• No results found

Heeft de minister enig zicht op het spijbelge- drag van de jongeren ? 2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Heeft de minister enig zicht op het spijbelge- drag van de jongeren ? 2"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 81 van 28 januari 1999

van de heer MARC OLIVIER Spijbelen – Omvang en maatregelen

In de pers verscheen een kort, doch enigszins ver- ontrustend berichtje over relletjes tijdens een film- voorstelling in een Brussels cinemacomplex. In de zaal zaten op een maandagmiddag zo'n 200 alloch- tone jongeren naar een actiefilm te kijken. Na ver- loop van tijd stond de hele zaal in rep en roer en was er zelfs sprake van softdruggebruik. Uiteinde- lijk kwam de rijkswacht eraan te pas om de jonge- ren het complex uit te zetten.

Veel verontrustender dan de relletjes was het feit dat blijkbaar nogal wat allochtone jongeren daar zaten met toestemming van de ouders (briefje), om het einde van de ramadan op een eigentijdse ma- nier te vieren.

Hoewel het niet duidelijk was of de jongeren Ne- derlands- dan wel Franstalig onderwijs volgen, had ik van de minister toch graag een antwoord op vol- gende vragen.

1. Heeft de minister enig zicht op het spijbelge- drag van de jongeren ?

2. Is er gericht onderzoek gedaan naar de redenen voor het spijbelen en zo ja, welke waren die ? 3. Wordt in bepaalde regio's van Vlaanderen en

Brussel meer gespijbeld dan elders ?

4. Zijn er substantiële verschillen tussen het ge- meenschaps- en vrij onderwijs ?

5. Zijn er substantiële verschillen tussen het Ne- derlands- dan wel Franstalig onderwijs ?

6. Heeft de minister richtlijnen uitgevaardigd over de manier waarop scholen met spijbelaars moe- ten omgaan, of wordt dit aan de schooldirecties zelf overgelaten ?

7. Welke maatregelen kan de minister nemen tegen ouders die meewerken aan het spijbelen van hun kinderen ?

8. Welke gebeurtenissen bieden volgens de minis- ter een rechtvaardigingsgrond voor spijbelen, al dan niet met medewerking van de ouders ?

Antwoord

1. In de Vlaamse Onderwijsindicatoren, editie

1998, uitgegeven door het departement Onder- wijs, zijn gegevens over de spijbelproblematiek opgenomen. Een exemplaar gaat als bijlage.

In de 56 scholen die in de schooljaren 1996-1997 in een spijbelproject van het departement waren opgenomen, zijn de afwezigheidsgege- vens van alle leerlingen tussen 1 oktober en 31 mei strikt bijgehouden in een bestand.

Deze bundeling geeft een indicatie van de on- derwijstijd gedurende dewelke jongeren afwezig zijn. Er is gekozen voor deze meting, veeleer dan voor een meting van het zogenaamde spij- belen – een begrip dat voor interpretatie vat- baar is.

Uit de analyse van de gegevens van het school- jaar 1996-1997 blijkt dat de gemiddelde afwezig- heidsduur 13 halve dagen bedraagt in het vol- tijds onderwijs. Opmerkelijk is dat de verschil- len tussen de scholen zeer groot zijn, variërend tussen 5 en 26 halve dagen.

10 van de 13 halve dagen zijn afwezigheden door ziekte. Om andere formeel wettigbare re- denen zijn jongeren gemiddeld 1 halve dag af- wezig. De twee andere halve dagen zijn in het experiment gedekt met een code E(xperiment), die werd toegekend voor afwezigheden die re- glementair niet zijn bepaald.

De verzamelde afwezigheidsgegevens van de leerlingen in het experiment werden gekoppeld aan de tellingsgegevens van februari. Uit die koppeling blijkt dat er significante afwijkingen van de gemiddelde afwezigheidsduur zijn naar- gelang de onderwijsvorm en graad, het vorig jaar behaalde attest en de schoolse vertraging, zoals geïllustreerd in de tabellen van de Indica- torenpublicatie.

De analyse geeft ook aan dat 5 % van de jonge- ren meer dan vijf weken afwezig is, 8 % tussen drie en vier weken en 10 % tussen twee en drie weken. De grote meerderheid van de leerlingen is maximum één week (56 %) of tussen één en twee weken (22 %) afwezig. Hieruit blijkt dui- delijk dat afwezigheidsproblemen zich concen- treren in een beperkte groep.

