• No results found

Vervuilende bedrijven en milieuverslaggeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vervuilende bedrijven en milieuverslaggeving"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vervuilende bedrijven en milieuverslaggeving

Lisette de Jong (s1431420)

Rijksuniversiteit Groningen, Nederland

(2)

SAMENVATTING

In deze studie wordt onderzoek verricht naar de kwaliteit van de milieuverslaggeving van milieuvervuilende bedrijven. Hierbij wordt de volgende onderzoeksvraag gesteld: In hoeverre heeft de toegenomen maatschappelijke discussie over milieuverantwoordelijk ondernemen geleid tot een toename in de kwaliteit van de milieuverslaggeving in de periode 2004-2008. In dit onderzoek wordt verondersteld dat de druk op bedrijven om milieuvriendelijk te ondernemen is toegenomen in de periode 2004-2008. Dit niet in de minste plaats doordat in 2005 het Kyoto-protocol bekrachtigd werd, wat betekent dat bedrijven uit de deelnemende landen zich vanaf dat moment dienen te houden aan gemaakte afspraken zoals die vastgelegd zijn in het verdrag.

In dit onderzoek worden twee theorieën besproken die verklaren waarom bedrijven aan milieuverslaggeving doen en hoe dit de kwaliteit van milieuverslaggeving beïnvloedt. Op basis van de legitimiteitstheorie zorgt druk vanuit de maatschappij om milieuvriendelijk te ondernemen ervoor dat een bedrijf haar acties meer gaat legitimeren via milieuverslaggeving en hiermee neemt de kwaliteit van de milieuverslaggeving toe. Volgens de Reputatie Risico Management theorie (RRM) zorgt druk vanuit de maatschappij om milieuvriendelijk te ondernemen ervoor dat de kwaliteit van de milieuverslaggeving de reputatie van een bedrijf kan beïnvloeden.

Op basis van de legitimiteitstheorie en RRM is dus te verwachten dat de toegenomen maatschappelijke druk (mede door de bekrachtiging van het Kyoto-protocol) ertoe geleid heeft dat de kwaliteit van de milieuverslaggeving in de periode 2004-2008 verbeterd is. Om erachter te komen of een eventuele toename in kwaliteit wordt veroorzaakt door de toegenomen druk is een model gemaakt op basis van drie factoren: vestigingsland wel/niet Kyoto, aantal pagina‟s en wel/niet duurzaamheidsverslag. Er wordt verondersteld dat

bedrijven die gevestigd zijn in een land dat het Kyoto-protocol heeft ondertekend, meer druk voelen om milieuverantwoordelijk te ondernemen. Doordat de druk op die bedrijven hoger is, wordt verwacht dat de milieuverslaggeving van hogere kwaliteit is dan bij bedrijven die niet gevestigd zijn in een land dat het Kyoto-protocol heeft ondertekend. Daarnaast wordt

aangenomen dat als de druk op bedrijven toeneemt, zij hun reputatie proberen te beïnvloeden door meer te schrijven en dit te presenteren in een duurzaamheidsverslag (in plaats van het te integreren in het jaarverslag). De verwachting die hierbij hoort, is dat naarmate het

milieuverslag uitgebreider is, de bedrijven meer druk voelen om milieuverantwoordelijk te ondernemen. De hogere druk leidt tot de verwachting dat de milieuverslaggeving van hogere kwaliteit is. Tevens wordt verwacht dat bedrijven die een duurzaamheidsverslag hebben, meer druk voelen dan bedrijven die het milieuverslag integreren in het jaarverslag. Deze hogere druk leidt tot de verwachting dat het milieuverslag kwalitatief beter is.

In het model wordt dus aangenomen dat bedrijven die gevestigd zijn in een land dat het Kyoto-protocol heeft ondertekend en een uitgebreid duurzaamheidsverslag hebben, hoger scoren op kwaliteit.

Ten behoeve van het meten van de kwaliteit van de verslagen is een instrument ontwikkeld aan de hand waarvan de milieuverslagen gescoord kunnen worden. Dit inhoudsanalyse-model is ontwikkeld op basis van de ISO14001-norm en de richtlijnen van het Global Reporting Initiative en bevat 22 te beoordelen kwaliteitsaspecten. Dit model scoort zeer hoog op de betrouwbaarheid. In totaal zijn 18 milieuverslagen in 2004 beoordeeld en 18 milieuverslagen van dezelfde bedrijven in 2008. Deze milieuverslagen zijn afkomstig van bedrijven uit de

(3)

papier/karton industrie en de chemische industrie.

Op basis van de resultaten blijkt de kwaliteit van de milieuverslagen in beide sectoren van de industrie inderdaad verbeterd te zijn, maar niet in sterke mate en niet op alle gebieden. Gemiddeld is de kwaliteit een 0,5 punt toegenomen op de 5-punts Likertschaal. De verbeteringen zijn vooral zichtbaar in het meer helder formuleren van milieudoelen en het plannen wanneer die doelen gerealiseerd moeten zijn. De vooruitgang op die gebieden is ongeveer 1 punt. De kwaliteit van de milieurapportages was in 2004 gemiddeld „matig‟ terwijl die in 2008 op ongeveer de helft van de indicatoren „redelijk‟ is. Een aantal

kwaliteitskenmerken scoort in 2008 nog „slecht‟ of „matig‟. Hieronder vallen onder meer het gebruikmaken van (inter)nationale protocollen bij de milieuverslaggeving, het beschrijven van de resultaten van de externe audits en het bewaken van de resultaten van de

milieumaatregelen (monitoring). Er zijn ook kwaliteitsaspecten waar de helft of meer bedrijven geen informatie over geeft. Dit betreft vooral de werknemersaspecten

(verantwoordelijkheden, scholing, handboeken, bijdragen aan vormgeven milieubeleid). De kwaliteit van het milieuverslag blijkt inderdaad samen te hangen met de hoeveelheid pagina‟s in het milieuverslag, het hebben van een duurzaamheidsverslag en het gevestigd zijn in een land dat het Kyoto-protocol heeft onderschreven. De contextfactoren omvang (omzet in euro‟s), nettowinst, CO2-uitstoot en milieu-investeringen hangen sterk onderling samen, maar hangen niet samen met kwaliteit van de milieuverslaggeving. Op basis van deze studie wordt kwaliteit dus vooral verklaard door het aantal pagina‟s, de vorm van het verslag (jaarverslag of duurzaamheidsverslag) en het al dan niet gevestigd zijn in een land dat het Kyoto-protocol heeft ondertekend.

Op basis van dit onderzoek lijkt de toegenomen maatschappelijke discussie over

milieuverantwoord ondernemen invloed te hebben gehad op de toename in de kwaliteit van de milieuverslagen in de periode 2004-2008.

(4)

INHOUDSOPGAVE Samenvatting 2 1 Inleiding 5 2 Literatuurbespreking 8 2.1 Inleiding 8 2.2 MVO 8 2.2.1 Definitie MVO 8 2.2.2 Ontwikkeling MVO 9

2.2.3 Termen MVO en milieuverslaggeving 9

2.3 Milieuverslaggeving 9

2.3.1 Inleiding milieuverslaggeving 9

2.3.2 Wetgeving milieuverslaggeving 10

2.4 De kwaliteit van milieuverslagen 12

2.4.1 Kwaliteit 12

2.4.2 ISO 14001 12

2.4.3 GRI-richtlijnen 15

2.4.4. Kanttekening bij de kwaliteit van milieuverslaggeving 17

2.5 Verklarende theorieën 18

2.5.1 Verklaringen voor milieuverslaggeving 19 2.5.2 Verwachtingen op basis van de literatuur 21

3 Empirische onderzoeksopzet 24

3.1 Inleiding 24

3.2 Selectie bedrijven 24

3.3 Informatiebronnen 25

3.4 Een inhoudsanalyseschema 26

3.5 De kwaliteit van het beoordelingsinstrument 27

4 Resultaten van het Onderzoek 31

4.1 Inleiding 31

4.2 Kenmerken van de beoordeelde bedrijven 31

4.3 De (veranderingen in) de kwaliteit van de milieuverslagen 31 4.4 Verklaringen voor verschillen in kwaliteit van milieuverslagen 33 4.5 Contextkenmerken en kwaliteit van de milieuverslagen 38

4.6 Resultaten versus verwachtingen 39

5 Conclusies 41

Literatuurlijst 44

Bijlage 1. (voormalig) rapportageplichtige bedrijven 46

Bijlage 2.a Selectie bedrijven (gegevens 2004) 50

Bijlage 2.b Selectie bedrijven (gegevens 2008) 51

Bijlage 3. Inhoudsanalysemodel 52

(5)

1. INLEIDING

In de afgelopen drie decennia is er op wetenschappelijk gebied veel aandacht geweest voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) (Tsang, 1998). Bij MVO gaat het over de rol van het bedrijfsleven bij het voorkomen of het oplossen van maatschappelijke problemen. Economische groei alleen is namelijk niet voldoende voor (een optimale) welvaart, want er moet ook rekening gehouden worden met het effect op het milieu en de sociale

omstandigheden. Daarom wordt er tegenwoordig van bedrijven verwacht dat zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen ten aanzien van huidige en toekomstige generaties. Alleen op die wijze kan de economische groei ook op de lange termijn houdbaar zijn, oftewel duurzaam zijn. Ondernemen betekent dus een confrontatie met lastige

vraagstukken als klimaatverandering, verlies aan biodiversiteit, corruptie, kinderarbeid, de naleving van mensenrechten en fundamentele arbeidsnormen (www.indianet.nl).

Uit de kabinetsvisie van 2008-2011 op het gebied van MVO blijkt dat de overheid er bewust voor kiest om MVO niet te verplichten. Volgens de overheid is MVO meer dan alleen voldoen aan regelgeving en dat betekent per definitie dat MVO uitgaat van vrijwilligheid. Wel heeft zij voor bepaalde zorgen specifiek beleid geformuleerd, zoals milieubeleid, beleid om de sociale zekerheid te beschermen en beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Regelgeving wordt door de overheid gezien als het vertrekpunt voor MVO (www.indianet.nl).

