• No results found

De ontwikkeling van de rundvleesproduktie op een akkerbouwbedrijf : resultaten van een akkerbouwbedrijf met rundvleesproduktie 1958 t/m 1973

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ontwikkeling van de rundvleesproduktie op een akkerbouwbedrijf : resultaten van een akkerbouwbedrijf met rundvleesproduktie 1958 t/m 1973"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

C. Kop No. 3 . 6 1

DE O N T W I K K E L I N G V A N DE R U N D V L E E S P R O D U K T I E

OP EEN A K K E R B O U W B E D R I J F

R e s u l t a t e n van e e n a k k e r b o u w b e d r i j f

met r u n d v l e e s p r o d u k t i e 1 9 5 8 t / m 1 9 7 3

J a n u a r i 1 9 7 6

t Zé S

DENHMQ

£

*- i.'o , , . - , , - i i T f/ sy BBUOTHEEK .

L a n d b o u w - E c o n o m i s c h I n s t i t u u t

A f d e l i n g L a n d b o u w

(2)

Inhoud

Biz.

WOORD VOORAF 5 1. INLEIDING 7 2. DE BEDRIJFSSITUATIE 8

2.1 Grondsoort, geschiktheid van de grond voor akker-bouwgewassen en grasland, verkavelingssituatie,

oppervlakte 8 2.2 Eigendom en pacht 8

2.3 Bouwplan 8 2.4 Kg-opbrengst per ha van enige akkerbouwgewassen 9

2.5 Bewerkingskosten 11 a. Arbeid 1 1

b. Werktuigen 1 1

c. Werktuigkosten 13 d. Werktuigkosten per ha cultuurgrond 15

e. Werk door derden 15 f. Bewerkingskosten per ha cultuurgrond 17

3. DE RUNDVLEESPRODUKTIE 18 3.1 Ontwikkeling van de rundveestapel 18

3.2 Vaarzen 19 3.3 Ossen 21 3.4 Stieren 21 3.5 Kalveropfok 25 4. DE BETEKENIS VAN DE RUNDVLEESPRODUKTIE VOOR HET

BEDRIJF 29 4.1 Aandeel van grasland + voedergewassen in de

to-tale oppervlakte 29 4.2 Aandeel van de arbeid t.b.v. de

rundvleesproduk-tie in de totale arbeidsbehoefte 29 4.3 Kosten en opbrengsten van de rundveehouderij;

arbeidsinkomen per uur 30 4.4 Aandeel van het arbeidsinkomen uit de

rundvlees-produktie in het totale arbeidsinkomen 32 4.5 De betekenis van de rundvleesproduktie voor dit

akkerbouwbedrij f 33 SAMENVATTING EN CONCLUSIES 36

(3)

Woord vooraf

Van oudsher is de rundvleesproduktie op akkerbouwbedrijven in Zuidwestelijk Nederland van grote betekenis geweest. Ondanks gro-te gro-technische en economische veranderingen in de afgelopen jaren heeft het mestvee zich kunnen handhaven. Op een aantal akkerbouw-bedrijven heeft de rundvleesproduktie zelfs een zodanige uitbrei-ding ondergaan, dat van een gespecialiseerde produktietak kan worden gesproken.

Eén van deze akkerbouwbedrijven met een aanzienlijke mestvee-stapel, is sinds 1958 bij het LEI in administratie. In deze pu-blikatie wordt de invloed van de rundvleesproduktie op het be-drijfsresultaat van dit bedrijf nader geanalyseerd. Voorts wordt een beschrijving gegeven van de ontwikkeling van dit bedrijf ge-durende genoemde periode, waaruit blijkt op welke wijze de

be-trokken akkerbouwer zijn bedrijfsvoering heeft aangepast aan de veranderde omstandigheden alsmede op welke wijze de akkerbouw en de rundvleesproduktie op elkaar zijn afgestemd.

Door middel van deze publikatie wordt beoogd zowel de betrokken akkerbouwers als de voorlichtingsdienst meer inzicht te geven in dit bedrijfssysteem van akkerbouw met rundvleesproduktie.

Een woord van dank aan de betreffende akkerbouwer voor het ter beschikking stellen van zijn gegevens is hier zeker op zijn plaats.

Deze publikatie is opgesteld op de afdeling Landbouw door C. Kop van de Sectie Rundveehouderij.

De Adjunct-Directeur,

t//te*

(4)

1. Inleiding

Het akkerbouwbedrijf waarop dit rapport betrekking heeft is gelegen in West-Brabant.

Voordat het bedrijf door de vader werd overgedragen aan zijn zoon, was het een gemengd akkerbouwbedrijf met een voor die tijd groot aantal stuks melkvee met daarbij behorend jongvee en ook nog wat mestvee (ossen).

Naarmate de gezinsleden het bedrijf verlieten, verdwenen ook langzamerhand de melkkoeien. Bij de overname van het bedrijf door de zoon in 1957 waren er nog slechts 5 melkkoeien en een klein aantal stuks mestvee.

In 1958 werd het bedrijf door de Rijkslandbouwvoorlichtings-dienst aangezocht te willen deelnemen als akkerbouwstudiebedrijf met een bedrijfseconomische boekhouding van het LEI.

Toen in 1962 door het LEI een onderzoek werd ingesteld naar de

rentabiliteit van de rundvleesproduktie op akkerbouwbedrijven werd ook dit bedrijf weer bereid gevonden hieraan deel te nemen. Om het gehele bedrijfsgebeuren goed te kunnen overzien bleef de bedrijfs-economische boekhouding gehandhaafd, zodat wij over een reeks van jaren (1958 t/m 1973, 16 jaar) zowel de beschikking hebben over de boekhoudgegevens als over de technische gegevens.

Allereerst wordt in hoofdstuk 2 een algemeen overzicht gegeven van het bedrijf, alsmede van de ontwikkeling van het bouwplan, van de fysieke opbrengsten van akkerbouwgewassen en de ontwikke-ling van de bewerkingskosten.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 uitvoerig ingegaan op de ontwik-keling en de resultaten van de rundvleesproduktie, terwijl in het laatste hoofdstuk de betekenis van de rundvleesproduktie voor dit akkerbouwbedrijf nader wordt geanalyseerd.

(5)

2. De bedrijfssituatie

2.1 G r o n d s o o r t , g e s c h i k t h e i d van de g r o n d v o o r a k k e r

-b o u w g e w a s s e n en g r a s l a n d , v e r k a v e l i n g s s i t u a t i e ,

o p p e r v l a k t e

Het bedrijf beschikt thans over 73,10 ha cultuurgrond, waarvan

61,80 ha u i t zeeklei b e s t a a t en 11,30 ha u i t zandgrond.

In het percentage a f s l i b b a a r h e i d van de zeeklei z i j n grote v e r

-s c h i l l e n waar t e nemen:

van 18 t o t 20% a f s l i b b a a r : 18,00 ha;

van 20 t o t 30% a f s l i b b a a r : 15,00 ha;

van 30 t o t 50% a f s l i b b a a r : 10,80 ha;

van 40 t o t 55% a f s l i b b a a r : 18,00 ha.

De zandgrond (kadastraal 13,40 h a ) , waarop de bedrijfsgebouwen

z i j n gevestigd, i s gelegen in de dorpskern.

De overige percelen zijn gelegen op een afstand van 5 à 6 km van

de bedrijfsgebouwen. Deze veraf gelegen percelen z i j n bovendien

zeer moeilijk te bereiken, daar de wegen worden gekruist door

voorrangswegen.

Het perceel van 18 t o t 20% a f s l i b b a a r heeft een zeer dunne k l e i

-laag op zand en i s minder vlak gelegen. Bij slechte

weersomstan-digheden heeft men er w a t e r o v e r l a s t . De overige percelen z i j n van

r e d e l i j k goede k w a l i t e i t en uitstekend geschikt voor de verbouw

van vrijwel a l l e akkerbouwgewassen.

Op het bedrijf i s een loods aanwezig voor de berging van de

werktuigen; de overige bedrijfsgebouwen z i j n in hoofdzaak

inge-r i c h t vooinge-r de pinge-roduktie van inge-rundvlees (zie hoofdstuk 3, 3 . 1 ) .

2.2 Eigendom en p a c h t

Van d e . t o t a l e bedrijfsoppervlakte (kadastr. 78,35 ha) i s 37%

eigendom, de r e s t i s bijgepacht van 4 v e r s c h i l l e n d e eigenaren.

Zowel woonhuis a l s bedrijfsgebouwen z i j n eigendom.

2.3 Bouwplan

Het aantal verbouwde akkerbouwgewassen is in de loop der jaren sterk verminderd.

Exclusief de voedergewassen, was dit aantal in 1958 nog 10 en in 1973 nog slechts 5 gewassen. Het aandeel van aardappelen en sui-kerbieten heeft in vergelijking met 1958 een kleine uitbreiding ondergaan, maar het vlas heeft langzamerhand plaats moeten maken

(6)

In 1972 is het areaal conservengewassen sterk teruggelopen en heeft men voor het eerst graszaad in het bouwplan opgenomen.

Een volledig bouwplanoverzicht staat in bijlage 1 vermeld.

Grafiek 2.1 Bouwplan in % van de oppervlakte cultuurgrond

aszaad

58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

2 . 4 K g - o p b r e n g s t p e r h a v a n e n i g e a k k e r b o u w g e w a s s e n De k g - o p b r e n g s t e n p e r ha z i j n van j a a r t o t j a a r s t e r k v a r i ë r e n d , wat v o o r a l z i j n o o r z a a k v i n d t i n h e t minder goede p e r c e e l k l e i -g r o n d , -genoemd i n 2 . 1 . I n 1960 b . v . m i s l u k t e a . -g . v . w a t e r o v e r l a s t h e t gewas a a r d a p p e l e n v o l l e d i g ( z i e t a b e l 2 . 1 ) . I n de j a r e n 1959,

(7)

ca 3 CU 60 a o . o u eu ,*s . ü B cd cd C ^ o o > eu • a e cd > cd J 3 M CU Cu ß CU 00 e <U M , 0 CX O 60 eu « eu t—t CU a o. co crj

<

cu oo u cu e o 00 o o o in -cf LO O O r-CO co o o o m N O -3-r^ r~ ON m m VD m CN ~ i co m sf co vO o O N CS NO m o CO en cc m CN 0 0 r~ r^ -er CM en -cf ON -ef NO oo CN NO -cf oo NO O CN m r^ in NO oo -Cf -ef o en o m m ON ~-ON m 0 0 o -cf CN -3-O -3-O -3-O 00 o — O O O ND O NO 00 CT. O -cf -cf vO

NO m -er — -er -er CN CM CM O O O CN O -1 J) ,-ct -er CM — r-~ -cf -er -er c o o ON oo CM O co NO -Cf O CM m -er en en en a\ en oo o en CM en NO oo o CM en —. — ON m -er > > 4-1 O o o m -Cf oo en -Cf ON en 0 0 <er oo oo en 0 0 CM CN NO -er

>

>

•P r— 00 oo en ND m o -er O N m en m o vO •—• CM _-CM O CM CO ON -Cf m CM r-~ ON en en -er 0 0 -Cf ON ~--Cf -Cf m en 00 -ef CM NO -ef m ON ON m -Cf m <r V D -ef r-~ — N O m en r~ ON -ef __ m r-~ -Cf m ~--cf -ef -er ON -er m o o en -Cf CM CM oo -ef oo u-i ON ON m ON o NO ON _ NO ON CN NO ON en NO ON -Cf NO ON in NO ON N O NO ON r~ NO ON 0 0 NO ON O N vO ON CM O N u 43 ü o ^ u CU > cu • o I-I cu >

(8)

Grafiek 2.2 Oppervlakte cultuurgrond Ha O U 70 60 50 40 JU 20 10

-5 8 / -5 9 / 6 0 / 6 1 / 6 2 / 6 3 / 6 4 / 6 -5 / 6 6 / 6 7 / 6 8 / 6 9 / 7 0 / 7 1 / 7 2 / 7 3 / 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 2 . 5 B e w e r k i t i g s k o s t e n a. Arbeid

De op het bedrijf aanwezige arbeidskrachten zijn verminderd van 3,5 tot 2 v.a.k. Deze daling vond plaats in 1962 toen een gedeel-te van de handenarbeid werd overgenomen door machines (loonwerk). In dit jaar werd voor het eerst een gedeelte van de suikerbieten machinaal gerooid en in 1964 het gehele areaal. Hetzelfde was het geval met de aardappelen; in 1961 werden deze gerooid met de werpradrooier, in 1962 met de voorraadrooier en in 1963 met de zakkenrooier. In 1967 werd door pacht de oppervlakte cultuurgrond aanzienlijk vergroot, ni. met 63% (zie grafiek 2.2). Deze uitbrei-ding had geen gevolgen voor het aantal v.a.k. Dit aantal bleef namelijk gelijk, wat ook duidelijk blijkt uit grafiek 2.3. Ondanks de vermindering van het aantal v.a.k. zijn de loonkosten in totaal nog aanzienlijk toegenomen als gevolg van de sterke stijging van het uurloon (zie grafiek 2.4).

b. Werktuigen

Investeringen in werktuigen

Het geïnvesteerd vermogen in werktuigen is aanmerkelijk geste-gen, in hoofdzaak als gevolg van de stijgende prijzen van trekkers en werktuigen voor grondbewerking en verpleging. Wat de

(9)

Grafiek 2.3 Verloop aantal volwaardige arbeidskrachten Aantal v.a.k. 4 3 2 1 58/ 59/ 60/ 61 / 62/ 63/ 64/ 65/ 66/ 67/ 68/ 69/ 70/ 71 / 72/ 73/ 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 Grafiek 2 4 Totaal loonkosten in indexcijfers 1958/59 = 100

Verhoudings- <-J-JJ-260 240 220 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 -270

1

58/ 59/ 60/ 61 / 62/ 63/ 64/ 65/ 66/ 67/ 68/ 69/ 70/ 71 / 72/ 73/ 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

(10)

tuigen betreft, werd er slechts in combinatie een bietenrooier aangeschaft, welke alleen maar is gebruikt voor oogst 1964, 1965 en 1966; verder werden er geen oogstwerktuigen meer aangeschaft.

Wel werd in 1972 in combinatie een mengmestwagen aangeschaft. In grafiek 2.5 wordt de omvang van het geïnvesteerd vermogen in werktuigen en trekkers in indexcijfers in beeld gebracht.

Grafiek 2.5 Geïnvesteerd vermogen in werktuigen en trekkers in indexcijfers 1958/59 = 100 Verhoudings-cijfers 300 r 200 100 58/ 59/ 60/ 61 / 62/ 63/ 64/ 65/ 66/ 67/ 68/ 69/ 70/ 71 / 72/ 73/ 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

c. Werktuigkosten (afschrijving, rente, onderhoud en aanschaf klein gereedschap en brandstof)

De werktuigkosten zijn evenals de investeringen in werktuigen aanmerkelijk toegenomen (grafiek 2.6).

Door de toename van het geïnvesteerd vermogen zijn zowel de ren-te als de afschrijving sren-terk gesren-tegen.

Ook de stijging van het rentepercentage van 4,5 naar 7,5% heeft hiertoe bijgedragen (zie grafiek 2.7). Vanwege de schaalvergro-ting nam het brandstofverbruik eveneens aanzienlijk toe.

(11)

Grafiek 2.6 Werktuigenkosten in indexcijfers 1958/59 = 100 Verhoudings-cijfers 300 r 200 -100 58/59/60/61/ 62/63/ 64/65/66/67/ 68/ 69/70/ 71/72/ 73/ 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

Grafiek 2.7 Rente werktuigen inclusief trekkers in indexcijfers 58/59 = 100 Verhoudings-cijfers 500 400 300 200 100 58/ 59/60/61/62/63/64/65/66/67/68/69/ 70/71/72/73/ 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

(12)

d. Werktuigkosten per ha cultuurgrond

De werktuigkosten per ha cultuurgrond (grafiek 2.8) zijn, on-danks de prijsstijgingen van de werktuigen en de verhoging van rente, niet noemenswaardig toegenomen.

De vergroting van de bedrijfsoppervlakte heeft per ha cultuur-grond kostenverlagend gewerkt.

Grafiek 2.8 Werktuigkosten per ha cultuurgrond in indexcijfers 1958/59 = 100 Verhoudings-cijfers 00 00 58/ 59/60/ 61/62/63/64/ 65/66/ 67/68/ 69/ 70/ 71/ 72/73/ 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

e. Werk door derden

Op het bedrijf zijn geen oogstwerktuigen meer aanwezig. Alle oogstwerkzaamheden worden door de loonwerker uitgevoerd. Na 1963 werden (zoals reeds eerder vermeld onder a.) nagenoeg geen oogst-werkzaamheden meer met de hand verricht. Het enige handwerk

be-stond nog uit het laden van de suikerbieten.

In 1967/1968 kwam er een forse stijging in de uitgaven voor werk door derden, nl. van f 15000,- naar f 22000,-. Deze stijging had verschillende oorzaken. De suikerbieten werden niet meer in eigen beheer gerooid, de tarieven van de loonwerkers stegen aanzienlijk, maar de grootste doorslag gaf wel de uitbreiding van de oppervlakte cultuurgrond. Dat deze extra uitgaven van f 7000,-niet of nauwelijks hebben geleid tot een stijging van de kosten van werk door derden per ha, (grafiek 2.9) vindt zijn oorzaak in de reeds eerder genoemde vergroting van de bedrijfsoppervlakte. Ook hier geldt dezelfde verklaring als bij de werktuigkosten

(onder d.): oppervlaktevergroting werkt relatief kostenbesparend. Van 1966 t/m 1969 bleven de totale kosten van loonwerk nagenoeg gelijk. Van 1970 t/m 1973 stegen deze echter weer met f 9000,-, niet alleen als gevolg van de tariefsverhoging van de loonwerker, maar ook doordat werd overgegaan tot het machinaal laden van con-servenerwten. Voorts werd een groot gedeelte van het grasland ge-scheurd voor de verbouw van snijmaïs (zie grafiek 2.10); deze maïs werd ingezaaid en gehakseld door de loonwerker.

(13)

Grafiek 2.9 Werk door derden per ha Geld 600 500 400 300 200 100 58/59/60/61/62/63/64/65/66/ 67/68/ 69/ 70/71/ 72/73/ 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

Grafiek 2.10 Grasland maakt plaats voor snijmaïs

20 ha~ 18 16 14 12 10 U 6 4 2

-voederbieten

J I L

J I I, I , I , I , I, I, l , _ J ,

énii

58/ 59/ 60/ 61 / 62/ 63/ 64/ 65/ 66/ 67/ 68/ 69/ 70/ 71/ 72/ 73/ 747 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75

(14)

f. Bewerkingskosteii per ha cultuurgrond

De kosten van arbeid, werktuigen en werk door derden vormen ge-zamenlijk de bewerkingskosten. Uit grafiek 2.11 blijkt dat de stijging van de bewerkingskosten per ha voor het grootste gedeelte werd veroorzaakt door de gestegen kosten van werk door derden en in mindere mate door de gestegen kosten van arbeid en werktuigen. Toch was deze stijging per ha veel geringer dan de procentuele stijging van de totale bewerkingskosten als gevolg van de vergro-ting van de bedrijfsoppervlakte.

Het is dus duidelijk dat de uitbreiding van de bedrijfsopper-vlakte "in een tijd waarin grote kostenstijgingen hebben plaats gehad" een zeer gunstig effect heeft gehad op de bewerkingskosten per ha.

Grafiek 2.11 Bewerkingskosten per ha

58/ 59/ 60/ 61 / 62/63/ 64/ 65/ 66/ 67/ 68/ 69/ 70/ 71 / 72/ 73/ 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

(15)

3. De rundvleesproduktie

3.1 Ontwikkeling van de rundveestapel

Zoals in de inleiding reeds is vermeld waren bij de overname van het bedrijf in 1957 nog slechts 5 melkkoeien en een klein aan-tal stuks mestvee aanwezig (totaal 16,9 g.v.e.). Begin 1960 ver-dween ook de laatste melkkoe van het bedrijf en ging men geheel over op de vleesproduktie.

Gezien de interesse en vakmanschap van deze ondernemer is het ook niet verwonderlijk dat het aantal g.v.e. van jaar tot jaar is toegenomen. (Zie grafiek 3.1.) Al heel gauw kwam men ruimte te kort en in 1964 werd tegen de bestaande gebouwen een grupstal bij-gebouwd voor 20 dieren.

Men ging ook over tot het zelf opfokken van de kalveren, of-schoon hiervoor geen geschikte ruimte aanwezig was.

Grafiek 3.1 Grootveeëenheden Aantal 110 _ 100 -90 80 70 -60 h 50 40 h 30 20 10 58/ 59/ 60/ 61 / 62/ 63/ 64/ 65/ 66/ 67/ 68/ 69/ 70/ 71 / 72/ 73/ 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

(16)

Toen in 1971 ter stimulering van de vleesproduktie door het 0.-en S.-fonds subsidie beschikbaar werd gesteld van 25% van de kos-ten voor verbetering van bestaande veestallen en voor nieuw te bouwen stallen, werd hiervan dan ook gebruik gemaakt. Er werd een nieuwe roostervloerstal gebouwd met een Zweeds voerhek met plaats-ruimte voor 124 stuks grootvee; de bestaande grupstallen werden ingericht voor de opfok van de kalveren.

In de winter, als er nagenoeg geen arbeid te verrichten is in de akkerbouwsector, worden de kalveren opgefokt.

Vanaf 1962/1963 werd een administratie per dier bijgehouden en werden de dieren 2 x per jaar gewogen aan het begin en aan het

einde van de weideperiode.

3.2 Vaarzen

Traditiegetrouw bestond de veestapel in het begin hoofdzakelijk uit vrouwelijk vee en ossen; het aantal stieren was toen nog

slechts klein. Men was enigszins huiverig van stieren. Hierbij komt nog dat het vee moest worden geweid op de percelen grasland die in de bebouwde kom van het dorp waren gelegen.

Men kwam echter al gauw tot de conclusie dat de groei per dag van de vaarzen beneden die van de stieren lag en in mindere mate beneden die van de ossen (grafiek 3.2). Over de periode 1962 tot en met 1967 was de groei per dag van de vaarzen 560 gram, van de ossen 623 gram en van de stieren 872 gram.

G r a f i e k 3 .2 Grammen 1100 1000 900 800 700 600 500 400 0 Gemiddelde g r o ê ^0

v\.

1 1 1 1 1 e i p e r dag

A /

\ - /

v

1/

I I I I I I vaarzen stieren 63/ 64/ 65/ 66/ 67/ 68/ 69/70/ 71/72/ 73/ 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 19

(17)

Grafiek 3.3 Voederwinst per dag

ct

150 r 140 130 120 1 10 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 -i / \ \ / \ \

/ M

/ Vl

/

v

fc

1 1 1 1 f——.„ ƒ N 1 1 1 1 i \ 1 . i ; i \ 1 ' i 1 i i i . i \ i »

//v 1

/ / -/ / ^ / \ / 1 1 1 1 1 1 1 1 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 — — stieren , vaarzen — — ossen

(18)

Ook wat de voederwinst per dag betreft bleven de vaarzen achter bij de stieren. De vaarzen leverden namelijk over de periode van

1962 tot en met 1967 een voederwinst per dag op van f 0,47, de ossen f 0,38 en de stieren f 0,62. Het gevolg hiervan was dat er - niettegenstaande de gevaren welke aan het houden van mannelijk vee zijn verbonden - geen vaarzen meer werden aangekocht maar alleen stieren. In 1968 waren dan ook geen vrouwelijke dieren meer op het bedrijf aanwezig.

De resultaten van de afgeleverde vaarzen worden in tabel 3.1 weergegeven.

3.3 Ossen

Op de akkerbouwbedrijven in West-Brabant gaf het afmesten van ossen vele jaren hetzelfde vertrouwde beeld te zien. In aug./sept. werden ossen op de markt aangekocht om met vers bietenblad + -kop

(in de weide) slachtrijp te worden gemaakt.

Op het in deze publikatie genoemde bedrijf was dit echter spo-radisch het geval. De dieren werden in het voorjaar aangekocht, in de zomer geweid, in het najaar in de weide bijgevoederd met verse bietenkoppen en -blad, en daarna op stal verder afgemest.

In de winter 1965 ging men echter over tot het zelf opfokken van stierkalveren. Deze kalveren gingen in het voorjaar allen als stier in de weide en kwamen in het najaar weer op stal. Een ge-deelte van deze dieren werd gekastreerd en ging in het daaropvol-gende voorjaar weer naar de weide. Ze werden in het najaar weer opgestald en werden dan afgemest tot een gewicht van ruim 500 kg l.g. De gemiddelde groei per dag was echter 249 gram minder dan die van de stieren (zie grafiek 3.2).

Ook de voederwinst per dag was lager dan van de stieren, wat duidelijk naar voren komt in grafiek 3.3. Over de periode van 1962 tot en met 1967 was de voederwinst van de ossen f 0,38 per dag en die van de stieren f 0,62 per dag. Het was dus overduide-lijk dat de grootste winst werd behaald met de stieren, wat tot gevolg had dat na 1970 geen stieren meer werden gekastreerd.

De bedrijfsresultaten van de afgeleverde ossen worden in tabel 3.2 weergegeven.

3.4 Stieren

Stieren hebben een aanzienlijk betere groei dan ossen (+_ 250 gram meer per dag). Het is dan ook niet verwonderlijk dat momen-teel op dit bedrijf uitsluitend stieren worden gemest. Het weiden van stieren is niet erg aantrekkelijk; de groei van deze stieren

is nl. geringer dan die van stieren, welke de gehele periode op stal worden gehouden. Over de laatste 10 jaar bedroeg de gemiddel-de groei van gemiddel-de stieren 968 gram per dag: gemiddel-de stieren met weigemiddel-de-

(19)

weide-a <D N U cd cd > dl •w u cu > eu O) 0 0 14-1 cd G CU 3 co CU Pd cu n) r^ J3

~

.

u X cu 14-1

-^.

c cd

•>->

'—

ù

X CU M-l

*~^

• H B 3

•*—>

M X I Ol M-l

^

• H cu

e

4-1 u CO et) 0 •ö t-l cu S> cu t - i cu 00 M-l cd cu T3 o • H u CU vD vC

"

.

M X l CU CM m VD

-.

4-1 u

e

-3-^o

M 0 <d <• vO 4-1 u B en u3 * • 4-1 CV cu CO m vO M P i cd en ui ^o — vO en oo O Os • j N i n en — CTi en r~ o> o m — O O r» er. en

r~ CN

—•

vO 1 o 1 — 1 — en CN CT\ m

_

a\ m m 0 0 — r» -3- — O O CN <r — i co r-. ^o — co <T\ co Lo oo — m LH CM CM CO 00 \D ON CM l*-* CJN \£> O^ ~ 00 — 0 0 CO — CM l i l O^ <r m < f CN CN m o> o oo • ' r» r-~ — oo -d-O o\ en r^ ^o

m m CN A D — I m oo vD en -3- r~- vo vo — cn —• — * - -3-< f O m m m in CN — VO CN CN — cn 3

-—

CN r~ i n c j \ o\ o en vX

es r-~ m en CN CN o CN — ~ VO m -~T i r i r-~ ^o — oo m m •o- en — in — cN in -3- — o — r-- -3- o cj\ — CT\ < t m en — — <f o C O M O N C O O - « CM 0 \ - N CN — LO 00 en oo — o CN — \ 0 CN oo m en e j \ r ^ C3> CN — <• er. oo -3-CN -3-CN oo — 00 I en m 0 0 CN — m < • — o o v£> en r-» o-\ e n CT\ C N — o oo en — C N C N o o e j \ o \ CN CN - 3 - — vO 0 0

^D

-r°

-OMO co oo

r--— ^-.

oo I — en O o-en — m <r o es — I

i—I i - I i—I r - l <—I

OS 00 00 00 OO T3 • r - l 4-1 00 o c CU u cu • H C • d cu 00 cu cd •X) T3 u u e eu co cu > CU 00 eu B cd i - l - o CU • rH oo B ed 00 cd U c -a eu eu 00 X I CO P . T3 O eu o • H Cl o X CU oo co e u cu •O 4-1 CU co X o eu ,ü c a CU CU co en o o O )-i ^ i M o eu eu cu ^ T3 * Ü TJ I J CU CU o cu cu ß CU 4-1 co O M --~ VJ 4-1 cu co CU - H o S > u CU • T 3 4-1 CU 00 cd cd T ) T3 - » ~ a -4J CU 4-J CU -4-1 CO N CO C 4-1 SJ U 00 00 ed T3 0 0 cd H • T ) CU p . -u CU ' H o . cu o CO (-1 CU oo u 00 00 u e 00 eO 13 — "O • H O CU ' H O l-i % o N 00 ed CU T3 CU - - - d H O CU - H o u X ü ed CU O 0 0 4-1 4-1 0 0 CU ,*s c P . 4J o x: o ü U 3 cu o u u eu 00 P . 00 4-J ^! eu - - N • e •O T3 t - l I - l 0 0 0 0 c cu 4-1 U CO CU O - H ^ i T3 u - ^ eu • O M > a u eu eu eu I CO O - H O eu — X eu oo ed eu X (S cd > 00 c • H c eu A ! eu u eu X C cd > eu N • H eu O

(20)

" N , i - H • H U P. m i - i u eu (0 ~ s u u B " s •u u B **: GO 3 (0 f - i • H M P. ï f l

i - i • H U CX OJ

^

• r H 0J s

-^

• r 4 eu B

^

•1-f <u 5 T) J-i <U

>

eu I—1 0 ) oo 14-1 co 13 - o O M <l) PU r** •i-t <U g O I N •i-t a) B a\ o

-• H <U B 0 0 ^o

-

• H e p ^ •>D

"

4 J Q* <U CA I N ^O S 3 " - 1 vO >X> c 3 • ' - i m ^o

-•r-l C 3 " - 1 <r ^o *• • H C 3 • r-! en vO

->t-t C 3 * < - 1 I N r s i n e s ^ N — m oo r » — \D r-» en en en ^ cN oo r- — — m es m es en \o <r N < r m M \ Û CM M <t m a» <r I N — Ti cj\ oo en — r^ CM <t — — m es m n oo M ^r — — —. o i n — m m r - oo es r*. < i s CM • * N 0> IN ,3- en — m es o i e s N ^ h I N — tes en <f <X> — 00 — m — — \D en y£> <f \D cj> en O oo i n — vo o o*> — ^ <r e s o r*- e s <r <r co <r m e s m oo ^D o VD r- sj-r«. o r-» -J" o oo -<r -J- e s e s — \E> CM <r m o I N ^ j m e s en <r — -n ^ O O £> r^ — » CO O I N en \£> — <t — — ej>i r*- L e ^ - cji — en <r » r » O O I N — xi • — — — \£> IN — IN o — O — CO CO CS 00 — CT» — — — r*. O en IN es 00 — m -o oo u"i ^o \D en es <j en IN 0 & N CS 00 fc> v£> » N a> — (T> o ^r o CS — — es oo en en v£> |N (T> en u-\ e s — • Î vß v O O M » — O en I N o — un e s e s m e s e s - * I N I N m -<r — < • o> <f CM i n m es e s m en ~— fN FN | r - . c n — CO 00 N *û — — m o oo en — CT\ en m en — m m oo m en en N m — n oo o> en m oo e s en — — <r o sj- e s O — O en \D a\ m — CM — C T3 T3 i—) r-l 00 00 T3 'O ^O "O • i—I i—I i—l H ü

00 00 00 00 cj 00 1 u a) H T>

>

a> r - t a; 00 m 60 ffl T ) 4-1 co 0) B S C ai oo CD •a .-c co 00 60 ce co c u u Ci C U T ) U 0) CU V CO b 0 £ J l o co a a ^ f T3 O 0 u ai o o eu • O u i ) • H c u « c a> 4 J CO o M ai •a • H c eu 4 J C0 O M al • o

•^

o M u ai XI ai o

>

4 J 1-1 — a» nj oo 4-1 "N TJ « C C N ^ -a . H a) -u ^ N , S J-l co OJ ••-< J - a) oo O rö ai c 00 4-t 0J U 4J - Ö0 4-1 OJ - - . oo 3 M aj o , . C p, Ql bU dû j i m s N > O * H o n J m - N ö O ' E ^ M ^ T J o n j i u û . ^ : o i M ^ a i M S f l S T j O U ^ I * ' a» oj «H r 4 o * < i o o x : a > o o -• Ö T j r - l -• (U-H d l - H ^ U f l U O O t l M Ë O M O h h i D U U - , O O O J O J M G J M C D C D i ; > > > o O a ü c > i > z 23

(21)

I - I - H U Cu cd • H i-H 3 •<-, •r-l 01 e i—i u Cu CO e 3 "-) • H U Cu co r - l • H u Cu d j •I-I at e

^

01 E 0) E <t v£)

-

M =1 d j X ) J-i 0)

>

Ol 0) 0 0 i+-i CO a> 1 3 O J-l -3- r-• H <—i 3 * r - 1 CO r* öß 3 CO CO r-. 00 3 cd c o r -C 3 • i — i CM r*. aO 3 crj

_

r-~ • H c 3 """' O r ^ 3

'

n r » > Ä •i-i C 3 •<—) ^C ^O ••-1 c 3 ••—> un ^o ö 3 • r-i a > m m I r - CM G O a » er« r«. n o < t < r uD c c < r r*» r-. i o — — e n m o e n CO CO 0"i o - j o o I - t f CM P - CM CM 0 0 I A m m <r — CM o o m r o cri o o C M m m o CM — m r- o 0 0 CO o — CM cM o-> c o yD CT« m — 0 0 O N ~ - CM m — — < • r ^ <£> m — < t CO CM r - Na-co m — O O O

~~

o> CM O < r u"i <T o \ £ ! CS CM — 0> 3-v y 3 r*- rO ^3- — £> O N M m r r o O r -CM r^. r » o o m m c o CM < r c o o m c o r ^ m — - oo ^D - n N <«o c o c o < r o> o o — — o r ^ oo - 0 0 CN \ D S N < r c o — - * < J < n s c o r-N O r-- —• o ^ CM — \D I / I I M S r ^ c o — M3 m r--CM — \D — CO — O i o> o m c o cj* CO CO — CT> -<f CM CM CM CO v£3 CM — c o c o m O O < f CO CM — m — < J CO — o r-* — r » m ^ c o c o m CT\ ^~ < t CT. ^C — 0 0 S

_-CO vO t f r -oo < r < r m CM CO — \& m — O CO O 0 0 < • CO m ^ o c o c o MO \D — < r cr> m o — m c o — CM c o CM O KM c o i n I c o s F-c o r^ F-co CO 0 0 < t CM — — m r ^ m CM CM cri — CT\ O O — O v t - t f CM — CM O M) v t O CM CM 0 0 — ^D O O c o c o < r — CM m m co -3 — — l c o c o — — o o i l r - » O o ^ o •j f M r ^ c o < t

h

-m c o CM o o <- — CTi CO CM CM m c o — CO CM X l X l 1 3 X l X l

i—I i—I f-l r H i—I

0 0 0Û 0 0 00 0 0 ,—( U « 4J J j 00 01 0 0 T 3 - O C T 3 * 0 )-i V-i 0) C 0) O» 0) • C O C U O O r D - Q O t O « > H ) M f l f t a j i ! 0 0 I D E i d T j O O ^ J l l ^ i - l T ) 0 > O O 0 i q J 0 l Ol . H t ^ Ü T J - O X I 0 0 E CtJ -rA C M 01 * H - H e c ^ u a i a i eu en U U T 3 C t u oo co oo ai efl ' O cO 0 0 4J T J " ^ T J CO C ^ Ö ^ X I - H 4J ai - u u -»*. 3 m a i • ö " 01 Ö 0 0 0 0 0 0 N U S o •• M o ^ l 3 01 I M u • H o a» ai ' . . H U - O l ) H 0> 0 1 , a> o o 0 0 M 01 - — o tu n j ^ - oo • m v i - U q) T3 a i a ^ i ai Ù O ^ - ^ T j X T j o u ^ • •-I o ' i - I o o , £ 01 • 01 «H « - H ^ Ü - O . . - . - . Ë o P O M ^ i u a i m T ) i - ( 0 0 u 0) • C u ^ J M U 0) ai o N > 6 O 1 I o o u o 4J ~~ c 01 £ o ^ i Ci • H (0 T3 • H 0) r Û 0 0 T ) i—l 0 0 J-l 0) • H en (0 J 3 • 0 x) ai r - l e 00 o CUM-I C O U a i ••-I xt C a i 6 o M C ai x l •i-i 0) , a i - l «H (0 co ^ ! X I • H ai a> X ) Xi U U « CO co > XJ (O M o o a i c: a> • H 0 0 0 0 «H c ^ cd u > o M U 0 0 Ci • H (3 a>

.*

0) J-l eu ^a (3 cfl

>

a) N *1—> • H ? 0> p c

(22)

degang 877 gram per dag, en de stieren welke geen weidegang heb-ben gehad 1034 gram per dag. Hieruit volgt dat de dieren met wei-degang gemiddeld 94 dagen langer zouden moeten worden aangehouden om hetzelfde gewenste eindgewicht te bereiken van +_ 580 kg levend of +_ 335 kg geslacht gewicht. Dat het arbeidsinkomen uit het mes-ten van stieren met een lange weideperiode en een relatief geringe gemiddelde groei, in 1971 en 1973 (zie tabel 3.3) desondanks zeer gunstig is geweest, is te verklaren uit de toen relatief hoge prijzen en duidt niet op een gunstige invloed van het grasland.

