkende factoren voor deelname aan activiteiten---19

4.3 INTERGENERATIONEELCONTACTVANDEBEWONERSVAN ‘BERNLEF’---20

4.3.1 Intergenerationeel contact binnen ‘Bernlef’---20

4.4 INTERGENERATIONELEACTIVITEITENIN ’BERNLEF’---21

5. CONCLUSIE--- 24

LITERATUURLIJST--- 25

BIJLAGEN--- 28

BIJLAGE 1: INTERVIEWGUIDE---28

BIJLAGE 2: INFORMATIEBRIEF---31

(4)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Nederland vergrijst, doordat het aantal ouderen in onze samenleving relatief toeneemt (Rijksoverheid, 2015). Naar verwachting zal het aantal ouderen in 2050 met 1,6 miljoen mensen zijn gestegen (Nivel, 2014). Door dit groeiende aantal neemt de vraag naar zorg toe (Rijksoverheid, 2015).

Uit onderzoek van Nivel (2014) komt naar voren dat de helft ouderen die zorg nodig hebben, het liefst wil verhuizen naar een plek waar zorg aangeboden wordt, zoals verzorgingstehuizen of aanleunwoningen. De sociale activiteiten die verzorgingstehuizen bieden worden ook door ouderen als een reden genoemd om erbij in de buurt te willen wonen (Van de Maat et al., 2015).

Een belangrijke hervorming die in Nederland plaatsvindt, is echter het scheiden van wonen en zorg (Rijksoverheid, 2012). Op 1 januari 2015 is deze decentralisatie in heel Nederland doorgevoerd. Het doel van deze maatregel is dat ouderen langer thuis blijven wonen. Deze transitie heeft voor de ouderen als gevolg dat de intramurale zorgvorm verdwijnt en alle zorg voortaan extramuraal is. Voor hulp zijn de ouderen voortaan aangewezen op externe zorgaanbieders en hun sociale netwerk (Aedes Actiz – Kenniscentrum wonen-zorg, 2015).

Veel verzorgingscentra verdwijnen, hiermee verdwijnt ook de organisatie van activiteiten en dient het gebouw alleen nog als woonplek. Sociale voorzieningen, zoals dagactiviteiten en ontmoetingsruimten voor ouderen in de wijk verdwijnen (Aedes Actiz – Kenniscentrum wonen-zorg, 2015; Van de Maat et al., 2015). De sociale functie die het verzorgingstehuis had voor zijn bewoners en ouderen uit de buurt bestond uit: ontmoeting, zelfredzaamheid en sociale veiligheid. Door het wegvallen van deze functie wordt het moeilijker voor ouderen om sociale contacten te onderhouden en dreigt vereenzaming (Van de Maat et al., 2015).

Dit onderzoek richt zich op woonservicecentrum ‘Bernlef’ in Groningen (zie figuur 1), dit is een woonplek voor mensen vanaf 55 jaar die in meerdere of mindere mate behoefte hebben aan zorg.

‘Bernlef’ bestaat uit een extern deel, waar ouderen in aanleunwoningen kunnen wonen en een intern deel dat bezig is met de transitie van verzorgingstehuis naar wooncentrum met zorgservice (Dignis, 2015). ‘Bernlef’ heeft de afgelopen jaren een belangrijke sociale functie gehad in de wijk. De activiteiten die er georganiseerd worden zijn toegankelijk voor het interne deel en voor het externe deel en voor bewoners van buiten het woonservicecentrum. ‘Bernlef’ heeft deze sociale functie nog steeds. Zo is er in de hal een ontmoetingsplek en worden er nog wekelijks activiteiten georganiseerd.

Het is echter niet duidelijk hoe de toekomst er uitziet.

Activiteiten zijn volgens Aedes Actiz – Kenniscentrum wonen-zorg (2013) een goede manier om mensen samen te laten komen, zodat ze elkaar ontmoeten. Dit is belangrijk om een sociaal netwerk te genereren en zo te integreren in de samenleving. De contacten binnen dit netwerk zijn erg belangrijk voor het welzijn van de ouderen (Adams et al., 2010; Berkman et al., 2000; Cohen, 2004).

Adams et al. (2010) geven aan dat het algemeen aanvaard is dat sociale activiteit van ouderen een positieve invloed heeft op het welzijn en de gezondheid. Het is interessant om te bekijken hoe dit in de situatie van ‘Bernlef’ zit, aangezien de toekomst wat betreft de organisatie van de activiteiten onzeker is.

Hagestad en Uhlenberg (2005) geven aan dat er nog niet veel bekend is over de omvang en de impact van leeftijdssegregatie in wijken. Meer onderzoek naar het beeld dat bewoners van verschillende

(5)

leeftijdsgroepen van elkaar hebben en naar de mate van interactie tussen de verschillende leeftijdsgroepen in wijken waar leeftijdssegregatie plaatsvindt, kan zorgen voor een beter beeld van leeftijdssegregatie in wijken. Ouderen in zorginstellingen ervaren vaak een kloof tussen zichzelf en jongere generaties. Aangezien in verzorgingstehuizen vaak leeftijd als criterium voor deelname wordt gebruikt, is dit een voorbeeld van ruimtelijke institutionele leeftijdssegregatie (Hagestad &

Uhlenberg, 2005; Vanderbeck, 2007). Institutionele segregatie van ouderen kan intergenerationeel contact tegenwerken. Georganiseerde activiteiten in een woon-zorgcentrum voor ouderen bieden een mogelijkheid om mensen samen te brengen. Als verschillende groepen weinig contact met elkaar hebben, weten de groepen nauwelijks iets over elkaar, waardoor vooroordelen en angst voor de andere groep ontstaan (Pettigrew et al., 2008). Als gevolg hiervan kan ‘ageïsm’ ontstaan:

leeftijdsdiscriminatie of vooroordelen op basis van leeftijd (Hagestad & Uhlenberg, 2005). Aedes Actiz – Kenniscentrum wonen-zorg (2013) benadrukt het belang voor ouderen om contacten, ook met andere generaties, te hebben. Sociale contacten hebben een positieve invloed op mensen en kunnen het gevoel van welzijn en de gezondheid van mensen vergroten (Adams et al., 2010; Berkman et al., 2000; Cohen, 2004). Door intergenerationele activiteiten komen generaties dichter bij elkaar waardoor er meer waardering voor elkaar kan ontstaan. Daarnaast wijst onderzoek naar het belang van intergenerationele contacten door Murayama et al. (2015) uit, dat door deze contacten ouderen ervaren dat ze ertoe doen en dat het voor ouderen het gevoel versterkt dat ze situaties kunnen overzien.

(6)

Figuur 1 kaart ligging 'Bernlef' (Esri Nederland, 2015)

1.2 Probleemstelling

In dit onderzoek wordt allereerst gekeken naar de invloed van de ruimtelijke leeftijdssegregatie op de sociale integratie van de bewoners van ‘Bernlef’. Er wordt gekeken hoe activiteiten een rol kunnen spelen in het bij elkaar brengen van bewoners van ‘Bernlef’ en mensen van buiten. Dit wordt gedaan door een inventarisatie te maken van de activiteiten die in ‘Bernlef’ georganiseerd worden.

Vervolgens wordt door middel van interviews met bewoners onderzocht hoe deze activiteiten worden ervaren. Deze ervaringen geven informatie over de bijdrage van deze activiteiten aan de sociale contacten en de ervaren leefbaarheid van de bewoners van ‘Bernlef’.

De hoofdvraag van deze scriptie luidt daarom: Welke invloed hebben de verschillende georganiseerde activiteiten op de sociale integratie van de bewoners van ‘Bernlef’ in de samenleving?

1.3 Opbouw

In deze bachelorscriptie zal eerst in het theoretisch kader een overzicht worden gegeven van de theorieën die over dit onderwerp in de wetenschappelijke literatuur bestaan. Daarna zal in het hoofdstuk methodologie uitgelegd worden welke onderzoeksmethode is gebruikt. Er wordt uitgelegd waarom voor de methode semigestructureerde diepte interviews is gekozen en welke ethische

(7)

kwesties bij deze methode een rol spelen. Daarnaast wordt een overzicht van de respondenten gegeven. Vervolgens worden de resultaten besproken en geanalyseerd aan de hand van de theorieën genoemd in het theoretisch kader. Tenslotte worden de methode en resultaten bediscussieerd en worden conclusies getrokken waarmee de hoofdvraag kan worden beantwoordt. In de literatuurlijst worden de geraadpleegde bronnen voor deze scriptie weergegeven en in de bijlage is de interviewguide ingevoegd.

(8)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt de relevante wetenschappelijke literatuur beschreven. Het doel van het hoofdstuk is om de invloed van georganiseerde (intergenerationele) activiteiten op de integratie van ouderen in de samenleving wetenschappelijk te onderbouwen. Allereerst wordt ingegaan op leeftijdssegregatie van ouderen binnen onze samenleving en de gevolgen hiervan. Daarna komt het belang van sociaal contact voor het welzijn en de gezondheid van ouderen aan bod. Er wordt dieper ingegaan op het belang van intergenerationeel contact en de effecten van dit contact. Tenslotte wordt uitgelegd hoe verschillende activiteiten een rol kunnen spelen in het tot stand brengen van sociaal contact en waar deze activiteiten aan moeten voldoen om positief sociaal contact tot stand te brengen.

2.1 Leeftijdssegregatie

Riley en Riley (2000) beschrijven in hun artikel ‘Age-integration: conceptual and historical background’

twee soorten idealistische leefgemeenschappen, namelijk de ‘age-integrated society’ en de ‘age- differentiated society’. In de eerst genoemde leefgemeenschap vindt er veel contact plaats tussen de verschillende leeftijdsgroepen. Hierin spelen twee componenten een belangrijke rol: (1) geen leeftijdsbarrières, iedereen kan overal aan meedoen. (2) Verschillende generaties komen samen bij activiteiten zoals ontspanning, werk en school, waardoor onderling contact kan ontstaan. Bij de ‘age differentiated society’ zijn deze componenten juist niet van toepassing (Riley & Riley, 2000).

In de westerse samenleving komt leeftijdssegregatie in vele vormen voor. Activiteiten, instituties en organisaties gebruiken leeftijd als criterium voor deelname (Vanderbeck, 2007), hierdoor ontstaan er leeftijdsbarrières (Riley & Riley, 2000). Ook hebben volgens Vanderbeck (2007) verschillende plekken een bepaalde leeftijdsbetekenis: leeftijdsbarrières zorgen ervoor dat bepaalde plekken alleen voor bepaalde leeftijdsgroepen zijn. Zo is school voor kinderen, werk voor volwassenen en verzorgingstehuizen voor ouderen (Vanderbeck, 2007; Riley & Riley, 2000). In verzorgingstehuizen en woon- en zorginstellingen wordt leeftijd als criterium gebruikt om er te mogen wonen, hierdoor vindt er ruimtelijke leeftijdssegregatie plaats (Vanderbeck, 2007; Uhlenberg, 2000).

Hagestad en Uhlenberg (2005) stellen dat ruimtelijke scheiding van leeftijdsgroepen vaak ook sociale scheiding van deze groepen als gevolg heeft. Dit kan leiden tot eenzaamheid en isolatie (Uhlenberg, 2000)

2.2 Conflicttheorie

De conflicttheorie verklaart de effecten van het ontbreken van contact. Door ruimtelijke scheiding van verschillende leeftijdsgroepen wordt de variatie van verschillende leeftijden in het sociale netwerk van mensen tegengewerkt (Vanderbeck, 2007). Dit kan als gevolg hebben dat verschillende generaties elkaar niet tegenkomen, waardoor er geen contact tussen de verschillende generaties plaatsvindt. Ontbrekend contact tussen verschillende leeftijdsgroepen kan leiden tot ‘ageïsm’.

‘Ageïsm’ zijn de negatieve stereotypen en vooroordelen die ontstaan met betrekking tot leeftijd, die leiden tot discriminatie (Vanderbeck, 2007). Volgens Pain et al. (2000) heeft dit te maken met het beeld dat bestaat over de mensen en hun gedrag in bepaalde leeftijdsgroepen in een bepaalde cultuur. Stereotypen en vooroordelen van jongere generaties over ouderen, en van ouderen over jongere generaties, bemoeilijken contact tussen de verschillende groepen (Vanderbeck, 2007). Door ontbrekend contact en ‘ageïsm’ ontstaan conflictsituaties tussen verschillende leeftijdsgroepen. Dit leidt tot verdere sociale scheiding van de generaties (Hagestad en Uhlenberg, 2005). Een aantal ouderen ervaart het institutioneel gescheiden leven van andere leeftijdsgroepen positief. De omgang met leeftijdsgenoten, de faciliteiten en geboden hulp bieden een gevoel van veiligheid en worden

(9)

door sommige ouderen als positieve kant van ruimtelijke segregatie van leeftijdsgroepen gezien (Rosenberg & Everitt, 2001).

2.3 Sociaal Contact

Met de toenemende vergrijzing van de samenleving in het vooruitzicht is er vanuit overheden en onderzoekers veel aandacht voor de leefbaarheid van de leefomgeving van ouderen. Leefbaarheid is een breed concept, waar veel verschillende definities van bestaan. In deze context gaat leefbaarheid over de relatie tussen de sociale en de fysieke omgeving, de beleving hiervan en de kwaliteit van het leven, het welzijn en de gezondheid van de ouderen (Leidelmeijer & Kamp, 2003).

Mate van participatie in de samenleving is een belangrijke factor in de leefbaarheid van de omgeving (Shank, 2013). Het hebben van sociale contacten is van belang voor het vergroten van het welzijn en de gezondheid van ouderen (Adams et al., 2010; Berkman et al, 2000; Cohen, 2004). Volgens Cohen (2004) gebeurt dit door middel van sociale steun en sociale integratie. Sociale steun bestaat uit materiele, informationele en emotionele steun en zorgt ervoor dat het vermogen om met stress om te gaan vergroot wordt. Met sociale integratie wordt zowel participatie in sociale netwerken als participatie in activiteiten bedoeld. Sociale integratie heeft als gevolg dat mensen een groter gevoel van eigenwaarde ontwikkelen. Het ergens onderdeel van uit maken is belangrijk voor het ontwikkelen van een eigen identiteit en geeft een gevoel van stabiliteit, veiligheid en betekenis (Cohen, 2004).

Sociale contacten binnen een netwerk kunnen belangrijk en minder belangrijk zijn. Dit hangt af van een aantal aspecten: (1) hoe vaak contact plaatsvindt; (2) hoelang men elkaar kent; (3) of contact op verschillende manieren voorkomt; (4) en of van beide kanten gebruik gemaakt wordt van het contact.

Belangrijke sociale contacten zorgen voor sociale ondersteuning, invloed, betrokkenheid en verbondenheid. Dit heeft een positief effect op het welzijn en de gezondheid van mensen (Berkman et al., 2000).

Participatie van ouderen in een sociaal netwerk en activiteiten heeft als gevolg dat er sociale controle binnen dit netwerk plaatsvindt. Deze sociale controle zorgt voor een gevoel van verantwoordelijkheid voor jezelf en anderen. Dit kan weer als gevolg hebben dat de ouderen ook beter voor zichzelf zorgen om de verantwoordelijkheidstaak goed uit te kunnen voeren. Ook dit heeft een positieve uitwerking op het gevoel van welzijn (Cohen, 2004).

2.4 Contacttheorie

Binnen sociaal contact is contact tussen verschillende leeftijdsgroepen in het bijzonder van belang.

Wanneer contact tussen verschillende groepen plaatsvindt, zorgt dat ervoor dat vooroordelen over andere groepen verminderen (Pettigrew et al., 2011). Onderzoek van Pettigrew en Tropp (2008) wijst uit dat in het proces van de afname van vooroordelen door contact tussen groepen drie factoren belangrijk zijn namelijk: (1) Kennis over de andere groep, hoewel niet het belangrijkst, wordt vergroot door meer contact; (2) Angst voor de onbekende groep wordt verminderd door contact; (3) Empathie voor de andere groep vergroot naarmate er meer contact plaatsvindt. Deze effecten blijken universeel voor verschillende landen, voor mannen en vrouwen en voor verschillende leeftijdsgroepen (Pettigrew et al., 2011). Meer contact tussen leeftijdsgroepen gaat ‘ageïsm’ tegen (Grefe, 2011), hierdoor worden welzijn en leefbaarheid vergroot (Vanderbeck, 2007).

2.5 Intergenerationeel Contact

Naast dat contact tussen verschillende leeftijdsgroepen vooroordelen en angst weg kan nemen en empathie en kennis kan vergroten, is intergenerationeel contact op andere vlakken ook belangrijk.

Om het belang van intergenerationeel contact voor ouderen te beschrijven, moet eerst duidelijk worden wat met generatie en intergenerationeel contact precies bedoeld wordt. Er zijn verschillende

(10)

manieren om generatie te definiëren. Vanderbeck (2007) noemt dat deze definities over het algemeen in twee groepen kunnen worden onderverdeeld. Generatie wordt binnen families vaak gebruikt om de positie in de familie aan te geven. Buiten families wordt vaak gekeken in welke periode iemand geboren is. Generatie is echter een veelzijdige term waarin niet alleen leeftijd belangrijk is. Gedeelde ervaringen, belevingen en interpretaties van bepaalde gebeurtenissen in de geschiedenis kunnen een bepaalde generatie definiëren (Sanchez, 2007; Vanderbeck, 2007).

Generaties verschillen van elkaar en bij intergenerationeel contact gaat het om de contacten die er tussen de verschillende generaties bestaan. Deze contacten bestaan binnen en buiten families (Vanderbeck, 2007). Het belang van intergenerationeel contact, voor alle generaties, wordt door veel onderzoeken bevestigd (Pinquart et al., 2010). Onderzoek van Murayama et al. (2015) in Japan wijst uit dat intergenerationeel contact belangrijk is voor ouderen, omdat het hun gevoel dat ze ertoe doen en het gevoel dat ze situaties overzien en aankunnen vergroot. Een ander onderzoek uitgevoerd in de Verenigde Staten voegt hieraan toe dat contact van ouderen met jongere generaties positief bijdraagt aan de tevredenheid over hun leven (Meshel & McGlynn, 2004).

In dit intergenerationeel contact speelt ‘generativity’ een grote rol. ‘Generativity’ wordt gedefinieerd als de behoefte van ouderen om kennis en wijsheid door te geven aan de volgende generaties. Het doorgeven van deze kennis en wijsheid draagt voor ouderen bij aan het gevoel dat hun leven betekenis heeft (Erikson, 1950 in Murayama et al., 2015; Hofer et al., 2014). Ook jongeren profiteren van contact met oudere generaties, doordat zij kennis en wijsheid meekrijgen worden ze gestimuleerd zich te ontwikkelen (Hofer et al., 2014).

2.6 Organisatie van Activiteiten

Volgens Hagestad & Uhlenberg (2005) vindt sociaal contact vaak plaats binnen het huishouden, in de directe woonomgeving en op de plekken waar sociale activiteiten plaatsvinden. Wanneer activiteiten in een wooncentrum voor ouderen georganiseerd worden, wordt een mogelijkheid gecreëerd waar sociaal contact plaats kan vinden. Uit onderzoek van Berkman et al. (2000) komt naar voren dat het deelnemen aan sociale activiteiten, samen komen met vrienden of deelnemen aan recreatiegroepen mogelijkheden biedt om sociale connecties te leggen en vervolgens te onderhouden. Het blijven deelnemen aan activiteiten die zinvol en doelgericht zijn en het in stand houden van sociale relaties is belangrijk voor ouderen om eenzaamheid en sociale isolatie tegen te gaan (Adams et al., 2010;

Berkman et al., 2000).

De ‘activity theory’ stelt dat het belangrijkste doel van activiteiten het faciliteren van sociale connecties en sociale ondersteuning is. Activiteiten hebben een positief effect op het welzijn doordat deelname de kans op sociaal isolement verkleind (Adams et al., 2010). Sociale contacten die tijdens activiteiten ontstaan zorgen voor sociale en emotionele steun en geven een gevoel van waarde.

Daarnaast kunnen productieve activiteiten ervoor zorgen dat men meer zelfvertrouwen krijgt, omdat men tevreden is met de uitkomst (Wahrendorf et al., 2008). Deze activiteiten geven de ouderen het gevoel dat ze van betekenis zijn en dat ze de mogelijkheid hebben om te laten zien wat ze kunnen (Van de Maat et al., 2015). Hierdoor groeit het zelfvertrouwen en heeft het een positieve invloed op het welzijn en de gezondheid van ouderen (Wahrendorf et al., 2008).

Er zijn drie typen sociale en ontspannende activiteiten: informele, formele en solitaire activiteiten.

Met informele activiteiten worden deelname aan vrijblijvende activiteiten en het omgaan met familie, vrienden en bekenden bedoeld. Voorbeelden van formele activiteiten zijn bijvoorbeeld deelname aan formele groepen en organisaties. Onder solitaire activiteiten vallen bezigheden die men alleen uitoefent zoals lezen en televisiekijken. Ontspanningsactiviteiten kunnen een positief effect op het welzijn hebben doordat men fysiek of mentaal uitgedaagd wordt en doordat het

(11)

gezelschap of de omgeving als prettig wordt ervaren. Informele activiteiten blijken het meest van waarde, omdat tijdens deze activiteiten het vaakst sociaal contact plaatsvindt. Hierdoor hebben deze activiteiten de grootste positieve invloed op het welzijn van ouderen heeft (Adams et al., 2010).

Omdat deelname aan activiteiten zorgt voor een betere gezondheid en een groter welzijn, leidt dit vervolgens weer tot meer deelname aan activiteiten (Shank, 2013). Hierdoor is het van belang dat de ouderen gestimuleerd worden om deel te nemen aan activiteiten en dat beperkingen die ervoor kunnen zorgen dat ouderen niet mee kunnen doen worden geminimaliseerd (Hwang et al., 2008).

In een case studie naar leefbaarheid in gemeenschappen in de Verenigde Staten en Zuid-Korea (Hwang et al., 2008) komt ook naar voren dat activiteiten hierin een belangrijke rol spelen. In dit onderzoek werden een leefgemeenschap in de Verenigde Staten en een leefgemeenschap in Zuid- Korea vergeleken. Een van de aspecten die vergeleken werd was de betrokkenheid van de ouderen in de gemeenschappen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat activiteiten ervoor zorgen dat mensen betrokken worden in de samenleving, waardoor interactie tussen buurtbewoners plaatsvindt (Hwang et al., 2008). Tijdens sociale, culturele en maatschappelijke activiteiten kunnen ervaringen worden uitgewisseld. Hierdoor wordt sociale verbondenheid ontwikkeld en versterkt, dit kan ervoor zorgen dat de ouderen niet vereenzamen (Uhlenberg, 2000; Hwang et al., 2008).

Hoewel er veel positieve effecten van het deelnemen van ouderen aan sociale activiteiten zijn, worden er ook een aantal mogelijke negatieve gevolgen genoemd. Zo zorgt een groot sociaal netwerk er ook voor dat de kans op negatieve sociale interactie toeneemt. Negatieve interactie is contact dat bijvoorbeeld zorgt voor conflicten, misverstanden en stress (Cohen, 2004).

Daarnaast komt naar voren dat ouderen vaker deelnemen aan activiteiten als ze bijvoorbeeld fysiek beperkt zijn, hun partner overleden is of weinig contact met familie hebben. Dit zorgt ervoor dat het lastig is om de relatie tussen participatie en sociale integratie en een groter gevoel van welzijn en een betere gezondheid aan te tonen (Adams et al. 2010; Berkman et al., 2000).

2.7 Organisatie van Intergenerationele Activiteiten

Er is veel onderzoek gedaan naar de verandering van houdingen tegenover andere generaties door verschillende generaties met elkaar in contact te brengen (Pinquart et al., 2010; Meshel & McGlynn, 2004). Om ervoor te zorgen dat intergenerationele activiteiten een positief effect hebben zijn er een aantal aspecten waar bij de opzet van een activiteit op gelet moet worden.

Grefe (2011) en Pettigrew et al. (2011) stellen dat, wanneer men wil dat houdingen van verschillende leeftijdsgroepen tegenover elkaar positief wil veranderen door middel van sociaal contact tijdens activiteiten er een aantal aspecten zijn waarop gelet moet worden. (1) De verschillende groepen moeten een gelijkwaardige status hebben in de situatie waar het contact plaatsvindt. (2) Daarnaast is het belangrijk dat er een gezamenlijk doel is en dat de verschillende leeftijdsgroepen samenwerken om dit doel te bereiken. (3) Intergenerationeel contact zal ook meer succes hebben als het belang van het sociaal contact wordt erkend door autoriteiten zoals de nationale overheid, gemeente, bestuur van een verzorgingstehuis. (4) Tenslotte is het belangrijk dat het contact over een langere tijdsperiode plaatsvindt, omdat dit meer positieve uitkomsten heeft dan contact dat zich eenmalig of slechts enkele keren voordoet (Allport, 1954 in Grefe, 2011 en in Pettigrew et al., 2011). Deze aspecten moeten volgens Pettigrew et al. (2011) niet worden gezien als voorwaarden voor activiteiten maar als een manier om sociaal contact te faciliteren. Hwang et al. (2008) noemen dat het ook belangrijk is dat beide groepen iets gemeen hebben waardoor ervaringen uitgewisseld kunnen worden en een gevoel van verbondenheid ontstaat. Ook Pinquart et al. (2010) stellen dat wanneer intergenerationele activiteiten worden georganiseerd het belangrijk is dat beide groepen een gedeelde interesse of een

(12)

gemeenschappelijk doel hebben. Hierdoor komen de verschillende leeftijdsgroepen niet alleen samen, maar vindt er ook persoonlijk contact tussen de groepen plaats (Pinquart et al., 2010).

Wanneer activiteiten deze aspecten bevatten is de kans op positief sociaal contact groter. Het gevolg hiervan is dat, zoals de contacttheorie zegt: vooroordelen en angst verminderen en kennis en empathie vergroten. Hierdoor is de kans dat ouderen buiten de activiteiten om ook vaker contact met andere generaties groter (Pinquart et al., 2010).

2.8 Conceptueel model

In onderstaand conceptueel model (zie figuur 2) worden de relaties tussen de genoemde theorieën weergegeven. De ruimtelijke leeftijdssegregatie in ‘Bernlef’ kan leiden tot sociale leeftijdssegregatie (Hagestad & Uhlenberg, 2005). Gevolgen hiervan zijn dat er geen contact is tussen bewoners van

‘Bernlef’ en de samenleving, dit kan zorgen voor sociale isolatie en eenzaamheid (Vanderbeck, 2007;

Uhlenberg, 2000). Als bewoners van ‘Bernlef’ weinig contact hebben met jongere generaties ontstaan er volgens de conflicttheorie angst en vooroordelen over andere leeftijdsgroepen, dit kan leiden tot ageïsm. Door activiteiten te organiseren wordt een mogelijkheid gecreëerd waar sociaal contact kan plaatsvinden (Hagestad & Uhlenberg, 2005). Een deel van de georganiseerde activiteiten is intergenerationeel van aard en kan intergenerationeel contact tot stand brengen. Volgens de contacttheorie leidt dit tot empathie, meer kennis en minder angst voor andere leeftijdsgroepen.

Daarnaast zorgt sociaal contact voor meer zelfvertrouwen, een groter gevoel van eigenwaarde, sociale controle en verantwoordelijkheidsgevoel. Dit heeft weer een positief effect op het welzijn en de gezondheid van ouderen waardoor de leefbaarheid van de omgeving vergroot wordt. Wanneer activiteiten aan de bepaalde voorwaarden voldoen is de kans groter op positief sociaal contact. Als activiteiten aan al de voorwaarden voldoen is de kans dat het welzijn en de gezondheid van de ouderen beter wordt, groter. Wanneer negatief sociaal contact plaatsvindt tijdens een activiteit zorgt dit voor meer eenzaamheid en isolatie.

(13)

Figuur 2 conceptueel model

(14)

3. Aanpak van het Onderzoek

De verzamelde data in dit onderzoek moet een antwoord kunnen geven op de hoofdvraag (Winchester, 2005). In dit onderzoek wordt gekeken naar de rol van de door ‘Bernlef’ georganiseerde activiteiten in de sociale integratie van de bewoners van ‘Bernlef’. Dit wordt gedaan door de persoonlijke relaties, ervaringen en meningen van bewoners te achterhalen. Deze data is kwalitatief en kan het best verkregen worden door semigestructureerde diepte interviews te houden. Op deze manier komen persoonlijke gevoelens en indrukken aan het licht, in tegenstelling tot bijvoorbeeld enquêtes waarbij kwantitatieve data wordt verkregen.

3.1 Interviewen

In dit onderzoek zijn, samen met een medestudent, 10 semigestructureerde diepte interviews gehouden. Bij semigestructureerde diepte interviews wordt de focus op de respondent en zijn verhalen gelegd en heeft de onderzoeker de mogelijkheid om te reageren op de respondent en door te vragen op antwoorden. Er wordt gewerkt met een interview guide die vragen bevat die relevant zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag (zie bijlage 1). In het interview kwamen de volgende thema’s aan bod: Wonen in ‘Bernlef’, sociale contacten en persoonlijke behoeften en activiteiten. Gedurende het onderzoek zijn de vragen in de interviewguide aangepast zodat ze beter bij het onderzoek aansloten.

Tijdens het interview hoeft de onderzoeker zich niet precies aan deze vragen te houden, maar kan er ingegrepen worden als het interview een andere richting op gaat dan het onderwerp van het onderzoek (Dunn, 2010; Longhurst, 2010). De plaats van interviewen wordt in overleg met de respondent bepaald. Het is belangrijk dat de respondent en de interviewer zich op hun gemak voelen tijdens het interview. De respondenten worden van te voren op de hoogte gesteld waar het interview over gaat. Er wordt toestemming gevraagd om het interview af te nemen (Dunn, 2010; Dowling, 2005). Door een audio opname van het interview te maken wordt het hele interview compleet geregistreerd. Hierdoor kan de interviewer gedurende het gesprek aandachtig luisteren, zonder afgeleid te worden door het maken van aantekeningen. De respondent kan zich doordat het interview wordt opgenomen ongemakkelijk voelen, omdat de opname apparatuur de respondent herinnert aan de formele situatie. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen wordt de opname apparatuur aan het begin van het interview aangezet en uit het zicht gelegd, zonder dat de kwaliteit van de opname eronder lijdt. Een nadeel is echter dat wat gezegd wordt altijd kan worden terug geluisterd, en dat de respondent hierdoor misschien niet alles verteld (Dunn, 2005).

3.2 Ethiek

Bij de methode interviewen spelen ethische overwegingen een belangrijke rol. Als onderzoeker vraag je de respondent naar persoonlijke kwesties. Het is daarom belangrijk dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de persoonlijke gegevens die verzameld worden en dat de gegevens vertrouwelijk worden behandeld (Dowling, 2010; Longhurst, 2010). De namen die in dit onderzoek worden genoemd zijn daarom ook gefingeerd.

In dit onderzoek moet goed bekeken worden wat de positie van de onderzoekers tegenover de respondenten is. De respondenten in dit onderzoek zijn oudere mensen in een woon- en zorginstelling, hierdoor is er een groot leeftijdsverschil tussen de interviewer en de respondent. De interviewer is in dit geval een outsider, waardoor de respondenten zich niet goed begrepen zouden kunnen voelen. Dit zorgt voor een asymmetrische relatie, waardoor er een ongelijke verhouding bestaat. Dat de interviewer een outsider is heeft ook voordelen, omdat de respondent hierdoor soms situaties, gevoelens en omstandigheden beter uitlegt (Dowling, 2010). Door Dowling (2010) wordt

(15)

benadrukt dat iemand nooit compleet een insider of een outsider is, er zijn altijd overeenkomende eigenschappen tussen mensen. De onderzoekers wonen net als de respondenten in Groningen en zijn op dit gebied dus insiders. Op een lager schaalniveau, namelijk dat van ‘Bernlef’ zijn de onderzoekers wel outsiders. Daarnaast is het tijdens een aantal interviews het geval dat de onderzoeker en de respondent van hetzelfde geslacht zijn. Wanneer dit het geval is, is de onderzoeker ook op dit gebied een insider en wanneer dit niet het geval is een outsider. Tijdens de interviews kan dit invloed hebben op hetgeen de respondent verteld.

Het is als onderzoeker niet mogelijk om volledig objectief te zijn, omdat de interpretatie van de interviewer van het verhaal van de respondent en de situatiebepaald wordt door de belevenis en het perspectief van de interviewer (Dowling, 2010). Tijdens het interview moet rekening gehouden worden dat de vragen niet zo gesteld worden dat het antwoord van de respondent hierdoor beïnvloedt wordt.

3.3 Geografische context van het onderzoek

De interviews in dit onderzoek worden in woonservicecentrum ‘Bernlef’ afgenomen. ‘Bernlef ligt middenin de wijk Paddepoel in het noordwesten van de stad Groningen (zie figuur 1). Paddepoel heeft 9.470 inwoners, 22% van deze inwoners is 65 jaar of ouder (CBS, 2015). Woonservicecentrum

‘Bernlef’ biedt huisvesting aan ouderen vanaf 55 jaar, en het complex zijn 111 appartementen te huur waar men samen of alleen kan wonen. Vlakbij ‘Bernlef’ ligt het winkelcentrum Paddepoel waar diverse voorzieningen aanwezig zijn. In ‘Bernlef’ zelf is een kleine supermarkt en er zijn een aantal gezondheidszorg voorzieningen. Daarnaast worden er door de organisatie in ‘Bernlef’ activiteiten georganiseerd, veel van deze activiteiten zijn wekelijks en voor iedereen toegankelijk (Dignis, 2015).

3.4 Respondenten

In dit onderzoek zijn interviews gehouden met in totaal 10 mensen, deze waren allemaal ouder dan 50 jaar en woonachtig in ‘Bernlef’ (zie tabel 1). Om met bewoners van ‘Bernlef’ in contact te komen is eerst contact opgenomen met managers in ‘Bernlef’. Vervolgens zijn via werknemers van ‘Bernlef’ en door langs te gaan bij de bewoners respondenten benaderd. Tijdens de eerste kennismaking is uitgelegd wat het onderzoek inhoud en wat van de respondenten verwacht werd. Vervolgens hebben zij een informatiebrief gekregen (zie bijlage 2) waarin het onderzoek nog een keer staat uitgelegd.

Wanneer een bewoner in ‘Bernlef’ mee wilde werken aan het onderzoek is een afspraak gemaakt om een interview te houden.

Naam Geslacht Woonplek Leeftijd

1 Bos Vrouw Intern 70 – 80 jaar

2 Van Houten Vrouw Intern 80 – 90 jaar

3 Oegema Vrouw Intern 90 – 100 jaar

4 De Groot Man Intern 80 – 90 jaar

5 Karadag Vrouw Intern 70 – 80 jaar

6 Stoker Man Intern 90 – 100 jaar

7 De Vries Man Aanleunwoning 80 – 90 jaar

8 Visser Vrouw Aanleunwoning 80 – 90 jaar

9 Woltjer Vrouw Aanleunwoning 80 – 90 jaar

10 Brouwer Vrouw Huurder 50 – 60 jaar

Tabel 1 respondenten

3.5 Reflectie

De data die verzameld is representeert de ervaringen, relaties en gevoelens van maar een kleine groep mensen (Cope, 2010). In ‘Bernlef’ worden in totaal 111 appartementen verhuurd waar mensen

(16)

alleen of met zijn tweeën wonen (Dignis, 2015). De verzamelde gegevens in dit onderzoek hoeven niet te gelden voor iedereen. De respondenten in dit onderzoek zijn mensen die het over het algemeen leuk vinden om ergens aan mee te doen. Hierdoor kan het zijn dat de respondenten in dit onderzoek afwijken van de rest van de bewoners van woonservicecentrum ‘Bernlef’ waardoor een vertekend beeld van de deelname aan sociale activiteiten en het welzijn van de bewoners in ‘Bernlef’

ontstaat.