MVO wordt steeds belangrijker gevonden en het aantal bedrijven dat publiceert over hun beleid en resultaten op dit gebied neemt toe. Dit doet ze door middel van een rapportage in hun jaarverslag of door een apart MVO-verslag te publiceren. In zo‟n publicatie gaat het bedrijf in op sociale, milieu en economische factoren. De rapportages zijn per bedrijf vaak zeer verschillend. Dit komt onder meer doordat het verslag niet door een accountant gecontroleerd hoeft te worden en er geen verplichte regels voor MVO-verslaggeving zijn. Sinds 2005 is er wel een wettelijke basis (artikel 2:391 lid 1 BW) waarin van ondernemingen informatie gevraagd wordt over niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu- en personeelsaangelegenheden, voor zover dit noodzakelijk is voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de onderneming. Het kabinet kiest er niet voor in aanvulling hierop bepaalde vereisten voor maatschappelijke jaarverslaggeving wettelijk vast te leggen. Daarvoor is het terrein van maatschappelijke jaarverslaggeving volgens de overheid nog te veel in ontwikkeling (www.indianet.nl). Er zijn wel verschillende instellingen die richtlijnen publiceren waar een organisatie zich aan kan houden om een zo betrouwbaar mogelijk maatschappelijk verslag te publiceren (bijv. het Global Reporting Initiative, afgekort het GRI). Er zijn bedrijven die een publicatie uitgeven waarin ze ingaan op de mate waarin zij zich aan dergelijke richtlijnen houden.

Dit onderzoek richt zich op het aspect milieu binnen de MVO-verslaggeving. Er is op

maatschappelijk en politiek gebied veel aandacht voor het milieu. Een aspect van milieu waar men zich veel zorgen over maakt is klimaatverandering als gevolg van het broeikaseffect. Door menselijke activiteiten, zoals industrie, ontbossing, verkeer, energieverbruik, landbouw en veeteelt, is de hoeveelheid kooldioxide en andere broeikasgassen in de atmosfeer

toegenomen (www.knmi.nl), in de afgelopen 35 jaar met 70% (www.groenopweg.nl). Door de toename van de concentratie van broeikasgassen wordt het broeikaseffect van de dampkring versterkt. Dit versterkte broeikaseffect leidt hoogstwaarschijnlijk tot een warmer klimaat en meer neerslag. De temperatuur zal de komende eeuw met een hoeveelheid stijgen die in zeer

(6)

lange tijd waarschijnlijk niet meer is voorgekomen en daarnaast zal ook de zeespiegel behoorlijk stijgen. Er is wereldwijd grote ongerustheid ontstaan over de gevolgen van deze voorspelling (www.knmi.nl). De klimaatverandering kan onomkeerbaar zijn (www.nu.nl). Daarom hebben meer dan 100 landen in 1997 in de Japanse plaats Kyoto bindende afspraken gemaakt om de emissies van broeikasgassen te beperken. De details van dit protocol moesten toen echter nog worden ingevuld. Op 16 februari 2005 werd het Kyoto-protocol officieel bekrachtigd (www.greenpeace.nl).

Bedrijven, consumenten en overheid moeten een bijdrage leveren aan het oplossen van het klimaatprobleem (www.groenopweg.nl). Het belang van milieuverslaggeving moet hierbij niet onderschat worden, want deze verslaggeving is bedoeld om bedrijven te stimuleren om op een meer milieuvriendelijke wijze te ondernemen. Om deze stimulans te bereiken moet het milieuverslag (MV) wel een betrouwbare weergave zijn van de werkelijkheid. Dit bleek in het verleden niet het geval te zijn. Bedrijven bleken aan impressiemanagement te doen.

Impressiemanagement kan gezien worden als de neiging van organisaties om data selectief te gebruiken om zichzelf in een beter daglicht te stellen (Clathworthy en John Jones, 2006). Het is van belang, gezien de politieke en maatschappelijke aandacht voor het milieu, om er achter te komen in welke mate de milieuverslagen kwalitatief zijn verbeterd. Het zou kunnen zijn dat er al flink wat verbeterd is, maar dit hoeft niet het geval te zijn. Het is belangrijk voor de wetgever om dit te weten omdat het nodig kan zijn om de ontwikkeling in de

milieuverslaggeving via wetgeving te stimuleren. Bovendien is het interessant voor de lezers van de milieuverslaggeving omdat het voor hun belangrijk is dat het verslag een betrouwbaar beeld geeft van het milieubeleid en de invloed van het bedrijf op het milieu. Het is de vraag of de kwaliteit van de milieuverslaggeving op dit moment verschilt ten opzichte van enige jaren geleden.

Op onderzoeksgebied is tot nu toe vooral veel aandacht geweest voor de kenmerken van de bedrijven die aan milieuverslaggeving doen (Cormier en Gordon, 2001; Tsang, 1998) en welke verklaringen er zijn voor het feit dat bedrijven aan milieuverslaggeving doen (Juholin, 2004; O‟Donovan, 2002; Milne en Patten, 2002; Deegan et. al., 2002; Bebbington et. al., 2008; Holcomb et. al., 2007). Volgens Jean Raar (2002) is er nog weinig onderzoek verricht naar de kwaliteit en kwantiteit van de milieuverslaggeving. Onderzoek op dit gebied zou er volgens Raar toe kunnen leiden dat verslagen beter vergeleken kunnen worden. Het is belangrijk om de milieuverslagen te kunnen vergelijken omdat lezers zo een beter beeld krijgen van de mate waarin een bedrijf zich om het milieu bekommert. Op dit moment is dat nog lastig. De verslagen zijn erg verschillend wegens het ontbreken van verplichte

regelgeving en er zijn nog geen instrumenten ontwikkeld op basis waarvan de verslagen vergeleken kunnen worden. Inmiddels is er met de komst van de richtlijnen van het Global Reporting Initiative wel een verbetering zichtbaar in de kwaliteit en kwantiteit van de milieuverslaggeving in Australie (Raar, 2002).

We zien dus dat de maatschappelijke discussie over milieuverantwoordelijk ondernemen is toegenomen in de afgelopen jaren. Dit zou ertoe geleid kunnen hebben dat de kwaliteit van de milieuverslaggeving is toegenomen. Om erachter te komen of dit daadwerkelijk het geval is, staat in dit onderzoek de volgende vraag centraal:

(7)

In hoeverre heeft de toegenomen maatschappelijke discussie over milieuverantwoordelijk ondernemen geleid tot een toename in de kwaliteit van de milieuverslaggeving in de periode 2004-2008?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zullen eerst een aantal deelvragen beantwoord moeten worden. In eerste instantie is het van belang te achterhalen welke factoren van invloed zijn op de kwaliteit, en de veranderingen in de kwaliteit, van de milieuverslaggeving volgens de theorie. Deze vraag zal besproken worden in hoofdstuk twee, aan de hand van de relevante wetenschappelijke literatuur. De volgende vraag is in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van vooruitgang in de kwaliteit van de milieuverslaggeving in de periode 2004-2008. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal in hoofdstuk drie eerst een instrument ontwikkeld worden aan de hand waarvan de kwaliteit gemeten kan worden. Vervolgens zullen de milieuverslagen gescoord worden, zowel in 2004 als 2008. De resultaten van deze analyse komen aan de orde in hoofdstuk vier waarbij duidelijk zal worden of er een vooruitgang is te zien in de kwaliteit. In dat hoofdstuk zal tevens ingegaan worden op de laatste deelvraag in hoeverre de

bevindingen in de verslaggeving overeen komen met de verwachtingen uit de theorie en welke implicaties er zijn met betrekking tot overeenkomsten en verschillen. In het slothoofdstuk zal op basis van de bevindingen een antwoord op de hoofdvraag gegeven

worden. Daarnaast zullen in dat hoofdstuk de beperkingen van het onderzoek worden gegeven evenals implicaties voor toekomstig onderzoek.

Zoals in deze inleiding aangegeven is, zal in het volgende hoofdstuk eerst een bespreking van de relevante (wetenschappelijke) literatuur plaatsvinden. Aan het eind van dat hoofdstuk zal een antwoord gegeven worden op de vraag welke factoren van invloed zijn op de kwaliteit van de milieuverslaggeving en de veranderingen daarin.

(8)

2. LITERATUURBESPREKING

2.1. Inleiding

In het vorige hoofdstuk zijn de deelvragen van dit onderzoek geformuleerd. Aan de hand van de antwoorden op die deelvragen zal de centrale vraag beantwoord worden. In dit hoofdstuk komt de eerste deelvraag aan de orde:

Welke factoren zijn van invloed op de kwaliteit, en de veranderingen in de kwaliteit, van de milieuverslaggeving volgens de theorie?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zal de literatuur op het gebied van

milieuverslaggeving besproken worden, als onderdeel van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). Om een duidelijk beeld te krijgen van wat MVO is, volgt eerst een definitie van MVO en wordt ingegaan op de ontwikkeling van MVO. Deze bespreking wordt verder gespecificeerd door in te gaan op het onderdeel van MVO-verslaggeving dat in deze studie onderwerp van onderzoek is: milieuverslaggeving. Omdat milieuverslaggeving afhankelijk kan zijn van regelgeving, wordt daarna ingegaan op de vraag in hoeverre

milieuverslaggeving verplicht is. Uit deze bespreking zal blijken dat de milieuverslaggeving richting de diverse stakeholders niet aan regels gebonden is. Dit heeft ertoe geleid dat de verslagen zeer verschillend zijn en dus moeilijk vergelijkbaar. Daarom zal in de

daaropvolgende paragraaf aandacht besteed worden aan de kwaliteit van de milieuverslagen. Het ontbreken van regels leidt tevens tot de vraag waarom bedrijven aan milieuverslaggeving doen als dit niet verplicht is. Deze vraag zal beantwoord worden aan de hand van

wetenschappelijke verklaringen. Op basis van die verklaringen zal dit hoofdstuk afgesloten worden met de verwachtingen ten aanzien van de factoren die van invloed zijn op de kwaliteit, en veranderingen daarin, van de milieuverslaggeving.

2.2. MVO

In deze paragraaf komt het kader van milieuverslaggeving aan de orde: MVO. Eerst volgt een bespreking van de definitie van MVO en daarna zal de ontwikkeling van MVO besproken worden.

2.2.1 Definitie MVO

Uit de literatuur blijkt dat er niet één bepaalde definitie van MVO is. Er worden vele

definities gehanteerd, geformuleerd door diverse personen en organisaties. De Commissie van de Europese Gemeenschap (EG) definieert MVO bijvoorbeeld als volgt: Een concept waarbij bedrijven zorgen over sociale- en milieuaspecten vrijwillig integreren in de bedrijfsuitvoering en in de interacties met stakeholders. Hierbij gaat het om meer dan alleen het voldoen aan de wetgeving, namelijk het nastreven van de bredere sociale-, economische- en milieudoelen. Een andere definitie van MVO komt van de Wereldbank: De toewijding van een bedrijf om bij te dragen aan duurzame economische groei, waarbij samengewerkt wordt met

(9)

de kwaliteit van leven te verbeteren wat goed is voor het bedrijf en de algemene ontwikkeling (Jones et. al., 2006).

Naar mijn mening past met name de definitie van de Commissie van de EG goed. Dit omdat het woord 'vrijwillig' in de definitie voorkomt. Dit is belangrijk omdat de overheid in

Nederland ervoor gekozen heeft om MVO aan de bedrijven zelf over te laten, en dus niet te verplichten, om zo te voorkomen dat er een afvink mentaliteit ontstaat (www.indianet.nl). Deze definitie past derhalve het beste bij de Nederlandse benadering van MVO.

2.2.2. Ontwikkeling MVO

Het lijkt alsof MVO iets van de laatste tijd is, maar dit is niet het geval. Al in de achttiende eeuw deden anti-slavernij groeperingen een beroep op de bevolking om alleen suiker te kopen die geproduceerd is in een land waar geen gedwongen onbetaalde arbeid plaatsvindt. De specifieke term 'MVO' is wel iets van recentere tijden (Anon., Viewpoint, 2002).

Waar MVO zich in de jaren tachtig vooral richtte op het milieu, zijn daar in de afgelopen twee decennia ook bedrijfsethiek, de rol in de samenleving en het tegemoetkomen aan de belangen van aandeelhouders, stakeholders, werknemers en klanten aan toegevoegd (Anon., Viewpoint, 2002).

Het is vanaf de jaren tachtig dat MVO populair begint te worden als onderzoeksgebied voor wetenschappers (Tsang, 1998). Volgens Bebbington et. al (2008), Unerman (2008) en Adams (2008) is niet één enkel onderzoek in staat om de complexiteit van MVO praktijken aan de kaak te stellen en volgens hen zijn daarom meerdere onderzoeken nodig om de complexiteit van dit fenomeen te verklaren (Bebbington et. al., 2008).

2.2.3. Termen MVO en milieuverslaggeving

In deze subparagraaf komen de termen aan de orde die gebruikt worden. De term MVO is zojuist besproken. De verslaggeving over MVO kan opgedeeld worden in drie aspecten: sociale, milieu en economische factoren. Dit onderzoek richt zich op de milieufactoren die in de MVO-verslaggeving besproken worden. Om te voorkomen dat er verwarring optreedt, zal zoveel mogelijk getracht te worden alleen het woord milieuverslaggeving te gebruiken. Als uit wetenschappelijk onderzoek dat in dit hoofdstuk besproken wordt een conclusie voortkomt die betrekking heeft op MVO verslaggeving als geheel, wordt er voor gekozen om deze conclusie voor milieuverslaggeving te laten gelden (dit is hier immers onderdeel van).

2.3. Milieuverslaggeving

In deze paragraaf zal ingegaan worden op het onderwerp van onderzoek: milieuverslaggeving. Eerst wordt een inleidende beschrijving gegeven van milieuverslaggeving. Daarna komt aan de orde in hoeverre de milieuverslaggeving vrijwillig of verplicht is, omdat dit van invloed zou kunnen zijn op de milieuverslagen.

2.3.1 Inleiding milieuverslaggeving

De afgelopen decennia heeft MVO steeds meer aandacht gekregen waarbij steeds meer bedrijven formeel aangeven wat de impact is die zij op sociaal-, economisch- en milieugebied

(10)

hebben (Jones et. al., 2006). Dit onderzoek is gericht op het onderwerp milieu. Bedrijven verstrekken deze milieuverslaggeving via hun jaarverslag, in een apart MVO-verslag en/of op de website.

Uit onderzoek van Holcomb, Upchurch en Okumus (2007) naar MVO-verslaggeving (onder de tien grootste hotelketens ter wereld) blijkt dat milieu een aspect is waar het aan

verslaggeving ontbreekt.

Nederlandse bedrijven presteren ook niet goed op het gebied van verslaggeving over milieu. Dit blijkt uit onderzoek van Adams et. al. (1998) waarin bedrijven uit Nederland ten opzichte van zes andere landen (Nederland, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland, Frankrijk en Duitsland) tot de drie slechtst presterende op het gebied van verslaggeving over milieu behoorde (Douglas et. al. 2004). Het is wel de vraag of dit nog steeds het geval is, omdat dit onderzoek enige tijd geleden uitgevoerd is.

2.3.2. Wetgeving milieuverslaggeving

In deze paragraaf wordt ingegaan op de regelgeving ten aanzien van milieuverslaggeving. In het onderzoek van Douglas et. al. (2004) worden de slechte prestaties op

milieuverslaggeving van Ierse banken, vergeleken met de top van de Europese banken, geweten aan het ontbreken van regels op dit gebied. Adams (2004) beveelt aan om verplichte richtlijnen voor de verslaggeving in te voeren.

In Nederland is op 1 januari 1999 de wet- en regelgeving over milieuverslaglegging, aan de overheid, in werking getreden. Dit maakte Nederland, wat betreft wet- en regelgeving op dit gebied, internationaal voorloper. Het doel van deze wet- en regelgeving was de rapportage van milieugegevens aan de overheid efficiënter te maken door verschillende

milieurapportages die bedrijven bij de overheid moesten inleveren samen te voegen tot één milieujaarverslag (MJV). Daarnaast waren er ook nog andere doelen, zoals:

- het verbeteren van de kwaliteit van de in de rapportage op te nemen milieugegevens - het bevorderen van de invoering van de bedrijfsinterne milieuzorg

- het stimuleren van de verantwoordingsplicht van bedrijven tegenover overheid en publiek - het vergroten van de openbaarheid van milieu-informatie (www.fo-industrie.nl)

Het MJV is een verslag over de milieuprestaties van bedrijven over het afgelopen jaar. Bedrijven betrekken in dit verslag onder andere de uitstoot van schadelijke stoffen naar lucht en water, de hoeveelheid afvalstoffen die ze hebben afgevoerd en wat er gebeurt met klachten over stank en geluid. Het MJV wordt gebruikt ter evaluatie van het milieubeleid en voor (inter)nationale milieurapportages en statistieken. VROM stelt de inhoud van het

milieujaarverslag vast in samenspraak met gebruikers en belanghebbenden (www.vrom.nl). Ongeveer 250 bedrijven zijn verplicht een MJV op te stellen. De bevoegde instantie (die de milieuvergunning afgeeft) bepaalt of een bedrijf MJV-plichtig is (www.fo-industrie.nl). Vanaf 2004 is het elektronisch milieujaarverslag (e-MJV) ingevoerd. Dit om bedrijven en bevoegde instanties niet onnodig te belasten. Het betreft een beveiligd en afgeschermd systeem. Het e-MJV verslag moet jaarlijks voor 1 april zijn ingeleverd en behoort te voldoen aan eisen van volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid. Bevoegde instanties

(11)

gebreke blijft kan bestuursrechtelijk dan wel strafrechtelijk worden opgetreden. De verslagen worden per bedrijf gepubliceerd op www.emissieregistratie.nl (www.fo-industrie.nl).

Op Europees niveau is er een richtlijn opgesteld die gericht is op de preventie en bestrijding van milieuverontreiniging: de „Integrated Pollution Prevention and Control‟ (IPPC)-richtlijn. Deze richtlijn verplicht intensieve veehouderijen en grote milieuvervuilende industriële bedrijven de zogenaamde best beschikbare technieken (BBT) te gebruiken om hun

verontreinigingen te beperken en zo min mogelijk energie en grondstoffen te gebruiken en afval te produceren. In Nederland is de IPPC-richtlijn verankerd in de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). In de milieuvergunning en de vergunning afvalwater lozen wordt rekening gehouden met de regels uit de IPPC-richtlijn. De database van het e-MJV bevat een IPPC-applicatie. Voor rapportage aan de Europese

Commissie voeren gemeenten, provincies, Rijkswaterstaat en water- en hoogheemraad-schappen hierin informatie in over bedrijven die onder de richtlijn vallen (www.antwoord-voorbedrijven.nl).

Naast deze wetgeving is er nog een internationaal geaccepteerde norm die eisen aangeeft waaraan een goed milieumanagementsysteem zou moeten voldoen: ISO 14001. Een milieumanagementsysteem is, bij voorkeur, een onderdeel van het gangbare

managementsysteem en richt zich speciaal op het beheersen en verbeteren van prestaties op milieugebied. Via een milieumanagementsysteem wordt structureel aandacht besteed aan milieu in de bedrijfsvoering. Hierbij staan twee belangrijke uitgangspunten centraal: - voldoen aan wet- en regelgeving en het beheersing van milieu-risico's;

- streven naar een permanente verbetering van de milieuprestaties van de organisatie Een milieumanagementsysteem van een bedrijf kan ook gecertificeerd worden volgens die norm. De tweede versie van deze norm is in 2004 uitgebracht (www.iso14000.nl).

Tot op heden zijn er, niet alleen in Nederland maar ook in andere landen, nog geen regels die aangeven hoe de vrijwillige (externe) milieuverslaggeving richting de stakeholders er precies uit dient te zien. Dit leidt ertoe dat rapportages zeer verschillend en moeilijk vergelijkbaar zijn. Ook zitten er grote verschillen in de hoeveelheid verslaggeving en er is bewijs gevonden dat de rapportages niet objectief blijken te zijn (Neu, 1998; Adams, 2004; Deegan en Rankin, 1996; Tilt, 2001).

De overheid heeft bewust gekozen voor dit beleid van zelfregulering (www.indianet.nl). Aan zelfregulering zitten bepaalde voordelen, zoals het voorkomen van een afvinkmentaliteit en van lastenverzwaring voor bedrijven. Maar een nadeel is echter dat niet alle bedrijven een milieuverslag (MV) publiceren en als ze dit wel doen dat deze erg verschillend zijn. Er lijkt verandering te komen in dit beleid van zelfregulering. MVO krijgt snel een zwaardere rol bij „corporate governance‟ (www.ez.nl). De „corporate governance‟ code (voorheen: code Tabaksblat) is een gedragscode voor beursgenoteerde ondernemingen. De code bevat aanbevelingen over bijvoorbeeld de positie van aandeelhouders, vergoedingen voor bestuurders en het aantal commissariaten dat iemand mag vervullen (www.regering.nl). De code wordt regelmatig aangepast en een recente aanpassing heeft ertoe geleid dat beursgenoteerde bedrijven vanaf het jaar 2010 helder moeten rapporteren over hun MVO-beleid. Zij moeten vanaf 1 januari 2010 voor het eerst verantwoording afleggen over de naleving van de „corporate governance‟ code (hierna: code) in het voorafgaande boekjaar.

(12)

Deze naleving mag volgens het kabinet niet vrijblijvend zijn. Volgens staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken zullen er concrete aanknopingspunten zijn voor een dialoog met aandeelhouders en de andere belanghebbenden bij het bedrijf als men hierover jaarlijks verslag doet (www.ez.nl).

Samengevat kan gesteld worden dat er wel regels bestaan voor de rapportage over milieuaspecten aan de overheid, maar niet voor de (externe) milieuverslaggeving aan de stakeholders. Vanaf 1 januari 2010 komt hier verandering in, wegens de vernieuwde „corporate governance‟ code, en moeten bedrijven helder gaan rapporteren over hun MVO-beleid (www.ez.nl). Omdat er geen regelgeving is voor de milieuverslaggeving aan

stakeholders, is het de vraag hoe het staat met de kwaliteit van de milieuverslagen. In de volgende paragraaf zal het begrip kwaliteit aan de orde komen.

2.4 De kwaliteit van milieuverslagen

Hiervoor is aangegeven dat lang niet alle bedrijven beschikken over een MV en dat de rapportages moeilijk toegankelijk zijn. Toch wordt het belangrijk geacht dat bedrijven zich verantwoorden over hun milieu-invloed en dat deze informatie van voldoende kwaliteit is. In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op het begrip kwaliteit. Daarnaast zullen de ISO14001 norm en de GRI-richtlijnen aan de orde komen, omdat die de basis zijn voor de ontwikkeling van het inhoudsanalysemodel in hoofdstuk drie. Op basis van dat model zal de kwaliteit van de milieuverslagen gescoord worden. Deze paragraaf sluit af met een kanttekening bij de kwaliteit van de milieuverslaggeving: de impressiemanagement theorie.

2.4.1. Kwaliteit

In dit onderzoek wordt gekeken naar de kwaliteit van milieuverslaggeving. Daarom is het van belang eerst te begrijpen wat „kwaliteit‟ is. Volgens het woordenboek 'de van Dale' wordt met kwaliteit bedoeld: de mate waarin iets goed is (www.vandale.nl). Dit is een ruim begrip. De definitie van kwaliteit als 'de mate waarin goederen en diensten voldoen aan de eisen,

behoeften en specificaties van de afnemer, klant en gebruiker' (www.encyclo.nl) is specifieker en past daarom beter.

Het doel van een MV, vanuit de behoefte van de maatschappij bezien, is een reëel beeld schetsen van de houding, het gedrag en de resultaten van het bedrijf ten opzichte van het milieu. Als bovenstaande definitie in ogenschouw genomen wordt, is kwaliteit de mate waarin hieraan voldaan wordt. Het is van belang dat de kwaliteit van de milieuverslaglegging goed is, omdat dit het milieubeleid van de organisatie zou kunnen stimuleren.

2.4.2. ISO 14001

In dit onderzoek zal een inhoudsanalysemodel ontwikkeld worden aan de hand waarvan de kwaliteit van de milieuverslaggeving gescoord kan worden. De basis voor dit model is de ISO 14001 norm. Dit is een internationaal geaccepteerde norm die aangeeft waaraan een goed milieumanagementsysteem zou moeten voldoen (www.iso14000.nl). Het doel van dit milieumanagementsysteem is milieuaspecten identificeren, prioriteren, beheersen en

(13)

verbeteren (www2.nen.nl).

Op de website over ISO 14001 is een stappenplan gemaakt voor het invoeren van deze norm (www.iso14000.nl). Deze stappen zullen kort besproken worden.

Stap 1 is de nuldoorlichting: de initiële milieubeoordeling (globaal beeld). Hierbij hoort: - Identificatie van de belangrijkste milieu-aspecten;

- Eisen van milieuwet en -regelgeving (eventueel inclusief het nalevingsgedrag); - Een analyse van bestaande werkwijzen en procedures op het gebied van milieuzorg; - Een evaluatie van eventuele milieu-incidenten in het verleden.

Tijdens deze nuldoorlichting wordt bekeken welke eisen er gesteld worden en welke zaken al door het bedrijf zijn geregeld.

Stap 2 betreft een analyse van de milieu-aspecten van het bedrijf (milieu-risico's). Het gaat hierbij om het systematisch inventariseren en evalueren van milieu-aspecten. Het is daarbij van belang na te gaan welke activiteiten, producten en diensten van de organisatie tot

belangrijke 'milieu-effecten' kunnen leiden. Dergelijke milieu-effecten kunnen ontstaan door eigen activiteiten, maar ook door ondersteunende diensten van derden waar het bedrijf gebruik van maakt of door de producten die ingekocht worden. De lijst met milieu-aspecten hoeft alleen die aspecten te bevatten, waar de organisatie redelijkerwijs invloed op uit kan oefenen. Het gaat erom de belangrijke milieu-aspecten te selecteren. Dit is bijvoorbeeld het geval indien:

- milieu wet- en regelgeving van toepassing is op een bepaalde activiteit, product of dienst; - andere selectiecriteria van toepassing zijn die bedrijfsspecifiek zijn. Deze kan het bedrijf

naar eigen inzicht invullen, bijv.: ernst van het milieueffect, frequentie, imago, gevolgen voor omwonenden, verwachtingen van klanten, etc.

De lijst van aspecten die is ontstaan, vormt de basis van het milieumanagementsysteem. Stap 3 betreft het beheersen van de hiervoor bepaalde belangrijke milieu-aspecten.

De volgende stap is het bepalen wat te doen om de milieuproblemen die mogelijk ontstaan voor te zijn. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen het voorkomen van milieuproblemen (anticiperen) en het beperken van milieuschade (nadat deze feitelijk heeft plaatsgevonden). Dat begint met het toewijzen wie verantwoordelijk is. Daarnaast kunnen verschillende methoden gebruikt worden om het milieu-aspect te beheersen zoals het schrijven van een werkinstructie, preventief onderhoud en/of inspectie, training voor de personen die met het milieu-aspect te maken hebben, enz. Na het vaststellen van beheersing blijft een lijst over met acties die dagelijks of over het jaar verspreid uitgevoerd dienen te worden. Deze kunnen gesorteerd worden naar soort en frequentie.

Stap 4 gaat over de doelstellingen die het bedrijf op het gebied van milieu nastreeft, m.a.w. het milieubeleid, de doelstellingen en het milieuzorgprogramma.

Om aan te geven wat de organisatie met milieuzorg wil bereiken wordt het milieubeleid opgesteld. Hierin dient aangegeven te worden dat het management de intentie heeft om te voldoen aan milieuwet- en regelgeving. Daarnaast dient aangegeven te worden dat de organisatie milieubelasting wil voorkomen en streeft naar continue verbeteringen. Dit beleid

(14)

moet bekend gemaakt worden bij iedereen in de organisatie en ook aan alle externe belangstellenden moet de mogelijkheid geboden worden hier kennis van te nemen. Voor zover de milieu-aspecten nog verder verbeterd kunnen worden, dient een concrete doelstelling opgesteld te worden. Dit hoeft niet voor alle belangrijke milieu-aspecten gedaan te worden. Er dient een selectie gemaakt te worden van effecten waarmee in een bepaald tijdsbestek een concrete verbetering behaald kan worden. Hierbij spelen beschikbare tijd, budget en mogelijke technieken een doorslaggevende rol.

In het milieuzorgsysteem worden deze doelstellingen verder uitgewerkt. In dit programma wordt benoemd wie daar verantwoordelijk voor is, hoeveel tijd er beschikbaar is en wat de kosten zijn. In de praktijk wordt het milieuzorgprogramma voor bijvoorbeeld één jaar opgesteld, met eventueel een doorkijk naar de periode daarna.

Stap 5 gaat over het invullen van het milieumanagementsysteem (opstellen handboek, procedures en overige documentatie).

Bij deze stap dient praktische invulling gegeven te worden aan het beleid. De norm ISO 14001 geeft aan dat hier in ieder geval een aantal algemeen vereiste procedures en documenten voor nodig zijn. In deze stap wordt invulling gegeven aan de verplichte procedures en documentatie die min of meer algemeen van opzet zijn.

In de procedures gaat het om de manier waarop een organisatie omgaat met een bepaalde werkwijze (wie doet wat en wanneer).

De laatste fase is het schrijven van een handboek waarin wordt beschreven hoe het systeem werkt en hoe is gezorgd dat het systeem voldoet aan de norm.

Stap 6 gaat over het invoeren in de praktijk.

Bij deze stap is het zaak om wat vastgelegd is in de procedures en overige documentatie daadwerkelijk in te voeren. Iedereen in de organisatie dient de voor hem/haar relevante onderdelen van het systeem te kennen. Dit proces versnelt aanzienlijk indien de medewerkers betrokken zijn geweest bij het opstellen van de procedures en documentatie. Tevens zal daardoor eerder draagvlak aanwezig zijn om eventuele veranderingen in te voeren. Medewerkers kunnen vertrouwd gemaakt worden met de diverse onderdelen van het

milieumanagementsysteem door bijvoorbeeld onderdelen van het milieumanagementsysteem te bespreken tijdens het reguliere werkoverleg, het uitbrengen van een nieuwsbrief,

aanvullende bijeenkomsten, informatieborden of folders.

Voor deze stap moet minimaal een aantal maanden genomen worden om het milieumanage-mentsysteem daadwerkelijk in te voeren en om iedereen te laten wennen aan de procedures, overige documentatie en gewenste registraties. Het is belangrijk om in deze fase open te staan voor signalen voor mogelijke wijzigingen in de eerste opzet van de verschillende procedures. Bij de invoering in de praktijk kan namelijk blijken dat bepaalde procedures toch net handiger opgesteld kunnen worden.

Als het systeem is ingevoerd, iedereen vertrouwd is geraakt met de voor hen relevante procedures en, door middel van registraties de naleving van de procedures aangetoond kan worden, kan verder gegaan worden met de volgende stap.

Stap 7. Wordt er gedaan wat er gezegd wordt (interne audits)

(15)

Hierbij speelt het aantonen van de eerder genoemde uitgangspunten van het milieumanagementsysteem een belangrijke rol:

- Voldoen aan wet- en regelgeving en het beheersen van milieu-aspecten (risico's) binnen vastgestelde normen;

- Continu verbeteren van de milieuprestatie van de organisatie (behalen van de doelstellingen).

Deze controle vindt plaats door toepassing van het opgestelde monitoringprogramma en door het uitvoeren van interne audits. Hierbij komen het toetsen van de naleving van wet- en regelgeving, het beheersen van milieu-aspecten en het behalen van de vastgestelde

doelstellingen nadrukkelijk aan bod. Belangrijkste uitgangspunten bij het uitvoeren van de interne audits is dat alle elementen van het milieumanagementsysteem worden getoetst volgens de aangegeven specificaties uit de ISO 14001 norm. Bij eventuele afwijkingen (ook milieuklachten) wordt volgens de procedure in stap 5 gehandeld. De oorzaak van de afwijking wordt opgespoord en er worden passende maatregelen genomen om te voorkomen dat

dezelfde afwijking opnieuw voorkomt.

De rapportages van de interne audits en verschillende registraties uit de overige procedures (o.a. monitoring, afwijkingen, milieuklachten e.d.) vormen voor het management de

mogelijkheid het milieumanagementsysteem te beoordelen. Door het uitvoeren van de

directiebeoordeling voldoet het milieumanagementsysteem aan de laatste eis uit de ISO 14001 norm.

Het resultaat van de directiebeoordeling kan zijn, dat het milieubeleid wordt aangepast en/of dat de milieudoelstellingen verder worden aangescherpt. In feite wordt vanaf dit moment het stappenplan opnieuw doorgelopen (vanaf stap 2) en wordt op die manier het

milieumanagementsysteem up-to-date en levend gehouden. 2.4.3. GRI-richtlijnen

Naast ISO 14001 wordt het inhoudsanalysemodel ook gebaseerd op richtlijnen van het „Global Reporting Initiative‟ (GRI). Het GRI heeft een apart hoofdstuk opgesteld waar principes in staan over hoe de kwaliteit van de verslaggeving gewaarborgd kan worden (www.globalreporting.org). Al deze principes zijn van fundamenteel belang voor effectieve transparantie. De kwaliteit van informatie stelt belanghebbenden in staat om tot grondige en redelijke beoordelingen te komen van de prestaties en passende maatregelen te treffen. Deze principes zijn evenwichtigheid, vergelijkbaarheid, nauwkeurigheid, tijdigheid, duidelijkheid en betrouwbaarheid.

Bij evenwichtigheid gaat het er om dat het verslag zowel positieve als negatieve informatie bevat om zo een goede beoordeling van de presentaties van de onderneming mogelijk te maken. Verslagen moeten een duidelijk onderscheid maken tussen de feitelijke weergave van informatie en de interpretatie daarvan door de verslaggevende organisatie. Volgens het GRI kan evenwichtigheid als volgt getoetst worden:

het verslag behandelt zowel gunstige als ongunstige onderwerpen

– de informatie in het verslag wordt weergegeven in een formaat waarin gebruikers per jaar positieve en negatieve trends in de prestaties kunnen herkennen;

(16)

– de nadruk op de diverse onderwerpen in het rapport staan in verhouding tot de relevantie. Bij vergelijkbaarheid gaat het er om dat de informatie in het verslag zodanig wordt

gepresenteerd dat belanghebbenden veranderingen in de prestaties van de organisatie van jaar tot jaar kunnen analyseren en dat analyse ten opzichte van andere organisaties mogelijk is. De presentaties moeten vergeleken kunnen worden met eerdere prestaties, de doelen en eventueel andere organisaties. Handhaving van consistentie draagt op termijn bij aan de

vergelijkbaarheid. Vergelijkbaarheid kan getoetst worden op de volgende wijze:

– het verslag en de daarin opgenomen informatie kan tussen de jaren onderling worden vergeleken;

– de prestaties van de onderneming kunnen worden vergeleken met toepasselijke benchmarks;

– alle significante verschillen tussen verslaggevingsperiodes in afbakening, reikwijdte, duur van de verslagperiode of in de informatie die in het verslag wordt besproken, zijn

geïdentificeerd en verklaard;

– indien beschikbaar maakt het verslag gebruik van algemeen aanvaarde protocollen voor het samenstellen, meten en presenteren van informatie, waaronder de technische protocollen van het GRI voor indicatoren die deel uitmaken van de richtlijnen;

– het verslag gebruikt, indien beschikbaar, sectorspecifieke richtlijnen.

Nauwkeurigheid betreft het dusdanig nauwkeurig en gedetailleerd zijn dat belanghebbenden de prestaties van de verslaggevende organisaties kunnen beoordelen. De nauwkeurigheid kan als volgt getoetst worden:

– het rapport specificeert de gegevens die zijn gemeten;

– de meettechnieken voor de data en berekeningsgrondslagen worden adequaat beschreven en leveren bij herhaling vergelijkbare resultaten op;

– de foutmarge voor kwantitatieve gegevens is niet toereikend om wezenlijke invloed uit te oefenen op de mogelijkheid van belanghebbenden om tot passende en weloverwogen conclusies over de prestaties te komen;

– het verslag geeft aan welke gegevens zijn geschat en de onderliggende aannames en

technieken die zijn gebruikt om tot die schattingen te komen, dan wel waar deze informatie te vinden is;

– de kwalitatieve uiteenzettingen in het rapport zijn geldig op basis van andere informatie in het verslag en ander beschikbaar bewijs.

Met tijdigheid wordt bedoeld dat verslaggeving met regelmatige tussenpozen plaatsvindt, en dat er tijdige informatie beschikbaar is voor belanghebbenden om weloverwogen beslissingen te kunnen nemen. De tijdigheid kan getoetst worden door:

– informatie in het verslag is zo kort mogelijk na de verslaggevingsperiode gepubliceerd; – het verzamelen en publiceren van belangrijke prestatiegegevens is afgestemd op de

planning voor de duurzaamheidsverslaglegging;

– in de informatie in het verslag is opgenomen op welke periode de informatie betrekking heeft, wanneer deze wordt geactualiseerd en wanneer de laatste actualisatie heeft plaatsgevonden.

(17)

deze voor belanghebbenden, die het verslag gebruiken, inzichtelijk en toegankelijk is. Het verslag moet begrijpelijk en bruikbaar zijn. De duidelijkheid kan als volgt getoetst worden: – het verslag omvat de informatie die belanghebbenden noodzakelijk vinden, maar vermijd

overmatige en overbodige detaillering;

– belanghebbenden kunnen de specifieke informatie die zij zoeken zonder veel moeite vinden via inhoudsopgaven, kaarten, koppelingen of andere hulpmiddelen;

– het rapport vermijdt technische termen, afkortingen, jargon, of andere inhoud die belanghebbenden waarschijnlijk niet kennen en bevat toelichtingen (waar nodig) in het desbetreffende gedeelte of in een begrippenlijst;

– de gegevens en informatie in het verslag zijn beschikbaar voor belanghebbenden, waaronder degenen die bijzondere eisen stellen aan de toegankelijkheid (bv mensen met een handicap, andere taal of technologie).

Betrouwbaarheid houdt in dat informatie en processen die worden gebruikt bij het verslag, zodanig worden verzameld, geregistreerd, samengesteld, geanalyseerd en gepubliceerd dat deze toetsbaar zijn zodat de kwaliteit en relevantie van de informatie bepaald kan worden. Belanghebbenden moeten erop kunnen vertrouwen dat een rapport controleerbaar is op het waarheidsgehalte van de inhoud en de juiste toepassing van de verslaggevingsprincipes. De informatie en gegevens die in een rapport zijn opgenomen, moeten worden ondersteund door interne controles of documentatie wordt gecontroleerd door anderen dan degenen die het verslag hebben opgesteld. De betrouwbaarheid kan als volgt worden beoordeeld:

– de reikwijdte en diepgang van externe controle wordt bepaald;

– de originele bron van informatie in het rapport kan door de organisatie bekend gemaakt worden;

– betrouwbaar bewijs ter ondersteuning van aannames of complexe berekeningen kan door de organisatie worden aangetoond;

– de eigenaren van de originele gegevens of informatie kunnen deze opnieuw leveren en officieel bevestigen dat deze nauwkeurig zijn binnen aanvaardbare foutmarges.

De basis voor het meten van kwaliteit zoals dat in dit onderzoek gedaan zal worden, is nu besproken. Alvorens we verder gaan is het van belang om een kanttekening te plaatsen bij de kwaliteit van de milieuverslaggeving.

2.4.4. Kanttekening bij de kwaliteit van milieuverslaggeving

Bedrijven die MVO in hun marketing (of andere verslaggeving) gebruiken stellen zich kwetsbaar op. Belangenorganisaties, concurrenten en de steeds kritischer wordende media staan te springen om het tegendeel te bewijzen van wat er door het bedrijf wordt beweerd. Het is derhalve erg riskant voor bedrijven om aan „greenwashing‟ te doen: MVO in marketing gebruiken zonder hier in de bedrijfsuitvoering invulling aan te geven(www.mvonederland.nl). Dit maakt de kans kleiner dat bedrijven onware informatie in hun verslaggeving zullen zetten. Het probleem zou er dus niet in zitten dat de informatie die gegeven wordt niet klopt, maar dat niet alle informatie wordt prijsgegeven of zodanig wordt weergegeven dat het bedrijf er zo gunstig mogelijk vanaf komt. Dit wordt wel impressiemanagement genoemd.

(18)

Impressiemanagement is een term die in de wetenschappelijke literatuur veel voor komt. Impressiemanagement kan gezien worden als de neiging van organisaties om data selectief te gebruiken om zichzelf in een beter daglicht te stellen (Clathworthy en John Jones, 2006). Adams (2004) heeft onderzoek gedaan naar MVO-verslaggeving en de daadwerkelijke prestaties op het gebied van MVO. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er een kloof bestaat tussen de verslaggeving over MVO en de prestaties op dit gebied. Dit betekent dat er sprake is van impressiemanagement. Dit houdt ook in dat stakeholders en anderen geen goed beeld krijgen van de werkelijkheid. Impressiemanagement beïnvloedt daarmee de kwaliteit van de verslaggeving.

Impressiemanagement betreft de inhoud van het verslag. Volgens Neu et. al. (1998) is het MV zeer geschikt voor impressiemanagement. Het is vaak onderdeel van het gecontroleerde jaarverslag en lijkt daardoor betrouwbaar. Deze factor, in combinatie met het ontbreken van wetgeving op het gebied van milieuverslaggeving, maken dit verslag geschikt voor

impressiemanagement. Daar komt bij dat het verslag niet gecontroleerd hoeft te worden. Er zijn meerdere onderzoeken waaruit blijkt dat er in de milieuverslaggeving gebruik gemaakt wordt van impressiemanagement. Een voorbeeld van zo‟n onderzoek is dat van Deegan en Rankin (1996). Zij hebben onderzoek gedaan naar de kwaliteit van milieuverslaggeving door ondernemingen. Uit eerdere studies was al gebleken dat bedrijven wel verslag doen over het milieu, maar alleen over positieve resultaten. Uit dit onderzoek blijkt dat als er negatieve info gerapporteerd wordt deze hoeveelheid aanzienlijk minder is dan positieve informatie (terwijl het om bedrijven gaat die aangeklaagd werden wegens milieuzaken). Het onderzoek werpt onder andere de vraag op of het jaarverslag misleidend is bij gebrek aan deze negatieve informatie.

In deze subparagraaf is gebleken dat er verschillende indicaties zijn dat de

milieuverslaggeving van bedrijven niet (altijd) objectief is. Dit beperkt de kwaliteit van de milieuverslaggeving. Deze studie probeert erachter te komen in hoeverre de kwaliteit van het MV is verbeterd als gevolg van een toename in maatschappelijke druk. Het is echter niet mogelijk om in dit onderzoek vast te stellen of de schriftelijke informatie overeenkomt met de (milieu)werkelijkheid van het bedrijf.

De kwaliteit van milieuverslaggeving is in deze paragraaf besproken, waarbij in ogenschouw moet worden genomen dat er geen verplichte regelgeving is op dit gebied. Het ontbreken van deze regelgeving leidt tevens tot de vraag waarom bedrijven eigenlijk aan

milieuverslaggeving doen. Dit komt in de volgende paragraaf aan de orde.

2.5 Verklarende theorieën

In deze paragraaf worden de verschillende verklarende theorieën op het gebied van

milieuverslaggeving besproken. Eerder is aangegeven dat er geen regelgeving op het gebied van milieuverslaggeving aan het publiek is. Om de vraag te kunnen beantwoorden waarom bedrijven dan toch aan milieuverslaggeving doen, zullen theoretische verklaringen gegeven worden. Eerst zal ingegaan worden op de legitimiteitstheorie en vervolgens op de Reputatie Risico Management theorie (RRM). Op basis van deze theorieën zal duidelijk worden hoe maatschappelijke druk op bedrijven de kwaliteit van de milieuverslaggeving kan beïnvloeden. De legitimiteitstheorie en RRM zullen vervolgens gebruikt worden om verwachtingen op te

(19)

stellen ten aanzien van de factoren die van invloed zijn op de kwaliteit, en de veranderingen in de kwaliteit, van milieuverslaggeving. Deze verwachtingen luiden het antwoord op de eerste deelvraag van dit onderzoek. Dit hoofdstuk zal afgesloten worden met het conceptueel model, waarin de beantwoording van deelvraag één schematisch wordt weergegeven.

2.5.1. Verklaringen voor milieuverslaggeving

Bedrijven zijn niet verplicht om aan het publiek te rapporteren over MVO. Dit maakt dat de vraag rijst waarom bedrijven dan toch geld, moeite en tijd in deze rapportage steken. Er zijn diverse wetenschappers die dit onderzocht hebben. In deze paragraaf worden de verklaringen van deze wetenschappers weergegeven.

De verschillende verklaringen voor milieuverslaggeving die worden gegeven variëren van het voorkomen van regulering op dit gebied (Williams en Pei Wen Ho, 1999) tot langetermijn winstgevendheid, een toename in de concurrentie en de mogelijkheid om te anticiperen op de toekomst (Juholin, 2004). Afgezien van deze losse conclusies uit wetenschappelijk onderzoek doen er diverse theorieën de ronde die verklaren waarom bedrijven aan milieuverslaggeving doen. Drie van deze theorieën stammen uit de sociale en politieke theorie: de

legitimiteitstheorie, de stakeholder theorie en de politieke economie (Gray, 1995). De vierde theorie is de reputatie risico management theorie (RRM), die recenter ontwikkeld is.

Het is moeilijk om onderscheid te maken tussen deze theorieën. De meningen hierover in de wetenschappelijke literatuur zijn ook divers. De ene onderzoeker ziet de theorieën als elkaar beconcurrerend, terwijl de ander er juist voor pleit om de overlap niet als negatief te zien. Volgens Gray et al. (1995) zijn het geen aparte theorieën die elkaar beconcurreren. De stakeholder theorie en legitimiteitstheorie (en RRM) kunnen beter gezien worden als twee overlappende perspectieven, die binnen het kader van de politieke economie vallen. Ook O'Donovan (2002) stelt dat het onderscheid tussen de politieke economie en de stakeholder theorie vaag is en er veel overlap lijkt te zijn.

Omdat het onderscheid zo onduidelijk is en dit mogelijk verwarring op zou kunnen leveren, zullen in dit onderzoek niet alle vier de theorieën toegelicht worden. In de eerste plaats zal gekozen worden voor de legitimiteitstheorie omdat voor deze theorie het meeste bewijs is gevonden in de wetenschappelijke literatuur (O‟Donovan, 2002; Deegan et. al., 2002; Deegan and Fiedler, 2007; Deegan and Rankin, 1997; Milne and Patten, 2002). Daarnaast wordt ook de RRM theorie gebruikt, omdat deze aan het opkomen is in de wetenschappelijke literatuur. In het vervolg van deze paragraaf zullen de twee gekozen theorieën besproken worden, waarbij tevens een overzicht van de verschillen en overeenkomsten tussen deze theorieën wordt gegeven.

(20)

a. Legitimiteit

De legitimiteitstheorie is van de vier leidende theorieën de meest besproken in de weten-schappelijke literatuur. Deze theorie houdt in dat ondernemingen zich, om succesvol te zijn, moeten bewegen binnen de grenzen die de maatschappij sociaal aanvaardbaar vindt

(O‟Donovan, 2002). Volgens Dowling en Pfeffer (1975) wordt de legitimiteit van een bedrijf bedreigd als zij zich op een wijze gedraagt die afwijkt van de normen en waarden zoals die in de maatschappij leven (Milne en Patten, 2002).

Volgens Dowling en Pfeffer (1975), die aangehaald worden in Milne en Patten (2002), nemen managers, om de legitimiteit uit te breiden, te behouden of te verdedigen, een proces van legitimatie op zich. Hierbij geeft het management logische argumenten ter verdediging van de acties van de organisatie. Deze verklaringen zouden de acties van een organisatie kunnen legitimeren (Milne en Patten, 2002). Deze legitimatie kan, als het betrekking heeft op activiteiten die het milieu beïnvloeden, plaatsvinden in de vorm van milieuverslaggeving. Milieuverslaggeving is volgens de legitimiteitstheorie een reactie op publieke druk en toegenomen media-aandacht als gevolg van milieuschandalen (Hooghiemstra, 2000).

Meerdere onderzoeken hebben bewijs gevonden voor deze theorie als verklaring voor MVO-verslaggeving (O‟Donovan, 2002; Deegan et.al., 2002; Deegan and Fiedler, 2007; Deegan and Rankin, 1997; Milne and Patten, 2002).

Een voorbeeld van zo‟n studie naar de legitimiteitstheorie is het onderzoek van Deegan and Rankin (1997). Zij hebben onderzocht hoe belangrijk verschillende groepen gebruikers van jaarverslagen milieu-informatie vinden bij de besluitvorming. Ook is onderzocht hoe

belangrijk zij milieu-informatie vinden ten opzichte van sociale of financiële informatie. Uit het onderzoek komt naar voren dat de meerderheid van de jaarverslaggebruikers die

onderzocht werden, milieu-informatie belangrijk vindt bij hun besluitvorming en dat zij deze informatie in het jaarverslag opzoeken.

Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Deegan et. al. (2002) dat er een relatie bestaat tussen de maatschappelijke bezorgdheid over specifieke sociale- en milieuproblemen en de jaarlijkse verslaggeving op dezelfde gebieden.

b. Reputatie Risico Management

Kort geleden leken de legitimiteitstheorie, de politieke economie en de stakeholder theorie de enige verklarende theorieën op milieuverslaggevingsgebied. Er lijkt recentelijk echter een theorie bij te zijn gekomen: de theorie over Reputatie Risico Management (RRM).

Recente literatuur zet vraagtekens bij de legitimiteitstheorie. Een opkomende verklaring voor milieuverslaggeving is dat dit onderdeel is van RRM. Bij RRM gaat het om het managen van het risico dat de reputatie van een bedrijf beschadigd raakt. Dit is van belang volgens Scott en Walsham (2005), die aangehaald worden in het onderzoek van Bebbington et. al. (2008), omdat het tijd kost om een reputatie te creëren. Daarnaast kan de reputatie niet gekocht worden en raakt deze makkelijk beschadigd (Bebbington et. al., 2008).

Uit onderzoek blijkt dat milieuverslaggeving de potentie heeft om de reputatie van een bedrijf te beïnvloeden (Bebbington et.al, 2008). Dit heeft er mee te maken dat de reputatie van een bedrijf voor 25% gerelateerd is aan duurzame activiteiten (Watson en MacKay, 2003). Uit

(21)

onderzoek van Holcomb et. al. (2007) blijkt tevens dat bedrijven vooral aan milieuverslaggeving doen om hun reputatie te verbeteren.

Er is nog maar weinig geschreven over de link tussen milieuverslaggeving en RRM (Bebbington et. al., 2008) en voor zover er wel over geschreven is, zijn de meningen over deze theorie verdeeld. Zo beweert Adams (2008) dat RRM niets anders is dan de

legitimiteitstheorie (Bebbington et. al, 2008). Bebbington et. al. (2008) zijn het hier echter niet mee eens. Zij bespreken tekortkomingen in de legitimiteitstheorie, zoals het gebrek aan specificiteit (Parker, 2005) en de overlap met de politieke economie. Het onderscheid wordt volgens Deephouse en Carter (2005) aangegeven door de verschillende namen: legitimiteit en reputatie (Bebbington et. al., 2008). Het concept van legitimiteit stelt volgens hun dat het sociale contract tussen bedrijven en de maatschappij vernietigd kan worden en als dit gebeurt zal het bedrijf ophouden te bestaan. De interpretatie van legitimiteitstheorie zoals in het huidige onderzoek op het gebied van sociale verslaggeving is echter enger, waarbij deze interpretatie meer in de buurt komt van RRM. Het moeilijke onderscheid tussen de legitimiteitstheorie en RRM heeft dus meer te maken met de interpretatie van het concept legitimiteit. Volgens Bebbington et. al.(2004) is het de vraag of de legitimiteitstheorie wel een theorie genoemd kan worden. Zij stellen dat legitimiteit beter gebruikt kan worden bij bredere institutionele of resource-based concepties van bedrijven en dat RRM beter gebruikt kan worden als (niet uitputtende) verklaring voor de verslaggeving (Bebbington et. al., 2008). Omdat de meningen in de wetenschappelijke literatuur over de legitimiteitstheorie en RRM verdeeld blijken te zijn, zullen ze allebei gebruikt worden in dit onderzoek. Op basis van deze theorieën zal een model ontwikkeld worden om erachter te komen welke factoren van invloed zijn op de kwaliteit van de milieuverslaggeving. Dit model komt in de volgende paragraaf aan de orde.

2.5.2. Verwachtingen op basis van literatuur

Op basis van de hiervoor besproken theorieën worden in deze subparagraaf verwachtingen opgesteld. In eerste instantie zal ingegaan worden op de verwachting ten aanzien van een verandering in kwaliteit in de periode 2004-2008. Daarnaast worden verwachtingen opgesteld ten aanzien van factoren die van invloed zijn op de kwaliteit, en de veranderingen in kwaliteit, van de milieuverslaggeving. In dit onderzoek zal ook rekening gehouden worden met

bepaalde contextfactoren, die in deze paragraaf aan de orde komen. Afsluitend zal het conceptueel model gegeven worden, waarin het antwoord op deelvraag één schematisch wordt weergegeven.

a. Verwachting toename kwaliteit De eerste deelvraag van dit onderzoek is:

Welke factoren zijn van invloed op de kwaliteit, en de veranderingen in de kwaliteit, van de milieuverslaggeving volgens de theorie?

Deze vraag kan beantwoord worden aan de hand van de hiervoor besproken

(22)

om milieuvriendelijk te ondernemen ervoor dat een bedrijf haar acties meer gaat legitimeren via milieuverslaggeving en hiermee neemt de kwaliteit van de milieuverslaggeving toe. Volgens RRM zorgt druk vanuit de maatschappij om milieuvriendelijk te ondernemen ervoor dat de kwaliteit van de milieuverslaggeving de reputatie van een bedrijf kan beïnvloeden. In dit onderzoek wordt aangenomen dat de druk op bedrijven om milieuvriendelijk te ondernemen in de periode 2004-2008 is toegenomen. Dit alleen al door het feit dat op 16 februari 2005 het Kyoto-protocol is bekrachtigd. Dit verdrag is weliswaar opgesteld in 1997, maar het verdrag treedt pas in werking als de parlementen van 55 landen, die samen 55

procent van de uitstoot van broeikasgassen voor hun rekening nemen, het hebben bekrachtigd. Met de ondertekening van het protocol door Rusland op 23 oktober 2004 is dit een feit

geworden (www.wikipedia.nl).

Op basis van de legitimiteitstheorie en RRM is de verwachting dat de toegenomen druk vanuit de maatschappij op bedrijven in de periode 2004-2008 geleid heeft tot een toename in de kwaliteit van de milieuverslaggeving.

Om erachter te komen of een eventuele toename in kwaliteit wordt veroorzaakt door de toegenomen druk is een model gemaakt op basis van drie factoren: vestigingsland wel/niet Kyoto, aantal pagina‟s en wel/niet duurzaamheidsverslag (ook wel MVO-verslag genoemd). Er wordt verondersteld dat bedrijven die gevestigd zijn in een land dat het Kyoto-protocol heeft ondertekend, meer druk voelen om milieuverantwoordelijk te ondernemen. Doordat de druk op die bedrijven hoger is, wordt verwacht dat de milieuverslaggeving van hogere kwaliteit is dan bij bedrijven die niet gevestigd zijn in een land dat het Kyoto-protocol heeft ondertekend. Daarnaast wordt aangenomen dat als de druk op bedrijven toeneemt, zij hun reputatie proberen te beïnvloeden door meer te schrijven en dit te presenteren in een

duurzaamheidsverslag (in plaats van het te integreren in het jaarverslag). De verwachting die hierbij hoort, is dat naarmate het MV uitgebreider is, de bedrijven meer druk voelen om milieuverantwoordelijk te ondernemen. De hogere druk leidt tot de verwachting dat de milieuverslaggeving van hogere kwaliteit is. Tevens wordt verwacht dat bedrijven die een duurzaamheidsverslag hebben, meer druk voelen dan bedrijven die het MV integreren in het jaarverslag. Deze hogere druk leidt tot de verwachting dat de milieuverslaggeving kwalitatief beter is.

In het model wordt dus aangenomen dat bedrijven die gevestigd zijn in een land dat het Kyoto-protocol heeft ondertekend en een uitgebreid duurzaamheidsverslag hebben, hoger scoren op kwaliteit.

Om er zeker van te zijn dat het model een goede verklaring is van de variantie in kwaliteit zal ook rekening gehouden moeten worden met contextfactoren. De factoren waar rekening mee gehouden zal worden, zijn de volgende: sector, omzet, nettowinst, werknemers, CO2-uitstoot en milieu-investeringen. Uit eerder onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat hoe groter de bedrijven zijn, hoe meer zij aan milieuverslaggeving doen (Cormier en Gordon, 2001; Tsang, 1998). Vandaar dat er gecontroleerd moet worden voor deze factoren.

De verwachtingen die zijn opgesteld in deze subparagraaf zullen in het volgende onderdeel in de vorm van een conceptueel model weergegeven worden.

(23)

De aanleiding van dit onderzoek is de suggestie dat veel bedrijven nog geen MV hebben en als ze dit wel hebben dat de verslagen moeilijk toegankelijk zijn, m.a.w. dat de kwaliteit laag is.

Om deze reden is dit onderzoek gericht op de vraag hoe het gesteld is met de kwaliteit van de milieuverslaggeving in 2008 en of deze kwaliteit t.o.v. het jaar 2004 is verbeterd. In deze paragraaf is de verwachting uitgesproken dat de kwaliteit is toegenomen als gevolg van een toename in de maatschappelijke druk op bedrijven om milieuverantwoordelijk te ondernemen. Tevens is in deze paragraaf een model ontwikkeld om te kunnen achterhalen of een eventuele toename in de kwaliteit veroorzaakt wordt door de toegenomen druk. Om te kunnen

beoordelen of dit model een goede verklaring is van de variantie in kwaliteit zal ook rekening gehouden worden met contextfactoren.

Dit onderzoek is samengevat weergegeven in het volgende conceptuele model:

2004 2008

KWALITEIT MILIEUVERSLAG (MV)

Veranderingen in kwaliteit

VERKLARINGEN

Legitimiteitstheorie - Kyoto-protocol (wel/niet) Reputatie RM - Omvang MV (in pagina‟s)

- Soort verslag (DV/JV) -Soort versl CONTEXT - Sector - Omzet - Nettowinst - Werknemers - CO2-uitstoot - Milieu-investeringen

(24)

3.

EMPIRISCHE ONDERZOEKSOPZET

3.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk zijn concrete verwachtingen geformuleerd betreffende factoren die de kwaliteit van de milieuverslagen zouden kunnen beïnvloeden. De tweede deelvraag die beantwoord zal worden, is de volgende:

In hoeverre is er daadwerkelijk sprake van vooruitgang in de kwaliteit van de milieuverslaggeving in de periode 2004-2008?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal er voor een bepaalde empirische onderzoeksopzet gekozen worden. In dit hoofdstuk komt naar voren hoe deze onderzoeksopzet er uitziet. Er zal besproken worden hoe de bedrijven zijn geselecteerd waar de milieuverslagen van beoordeeld zijn, wat de kenmerken van die bedrijven zijn, hoe de milieuverslagen beoordeeld zijn en wat de kwaliteit (validiteit en betrouwbaarheid) is van het beoordelingsinstrument. In hoofdstuk vier zullen de resultaten van de metingen besproken worden en in dat hoofdstuk zal de beantwoording van deelvraag twee aan de orde komen.