Het grasland op dit bedrijf is minder geschikt voor akkerbouw-gewassen en werd dan ook aangewend voor de vleesproduktie.

In 1973 werd een gedeelte van het aan huis gelegen grasland gescheurd en ingezaaid met snijmaïs. De zeer gunstige resultaten van de snijmaïs hebben er toe geleid dat in 1974 de gehele opper-vlakte grasland (9,60 ha) die bij huis was gelegen, werd gescheurd en ingezaaid met maïs.

Bij verschillende andere studiebedrijven voor de vleesproduktie komt ook steeds naar voren dat het produceren van rundvlees op

basis van graslandbeweiding een minder gunstig resultaat geeft dan wanneer de dieren op stal worden gehouden.

De leeftijd waarop dieren welke geruime tijd in de weide hebben gelopen, slachtrijp kunnen worden afgeleverd, varieert tussen de 20 en 24 maanden. Als men de kosten in rekening brengt van de

stalruimte welke voor deze dieren de gehele zomer moet worden gereserveerd en het renteverlies over +_ 6 maanden van het betref-fende dierenkapitaal, dan komt men tot de conclusie dat alleen nog maar beweiding moet worden toegepast als deze percelen grond op geen enkele andere wij ze kunnen worden gebruikt.

In 1974 is met de rundvleesproduktie een negatief arbeidsinkomen behaald van f 30,- per stier. Als men echter uitgaat van de ver-vangingswaarde van de nuchtere kalveren dan was het (positieve) arbeidsinkomen in 1974 f 129,- per stier.

De bedrijfsresultaten van de afgeleverde stieren worden in tabel 3.3 weergegeven.

3.5 Kalveropfok

Over de laatste 4 jaar zijn de totale kosten berekend van de zelf opgefokte kalveren vanaf de datum van aankoop (leeftijd 8 â

10 dagen) tot de dag van de eerste weging. Deze weging vindt plaats begin december. De kalveren hebben dan een leeftijd van gemiddeld 9 à 10 maanden.

Het streven is, de kalveren op genoemde leeftijd een gewicht te laten hebben van + 300 kg of meer. Dit gewicht kan in +_ 10 maan-den alleen wormaan-den bereikt indien een relatief grote hoeveelheid krachtvoer wordt verstrekt (gemiddeld over de gehele periode ^ 2 , 5 kg per dag). De groei per dag over de laatste 4 jaar bedroeg

(23)

I I I I I o <r cN o o co m — ff» fN Is- ai c o — — r ^ — I I I I I u-\ — C O r-» <r \D Ô r-~ C M CN co r-^ CM o> O m — — o — O N co n ui o oo (N -T O (Ti C^ m \D CM N vf -I O LTl -I -I -I SU I I 1 v t o o o - i n c M O O O r o co o O — O m -d-vO N n < î CM I I I I I m ctt )_i tu a m o tu <u ^ ^ I l O Ü H - Ö ^ T ) f H . - I O J - l « H 3 ' - t r O l - < CÜ d eu > 4-1 3 P . * < - I eu -r4 & O S 4-i w en 0 G 3 a o u j : c w ^ h ^ co j t f c n t j ' H c d c ß b O t u c U ( D C * ö O U 4J w T3 H (U - H fl! 3 N ^ en m — O C N — — CO — -tf ~ m C f t < J N N -CO -CO ü \ •> » •> * e n - " P i m r ^ o c T i c o c M — — r - — — i n CM CM r -CM co o - » * * — CM — — CN r v n r ^ i n v C v r c N L n CM o <r m <r m CM CM CO CJ\ * • > « , • « CM — — m o m CO CM \0 P"> — 0 0 — <r t n o o c T i r N f o n c o M P I M m - j N - J P I CO CO 0 0 n » • •» CN — — CN cfl - O ÙO U C n) 00 CU *Ö 0 0 T3

«-(

tfl 4J -o I-l (U T 3 TD •r4 M a) a • H ai j-i <u a c eu 4-1 4-1 in O ^! *4 eu -o • H G • H OJ CU «u o > o u U M M O 0 0 4-> 0 0 co M û ai M OD ^ O Ù (U p . O . ex m eu a C ' A O CU ^ 4-1 Cd QJ tn ccj T 3 q S s-» <u e a) ai <u - a e T3 a* co -r - \£> < i-H (U cO T3 P - CU 0 0 0 0 en • n ß O • H - H Ù 4J 0 0 » C H . n m nt ai •<-> > cfl

(24)

gram per dag. Afwijkend van de bestaande opvatting dat zo vroeg mogelijk relatief veel ruwvoer moet worden verstrekt, wordt op dit bedrijf overwegend krachtvoer verstrekt totdat een gewicht van +_ 200 kg is bereikt. Daarna het kalf is dan 5 1 6 maanden -gaat men over tot het verstrekken van relatief grote hoeveelheden ruwvoer, met handhaving van + 3 kg krachtvoer. Het komt in de praktijk hierop neer: als de kalveren meer krachtvoer op gaan nemen dan 3,5 à 4 kg per dag, dan is er een gewicht bereikt van

+_ 200 kg en kan de hoeveelheid krachtvoer worden teruggebracht

tot de genoemde 3 kg.

Tot 1972 gingen de kalveren in de zomer nog in de weide; per

weidedag werd een grasopname verondersteld van 1,40 ZW. Sindsdien gebeurt dat niet meer, daar het risico van maag- en darmworminfec-tie en leverbot veel te groot is. Bovendien bleek de groei ver achter bij die van de kalveren, welke steeds op stal bleven.

De kosten per kg levend gewicht na de eerste 10 maanden kunnen van jaar tot jaar grote verschillen te zien geven. Deze kostprijs bedroeg bv. in 1972 f 2,59 per kg en in 1973 f 3,41 per kg. De

belangrijkste oorzaak hiervan is het prijsverschil van het nuch-tere kalf en in mindere mate de prijs van het krachtvoer. Als men uitgaat van de vervangingswaarde van het nuchtere kalf, is het prijsverschil per kg levend gewicht veel kleiner; in dat geval be-droeg de kostprijs in 1972 f 3,16 per kg en in 1973 f 3,00 per

kg. Een kostenberekening op basis van vervangingswaarde geeft wel minder grote rentabiliteitsverschillen van het ene op het andere jaar, maar heeft uiteraard geen invloed op het gemiddelde resul-taat over een reeks van jaren.

In tabel 3.4 wordt de kostenberekening van zelf opgefokte kalve-ren weergegeven en een kostenberekening op basis van vervangings-waarde.

(25)

o > c o o > o CN O CO m

~

vO c o • j - c o — •<)• - ^ m yD i n n n i n o o o M A - M csi CM n - CO CN (O Oi CN o> C

00 CN

O CN

m CO

~

0 0

m o c o> u-i J -00 00

c o

o CO

c o o m 0 0

m 0 0

m 0 0

•—

m c o

m c o

m 0 0

i n 0 0 O o 0 0 ^ o

o o

r^ o r-~ KD

o o

^"

O o KD vD

CN O CN < f r * cN CN < r o 0 0 o co o o

o o

0 0 \D m CN tu 3 u

«

Li u 0) 4J c « C m tu n C CU 0 O C n h • 0) en a e S 3 CU CU w i-H 0) T ) CU «H CO co O . ,JO »r< eu a h to N et) at B CO T3 ^ ! • ! - ) CO M - H - H • o c CD CO n) eu s c eu tu 0 0 T3 ^ a) eti , e e 0 0 « co co f-t N CO ^ eu u 0 0 3 • H 3 T3 O O ^ C U 0) 0) - a M J a i—I CO CO CO C 4-1 CU C CU u 3 c CO e •v o ^ 3 s >-l <u

>

o 4-1 J-l O

^

0) * J 3 T3 O J-J a CA <u 0) ^ J <-i o > U-l - Ö O . e o i-t a>

>

o 4J u o M 01 4J

(26)

4. De betekenis van de rundvleesproduktie voor het bedrijf

4.1 Aandeel van grasland + voedergewassen in de totale oppervlakte

Zoals uit grafiek 2.1 blijkt heeft de oppervlakte grasland + voedergewassen steeds een aanzienlijk deel van de totale opper-vlakte cultuurgrond in beslag genomen. Gemiddeld over deze reeks van jaren 18,9%. Het grasland alleen bedroeg gemiddeld 17% van de bedrij fsoppervlakte.

Zoals reeds eerder vermeld, was het grasland minder geschikt voar de verbouw van akkerbouwgewassen en was men noodgedwongen dit als grasland te blijven exploiteren. Men bleef echter zoeken naar mogelijkheden de oppervlakte grasland in te krimpen. In 1962 heeft men 1,50 ha grasland gescheurd voor de verbouw van conser-venerwten en in 1966 nogmaals 1,10 ha. Toen in 1967 een bedrijfs-vergroting plaatsvond heeft men weer 0,70 ha gescheurd. Dat het

scheuren van het grasland zo een moeizaam verloop had, was in hoofdzaak te wijten aan de grote moeilijkheden met de waterbe-heersing.

In 1973 werd nogmaals 2,20 ha gescheurd voor de verbouw van snijmaïs. In 1974 was er nog slechts 2,00 ha in de polder gelegen onscheurbaar grasland; de aan huis gelegen oppervlakte grasland wordt nu in zijn geheel gebruikt voor de verbouw van snijmaïs

(zie grafiek 2.10). Op de overgbleven 2,00 ha grasland wordt nu geen vee van eigen bedrijf meer geweid, maar wordt vee van derden ingeschaard. Daar alle werkzaamheden voor de verbouw van snijmaïs, zowel het zaaien als het oogsten, door de loonwerker worden uit-gevoerd, geeft dit wat de arbeidsorganisatie betreft geen enkel probleem.

4.2 Aandeel van de arbeid t.b.v. de rundvleesproduktie in de totale arbeidsbehoefte

Voor het vaststellen van het arbeidsaanbod is uitgegaan van een 5 daagse werkweek, waarbij in de 4 wintermaanden 8 uur en in de overige maanden 9 uur per dag wordt gewerkt. Het aldus berekende arbeidsaanbod bedraagt 4240 uur. Vervolgens is met behulp van ar-beidsnormen voor het oogstjaar 1972/1973 de arbeidsbehoefte bere-kend. (Zie tabel 4.1.)

De 260 uur welke worden besteed aan de verzorging van het rund-vee tijdens het weekend zijn in het genoemde arbeidsaanbod nog buiten beschouwing gelaten, maar zijn wel in de arbeidsbehoefte van de rundvleesproduktie + opfok (totaal 1202 uren) begrepen.

(27)

bij het arbeidsaanbod van 4240 uren telt, komt men tot een totaal aanbod van +^4500 uren.

Uit de berekening van de arbeidsbehoefte komt duidelijk naar voren dat het onmogelijk zou zijn zonder een vaste arbeider - ook al zou er op dit bedrijf geen rundvee zijn - dit akkerbouwbedrijf alleen te runnen; het zou tevens te kwetsbaar zijn. Alleen ar-beidskrachten aantrekken wanneer men deze nodig heeft, is momen-teel uitgesloten.

Bij dit toch al eenvoudige bouwplan komt men met 2 v.a.k. in de maanden april, mei en september, oktober toch nog in kleine moei-lijkheden, die echter steeds intern worden opgelost door, indien nodig, meer uren per dag te werken.

Zou er op dit bedrijf geen rundvleesproduktie zijn dan zouden er gedurende het grootste gedeelte van het jaar vele beschikbare uren onbenut blijven.

Gezien deze omstandigheden en het arbeidsinkomen (20% van het totaal arbeidsinkomen) dat met de vleesproduktie werd behaald, heeft deze ondernemer met het toevoegen van deze bedrijfstak aan zijn bedrijf een goede keus gedaan (zie verder paragraaf 4.4). 4,3 Kosten en opbrengsten van de r u n d v e e h o u d e r i j ;

ar-beidsinkomen per uur

De bruto-opbrengst van de rundveehouderij is de som van omzet en aanwas, voorraadveranderingen van veevoer en overige opbreng-sten. Het vaststellen van de omzet en aanwas geeft weinig moei-lijkheden, daar al de aanwezige dieren aan het einde van het boek-boekjaar worden gewogen, waarna het totaal gewicht van de op dat moment aanwezige dieren wordt vermenigvuldigd met de voor dat moment geldende marktprijs.

De voorraadverandering van veevoer wordt zo nauwkeurig mogelijk geschat, en heeft alleen betrekking op ruwvoerprodukten van eigen bedrijf. Als kosten zijn opgenomen: aangekocht krachtvoer en eventueel ruwvoer, rente levende inventaris, gezondheidszorg, zaaizaad, meststoffen, werk door derden, pacht inclusief gebouwen-kosten, werktuigkosten en overige kosten.

Van de totale kosten bestaat 63% uit aangekocht krachtvoer. Vanaf 1970 t/m 1974 zijn de kosten per g.v.e. gestegen met 95%, wat in hoofdzaak moet worden toegeschreven aan de sterk gestegen krachtvoerprijzen en in mindere mate aan de gebouwenkosten. In

1971 en 1972 stegen de vleesprijzen tot een voordien nog ongeken-de hoogte, en maakte men ondanks ongeken-de sterk gestegen krachtvoerprij-zen toch een goede winst (grafiek 4.1).

In 1973/1974 kwam er een grote prijsdaling van het rundvlees van ruim f 1,00 per kg geslacht gewicht. De kosten bleven echter on-verminderd stijgen met het gevolg, dat voor het eerst na 12 jaar waarin steeds een positief en meestal een goed arbeidsinkomen werd behaald, weer verlies werd geboekt (grafiek 4.1).

(28)

Grafiek 4.1 Kosten en opbrengsten per g.v.e. Gld. 2200 2000 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 opbrengsten kosten J I I L J I L_l_ J L J L 58/ 59/ 60/ 61 / 62/ 63/ 64/ 65/ 66/ 67/ 68/ 69/ 70/ 71 / 72/ 73/ 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

Met behulp van normen, ontleend aan de LEI-studiebedrijven, werden ook de benodigde arbeidsuren berekend. De gebruikte normen variëren al naar gelang het aantal g.v.e., dat gedurende het ge-hele jaar gemiddeld op het bedrijf aanwezig is geweest.

De gebruikte normen zijn als volgt:

van 0 t/m 30 g.v.e.: 30 uren, gebonden en op stro; van 30 t/m 50 g.v.e.: 25 uren, gebonden en op stro; van 50 t/m 100 g.v.e.: 20 uren, gebonden én op stro; van 50 t/m 100 g.v.e.: 16 uren, op roostervloeren.

Door het arbeidsinkomen uit de vleesproduktie te delen door het aantal normatief berekende arbeidsuren, verkrijgt men het arbeids-inkomen per uur (grafiek 4.2).

Het gemiddelde arbeidsinkomen over de afgelopen 16 jaren bedroeg f 6,77 per uur. Het ca.o.-uurloon bedroeg in 1958/ 1959 f 2,25 en in 1973/1974 f 10,03 per uur en gemiddeld over deze reeks van jaren f 4,98 per uur. Het gemiddeld netto-overschot was derhalve f 1,79 per arbeidsuur.

(29)

Grafiek 4.2 Arbeidsinkomen per uur (vi eesproduktie) Gld. M 45 40 35 30 25 20 15 10

5

0

-5

-|

1

• i I i i • I I l i l 58/59/60/61/62/63/64/65/66/67/68/ 69/70/71/ 72/73/ 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

4.4 Aandeel van het arbeidsinkomen uit de rundvleespro-duktie in het totale arbeidsinkomen

Van jaar tot jaar treden er grote verschillen op in het arbeids-inkomen van de rundvleessector (zie grafiek 4.3).

Bij een gemiddeld aandeel van 27% van het aantal standaardbe-drij f seenheden heeft de rundvleessector gemiddeld 20% van het ar-beidsinkomen van het bedrijf opgeleverd. Over de gehele periode van 16 jaar gezien, is het inkomen uit de rundvleessector derhal-ve iets achtergeblederhal-ven bij dat uit de akkerbouwsector.

Uit bijlage 3 blijkt, dat per standaardbedrij fseenheid (sbe) het arbeidsinkomen in de akkerbouwsector gemiddeld over 16 jaar f 216,- heeft bedragen tegen f 147,- in de rundvleessector. Dit verschil is echter uitsluitend in de eerste 8 jaar ontstaan; in deze periode was het arbeidsinkomen per sbe in de akkerbouwsector nl. gemiddeld f 222,- en in de rundvleessector f 84,-. In de laat-ste 8 jaar bedroeg het arbeidsinkomen per sbe echter respectieve-lijk f 207,- en f 211,-. In de eerste 8 jaar heeft de rundvlees-sector dus een relatief geringe bijdrage geleverd tot het inkomen van het bedrijf, maar in de laatste 8 jaar was het arbeids-inkomen per sbe in de akkerbouwsector vrijwel gelijk aan dat in de

(30)

Bij de berekening van het arbeidsinkomen uit de rundvleesproduk-tie is geen rekening gehouden met de bijkomende voordelen hieruit voor de akkerbouw, zoals bijvoorbeeld de opbrengst van stalmest. De waarde van de stalmest is niet berekend en dus ook niet toege-voegd aan de rundveesector, terwijl het verbruikte stro wel als onkosten in rekening is gebracht. Ook zijn voor de voederwinning arbeidsuren en werktuiguren gemaakt, waarvoor de beloning is be-grepen in de in rekening gebrachte voederproduktie uit het eigen bedrijf. Deze arbeids- en machinekosten vormen dus een kostenpost voor de rundvleesproduktie, maar leveren de ondernemer, gezien in het gehele bedrijfsverband, een inkomen op.

Grafiek 4.3 Arbeidsinkomen rundveehouderij in arbeidsinkomen

van het totaal

60 50 40 30 20 1 0

o

10 1 1 1 L 1 _J L J 1

.

58/59/ 60/61/ 62/63/ 64/65/66/67/ 68/ 69/ 70/ 71/72/ 73/ 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

4.5 De betekenis van de rundvleesproduktie voor dit akkerbouwbedrij f

De vrij grote oppervlakte cultuurgrond (grasland) welke voor de verbouw van akkerbouwgewassen minder geschikt was, heeft deze ondernemer met het produceren van rundvlees, gemiddeld over de afgelopen 16 jaar, rendabel kunnen maken. Nadat bleek dat deze grond zeer goed geschikt is voor de verbouw van snijmaïs - bij een goede bemesting zijn opbrengsten van + 7000 kg ZW per ha heel goed mogelijk - is men er toe overgegaan het grasland te scheuren.

De bijprodukten van de akkerbouw, zoals bv. voeraardappelen, graanstro, graszaadstro en suikerbietenkoppen + -blad werden

(31)

T-4 eu - O Cl) cd 4-1 0 H M CU a 1 P.-O cd

S

1 co ( J O

«

et) N T3 cd cd N u cd cd •»—i o u 4 J CO O M 4-1 CO I I T3 M C C CO cu cu cu f—* • H <u o . i 3 - H o w Xi M + M •a CU x c CU M • H CU 4J »H 3 C CU 4-1 M 3 T3 O U Q. CU Td H CU T3 cu O

>

U dl

>

CU •o M cd cd 3 e cu 4-1 3 i-w 1 •O VJ cd

<

4-1 r-4 CU CU 4-1 M C .SJ S 4-1 CO M CU O o 1-1 4-1 CO c cu r-< CU O . O. cd r—\ i - J cd cd

e

4-1 •i-I 3 y — V t-i cd cd

e

4J • H 3 ^—^ o ^ o o m r ^ m o m i n o o m o o m u - i O v o c N i o o o x M o o c o a \ C T \ 3ui — — o m c N c N i r ~ C T \ c N o o > d -c n - ï f n -c M i o \ D > J 4 - î v û i r i i n L n O o o o CN — - * — - J -tf 00 CN O O m o o o o o o r — oo o m m o o m O — • f ^ O m v O O O C N v O O C N I — c^ r^ o co o — r - - a \ c N c o r ^ c y > — — — ~ - C N - 3 - C N C N C N - 3 " C O C N — 0 0 C N O O O O O O O O O O O VO — C N O O - 3 - C N O O O O O O C N C N O CO — ' ^ N v O i O m C O v O N ^ O CN r-~ U-I ^O o co o CN • * CN m o o o — m oo M P I - j m v O N C O C K O - CN CO -tf ^ C N f 0 ^ i n \ D N M O \ 0 - C N C O vu \ D ^o I O vo ^o ^D vo \ D r-» r*^ r^ r**

(32)

steeds op eigen bedrijf vervoederd en op deze manier tot waarde gebracht ; dit betekende dan ook een inkomen voor de akkerbouwsec-tor. De waarde van de vervoederde produkten uit eigen bedrijf blijkt uit tabel 4.2.

Dat de bedrijfstak rundvleesproduktie nooit moeilijkheden heeft opgeleverd voor wat betreft de factor arbeid, blijkt duidelijk uit het feit dat, terwijl het aantal v.a.k. verminderde van 3,4 naar 2,0, het aantal g.v.e. werd uitgebreid van 16,9 naar 106,9, en de oppervlakte cultuurgrond door pacht werd vergroot van 49,39 ha tot 73,10 ha.

Zouden zich moeilijkheden hebben voorgedaan wat de arbeid be-treft, dan zou men nooit tot uitbreiding van de veestapel zijn overgegaan. Ook het opfokken van de kalveren geeft wat de arbeid betreft geen moeilijkheden. Men doet dit ni. in de maanden decem-ber, januari en februari, wanneer de akkerbouwsector zeer weinig arbeid vraagt. Soms fokt men ook later in het voorjaar nog kalve-ren op, wanneer op het akkerbouwbedrijf de voorjaarswerkzaamheden zijn verricht.

Door op deze wijze te werken, heeft de ondernemer uit de sector rundvleesproduktie gemiddeld 20% van het totale arbeidsinkomen kunnen behalen. Een dergelijk resultaat is echter alleen te ver-wezenlijken als men veel interesse heeft in het vak en tevens voldoende vakmanschap bezit.

(33)

Samenvatting en conclusies

Over de periode 1 maart 1958 tot 1 juli 1974 werd de ontwikke-ling nagegaan van een akkerbouwbedrijf met rundvleesproduktie in West-Brabant.

In genoemde periode heeft in beide sectoren een vrij grote uit-breiding plaatsgevonden.

De oppervlakte cultuurgrond werd door pacht vergroot van 49,39 ha tot 73,10 ha en het aantal g.v.e. werd uitgebreid van 16,9 naar 106,9. Van de cultuurgrond is 61,80 ha klei en 11,30 ha zandgrond. De verkaveling van het bedrijf is slecht, maar wel zijn alle percelen vanaf de verharde weg bereikbaar. De afslib-baarheid van de kleigrond is sterk variërend van 18 t/m 55%. De

bedrijfsgebouwen zijn goed,vooral de rundveestallen. Het bouwplan is in de loop der jaren sterk vereenvoudigd, zeker wat het aantal gewassen betreft.

Het aantal v.a.k. liep terug van 3,5 naar 2,0, ondanks de grote uitbreiding van de bedrijfsomvang. Dit was mogelijk door het be-schikbaar komen van verschillende moderne oogstmachines welke een groot gedeelte van de handenarbeid hebben vervangen.

Het geïnvesteerd vermogen in werktuigen is gestegen; dit is ech-ter niet door uitbreiding van de oogstwerktuigen veroorzaakt - de de oogstwerkzaamheden worden nl. door de loonwerker uitgevoerd -maar is geheel toe te schrijven aan de prijsstijging van de

werk-tuigen voor grondbewerking en verpleging.

Ook de loonkosten zijn sterk gestegen, ofschoon toch het aantal v.a.k. is afgenomen. De gestegen uurlonen zijn hiervan de oorzaak.

De kg-opbrengsten per ha variëren sterk als gevolg van de grote kwaliteitsverschillen van de grond. De vergroting van de bedrij fs-oppervlakte heeft op de bewerkingskosten per ha een zeer gunstige invloed gehad.

De rundvleesproduktie op dit bedrijf heeft langzamerhand een zo-danige omvang gekregen, dat deze bedrijfstak thans een belangrijk onderdeel is van het gehele bedrijf. Ook in de vleesproduktie hebben grote veranderingen plaatsgevonden; in het begin gebruikte men hiervoor in hoofdzaak vaarzen en ossen, maar men is later

geheel overgegaan op stieren. De groeisnelheid van de vaarzen en de ossen bleef nl. ver beneden die van de stieren; in de periode 1962 tot en met 1967 was de groei per dag van de vaarzen 560 gram, die van de ossen 623 gram en van de stieren 827 gram. De voeder-winst per dag was in bovengenoemde periode van de vaarzen f 0,47, van de ossen f 0,38 en van de stieren f 0,62.

Over de laatste 10 jaar was de gemiddelde groei van de stieren 968 gram per dag, de gemiddelde voederwinst f 0,89 per dag en het arbeidsinkomen per dier f 278,-.

(34)

van de stieren zonder weidegang 1034 gram per dag. De geringere groei van de stieren met weidegang heeft er toe geleid dat er in

1973 een gedeelte en in 1974 de rest van de bij huis gelegen op-pervlakte grasland (totaal 9,60 ha) werd gescheurd voor de ver-bouw van snijmaïs.

Bij een gemiddeld aandeel van 27% in het totaalaantal sbe, heeft de rundvleessector gemiddeld 20% van het arbeidsinkomen opgele-verd. Alleen in de eerste 8 jaar bleef het inkomen uit de rund-vleessector achter bij dat uit de akkerbouwsector. In de laatste 8 jaar was de rundvleessector echter even rendabel als de akker-bouwsector.

Hoewel de rundvleesproduktie op dit bedrijf vooral de laatste jaren goede resultaten heeft opgeleverd, wil dit niet zeggen dat alle akkerbouwers er toe zouden moeten overgegaan hun bedrijf met deze produktietak uit te breiden; alleen vakbekwame vleesprodu-centen kunnen nl. een redelijk arbeidsinkomen behalen.

Doordat deze vakbekwaamheid bij de betreffende landbouwer aan-wezig is, heeft hij dank zij de vleesproduktie niet alleen de in-komensbasis van zijn bedrijf verbreed, maar tevens de arbeidsbe-hoefte dermate vergroot dat aan een tweede arbeidskracht voldoen-de werk kon worvoldoen-den verschaft, zodat voldoen-de kwetsbaarheid van zijn bedrijf, in geval van ziekte, kleiner is geworden. Bovendien kunnen diverse akkerbouwprodukten zoals bietenkoppen en -blad, graanstro e.d., tot waarde gebracht worden waardoor de rentabili-teit van de akkerbouwsector wordt vergroot. Ten slotte is ook de invloed van de stalmest op de fysieke opbrengsten van de akker-bouwgewassen niet te verwaarlozen.

(35)

_

w o

3

co S (i) Ol) T3 "4-1 CO r -CT»

~*

CS r^ CT.

^r r* CT*

~~

o r*-CT.

""

CT« M3 CT\

0 0 v£J CT»

r * v£> CT«

~

-^. \D v£) CT*

~"

•^ m vD CT.

""

-^, -3" \D CT«

""

•^

m vO CT.

""

CM .£> CT.

"

^

ȣ> CT.

^

O vO CT.

^

CT. m CT.

-^

0 0 m CT. <r r-» CT«

~~

CO I-» CT. "™ CM p -CT»

"~

r-. CT. *"* O r-» CT.

~

CT. vO CT.

"~

0 0 vO CT.

~

r^. vO CT.

\0 \D CT.

~"

u-i vO CT.

~"

< t y£3 CT.

~

m O CT.

CM \0 CT.

""

\0 CT.

O \D CT.

CT. m CT» u-I O I I I I I I I O O I O I CO «x> O l li O O I OI I I I I OOI I m m .— o .o m i i i r o o i m i i i r o i m i t i l o or mi i IO O I in i i 1 I l oi oi t i i in i o i 1 i l o i I O OI i i in i o i I I i i o i o I I I I O I I i n J I I O O I O O I I I O I O I O I O l l i O O I I o <n o I a*, CM o O i n i n O vo CM <r »n CM m CT. CM i i i i o i i o i o o i o o I m i I i i 1 o GO o 1 1 o -sf \D m m r*. O O m •£>

1 o CM m o o i i m i o i l o i o i i o o I i l I I ' i n i o o i l o i i i i I i < o i o o I l o i I I I O I I i i I o I r - o i i l O O i o c M i l o i i i I O I o i o r- i o o i m i l i i i i l m m CM co CM 0) U 0 0 01 U t - i 01 CD 4J oo • p c a e o> 4-1 OJ OJ U CA r-< f-H 01 ^ i ai a) «H OJ H D . , û 0 0 Q . I X U U CO CO 01 oi -o -o ^ CO en I « til N c to m e s 3 C l-i <D S o u M 01 oo a w oj

>

c n o i al Li M T ) m co N to a) c o - o c 0)

>

u a i 01 01 c u ai u ai

>

14 co cd

.*

T ) CO co N a •M m u ai -ri m T 3 t>0 X I H ä U U CO 0) ai a> E > * 0 "O *1 —), r" )

(36)

BIJLAGE 2

Berekening van het arbeidsinkomen

Bij de rundvleesproduktie zijn de aankoopkosten van de dieren en de voederten zeer belangrijk, maar er moet ook rekening worden gehouden met andere kos-tenfactoren. Zo moet er rente worden berekend over het dierenkapitaal, terwijl voor de gebouwen niet alleen rente, maar ook afschrijving en onderhoud in reke-ning moet worden gebracht. Men dient voorts de kosten voor gezondheidszorg

(dierenarts en ontsmettingsmiddelen) in rekening te brengen.

Tevens krijgt men nog een post uitgaven die samengevat zijn onder de algemene kosten, zoals kosten voor telefoon, abonnementen op tijdschriften, heffingen etc. welke ten laste van de rundveesector moeten worden gebracht. Tot voor 1969 golden voor de berekening van het arbeidsinkomen de hieronder vermelde norma-tieve kosten: 0-1 jaar 1-2 jaar a. rente b. huisvesting c. gezondheidszorg d. algemene kosten Totaal

Met ingang van 1969 zijn bovenstaande normen gewijzigd waarbij vooral de toe-genomen hoeveelheid dierkapitaal en de hogere rentevoet aanleiding zijn geweest.

De herziene normen luiden:

0-1 jaar 1-2 jaar 2- jaar a. rente b. huisvesting c. gezondheidszorg d. algemene kosten Totaal f 2 0 , " 2 0 , " 2 0 , " 2 5 , £ 8 5 , f 3 5 , •" 4 0 , " 1 5 , " 2 5 , f 1 1 5 , -f " " " f 5 0 , 5 0 , 5 , 2 5 , 130, -f " " i t f 4 5 , 2 0 , 2 5 , 2 5 , 1 1 5 , -f H " " f 8 5 , 4 0 , 2 0 , 2 5 , 1 7 0 , -f 11 " M f 1 0 5 , 5 0 , 5 , 2 5 , 1 8 5 , -39

(37)

BIJLAGE 3 11,30 11,30 11,30 11,30 3,4 3,3 3,2 3,2 9,80 2,7 9,80 2,2 9,10 2,2 9,90 2,0 Jaar 1958/ 1959/ 1960/ 1961/ 1962/ 1963/ 1964/ 1965/ 1959 1960 1961 1962 1963 1964 1965 1966 Standaardbedr.eenh. (sbe) 198 228 211 196 209 181 194 214 Oppervl. cultuurgr. (sbe) 49,39 49,39 48,85 48,85 44,85 44,65 44,65 44,65 Oppervlakte bouwland(ha) 38,09 38,09 37,55 37,55 35,05 34,85 35,55 34,75 Oppervlakte grasland (ha)

Aant. volw. arb.krachten Aantal dieren per jaar in

grootveeëenheden (g.v.e.) 16,9 22,6 24,6 24,5 31,1 36,3 43,2 43,8 Standaardbedr.eenh. (sbe)

(verdeling over produktie-richtingen):

Akkerbouw (sbe)

Grasland + voedergew. (sbe) Rundvleesproduktie (sbe) Aantal sbe:

per volw. arbeidskracht per ha cultuurgrond Resultaten in gld. p. sbe

(pachtbasis) gehele bedrijf: Arbeidskosten

Werk door derden Rentekosten Netto pacht Totaal factorkosten Netto-overschot 155 16 27 58 4,0 96 13 16 25 150 98 167 19 42 69 4,6 85 12 16 21 134 35 157 17 37 66 4,3 82 14 18 22 136 40 140 17 39 61 4,0 92 16 19 24 151 87 149 15 45 77 4,7 84 15 19 17 135 97 129 18 34 82 4,1 91 20 23 20 154 155 138 14 42 88 4.3 98 23 26 27 174 153 148 14 56 107 4,8 87 26 28 27 168 102 Factoropbrengst Resultaten in gld. p. sbe (pachtbasis) vleesprod.: Arbeidskosten

Werk door derden Rentekosten Netto pacht

Totaal factorkosten Netto-overschot Factoropbrengst

Arbeidsinkomen per sbe \

akkerbouw ƒ Arbeidsinkomen per sbe ^

rundvleesproduktie J 248 26 4 17 36 83 52 135 227 78 169 24 1 22 27 74 -52 22 173 -28 176 30 6 29 30 95 -65 30 176 -35 238 28 8 27 21 84 86 170 205 114 232 31 1 27 14 73 -19 54 248 12 309 49 4 33 18 104 218 322 237 267 327 61 7 39 20 127 39 166 313 100 270 52 6 40 20 118 108 226 197 160

(38)

BIJLAGE 3 (vervolg) 8,80 2,0 9,60 2,2 9,60 2,1 9,60 2,1 9,60 2,1 9,60 2,1 9,60 2,0 7,40 2,0 9,85 2,4 Jaar 1966/ 1967/ 1968/ 1969/ 1970/ 1971/ 1972/ 1973/ Gemid-1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 deld Standaardbedr.eenh. (sbe) 218 296 324 340 358 377 414 452 275 Oppervl. cultuurgr. (ha) 44,65 72,90 72,90 73,10 73,10 73,10 73,10 73,10 58,20 Oppervlakte bouwland(ha) 35,85 63,30 63,30 63,50 63,50 63,50 63,50 65,70 48,35 Oppervlakte grasland(ha)

Aant. volw. arb.krachten Aantal dieren per jaar in

grootveeëenheden (g.v.e.) 44,9 50,0 53,1 47,4 51,1 51,9 75,3 106,9 45,2 Standaardbedr.eenh. (sbe)

(verdeling over produktie-richtingen):

Akkerbouw (sbe)

Grasland+voedergew. (sbe) Rundvleesproduktie (sbe) Aantal sbe:

per volw. arbeidskracht per ha cultuurgrond Resultaten in gld. p. sbe

(pachtbasis) gehele bedrijf: Arbeidskosten

Werk door derden Rentekosten Netto pacht Totaal factorkosten 187 197 187 199 211 234 239 271 183 Netto-overschot 31 168 103 101 85 128 218 28 102 153 9 56 109 4,9 102 31 32 22 227 10 59 135 4,1 85 34 29 49 258 10 56 154 4,4 78 32 31 46 275 10 55 162 4,7 84 31 38 46 292 10 56 170 4,9 89 36 40 46 304 10 63 180 5,2 104 39 46 45 290 22 102 207 5,7 92 40 54 53 269 40 143 226 6,2 116 38 68 49 202 16 57 122 4,7 92 26 31 34 Factoropbrengst 218 365 290 300 296 362 457 299 285 Resultaten in gld. p. sbe (pachtbasis) vleesprod. Arbeidskosten

Werk door derden Rentekosten Netto pacht

Totaal factorkosten Netto-overschot Factoropbrengst

Arbeidsinkomen per sbe l

akkerbouw / Arbeidsinkomen per sbe ^

rundvleesproduktie J 66 6 53 19 144 -23 121 > 172 > 43 66 3 56 27 152 147 299 266 213 76 7 71 30 184 184 368 160 260 72 3 98 31 204 61 265 197 133 84 1 103 32 220 109 329 169 193 87 15 115 31 248 303 551 194 390 82 1 1 116 63 272 404 676 235 486 94 17 1 16 45 272 -122 150 261 -28 58 6 60 29 153 89 242 214 147 41

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze publicatie werd gerealiseerd door een onderzoeksteam dat bestond uit: • L’Unité Hygiène et Physiologie du travail de l’UCL (Prof. Piette) • Departement Onderzoek

external accounts consistently exhibited a classic peripheral pattern of merchandise trade surpluses and private financial inflows financing overall current account deficits due

De beginnend beroepsbeoefenaar wordt met dit keuzedeel de vak specifieke kennis en vaardigheden bijgebracht om aan roltrappen en rolpaden diverse werkzaamheden te kunnen

De criteria waaraan, door een aanvrager moet worden voldaan, om in aanmerking te komen voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats staan omschreven in hoofdstuk 4...

De mbo-verpleegkundige in de VVT beheerst beroepspecifieke vaardigheden, ruime en gespecialiseerde kennis en specifieke verpleegkundige kennis tot in detail om passende zorg

Dit betekent dat ze onderzaai moeten toe- passen of de maïs voor 1 oktober moeten oogsten zodat ze nog tijdig een vang- gewas kunnen zaaien.. Acht Koeien &amp; Kansen-bedrijven

Aangezien deze biomassa voor een groot deel uit koolstof (C), stikstof (N) en fosfor (P) bestaat, is de incorporatie van deze elementen mogelijk hoger bij verhoogde

De Cardiochirurgische gemeenschap ondersteunt de vraag naar TAVI voor intermediair risico patiënten niet, gezien de excellente outcome na SAVR en omwille van de financiële