3.6 Transcriberen, coderen en analyseren

De interviews worden getranscribeerd, gecodeerd en geanalyseerd. De opgenomen interviews worden zo snel mogelijk na het interview uitgetypt (Dunn, 2005). Daarna worden de getranscribeerde interviews gecodeerd. Dit is gedaan met een proefversie van het programma MAXQDA. Aan de transcripten van de interviews kunnen in dit programma codes toegevoegd worden. Een stuk tekst kan bij meerdere thema’s passen en daarom ook vaker gecodeerd worden (Dunn, 2005). Het coderingsproces is onderhevig aan de interpretatie van de onderzoeker, omdat de onderzoeker bepaalt welke data bij een bepaalde code hoort en daardoor op een bepaalde manier wordt geïnterpreteerd (Cope, 2005).

De data wordt door de coderingen geordend, daarna kan de data geanalyseerd worden door de citaten van de respondenten die bij verschillende codes horen met elkaar te vergelijken. Door de relevante data te selecteren, ontstaan categorieën en patronen (Cope, 2010; Dunn, 2005) deze worden vervolgens aan de theorieën, genoemd in het theoretisch kader, gekoppeld.

(17)

4. Resultaten & Analyse

In dit hoofdstuk worden de gevonden resultaten weergegeven en wordt de empirische data

gekoppeld aan de theorieën genoemd in het theoretisch kader. Uit de data blijkt dat de respondenten vooral veel contacten binnen ‘Bernlef’ hebben. Buiten ‘Bernlef’ is er weinig contact, de ruimtelijke leeftijdssegregatie geven sommige bewoners wel een gevoel van isolatie, maar eenzaamheid wordt niet door veel respondenten ervaren. Veel respondenten nemen deel aan de activiteiten die

georganiseerd worden in ‘Bernlef’. Deze activiteiten zijn een mogelijkheid om mensen te ontmoeten en een sociaal netwerk te creëren. Door de bewoners worden deze activiteiten in de meeste gevallen erg positief ervaren. In ‘Bernlef’ worden ook intergenerationele activiteiten georganiseerd. Tijdens deze activiteiten hebben de verschillende leeftijdsgroepen echter geen gezamenlijk doel en geen gelijke status en vindt er geen persoonlijk contact tussen de ouderen en de jongeren plaats. De intergenerationele activiteiten worden door veel respondenten wel als erg leuk ervaren.

4.1 Wonen in ‘Bernlef’

In de interviews is als een van de eerste onderwerpen ‘Bernlef’ als woonplek aan de orde gekomen.

Alle respondenten zijn naar ‘Bernlef’ verhuisd omdat zij of hun partner zorg nodig hadden. De leeftijdsgrens die in ‘Bernlef’ wordt gesteld om er te mogen wonen is 55 jaar. Door deze opgestelde leeftijdsbarrière voldoet ‘Bernlef’ niet aan de aspecten die een ‘age-integrated society’ volgens Riley en Riley (2000) zou moeten hebben. Volgens Rosenberg en Everitt (2001) wordt dit soms als positief ervaren. De gemeenschappelijke ruimtes zoals de gangen, de hal en de lift in ‘Bernlef’ zorgen ervoor dat mensen elkaar veel tegenkomen. In het intramurale deel wordt door velen ervaren dat dit contact mensen samenbrengt en bijdraagt aan het woonplezier. Mevrouw Bos (70-80 jaar) verteld:

‘’Ja, ik vind het hier ook plezierig wonen ja. […] Want onderling heb je ook heel veel contact met de mensen.’’

Het contact met leeftijdsgenoten zorgt voor een gevoel van veiligheid en dit wordt door sommigen als prettig ervaren (Rosenberg & Everitt, 2001). Mevrouw Brouwer (50-60 jaar) verteld:

“Omgang met oude mensen vind ik ook prettig. Jongeren [hebben] toch […] hele andere levens […], omdat zij werken. Oude mensen die hebben het meestal al

gehad. […] Dat voelt misschien een stukje […] ja veiliger denk ik”

Uit de interviews komt naar voren dat veel ouderen niet vaak buiten ‘Bernlef’ komen. De voornaamste reden die hiervoor wordt genoemd is dat mensen de omgeving en de weg en buurtbewoners niet kennen. Het winkelcentrum Paddepoel is wel een voorziening waar nog af en toe gebruik van wordt gemaakt. Mevrouw Van Houten (80-90 jaar) antwoordt op de vraag wat de van de wijk Paddepoel vindt het volgende:

“Nou, zover ben ik nog niet gekomen, want ik ging anders niet [de wijk in]. Als ik, toen ik nog een beetje lopen kon, toen ik hier kwam […] ging ik […] naar Paddepoel om een beetje wat boodschappen te doen maar verder […] niet. Want

ik ken hier het dorp [Paddepoel] niet.’’

Mevrouw Oegema (90-100 jaar) zegt:

“Nou, veel contacten heb ik hier nog niet, he. In deze buurt niet, nee… Nee, alleen in de lift [van ‘Bernlef’]. En even op de gang.”

(18)

De mindere fysieke gezondheid van de bewoners van ‘Bernlef’ kan er volgens Hagestad en Uhlenberg (2005) toe leiden dat mensen weinig uit ‘Bernlef’ weg gaan, waardoor isolatie en eenzaamheid van de bewoners kan ontstaan. Deze isolatie wordt ervaren door mevrouw Brouwer (50-60 jaar), zij legt uit:

“Maarja goed je zit hier toch wel vrij […] geïsoleerd, omdat het toch een gebouw is. […] Ja kijk als je in een gewoon huis woont dan heb je toch […] dat je dan […] d’r

wat eerder uit gaat. En dat is hier wel minder.”

Meneer De Groot (80-90 jaar) zegt:

“ik heb alleen contact met dit huis”

De bewoners van ‘Bernlef’ hebben hun sociale contacten vooral binnen het woonservicecomplex. De ruimtelijke leeftijdssegregatie zorgt in ‘Bernlef’ echter voor veel respondenten niet voor eenzaamheid, omdat binnen ‘Bernlef’ vaak wel veel contact plaatsvindt. Hagestad en Uhlenberg (2005) geven verder in hun artikel aan dat door ruimtelijke segregatie van bepaalde groepen, in dit geval oudere generaties in een wooncomplex, vaak ook sociale segregatie plaatsvindt. Door de gestelde leeftijdsbarrière worden jongere mensen uitgesloten van wonen in ‘Bernlef’. Omdat de bewoners ook weinig buiten het complex komen vindt er in sommige gevallen institutionele leeftijdssegregatie plaats (Vanderbeck, 2007).

4.2 Activiteiten van de bewoners van ‘Bernlef’

Het tweede aspect van een ‘age-integrated society’ dat door Riley en Riley (2000) genoemd wordt is de mogelijkheid om samen te komen met verschillende generaties. De activiteiten die de bewoners van ‘Bernlef’ ondernemen kunnen volgens de ‘activity theory’ (Adams et al., 2010) ingedeeld worden in drie categorieën: informeel, formeel en solitair. De verschillende activiteiten die door bewoners van ‘Bernlef’ worden ondernomen zijn per categorie te zien in tabel 2. De vaste informele activiteiten die in ‘Bernlef’ georganiseerd worden zijn voor iedereen: de mensen in het verzorgde deel, de huurders, de mensen in de aanleunwoningen en de mensen van buiten het complex. Deze activiteiten bieden dus een mogelijkheid om mensen van verschillende leeftijden samen te brengen (zie ook Hagestad & Uhlenberg, 2005; Riley & Riley, 2000).

Informeel Formeel Solitair

Vaste activiteiten (2-4 keer per maand):

- Buurthuiskamer - Klaverjassen - kerkdiensten

- ouderen in beweging - sjoelen

- zangkoor - zanguurtje - bingo

Incidentele activiteiten:

- Muziek en theater optredens - Dagje weg

- Liedjes gezongen door kinderen bij speciale gelegenheden: Pasen, Kerst, Sint-Maarten

- Pannenkoeken eten bij een basisschool

- Cliëntenraad ‘Bernlef’

- Begeleiden van activiteiten

- Lezen - Breien

- Televisie kijken - Puzzelen - Wandelen

(19)

Tabel 2 activiteiten in 'Bernlef' (Dignis, 2015; interviews)

4.2.1 Solitaire activiteiten

Solitaire activiteiten worden door alle respondenten ondernomen. De meest voorkomende solitaire activiteiten zijn televisie kijken en lezen. Mevrouw Oegema (90-100 jaar) zegt over de solitaire activiteiten die zij onderneemt het volgende:

[Als] ik naar de televisie [kijk] en het is iets leuks, kan ik zo hard om lachen ook hoor. […]

Verder zegt mevrouw Oegema (90-100 jaar):

Ja, ik wil wel zo nu en dan op de hoogte blijven. Ja […] de krant, eventjes de laatste dingen [lezen]. En puzzelen doe ik ook wel. Een kruispuzzel dat vind ik wel

leuk. Als je dan opeens het woord weet, he? Dat vind ik wel leuk, dan heb je een letter, he? En dan krijg je opeens het woord.”

Meneer De Groot (80-90 jaar) geeft aan ook weleens te puzzelen:

“dan pak ik mijn puzzelboek maar weer. Ja, en dan [als] ik puzzel, hou ik mezelf een beetje [scherp]”

Door Adams et al. (2010) wordt aangegeven dat ontspannende activiteiten die mentaal uitdagend zijn een positief effect op het welzijn hebben. Uit bovenstaande citaten blijkt dat puzzelen een solitaire activiteit is die dit biedt. Daarnaast wordt televisie kijken genoemd als iets waar plezier aan wordt beleefd. Solitaire activiteiten dragen zo ook bij aan het welzijn en de mentale gezondheid van de bewoners in ‘Bernlef’ (Adams et al, 2010).

4.2.2 Informele activiteiten

Volgens Adams et al. (2010) zijn informele activiteiten het belangrijkst voor het vergroten van de leefbaarheid. Dit soort activiteiten biedt de mogelijkheid voor sociaal contact en zorgt er zo voor dat het welzijn en de gezondheid van mensen worden vergroot.

Door de meeste respondenten wordt aangegeven dat ze behoefte hebben aan de georganiseerde activiteiten. Voor veel bewoners van ‘Bernlef’ spelen de activiteiten een grote rol in het tegengaan van eenzaamheid en isolatie. Mevrouw Van Houten (80-90 jaar) verteld:

“[…] dat duurt maar een uur, maar dan ben je toch weer een uur kwijt. […] dan zie je mensen en dan kun je even praten. Maar niet dat je tussen die vier muren in

zitten blijft.”

Meneer De Vries (80-90 jaar) zegt:

“ja, hoe belangrijk is eeh ‘t, dat men zich niet eenzaam gaat voelen. […] hoe minder je betrokken bent bij allerlei dingen, ja hoe eenzamer je, voor mijn gevoel

althans, eeh gaat worden.”

Door naar georganiseerde activiteiten te gaan ontstaat de mogelijkheid om in contact te komen met mensen (zie ook Hagestad en Uhlenberg, 2005). Grefe (2011) en Allport (1954) geven aan dat een belangrijk aspect van georganiseerde activiteiten is dat deze vaker georganiseerd worden, zodat sociale relaties opgebouwd kunnen worden. Dit wordt ook zo ervaren door Mevrouw Van Houten (80-90 jaar):

(20)

“als er altijd vreemde komen dan ken je ze niet. Dan worden ze nooit dat je denkt nou ik vertrouw die vrouw […], maar als er altijd dezelfde komen dan is dat veel

beter en dat is ook veel leuker voor jezelf.”

Doordat dezelfde mensen vaak naar een bepaalde activiteit gaan ontstaat de mogelijkheid om elkaar beter te leren kennen. Door Berkman et al. (2000) wordt ook aangegeven dan sociale contacten belangrijker worden naarmate het contact vaker plaatsvindt en men elkaar langer kent. Dit sluit aan bij de uitspraak van Mevrouw van Houten die aangeeft dat wanneer dezelfde mensen bij de

activiteiten aanwezig zijn zij hen meer vertrouwd.

Wanneer positief sociaal contact plaatsvindt tijdens een activiteit is de kans groter dat dit een positief effect heeft op het welzijn en de gezondheid van de deelnemers (Adams et al., 2010; Berkman et al., 2000) De positieve invloed die de activiteiten hebben op de deelnemers wordt duidelijk door wat Mevrouw Bos (70-80 jaar) zegt:

“Ja, dat is […] een hele gezellige sfeer, ja ja. Daar knappen mensen eigenlijk helemaal op, dan kunnen ze er weer even een hele week tegen. […] tenminste, zo

ervaar ik dat”

Door deel te nemen aan activiteiten zijn de bewoners weer even onder de mensen. Bovenstaand citaat geeft aan dat de activiteiten een positief effect kunnen hebben op langere termijn en niet alleen tijdens de activiteit. De positieve invloed van sociaal contact tijdens activiteiten wordt beschreven door meneer Stoker (90-100 jaar), in dit geval gaat het over het Shanti-koor dat vaker komt zingen in ‘Bernlef’:

“Die hebben allemaal van die mooie liedjes. Daar ken ik verscheidene van en dan zing ik mee. […] En toen was de pauze en toen komt [de dirigent] naar me toe en hij zegt: meneer wat heeft u een mooie stem. Ik zeg meent u dat echt? Hij zegt ja.

Kijk en dat zijn leuke dingen […] om aan te horen. […] ik meende dat volgende week weer een koor kwam. Maar dat houdt je nog op de been. Eerlijk waar hoor.

Eerlijk. Als je die bekende liedjes die wij vroeger ook altijd zongen. […] dan begin je helemaal op te leven. […] dat brengt je er helemaal weer bovenop. Hartstikke

mooi.”

Door naar het Shanti-koor te gaan, ontstond contact tussen de dirigent van het koor en een bewoner van ‘Bernlef’. Door het compliment dat de dirigent maakt over de stem van meneer Stoker geeft hem een positief gevoel. Wahrendorf et al. (2008) geven aan dat als men tijdens een activiteit iets doet wat men goed kan dit kan zorgen voor een groter zelfvertrouwen. Op deze manier zou een activiteit kunnen bijdragen aan het welzijn en de gezondheid van mensen. Uit onderstaand citaat komt naar voren dat georganiseerde activiteiten voor mevrouw Bos (70-80 jaar) bijdragen om het leven leuker te maken:

“Dus, eigenlijk is het doel […] om het leven zo gezellig mogelijk te maken. Dat is onze optie.”

Door naar activiteiten te gaan wordt het leven gezelliger. Activiteiten bieden de mogelijkheid om onder de mensen te komen. Adams et al. (2010) geven aan dat een plezierige omgeving bijdraagt aan een gevoel van welzijn (Adams et al., 2010).

Twee bewoners van het aanleuncomplex vinden dat er te weinig activiteiten georganiseerd worden.

Door de respondenten in het aanleuncomplex wordt aangegeven dat sociaal contact hier niet zo snel

(21)

tot stand komt. Deze sociale contacten worden door meneer De Vries (80-90 jaar) wel gemist, hij verteld:

“Er komen nieuwe mensen in en eeh je groet maar kennismaken daarmee, dan moeten ze echt naast je komen wonen. Maar he eeh dat vind ik een minpunt en

eeh men wil dus graag een koffiemorgen organiseren, maar dat wordt dus ook door de activiteitencommissie nu twee keer in de week gedaan. […] ik zou […]

eigenlijk willen dat dus 1 keer in de maand of 1 keer in de twee maand een soort kennismaking […] met nieuwe bewoners [wordt georganiseerd]. Ja, […] om wat

meer saamhorigheid te krijgen. Mensen met mekaar in contact te brengen en dergelijke.”

Uit dit citaat blijkt dat meneer De Vries een georganiseerde activiteit als mogelijkheid ziet om meer contact tussen de bewoners van de aanleunwoningen te ontwikkelen. Dit zou volgens hem ook kunnen leiden tot meer saamhorigheid, ook volgens de literatuur zorgt sociaal contact voor een gevoel van verbondenheid (Hwang et al., 2008; Berkman et al., 2000; Uhlenberg, 2000).

Verbondenheid zorgt vaak voor een groter gevoel van welzijn en kan een positieve invloed hebben op de leefbaarheid van de omgeving (Leidelmeijer & Kamp, 2003).

Mevrouw Woltjer (80-90 jaar) ook bewoonster van de aanleunwoningen ervaart ook dat er te weinig activiteiten worden georganiseerd. Zij geeft het volgende aan:

“[…] activiteiten [zijn er wel]. Muziek, of wat dan ook. Maar ik vind het eigenlijk, ja. Die bejaardenhuizen die krimpen in. Er is te weinig voor oudere mensen! Want

[…] wat is er zondag nou. Pinksteren is er niks. Pasen is er niks. […] Ze hebben ’s avonds hier nooit wat. Nooit. Helemaal niks. Dat is gewoon dicht ’s avonds. Dat is

gewoon zonde”

De behoefte om deel te nemen aan activiteiten is er wel, maar de mogelijkheid hiertoe wordt niet altijd geboden.

4.2.3 Formele activiteiten

Een aantal bewoners in ‘Bernlef’ neemt deel aan activiteiten van formele aard. Eén van de respondenten maakt deel uit van de cliëntenraad. Participatie hierin zorgt voor betrokkenheid bij de belangen van de bewoners en verantwoordelijkheid om in deze belangen te behartigen. Door Cohen (2004) wordt aangegeven dat dit verantwoordelijkheidsgevoel vaak een positieve uitkomst op het welzijn heeft. Ook vrijwillige betrokkenheid bij activiteiten is een formele activiteit die voor sommige ouderen belangrijk is. Door voor een ander van betekenis te zijn groeit het gevoel van eigenwaarde en het zelfvertrouwen (Movisie, 2015).

4.2.4 Beperkende factoren voor deelname aan activiteiten

Er zijn ook negatieve ervaringen die men kan ondervinden tijdens activiteiten. Door Adams et al.

(2010) en Berkman et al. (2000) wordt uitgelicht dat met een groot sociaal netwerk de kans op minder leuke sociale contacten toeneemt. Tijdens de activiteiten ontmoeten mensen elkaar en in een aantal gevallen zorgt dit voor vervelende situaties. Mevrouw Visser (80-90 jaar) geeft aan:

“Op de woensdag middag […] is er klaverjassen. Vroeger was d’r ook […] jokeren […] maar dan […] was d’r één, […] de rotte appel in dat groepje, en die verpeste

het voor een ander. En ja op een bepaald moment […] blijven ze [dan] weg.”

(22)

De conflicten die tijdens een activiteit kunnen ontstaan (zie ook Cohen, 2004), kunnen als gevolg hebben dat mensen wegblijven van activiteiten. Vervolgens is in deze situatie de activiteit verdwenen. Hierdoor worden mogelijkheden voor sociaal contact beperkt.

Een andere situatie waarbij mensen van deelname worden uitgesloten is omdat de activiteiten geld kosten. Hierover wordt door meneer De Vries (80-90 jaar) gezegd:

“Nou en dan de kosten van de activiteit die jij, die geboden wordt. En dan is 5 euro, dat is niet veel, maar er zijn heel veel mensen die ja of van hun AOW of een klein pensioentje [dat moeten betalen]. Ja, [een] man en vrouw […] die stonden al

voor de deur en eh ja zegt ie: dat is een tientje, dat is een tientje. Nee hoor, die draait zich weer om”

Doordat de activiteiten geld kosten, is voor sommige mensen deelname niet mogelijk. Volgens de Hwang et al. (2008) moeten beperkende factoren zoveel mogelijk worden geminimaliseerd. Wanneer bewoners in ‘Bernlef’ worden uitgesloten van activiteiten, krijgen zij niet de mogelijkheid om hier sociale contacten te ontwikkelen. Wanneer men niet in staat is een sociaal netwerk op te bouwen ontstaat de kans op vereenzaming en isolatie (Adams et al., 2010; Berkman et al., 2000).

4.3 Intergenerationeel contact van de bewoners van ‘Bernlef’

Zoals aangegeven door Vanderbeck (2007) en Sanchez (2007) kan intergenerationeel contact binnen en buiten de familie plaatsvinden. Voor de bewoners van ‘Bernlef’ speelt vooral intergenerationeel contact binnen de familie een grote rol. De kinderen, kleinkinderen en soms achterkleinkinderen zijn in veel gevallen voor de ouderen belangrijke contacten buiten het woonservicecentrum. De informele activiteiten die door de ouderen ondernomen worden zijn vaak met familie.

4.3.1 Intergenerationeel contact binnen ‘Bernlef’

In ‘Bernlef’ wonen mensen van verschillende leeftijden, zo wonen er mensen van in de 50, 60, 70, 80, 90 jaar en over de 100 jaar oud. Sanchez (2007) en Vanderbeck (2007) stellen dat een generatie bepaald wordt door leeftijd, gedeelde ervaringen en interpretaties van gebeurtenissen. Tussen bewoners in ‘Bernlef’ kunnen grote leeftijdsverschillen zitten, waardoor gebeurtenissen in de geschiedenis anders zijn ervaren. De ‘ouderen’ in ‘Bernlef’ behoren dus tot verschillende generaties.

Hoewel aangegeven wordt door respondenten dat iedereen die in ‘Bernlef’ woont oud is, zetten een aantal mensen zich ook af tegen de ‘groep’ waar ze mee wonen. Mensen voelen zich anders dan de rest. Meneer De Vries (80-90 jaar) zegt:

“Maar misschien is dat ook een drempel in die zin van dat Bernlef heeft dus de naam als verzorgingstehuis en dat verzorgingstehuis eh.. daar […] blijft eigenlijk niks van over. Maar die naam die zit er wel nog steeds aan verbonden. Het is nog steeds een verzorgingstehuis. En net als ik dus in het begin dat ik, dat toen ik hier in deze eh… flat kwam […] het gevoel had ik […] tussen de verzorgenden, mensen met een rollator [ te komen] en.. dan eigenlijk daar niet bij willen horen, weet je

wel.”

In de aanleunwoningen wonen over het algemeen mensen die zelfstandiger zijn dan de mensen in het intramurale deel van ‘Bernlef’. Uit het citaat van meneer De Vries blijkt dat de naam van

verzorgingstehuis nog aan ‘Bernlef’ vast zit en dat dit bewoners van het aanleuncomplex weerhoudt om bijvoorbeeld mee te doen aan activiteiten. Meneer De Vries (80-90 jaar) geeft dan het volgende aan:

(23)

“ Meedoen met activiteiten en die bezoeken […] kan er wel toe leiden dat [er]

betere contacten komen”

Hieruit blijkt dat meneer De Vries activiteiten als een mogelijke manier ziet om contacten tussen bewoners van het aanleuncomplex en intramurale bewoners van ‘Bernlef’ te genereren. Door verschillende groepen in contact te brengen ontstaat vaak meer empathie voor elkaar (Pettigrew &

Tropp, 2008). Het gedrag van mensen die zich afzetten tegen de groep zou hiermee verholpen kunnen worden.

4.4 Intergenerationele activiteiten in ’Bernlef’

Door Grefe (2011) en Pettigrew et al. (2011) wordt aangegeven dat activiteiten moeten worden aangemoedigd door autoriteiten, zoals het verzorgingstehuis en de overheid. In ‘Bernlef’ worden de activiteiten georganiseerd en ondersteund door het woonservicecentrum (Dignis, 2015). In het rapport van Movisie door Van De Maat et al. (2015) komt naar voren dat ook gemeenten hier steeds meer mee bezig zijn. Woonservicecentrum ‘Bernlef’ heeft een samenwerkingscontract met een nabijgelegen basisschool. De kinderen van deze basisschool komen een aantal keer per jaar met bijzondere gelegenheden zoals: Sint-Maarten, Kerst en Palmpasen langs in het intramurale deel van

‘Bernlef’ om liedjes te zingen voor de bewoners. De bewoners in ‘Bernlef’ ervaren dit als erg leuk:

Mevrouw Bos (70-80 jaar) zegt:

“als die kinderen ook met Sint Maarten en met Sinterklaas komen, jaa dat is schitterend hoor die kinderen zijn ook uitgelaten”

Meneer De Groot (80-90 jaar) verteld:

Kijk en dan is [ben ik] weer gek he. Dan maak je weer lol, en dat komt, dan gaat de boel weer helemaal los. En dan doen we gek met mekaar.”

De bewoners genieten ervan dat de kinderen langskomen. De samenwerking tussen ‘Bernlef’ en de basisschool zorgt ervoor dat ouderen en kinderen vaker met elkaar vaker per jaar tegenkomen.

Meneer Stoker (90-100 jaar) zegt hierover:

“Die [kinderen] komen dan bij de koffietafel. […] dan gaan ze zingen, paasliedjes en kerstliedjes. Nou daar ben ik altijd bij hoor. Dat vind ik heel leuk. […] Die kinderen hebben dan contact met de ouwe mensen. Dat is heel belangrijk. Voor de

kinderen en voor mij.”

Op de vraag waarom dat dan zo belangrijk is voor hem antwoord meneer Stoker (90-100 jaar):

“Omdat je niks meer hebt… Dan komt zoiets en dan leef je helemaal op. Heerlijk dat die kindertjes daar bij de tafel staan te zingen voor de ouwe mensen.

Fantastisch!”

Tijdens deze activiteiten komt er echter geen persoonlijk contact tussen de kinderen en de bewoners van ‘Bernlef’ tot stand. De kinderen komen langs en zingen liedjes en gaan dan weer door naar een andere verdieping. Hierdoor ontstaat niet de mogelijkheid tot intergenerationeel contact en blijven de effecten die dit contact kunnen hebben uit. Uit de interviews blijkt echter wel dat de bewoners van ‘Bernlef’ het erg leuk vinden dat er kinderen langskomen.

Tijdens de intergenerationele activiteiten in ‘Bernlef’ vindt er geen samenwerking tussen de mensen van de verschillende generaties plaatsvindt. Ook is het niet zo dat de ouderen en de kinderen tijdens deze activiteiten een gelijkwaardige status hebben. De rollen zijn verdeeld, namelijk: de kinderen

(24)

zingen liedjes en de ouderen luisteren (zie ook Grefe, 2011). Deze vorm van intergenerationele activiteiten is niet optimaal voor het ontwikkelen van intergenerationeel contact. Meneer De Vries (80-90 jaar) en Mevrouw Visser (80-90 jaar) vinden dit jammer:

“Nou, en dat is juist het jammere van de activiteiten die hier ontplooid worden…

Daar zie je nou nooit geen jongeren bij. […] We zijn alle twee wel gek met kinderen en […] we kunnen ook alle twee heel goed met kinderen overweg. Maar

ja, […] die contacten die vind je hier niet. En eh.. met de Pasen dan komen ze hier van de school eh… met een groep kinderen […] of met Sint Maarten komen ze hier

met een groep, of met de kerst komen ze hier met een groep, he. Maar ze gaan even bij de afdelingen langs en.. nou en dat is het dan...”

Dit geeft aan dat er ook bij de ouderen vraag is naar intergenerationele activiteiten die wel faciliteren in het ontwikkelen van intergenerationeel contact. Activiteiten waarbij de verschillende generaties samenwerken, een gemeenschappelijke status hebben en die vaker plaatsvinden zouden in dit geval misschien beter aansluiten bij de wensen van deze bewoners.

Er zijn ook vormen van intergenerationele activiteiten waarbij de deelnemers wel een gezamenlijk doel en een gelijke status hebben. Zoals gezegd zijn de informele activiteiten meestal voor iedereen toegankelijk. Het is echter zo dat vooral de oudere mensen hierop afkomen, maar enkele deelnemers zijn van een jongere leeftijd. Op de vraag wie er naar deze activiteiten komen zegt mevrouw Bos (70- 80 jaar):

“Nou ook mensen eigenlijk waar je niet van verwacht dat ze hier zouden komen.

Ja, niet die hele jongen dat bedoel ik niet, maar toch ook een beetje middelbare leeftijd. […] Ja die komen hier dan ook wel is […] even. Of die komen met een oude

moeder of vader hierheen”

Tijdens deze activiteiten is er de mogelijkheid om in contact te komen met elkaar in de pauzes.

Mevrouw Bos (70-80 jaar) verteld:

“als ik […] een idee heb van dat lijkt me een leuke vrouw, dat ik daar dan leuk contact mee heb dan nodig ik ze wel uit. En dat doet die vrouw dan ook wel bij mij

of bij een ander. Ja, dat doen ze dan wel. En dan ga ik er wel op in. [Dan ga ik bijvoorbeeld] bij die mevrouw even koffie drinken of dat zegt zou je met mij wel

een keer de stad in willen. Nou dan doe ik dat.”

Hieruit blijkt dat tijdens de activiteiten contact met tot stand kunnen komen die ook buiten de activiteiten plaatsvinden. Naarmate contact vaker plaatsvindt en in verschillende situaties wordt het belangrijker waardoor het ook een grotere invloed heeft op het welzijn en de gezondheid van mensen (Berkman et al., 2000). Maar omdat er nauwelijks kinderen en jongeren naar de georganiseerde activiteiten in ‘Bernlef’ komen is de kans dat tussen deze generaties en de ouderen contact ontstaat niet groot. De reactie van Mevrouw Van Houten (80-90 jaar) op een vraag over welke jongere generaties samen activiteiten gedaan kunnen worden, is als volgt:

“Die nog in zo´n kleuterschool en zo´n peuterschool gaan. Nee, ‘t hoeven niet van die hele grote te wezen. Die willen toch niet luisteren. Die vliegen wat tegen mekaar an die vinden t mooi dat ze hier bennen maar verder de rest ook niks.

Maar die kleintjes, ja die nemen t echt op”

(25)

Aangegeven wordt dat er meer empathie is voor kinderen dan voor jongeren. Kinderen komen regelmatig langs in ‘Bernlef’. Daarentegen vindt er tussen de ouderen in ‘Bernlef’ en jongeren weinig contact plaats. Wanneer meer contact met jongeren plaats zou vinden, zouden de ouderen ook over deze groep positiever zijn volgens de contacttheorie (Pettigrew & Tropp, 2008). Door meer intergenerationele activiteiten te organiseren waarbij dezelfde groepen vaker samenkomen en samenwerken en een gelijke status hebben tijdens de activiteit, zou dit verwezenlijkt kunnen worden.

(26)

5. Conclusie

Uit dit onderzoek blijkt dat de bewoners van ‘Bernlef’ in zekere mate sociale leeftijdssegregatie ervaren. De isolatie die ruimtelijke leeftijdssegregatie met zich mee kan brengen wordt door een aantal bewoners ondervonden. Bewoners van ‘Bernlef’ komen weinig buiten het woonservicecentrum en jongere generaties komen volgens de ouderen niet snel in ‘Bernlef’. De eenzaamheid die ook een gevolg kan zijn van ruimtelijke leeftijdssegregatie wordt door veel respondenten juist niet ervaren, omdat er in ‘Bernlef’ onderling veel contact is.

De activiteiten die georganiseerd worden, worden vooral bezocht door oudere generaties, en af en toe wat jongere mensen. De activiteiten in ‘Bernlef’ faciliteren in het ontwikkelen van sociale connecties en het opbouwen van een sociaal netwerk. Tijdens de activiteiten kunnen de bewoners in contact komen met mensen van binnen en buiten woonservicecentrum ‘Bernlef’. Hierdoor hebben de activiteiten een positief effect op de sociale integratie van de bewoners. Naar de vaste informele activiteiten komen volgens de respondenten vaak dezelfde mensen waardoor langdurig contact kan ontstaan. De sociale contacten, die bij de activiteiten kunnen ontstaan, zorgen voor een gezelliger en leuker leven volgens de bewoners en dragen zo bij aan een betere leefbaarheid in ‘Bernlef’. Dit heeft volgens (Berkman et al., 2000) een grotere positieve invloed op het welzijn en de gezondheid van ouderen.

Naar de vaste informele activiteiten komen vaak alleen ouderen. In ‘Bernlef’ worden ook intergenerationele activiteiten georganiseerd. Woonservicecentrum ‘Bernlef’ heeft een samenwerkingsverband met een basisschool, waardoor vaker activiteiten met ouderen en kinderen plaatsvinden. Tijdens deze activiteiten is er echter geen gezamenlijk doel en hebben de verschillende leeftijdsgroepen geen gelijke status. Daarnaast vinden er niet vaak activiteiten met dezelfde groepen plaats, hierdoor is de kans klein dat er persoonlijk contact tussen de verschillende generaties plaatsvindt (zie ook Grefe, 2011; Pettigrew et al., 2011). De intergenerationele activiteiten die georganiseerd worden zullen moeten veranderen om een groter effect op sociale en intergenerationele integratie in de samenleving te creëren. Zo kan ook meer empathie voor een andere leeftijdsgroep ontstaan (Pettigrew & Tropp, 2008).

Uit de interviews komt naar voren dat de georganiseerde activiteiten door de respondenten vaak positief worden ervaren. In de toekomst zou er vervolgonderzoek gedaan kunnen worden naar wie de sociale functie kan overnemen van de verdwijnende verzorgingstehuizen, omdat blijkt dat georganiseerde activiteiten helpen bij het ontwikkelen van sociaal contact. Het hebben van sociale contacten voor ouderen binnen en buiten een woonservicecentrum is van waarde voor het welzijn en de gezondheid van ouderen (Adams et al., 2010; Berkman et al., 2000; Cohen 2004). Het interessant om te onderzoeken hoe gestimuleerd kan worden dat deze activiteiten intergenerationeel van aard zijn. Hierbij moet gelet worden op de eerder genoemde aspecten door Grefe (2011) en Pettigrew et al. (2011) waaraan intergenerationele activiteiten, om een groter positief effect te hebben op de sociale intergenerationele integratie van de bewoners in de samenleving te genereren. Met het oog op het beleid dat gevoerd wordt in Nederland, het scheiden van wonen en zorg, en stimulering van ouderen om langer thuis te blijven is dit belangrijk. De sociale integratie van intergenerationele aard kan de verbondenheid en welzijn van de mensen in onze samenleving vergroten, waardoor de leefbaarheid van de woonomgeving vergroot wordt (Leidelmeijer & Kamp, 2003).

(27)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is goed dat er gezegd wordt, dat er meer en kwalitatief beter gebouwd moet worden. In de verschillende hoofdstukken zou het wat meer aandacht kunnen krijgen. De soorten en

Werk aan een ondersteunende en warme relatie met je kind; dit kan door goed te kijken en goed te luisteren naar wat je kind nodig heeft en daarop in te gaan.. Kinderen hebben

Moeten we de euthanasiewet, die zoveel verwarring geeft in de hoofden van patiënten en zorgverleners, niet in vraag durven stellen en positief advies geven aan een wet betreffende

Velen van de eerder bedoelde critici, waaronder Henry Mintzberg, zeggen echter dat het proces van strategische besluitvorming in de praktijk niet volgens een dergelijk

Binnen Nederland bestaat al jaren een groot draagvlak voor cannabisregulering, maar het mocht niet van het buitenland.. Nu is er eindelijk ook binnen de interna- tionale

Verpleegkundigen en praktijkondersteuners (POHs) die weleens contact hebben met het zorgkantoor voor het regelen van verpleeghuiszorg zijn veelal (67-89%) positief over dit contact

Het doel van de extra maatregelen is dat we verspreiding van de bacterie naar andere patiënten in het ziekenhuis willen

Na drie complete series MRSA kweken (genomen met steeds één week ertussen), waarvan de uitslag negatief is (dus geen MRSA meer), zijn isolatiemaatregelen bij opname of behandeling