3.2 Selectie bedrijven

In deze paragraaf wordt besproken op welke wijze de bedrijven geselecteerd zijn waar de milieuverslagen van beoordeeld worden.

Bij het selecteren van de bedrijven is er voor gekozen worden om bedrijven uit vervuilende sectoren te kiezen. De keuze voor die sectoren heeft ermee te maken dat uit onderzoek van Gray et. al. (2001) is gebleken dat hoe vervuilender de industrie is, hoe meer zij aan

milieuverslaggeving doet (Watson en MacKay, 2003). Door dit als criteria te nemen, zijn er dus meer data beschikbaar.

In eerste instantie was het de bedoeling om bedrijven te selecteren die genoteerd staan aan de Euronext (Amsterdam). Op deze wijze zouden bedrijven geselecteerd kunnen worden die groot genoeg zijn om een milieuverslag (MV) te hebben en deze zouden tevens al ingedeeld zijn in een sector. Bovendien is het bij deze manier van selectie makkelijk om bedrijven te vinden die in Nederland gevestigd zijn. Het probleem bij deze manier van selectie was echter dat er niet voldoende bedrijven overbleven .

Om toch een selectie van bedrijven te kunnen maken, is gebruik gemaakt van een lijst van bedrijven die geselecteerd zijn door de Nederlandse overheid omdat zij ernstige milieuschade kunnen veroorzaken en als gevolg hiervan aan de overheid moeten rapporteren over de milieuaspecten van de organisatie (www.fo-industrie.nl). Omdat er geen recentere lijst te krijgen was, is ervoor gekozen de lijst van 2007 te gebruiken. In deze lijst zijn de bedrijven al ingedeeld naar sector.

Op basis van deze lijst is gezocht naar de sectoren waarbinnen de meeste bedrijven voldoen aan de volgende eisen:

(25)

 Het bedrijf of een onderdeel daarvan bestaat nog en is in Nederland gevestigd;  Een MV hebben in 2004 én 2008;

 In dit MV moeten voldoende kengetallen staan over het milieu;

 Dit MV mag onderdeel vormen van een duurzaamheidsverslag of een jaarverslag;  Het MV moet in elektronische vorm beschikbaar zijn op de website van het bedrijf. De meeste bedrijven uit de lijst zijn onderdeel van een groter concern. Bij de selectie is dan gekozen om het grotere concern aan de selectiecriteria te onderwerpen.

Van de 15 bedrijven uit de papier/karton sector voldeden er zes aan bovengenoemde criteria. Van de negen niet geselecteerde bedrijven hadden de meeste wel enige informatie op de website staan maar niet in de vorm van een zelfstandig te downloaden publicatie. Verder had ongeveer de helft van de bedrijven te maken gehad met verzelfstandiging, fusie of overname na 2004 waardoor gegevens over het jaar 2004 ontbraken. Van de 15 bedrijven voldeden dus 40 procent aan de gestelde eisen. De geselecteerde bedrijven in de papier/karton sector verschillen (statistisch) niet van de niet-geselecteerde bedrijven qua grootte (het aantal werknemers in 2008).

Binnen de chemie sector voldeden 12 van de 49 bedrijven aan de bovengenoemde criteria (zo‟n 25 procent). Van de 37 niet geselecteerde bedrijven hadden 20 bedrijven geen gegevens over beide jaren en zeven bedrijven allen over 2004 niet. Negen bedrijven waren failliet, gefuseerd of overgenomen. Tot slot was er nog een bedrijf dat geen website had.

Deze selectie leidt tot een totaal van 18 bedrijven waarvan bekend is dat ze vrij

milieuvervuilend zijn, namelijk de papier/karton industrie (6 bedrijven) en de chemiesector (12 bedrijven) (zie bijlage 2). Omdat dergelijke bedrijven het milieu schaden, is het

interessant om na te gaan hoe goed hun MV is. Om daar achter te komen, zal in de volgende paragraaf eerst ingegaan worden op de informatiebronnen die in dit onderzoek worden gebruikt.

3.3 Informatiebronnen

In dit onderzoek wordt uitgegaan van milieuverslaggeving in jaarverslagen of eventueel aanwezige duurzaamheidsverslagen. Uit onderzoek van Douglas et. al. (2004) blijkt dat er meer informatie over MVO door het bedrijf via de website gecommuniceerd wordt dan via het jaarverslag. Deze informatie kan echter niet bij dit onderzoek gebruikt worden omdat de website van vijf jaren terug niet bekeken kan worden.

Er wordt uitgegaan van de verslagen in de jaren 2004 en 2008, het meest recente jaar en vier jaren daarvoor. Als bedrijven een afwijkend boekjaar aanhouden ten opzichte van het

kalenderjaar dan wordt uitgegaan van het boekjaar 2004/2005 en 2008/2009. De

milieuverslaggeving kan zowel in het jaarverslag als in een apart MVO-verslag opgenomen zijn. De methode die gebruikt wordt, is inhoudsanalyse. Alleen de paragrafen die milieu apart behandelen worden aangeduid als milieuverslaggeving, omdat het anders niet mogelijk is de inhoudsanalyse uit te voeren. De data die geanalyseerd worden, zijn de beoordelingen van de verschillende indicatoren in het inhoudsanalyseschema (paragraaf 3.4). De beschrijvende

(26)

gegevens worden, voor zover ze niet in een apart duurzaamheidsverslag staan, uit het jaarverslag gehaald.

Het is bij dit onderzoek noodzakelijk rekening te houden met het gegeven dat er alleen schriftelijke informatie beoordeeld kan worden en het niet mogelijk is deze informatie te verifiëren op basis van bezoeken aan de bedrijven.

Op welke wijze de milieuverslaggeving beoordeeld zal worden, komt in paragraaf 3.4 aan de orde.

3.4 Een inhoudsanalyseschema

Het beoordelen van de milieuverslagen is niet altijd even gemakkelijk. Dit komt onder andere doordat ze zo verschillend zijn. Alleen al de vindplaats van de milieuverslaggeving is

verschillend: in het jaarverslag of in een apart verslag. Bovendien kunnen de aparte verslagen over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) onder diverse namen doorgaan: sociaal jaarverslag, duurzaamheidsverslag, maatschappelijk verslag, etc. Wat de inhoud betreft kunnen bedrijven grotendeels zelf bepalen wat ze in het verslag willen zetten. Dit blijkt ook uit onderzoek van Jones, Comfort en Hillier (2006), waaruit geconcludeerd kan worden dat de onderwerpen die in de MVO-verslaggeving voorkomen zeer divers zijn.

Om de milieuverslagen te kunnen beoordelen, zullen dus bepaalde kwaliteitsaspecten gekozen en vergeleken moeten worden. Deze kwaliteitsaspecten worden weergegeven in een

inhoudsanalyseschema.

Het inhoudsanalyseschema (bijlage 3) is ontwikkeld op basis van de kwaliteitskenmerken van de ISO14001 norm en de GRI-richtlijnen. Zoals besproken in hoofdstuk 2 bestaat het

ISO14001-systeem uit meerdere stappen en de GRI-richtlijn uit criteria voor

informatiekwaliteit. Op basis van deze stappen en criteria is een selectie gemaakt van elementen die meetbaar zijn in een MV. De overgebleven elementen zijn op de volgende wijze gegroepeerd: sterkte/zwakte-analyse (milieubelasting), beleid, doelen, aanpak en resultaten.

Om op consistente wijze te kunnen beoordelen, is vervolgens een verdere specificatie aangebracht in het inhoudsanalyseschema. Deze verdere invulling is gebaseerd op een inventarisatie van de milieuverslagen van vijf bedrijven uit de chemische sector en vijf bedrijven uit de papier- en kartonindustrie voor zowel 2004 als 2008. Op basis van deze inventarisatie is het inhoudsanalyseschema verder gespecificeerd en aan de hand van dit schema zijn alle bedrijven beoordeeld. Bij het beoordelen van de verslagen is telkens per indicator aangegeven wat er door het bedrijf over geschreven wordt om zo de score te kunnen onderbouwen. Een voorbeeld hiervan is indicator 3.1: De doelen zijn helder en meetbaar geformuleerd. Voor DSM (2008) is bijvoorbeeld geschreven: “DSM heeft in 2005 doelen opgesteld voor 2010. De doelen worden weergegeven in een percentage reductie ten opzichte van 2005.” Een ander voorbeeld is indicator 5.1: Het rapport behandelt zowel gunstige als ongunstige onderwerpen. Voor DOW (2008) is bij deze indicator de volgende onderbouwing gegeven: “Er worden ook ongunstige onderwerpen behandeld, zoals dat er milieuboetes zijn uitgedeeld. Er wordt echter niet uitgelegd waar deze milieuboetes voor waren. Daarnaast wordt vermeld dat de meeste producten niet gemaakt zijn van gerecycled materiaal, en dat GHG emissies in 2008 zijn toegenomen t.o.v. 2005.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

Zij impliceren dat de milieu-informatie in het duurzaamheidsverslagen mogelijk niet indicatief is voor hoe bedrijven daadwerkelijk omgaan met (poten- tiële) negatieve effecten die

Bedrijven schrijven niet alleen over maatschappelijke thema´s, maar bestempelen deze ook veelal als thema van materieel belang en onderbouwen deze met

Wanneer een bedrijf niet een voor het publiek toegankelijk MVO verslag levert of er wordt geen assurance report toegevoegd dan kunnen stakeholders denken dat er wel eens iets aan

Op basis van onderzoek van Kwakman (1999) werd er naast directe effecten op werkplekleren, een modererend effect verwacht van het organisatieklimaat op de

Hierdie studie vorm deel van die Projek Akademiese PrestasievoorspeZling van die Departement Empiriese Opvoedkunde en is deur n groter toekenning van die Raad

From Table 7.6 and 7.7 it is evident that real GDP growth increases under both diversity scenarios on an annualised basis, though the increase is more significant under the scenario

The present study also aimed to apply a longitudinal approach to determine whether integrated reporting has changed the way in which the top 100 companies listed on the JSE disclose