2. Er werd ook gepeild naar de problemen achter afwezigheden, geregistreerd onder de experi- mentele code.

De begeleiders in school, psycho-medisch-socia- le centra (PMS) en Medisch Schooltoezicht (MST) en de coördinator van het experiment

(2)

beoordelen de aard van de achterliggende pro- blemen. In vijf op tien gevallen bleek het te gaan om een multiprobleemsituatie ; in twee op tien om een familiaal probleem ; in twee op tien om een persoonlijk probleem en in één op tien om een schoolgebonden probleem.

3. Een analyse van de problematiek per regio, ge- baseerd op de cijfers van 1997-1998, toont aan dat de gemiddelde afwezigheidsduur het hoogst ligt in de grotere steden Antwerpen en Gent, met vergelijkbare cijfers (15,5 halve dagen).

De gemiddelde afwezigheidsduur in het experi- ment gedurende het tweede schooljaar was lager dan het schooljaar 1996-1997. Het lag op 12,4 halve dagen.

4. De verzamelde gegevens laten niet toe het netto-effect van de netten op de afwezigheden te berekenen. Conclusies op basis van het bruto-effect zouden niet alleen voorbarig, maar bovendien ook ongepast zijn.

Vooraleer uitspraken te doen over het netto-ef- fect moet ervoor worden gezorgd dat allerlei va- riabelen die aanleiding geven tot verschillen tussen de netten, constant worden gehouden.

5. Over verschillen tussen het Nederlandstalig en het Franstalig onderwijs zijn er helemaal geen gegevens.

Voorzover ons bekend, doet men aan Franstali- ge zijde geen vergelijkbaar onderzoek.

6. Richtlijnen vanuit de overheid naar alle Vlaam- se scholen over de manier van omgaan met spij- belaars zijn niet gegeven en zullen als dusdanig ook niet worden gegeven.

Er is wel gesensibiliseerd in het reeds genoemde experiment voor een preventieve en begelei- dende aanpak van de problemen van jongeren met problematische afwezigheden (ook deze ge- dekt met een medisch attest).

Deze aanpak is in de scholen van het experi- ment positief onthaald, en op dit moment wor- den de nodige stappen gezet om de regelgeving zo aan te passen dat in de toekomst alle Vlaam- se scholen problematische afwezigheden als zo- danig kunnen registreren, in ruil voor communi- catie en zorg en in samenwerking met de toe- komstige centra voor leerlingenbegeleiding (CLB) en welzijns- en gezondheidsvoorzienin- gen.

7. Maatregelen tegen ouders die meewerken aan spijbelen, kunnen scholen niet nemen. Dit zou moeten gebeuren door de federale instanties, maar de regelgeving terzake is deficiënt.

Overleg met deze instanties is nodig en gepland.

8. Uit wat voorafgaat, zou het antwoord op deze subvraag moeten kunnen worden afgeleid. Er moet niet worden gezocht naar rechtvaardi- gingsgronden voor spijbelen. Het fenomeen is overigens ook helemaal niet eenduidig te vat- ten. Er moet wel rekening mee worden gehou- den dat afwezigheden om niet-legitieme rede- nen voorkomen.

Er wordt voor gekozen om scholen en toekom- stige centra voor leerlingenbegeleiding de ruim- te te geven om daar open en eerlijk mee om te gaan, zowel naar jongeren en ouders als naar de Vlaamse overheid als subsidiërende instantie.

(Bovenvermelde bijlage ligt ter inzage bij het Alge- meen Secretariaat van het Vlaams Parlement, dienst Schriftelijke Vragen – red.)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Twee van deze soorten, de driedoornige stekelbaars en de Europese paling, zijn potentiele trekvissen die een groot voordeel kunnen ondervinden van een goede verbinding

[r]

Hierdoor is deze mogelijkheid waarschijnlijk alleen toepasbaar in die situaties waarbij de wijze waarop de verantwoordelijkheden worden gerealiseerd overduidelijk is of van

handhaven, omdat de aanvoerders op verschillende veilingen niet konden worden gedwongen hun producten af te stacm, werkte de regeling vrij behoorlijk, zoodat ook voor 1932 door

Prevalente patiënten lijken niet te zijn meegenomen in de berekeningen, terwijl deze wel voor deze behandeling in aanmerking zullen komen als het middel voor vergoeding in

Figuur 2: Aantalpercentages van de gevangen vissen in de Dommel tijdens de campagne april 2007 paling 30% riviergrondel 23% baars 11% blankvoorn 8% zonnebaars 7% snoek 7

Mijn eerste vraag bij de visie van Siebren Miedema is hoe de impliciete godsdienstigheid, zoals die vooral in het katholiek onderwijs tot uitdrukking komt, en die als het ware de

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk