• No results found

MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN: HOE RAPPORTEREN BEDRIJVEN OVER MAATSCHAPPELIJK RELEVANTE THEMA’S IN HET DUURZAAMHEIDSVERSLAG?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN: HOE RAPPORTEREN BEDRIJVEN OVER MAATSCHAPPELIJK RELEVANTE THEMA’S IN HET DUURZAAMHEIDSVERSLAG?"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN: HOE

RAPPORTEREN BEDRIJVEN OVER MAATSCHAPPELIJK RELEVANTE

THEMA’S IN HET DUURZAAMHEIDSVERSLAG?

Master scriptie

MSc Accountancy & Controlling Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde

(2)
(3)

3 MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN: HOE RAPPORTEREN BEDRIJVEN OVER MAATSCHAPPELIJK RELEVANTE THEMA’S IN HET DUURZAAMHEIDSVERSLAG?

Master scriptie, MSc Accountancy & Controlling

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

04-03-2016

Fabian Brinks

studentnummer: S2639459

Zwanestraat 9a

9712 CH Groningen

tel.: +316 511 633 42

email: f.brinks@student.rug.nl

Begeleider universiteit:

prof. dr. D.A. (Dick) de Waard

Extract

In de maatschappij komt maatschappelijk verantwoord ondernemen steeds meer onder de aandacht te staan. Waar bedrijven zich tot de jaren ´90 voornamelijk konden focussen op het behalen van goede bedrijfsresultaten, is er de laatste twintig jaar een trend op gang gekomen waarbij van bedrijven wordt verwacht dat ze zich meer focussen op de totale impact die bedrijven hebben in de maatschappij. Tegenwoordig hebben bedrijven een grote groep stakeholders met uiteenlopende belangen, die tot op zekere hoogte in acht moeten worden genomen. Het jaarverslag is een belangrijk middel om de stakeholders op de hoogte te stellen van de prestaties van de onderneming. In deze studie focus ik me op het onderdeel ´maatschappelijke thema´s´ in het jaarverslag. Ik beoordeel 32 Nederlandse bedrijven die zijn opgenomen in de Transparantiebenchmark 2015, onderverdeeld in acht sectoren. Hiervoor heb ik een beoordelingsmodel ontwikkeld, dat in de vorm van een vragenlijst de rapportages van bedrijven beoordeelt. Uit de resultaten blijkt dat veel bedrijven rapporteren over relevante maatschappelijke thema´s van dit moment. Bedrijven schrijven niet alleen over maatschappelijke thema´s, maar bestempelen deze ook veelal als thema van materieel belang en onderbouwen deze met kwantitatieve maatstaven. Geconcludeerd mag worden dat bedrijven zich dus in grote mate bewust zijn van de maatschappelijke rol die zij hebben.

(4)
(5)

5

Inhoudsopgave

1. Introductie ... 6

1.1 Maatschappelijke instituties ... 6

1.2 Maatschappelijk verantwoord ondernemen ... 6

1.3 Huidige ontwikkelingen ... 7

1.4 Het onderzoek ... 8

2. Theoretisch raamwerk ... 12

2.1 Stakeholdertheorie ... 12

2.2 Legitimatietheorie ... 12

2.3 Voluntary disclosure theorie ... 13

2.4 Toelichting op gekozen SDG’s ... 14

3. Methodologie... 17

3.1 Introductie ... 17

3.2 Transparantiebenchmark ... 17

3.3 Onderzoeksopzet ... 18

3.4 Tekortkomingen van het onderzoek ... 20

3.5 Generaliseerbaarheid van de resultaten ... 20

4. Resultaten ... 21 4.1 Deelvraag 1: ... 23 4.2 Deelvraag 2: ... 24 4.3 Deelvraag 3: ... 26 5. Conclusie ... 35 6. Bijlagen ... 36 Bijlage 1 ... 36 Bijlage 2 ... 37 Bijlage 3 ... 38 Bijlage 4 ... 42 Bijlage 5 ... 44 7. Literatuurlijst ... 59

(6)

6

1. Introductie

Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een begrip dat steeds nadrukkelijker onder de aandacht komt van mensen, overheden en bedrijven (OECD, 2001, p. 3). De nadruk op deze vorm van duurzaam ondernemen heeft sinds de eeuwwisseling een belangrijke plaats ingenomen in de maatschappij (MVO Nederland)1. De Verenigde Naties (hierna: ‘VN’) brachten de ‘Millenniumdoelen’ uit en bedrijven begonnen met het opstellen van ‘gedragscodes’ waarin ze hun maatschappelijke verantwoordelijkheden formuleerden (MVO Nederland)2.

Bedrijven zien steeds meer wat hun maatschappelijke verantwoordelijkheid is in het bijdragen aan maatschappelijke doelen, maar zien deze verantwoordelijkheid ook als strategie om betere financiële resultaten te behalen (OECD, 2001, p. 3). Bedrijven zijn bezig met hun ‘corporate identity’ en proberen tegelijkertijd hoge sociale en economische standaarden na te streven (OECD, 2001, p. 3). 1.1 Maatschappelijke instituties

Instituties zijn van alle tijden, zo ook de instituties die zich bezig houden met maatschappelijke ontwikkelingen en vraagstukken. De eerste focus op dit gebied werd in 1968 gelegd, toen de Club van Rome werd opgericht door een kleine groep internationale wetenschappers, diplomaten en industriëlen3. Het doel van de Club van Rome was om na te denken en te discussiëren over lange-termijn ontwikkelingen in de wereld. De Club heeft een belangrijke invloed gehad in de ontwikkeling van het concept duurzaamheid.

Vanaf 1983 is de VN zich actief gaan bezighouden met het duurzaamheidsvraagstuk. Daarbij werd de Minister-President van Noorwegen, Gro Harlem Brundtland, uitgenodigd en gevraagd onderzoek te doen naar duurzaamheid binnen het milieu en de ontwikkelingen op dat gebied. De uitkomsten van dat onderzoek zijn vastgelegd in een boek genaamd ‘Our Common Future’, dat in 1987 uitkwam. In dit boek geeft Brundtland een definitie aan duurzame ontwikkeling, die nog steeds veel gebruikt wordt. Het onderzoek heeft er mede toe geleid dat de VN een sterke focus hebben aangelegd op duurzame ontwikkeling in de wereld4.

Deze sterkere focus op duurzame ontwikkeling heeft geleid tot de ‘Millenium Declaration’ uit 2000, waarin werd benadrukt dat alle landen op de wereld een collectieve verantwoordelijkheid hebben voor een menswaardig en gelijk bestaan voor iedereen (UN Millennium Declaration p.2). De uitdaging die op dat moment centraal stond, was de globalisering die voor iedereen een positief effect zou moeten hebben. De opbrengsten en kosten van de globalisering zouden eerlijker verdeeld moeten worden en alleen duurzame ontwikkeling zou bijdragen aan het bereiken van dit doel (UN Millennium Declaration p.5). Daarbij werd de rol van de private sector benadrukt en was het plan om de private sector meer mogelijkheden te bieden om op een positieve manier bij te dragen aan de millenniumdoelen, die uit dit proces voortkwamen (UN Millennium Declaration p.30).

1.2 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen (MVO Nederland)5. Bedrijven rapporteren over financiële cijfers omdat veel gebruikers van het duurzaamheidsverslag, bijvoorbeeld stakeholders, hier groot belang aan hechten.

Rapportage over niet-financiële thema’s, in het bijzonder maatschappelijke thema’s, heeft de laatste twintig jaar een flinke transformatie doorgemaakt. Begin jaren ’90 waren er nog geen universeel 1 http://mvonederland.nl/system/files/media/p_historie.pdf 2 http://mvonederland.nl/system/files/media/p_historie.pdf 3 http://www.clubofrome.org/?p=375 4 http://www.un-documents.net/our-common-future.pdf 5 http://mvonederland.nl/wat-mvo/wat-is-mvo

(7)

7 geaccepteerde maatstaven beschikbaar voor het beoordelen van maatschappelijke prestaties van bedrijven (Crowther & Capaldi, 2008, p. 1). Bedrijven konden veelal hun eigen maatstaven kiezen en op die manier een positief beeld schetsen van de activiteiten (Crowther & Capaldi, 2008, p. 1). De vergelijkbaarheid van dit deel van de verslagen was, mede door de ontbrekende universele maatstaven, nagenoeg onmogelijk.

Hier kwam verandering in op het moment dat de Global Reporting Initiative de eerste G1 richtlijn lanceerde (GRI)6. Deze richtlijn was bedoeld om bedrijven meer richting te geven in het rapporteren over duurzaamheid, ontwikkeld met behulp van een multi-stakeholder dialoog (GRI). Daar waar echter bindende regels zijn op het gebied van financiële verslaggeving, zijn er nog geen bindende regels voor deze vormen van duurzaamheidsverslaggeving.

Het vrijwillige karakter van de duurzaamheidsverslagen roept een aantal kanttekeningen op. Bedrijven hebben een grote mate van vrijblijvendheid betreffende de inhoud van het duurzaamheidsverslag en mogen dus zelf bepalen wat ze wel en niet vermelden. Ze zijn daarbij wel gebonden aan kaders die door de omgeving (bijvoorbeeld stakeholders) worden opgesteld. Daarbij kan gedacht worden aan wat stakeholders, overheden en niet-gouvernementele organisaties van een duurzaamheidsverslag verwachten.

Waar twintig jaar geleden de mogelijkheid tot het vergelijken van duurzaamheidsverslagen voor een groot deel ontbrak, zijn er tegenwoordig meer mogelijkheden om bedrijven op dit gebied te vergelijken. Een ontwikkeling die heeft bijgedragen tot een verbeterde vergelijkbaarheid zijn de richtlijnen die het GRI heeft uitgebracht in de periode 2000 – heden. Doordat bedrijven de richtlijnen gebruiken voor het opstellen van duurzaamheidsverslagen, worden de inhoudelijke overeenkomsten tussen duurzaamheidsverslagen groter. Door de verbeterde mogelijkheden tot het vergelijken van duurzaamheidsverslagen, kunnen gebruikers van het duurzaamheidsverslag een beter beeld krijgen van de prestaties van bedrijven op dit gebied. Gezien de situatie dat bedrijven bij het opstellen van het duurzaamheidsverslag rekening moeten houden met de wensen van deze gebruikers, wordt de inhoud van de duurzaamheidsverslagen van bedrijven tegenwoordig meer beïnvloed door verwachtingen die er in de maatschappij leven (OECD, 2001, p. 37).

1.3 Huidige ontwikkelingen

Dat de maatschappij meer is gaan verwachten betreffende duurzaamheidsrapportage is te verwachten, gezien de positie die bedrijven tegenwoordig innemen. Grote bedrijven zijn de belangrijkste ‘sociale instituties’ van vandaag (Vogel, 2005, p. 8). Bedrijven willen daarom ook graag laten zien dat ze hun verantwoordelijkheid nemen, die verder gaat dan alleen winstmaximalisatie (Tench et al., 2014). In dit proces is de manier van verslaggeving over maatschappelijke activiteiten van belang en daarbij zijn duurzaamheidsrapporten geworden tot een belangrijk onderdeel van de bedrijfsstrategie, onder meer om het handelen van ondernemingen te legitimeren (Tench et al., 2014). Stakeholders willen zien dat de mooie duurzaamheidsverslagen van bedrijven ook daadwerkelijk gebaseerd zijn op concrete acties (Tench et al., 2014).

Deze concrete acties van bedrijven kunnen worden gevangen in het begrip ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’. Dit wordt ook wel aangeduid als “what corporations are doing beyond their legal requirements” (Vogel, 2005, p. 2). Maar wat zijn deze maatschappelijke activiteiten waartoe bedrijven een ‘morele’ verantwoordelijkheid hebben?

Maatschappelijke problemen zijn er op veel vlakken; van opwarming van de aarde tot financiële crises (Costanza et al., 2007). Door de globalisering van de wereldeconomie, waarbij er steeds meer internationale handel wordt bedreven, zijn regionale problemen, landelijke en soms zelfs wereldwijde verantwoordelijkheden geworden voor partijen in de maatschappij (Costanza et al., 2007). Deze globaliseringstrend heeft zich door kunnen zetten doordat in de internationale politiek meer nadruk kwam te liggen op de vrije markt economie (OECD, 2001, p. 14). Het belang van duurzaamheid

(8)

8 binnen deze globaliseringstrend word door verschillende partijen, zoals de VN, onder de aandacht gebracht.

Door deze globaliseringstrend worden oplossingen voor maatschappelijke problemen tegenwoordig meer en meer gezocht in het systeem van de vrije markt. Bedrijven hebben geprofiteerd van deze globalisering, maar dit brengt ook verantwoordelijkheden met zich mee. De oude focus van bedrijven op het maximaliseren van de winst heeft plaatsgemaakt voor een model waarbij belangen van alle stakeholders in overweging genomen moeten worden (OECD, 2001, p. 14).

In dit maatschappelijk bedrijfsmodel moeten bedrijven zich meer laten leiden door utilitarisme (Bentham, 2006)7. Het begrip utilitarisme kan alsvolgt worden gedifinieerd:

“Leer die beweert dat nut het hoogste goed is en dat het beslissende kenmerk van het juiste gedrag zou moeten zijn het nut dat daaruit voortvloeit”8.

Van nature zijn bedrijven geneigd het eigen belang na te streven en de voor het bedrijf nadelige gevolgen uit de weg te gaan. Deze acties worden door het geheel van betrokken partijen als ‘goed’ of ‘juist’ beschouwd, indien dit streven het belang van de totale omgeving bevordert (Bentham, 2006). Bedrijven moeten zich dus meer focussen op de effecten die de bedrijfsactiviteiten hebben op haar totale omgeving. Daarbij vindt meestal een trade-off plaats tussen belangen en uitkomsten voor de verschillende betrokken partijen. Bedrijven moeten de belangen van deze partijen afwegen en een keuze maken die voor de situatie als ‘meest ideaal’ gezien kan worden.

Deze situatie laat zien dat de principes van de vrije markt economie niet altijd overeenkomen met de principes van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Binnen de principes van de vrije markt kunnen bedrijven in volledige vrijheid handelen, zonder rekening te hoeven houden met beperkingen zoals wetten en regels. Echter hebben overheden tal van wetten en regels uitgevaardigd om bedrijven tot bepaald gedrag te stimuleren, omdat bedrijven ze dat zelf misschien niet direct zullen doen.

De voordelen van de vrije markt zijn er onder andere op het gebied van sociale en ecologische innovatie, waarbij bedrijven nieuwe initiatieven ontplooien die sociale voordelen kunnen opleveren voor de maatschappij (Vogel, 2005). Aan de andere kant ondernemen bedrijven slechts in die activiteiten waarbij er voor bedrijven zelf ook een voordeel te behalen is (Vogel, 2005). Hierbij kan de vraag worden gesteld welke invloed bedrijven hebben en zouden moeten hebben binnen het nastreven en beïnvloeden van maatschappelijke thema’s. De manier van rapporteren over deze thema’s is daarvoor een interessante graadmeter.

1.4 Het onderzoek

In mijn onderzoek probeer ik vast te stellen in hoeverre bedrijven zich bewust zijn van hun hiervoor beschreven maatschappelijke rol en daarover rapporteren in het duurzaamheidsverslag. Hierbij maak ik gebruik van de duurzaamheidsverslagen van bedrijven die zijn meegenomen in de Transparantiebenchmark 2015 (TB, 2015). In de TB worden verslagen van bedrijven beoordeeld op het gebied van transparantie vanuit een perspectief van maatschappelijke verantwoordelijkheid (TB, 2015). Omdat ik deze verslagen langs een eigen meetlat van maatschappelijk relevante thema’s wil leggen, gebruik ik de recent geformuleerde ‘Sustainable Development Goals’ (hierna: ‘SDG’) van de VN (VN-rapport “Transforming our world”).

De voorganger van deze SDG’s waren de ‘Millennium Development Goals’. In het ‘Millennium Development Goals Report’ uit 2015, beschrijft de VN de resultaten die dit programma tussen 2000-2015 heeft geboekt. Hierin staat dat het programma veel heeft bereikt op gestelde doelen, maar dat er

7

http://www.oxfordscholarship.com.proxy-ub.rug.nl/view/10.1093/acprof:oso/9780198208563.001.0001/acprof-9780198208563-chapter-2

(9)

9 op een aantal gebieden ruimte is voor verbetering. Dit is dan ook de voornaamste reden dat de VN in de vorm van de SDG’s een nieuw programma hebben gelanceerd.

De verandering van focus naar een meer duurzame manier van ondernemen heeft wereldwijd op een aantal gebieden resultaten opgeleverd, zoals minder armoede en een sterker ‘global partnership’ voor wereldwijde ontwikkeling (VN rapport MDG, 2015). Mede door de successen van het eerste VN programma (de Millenium Development Goals), hebben de Verenigde Naties een tweede programma gelanceerd (SDG’s), waarbij weer nadrukkelijk beroep wordt gedaan op mensen, bedrijven en overheden.

Door in duurzaamheidsverslagen van bedrijven uit de TB 2015 vast te stellen of wordt verwezen naar de SDG’s van de VN, wil ik onderzoeken in hoeverre duurzaamheidsverslagen van bedrijven belangrijke maatschappelijke thema’s onder de aandacht brengen. Op deze manier probeer ik vast te stellen in hoeverre bedrijven zich bewust zijn van hun maatschappelijke rol en hier naar handelen. Het doel van mijn onderzoek is dan ook als volgt de omschrijven:

“Rapporteren bedrijven in het duurzaamheidsverslag, vanuit hun maatschappelijke positie, over maatschappelijk relevante thema’s en in hoeverre kan dit van bedrijven worden verwacht gezien de

raakvlakken tussen kernactiviteiten en de maatschappelijke positie?”

Met deze vraag probeer ik een realistisch beeld te scheppen van wat van een bedrijf verwacht mag worden gezien zijn maatschappelijke positie. Zoals eerder vermeld, ontplooien bedrijven alleen activiteiten als het ze wat oplevert, zowel in materiële zin als in bijvoorbeeld positieve naamsbekendheid, daarbij rekening houdend met belangen van stakeholders. Vanuit dit perspectief kunnen bedrijven niet op elk maatschappelijk thema invloed uitoefenen; alleen die thema’s die de kernactiviteiten van bedrijven raken. Gezien deze insteek is het ten eerste belangrijk inzicht te krijgen in de vraag:

“Wanneer zijn maatschappelijke thema’s van materieel belang voor bedrijven?”

Grote bedrijven handelen vaak wereldwijd en daardoor is vaak sprake van een relatie tussen de eigen bedrijfsactiviteiten en de mondiale maatschappelijke thema’s. Maar niet op ieder thema heeft een bedrijf een even sterke invloed om een rol van betekenis te kunnen spelen. Een bedrijf als Unilever N.V. ziet zichzelf als een bedrijf dat invloed kan uitoefenen op diverse vormen van milieuproblematiek (Unilever N.V. Annual Report, 2014, p. 7), zoals de SDG’s 2, 12 & 13 (zie bijlage 1 VN), maar kan vanuit zijn positie weinig invloed uitoefenen op bijvoorbeeld SDG 3 (‘Gezondheidszorg voor iedereen’). De SDG’s uit de VN-lijst zouden daarom gezien kunnen worden, zowel uit oogpunt van het bedrijf als uit oogpunt van de maatschappij, als thema’s van materieel belang. Als deze thema’s als materieel worden onderkend, is het ook belangrijk dat bedrijven er over schrijven in het duurzaamheidsverslag.

Het onderkennen van thema’s die van materieel belang zijn, wordt gedaan in de ‘materialiteitsanalyse’ van bedrijven. Daarbij zijn er bedrijven die gebruik maken van een ‘materialiteitsmatrix’ zoals in figuur 1 weergegeven (GRI 3.1, 2011, p. 8). In een materialiteitsmatrix geeft een bedrijf weer welke thema’s het zelf van belang acht en welke thema’s stakeholders van belang achten (zie figuur 1). Relevante thema’s voor de materialiteitsmatrix kunnen economische, ecologische en sociale aspecten zijn of aspecten die de stakeholders (overigens) van belang achten (GRI 3.1, 2011, p. 8). Materialiteit is de ‘drempel waarna aspecten van dusdanig belang zijn voor het verslag dat ze voldoende gerapporteerd dienen te worden’ (GRI 3.1, 2011, p. 8).

Het voordeel van de materialiteitsmatrix zoals in figuur 1, is dat de mate van materialiteit wordt ingeschat door zowel het bedrijf als de stakeholders. Hierbij wordt een brug gelegd tussen aspecten die het bedrijf van belang vindt en aspecten die stakeholders (‘de maatschappij’) van belang vinden.

(10)

10 Figuur 1 Voorbeeld van een materialiteitsmatrix

Bron: GRI guideline 3.1

In dit proces kan doorschemeren in hoeverre bedrijven zich bewust zijn van hun maatschappelijke rol en de invloed die zij hebben op maatschappelijke thema’s. Van bedrijven die zich bewust zijn van de invloed die zij hebben op deze maatschappelijke thema’s, mag verwacht worden dat zij ook rapporteren over het effect dat de eigen bedrijfsactiviteiten hebben op deze thema’s. Dit zou kunnen worden onderbouwd met concrete maatstaven, zoals de hoeveelheid verbruikte energie (Akzo Nobel N.V. Annual Report, 2014, p. 6). Hierbij is het van belang inzicht te krijgen in de volgende vraag:

“Rapporteren bedrijven in algemene termen over maatschappelijke thema’s of gaan zij specifiek in op de voor hen relevante maatschappelijke thema’s en onderbouwen zij dit met concrete maatstaven? Gezien het feit dat er nog steeds geen concrete, universeel toepasbare criteria zijn waarop duurzaamheidsprestaties van bedrijven vanuit hun maatschappelijke rol beoordeeld kunnen worden, is het belangrijk met welke woorden bedrijven over maatschappelijke thema’s schrijven. Worden de thema’s specifiek benoemd en uitvoerig beschreven, waar kan/mogelijk onderbouwd met concrete maatstaven, of blijft het bij een algemeen verhaal? Gezien het feit dat deze ‘maatschappelijke’ rapportage geen wettelijk verplicht karakter heeft, is er voor bedrijven een zekere vrijheid in de gerapporteerde thema’s en de diepgang daarvan.

Er zijn tegenwoordig echter handvatten en ‘guide lines’ beschikbaar om het rapporteren over relevante maatschappelijke thema’s te bevorderen. De Global Reporting Initiative (GRI) is hier een van de belangrijkste voorbeelden van (G4 richtlijn, GRI). Rapporteren over deze thema’s is een onderwerp dat ook steeds belangrijker wordt onder stakeholders, die inmiddels via allerlei kanalen invloed kunnen uitoefenen op bedrijven, zoals via de media of op aandeelhoudersvergaderingen. In de criteria van de TB 2015 wordt ook rekening gehouden met de richtlijnen die het GRI uitvaardigt (TB 2015, p. 8). Aangezien het GRI zich bezighoudt met duurzaamheidsrapportage, kan dit bij bedrijven als inspiratie en hulpbron dienen op dit gebied.

In mijn onderzoek heb ik de lijst met SDG’s aangepast om de bruikbaarheid voor dit onderzoek te vergroten (zie pagina 15 & 16). Hierdoor sluiten de door mij gekozen SDG’s beter aan op de wijze

(11)

11 waarop de GRI verslaggevingscriteria heeft geformuleerd. Op deze manier kan ik beter beoordelen in hoeverre de SDG’s worden benoemd in het duurzaamheidsverslag, gezien het feit dat veel bedrijven gebruik maken van de richtlijnen van GRI. Naast het beoordelen van de duurzaamheidsverslagen van bedrijven individueel, is het ook mogelijk om verschillende bedrijfssectoren met elkaar te vergelijken. Daardoor is de derde vraag die van belang is:

“Zijn er verschillen tussen sectoren te onderkennen in maatschappelijke thema’s en wijze van rapporteren?”

Bij vergelijkbare bedrijven binnen een bedrijfssector zou je kunnen verwachten dat dezelfde maatschappelijk thema’s van belang worden geacht. Daarnaast kan het zijn dat één sector boven de anderen uitsteekt in positieve of negatieve zin, betreffende het rapporteren over maatschappelijke thema’s.

Het kan zijn dat sectoren uiteenlopende invloeden hebben op de met de verschillende SDG’s samenhangende vraagstukken.

(12)

12

2. Theoretisch raamwerk

2.1 Stakeholdertheorie

De tijd dat bedrijven zich alleen op het produceren en uitbrengen van producten konden focussen, is voorbij (Freeman, 1984). Freeman (1984) beschrijft dat de ‘production view’ van begin jaren tachtig tekort schiet en deze zou moeten worden aangepast naar een ‘world view’. Met deze benaderingswijze kan rekening gehouden worden met de uiteenlopende belangen van belangrijke stakeholders, die een steeds grotere invloed krijgen op het bedrijf. Daarbij kan gedacht worden aan klanten, werknemers, overheden, milieuactivisten en ‘special interest groups’ (Freeman, 1984). De special interest groups beschrijft Freeman (1984) als een ‘beweging die met politieke middelen druk op een bedrijf kan zetten’.

Deze nieuwe benaderingswijze past goed in de ontwikkelingen binnen de maatschappij die ik hiervoor heb toegelicht. Stakeholders in het MVO proces zijn onder andere de werknemers, overheden, milieuactivisten en NGO’s. Het zijn met name deze partijen, waaronder de VN en de nationale overheden, die de laatste tijd de druk op bedrijven opvoeren voor meer MVO. Voorbeelden hiervan zijn de SDG’s en het Klimaatakkoord in Parijs9

.

De algemene stakeholdertheorie kent drie benaderingswijzen: normatief, instrumenteel en descriptief (Donald & Preston, 1995). Voor dit onderzoek focus ik op de normatieve benadering van de stakeholdertheorie. Deze benaderingswijze beschrijft waarom bedrijven de belangen van stakeholders in acht nemen, ook al levert dit het bedrijf misschien geen voordelen op (Gibson, 2000). Deze benaderingswijze past goed in het idee van rapporteren over maatschappelijk relevante thema’s, aangezien acteren op dit thema voor het bedrijf niet altijd directe winst oplevert, maar veel stakeholders dit wel belangrijk vinden.

Bij deze stakeholders kan onderscheid worden gemaakt tussen ‘primary’ en ‘secondary’ (Clarkson, 1995). Het verschil is dat een bedrijf voor haar voortbestaan voor een deel afhankelijk is van de ‘primary stakeholders’, maar dat dit niet het geval is bij de ‘secondary stakeholders’ (Clarkson, 1995). Clarkson (1995) beschrijft als secondary stakeholders de media en andere ‘special interest groups’, zoals milieu activisten, die de publieke opinie kunnen gebruiken om een bedrijf te beïnvloeden. Om deze beide groepen stakeholders op het gebied van MVO te informeren, is het MVO-verslag een belangrijk instrument. Er zijn echter geen verplichtingen op het gebied van MVO-rapportage, waardoor bedrijven meer vrijheden hebben in deze vorm van rapportage. De maatstaf van materialiteit alleen is daarbij niet genoeg; bedrijven moeten alle relevante thema’s vermelden (die zij zelf moeten inschatten) (Kolk, 1999). Maar gezien de invloed die secondary stakeholders, vanuit hun onafhankelijke positie, hebben op het bedrijf, zou je kunnen verwachten dat bedrijven rapporteren over zaken die secondary stakeholders belangrijk vinden. Om dit te onderzoeken kijk ik in dit onderzoek in hoeverre bedrijven rekening houden met de informatiebehoefte van stakeholders bij het opstellen van het duurzaamheidsverslag. Een voorbeeld hiervan is de manier waarop de materialiteitsanalyse tot stand komt en op welke manier deze punten worden beschreven in het verslag.

Om te kunnen beoordelen of de verslagen in algemene zin maatschappelijke thema’s bevatten heb ik in dit onderzoek gekozen voor een aangepaste lijst met SDG’s van de VN, omdat deze lijst past binnen het hiervoor beschreven gedachtegoed. Vanuit het oogpunt van rapporteren over maatschappelijke thema’s, kan op dit idee worden voortgeborduurd vanuit de legitimatietheorie.

2.2 Legitimatietheorie

De legitimatietheorie geeft de organisatie weer in haar maatschappelijke rol, waarbij de onderneming een ‘sociaal contract’ heeft met haar omgeving en steeds handelt binnen de daarbinnen geldende grenzen (Brown & Deegan, 1998). Deze geldende grenzen staan niet vast maar zijn onderhevig aan continue veranderingen. Als een organisatie niet consequent inspeelt op deze veranderingen, kan dit

(13)

13 tot gevolg hebben dat de omgeving het ‘contract’ opzegt, met alle gevolgen voor het bedrijf (Brown & Deegan, 1998). De mogelijke gevolgen hiervan worden onderkend en bedrijven houden in het ‘corporate management’ rekening met de gevolgen die een mogelijke opzegging van het sociale contract op de organisatie kunnen hebben (Brown & Deegan, 1998).

In de maatschappij waarin bedrijven actief zijn, komt een trend op waarbij het belangrijk is dat iedere belanghebbende, en vooral de bedrijven, een duurzaam beleid uitdragen (Edwards, 2005)10. Deze ‘duurzaamheidstrend’ wordt inmiddels door veel initiatieven ondersteund. Voorbeelden hiervan zijn de VN die gedragsnormen uitbrengt en de GRI die verslaggevingsnormen uitbrengt. Bedrijven spelen in op deze trends en ontplooien activiteiten die zij volgens hun ‘sociale contract’ verwacht worden te ondernemen (Brown & Deegan, 1998). Het rapporteren hierover is een goed communicatiemiddel en dus van aanzienlijk belang.

Bedrijven zijn vrij in welke delen van MVO zij laten terugkomen in het duurzaamheidsverslag. De gebruikers van het duurzaamheidsverslag gebruiken dit als onderdeel voor het beoordelen van de MVO prestaties van bedrijven. In de verschillende studies naar MVO rapportage wordt benadrukt dat bedrijven de MVO verslagen gebruiken om de publieke opinie op dit onderdeel (positief) te beïnvloeden (Hooghiemstra, 2000). Daarnaast willen zij laten zien dat de bedrijfsactiviteiten aansluiten bij normen en waarden van de maatschappij (Hooghiemstra, 2000).

Lindblom (1994) beschrijft vier strategieën die een bedrijf kan volgen om het proces van legitimatie uit te voeren: (1) transparant zijn naar de stakeholders betreffende de activiteiten en prestaties, (2) proberen de percepties van de stakeholders te veranderen zonder eigen handelen aan te passen, (3) proberen de aandacht te verleggen naar andere, minder relevante zaken, (4) proberen het externe verwachtingspatroon over de prestaties aan te passen.

Het is lastig te beoordelen in hoeverre bedrijven gebruik maken van één van deze strategieën. Door in dit onderzoek te beoordelen in welke mate de geschreven teksten onderbouwd worden met kwantitatieve maatstaven, probeer ik op basis van het geheel aan geschreven teksten en kwantitatieve maatstaven conclusies te trekken.

2.3 Voluntary disclosure theorie

Zoals eerder vermeld, beschikken bedrijven op het gebied van MVO rapportage slechts over richtlijnen, zoals de GRI, maar bestaan er geen verplichtingen voor compliance. Deze situatie brengt onzekerheid met zich mee voor managers binnen het domein van ‘voluntary disclosure’ (Impink, 2011). Deze onzekerheid bestaat hier uit, dat het niet geheel duidelijk is hoe stakeholders op de gepubliceerde informatie zullen reageren (Impink, 2011). Daardoor moet het management een afweging maken ten aanzien van de mate van detaillering in de uit te brengen informatie (Impink, 2011).

Bae, Lee & Psaros (2013) heeft een onderzoek verricht naar de gedragspatronen van energiebedrijven in de publieke en private sector bij een participatie in een vrijwillige registratie van uitgestoten broeikasgassen. De drijvende factoren achter deze vorm van voluntary disclosure waren bij energiebedrijven in de private sector de grootte van het bedrijf, de interactie met consumenten, druk vanuit de markt en de verwachting van meer regulering (Bae, Lee & Psaros, 2013). Voor deze bedrijven bestond geen verplichting tot het doen van rapportages over uitgestoten broeikasgassen, waardoor dit kan worden gezien als voluntary disclosure door bedrijven. Deze voluntary disclosure kunnen bedrijven gebruiken om legitimiteit van handelen te verkrijgen; een verklaring die ook werd uitgelicht in het onderzoek van Bae, Lee & Psaros (2013).

Een voorbeeld van een positieve relatie die vanuit de voluntary disclosure theorie kan worden verklaard is die tussen ‘environmental performance’ en de mate van ‘discretionary environmental

10

https://books.google.nl/books?hl=en&lr=&id=XYGA_BfMM34C&oi=fnd&pg=PT9&dq=the+sustainability+r evolution&ots=mU2KFSJ16G&sig=lH00z_s3dn-0H_ZMQhxAXjs5Lac#v=onepage&q&f=false

(14)

14 disclosure’ (Dye, 1985; Verrecchia, 1983). Uitgangspunt is dat bedrijven die ecologisch goed scoren, dit onderbouwen met objectieve, kwantitatieve prestatie-indicatoren, en bedrijven die op dit punt slecht scoren zich beperken tot weinig of geen informatie op dit gebied (Clarkson et al., 2008).

De drijvende factoren achter voluntary disclosure die naar voren komen in het onderzoek van Bae (2012), zijn ook aanwezig bij de bedrijven uit de Transparantiebenchmark 2015. Deze bedrijven zijn allen actief in de private sector en behoren in omvang tot de grootste bedrijven van Nederland. Het is mogelijk dat bedrijven vormen van voluntary disclosure op MVO gebied gebruiken als strategie voor legitimiteit van handelen. Daarnaast verwacht ik een verschil te zien in het gebruik van kwantitatieve maatstaven (voor bedrijven die daadwerkelijk goed presteren op MVO) en minder kwantitatieve maatstaven (voor bedrijven die minder goed presteren op MVO), zoals uit het onderzoek van Clarkson et al. (2008) blijkt.

2.4 Toelichting op gekozen SDG’s

In de ontwikkeling van de SDG’s heeft de Club van Rome een aandeel gehad. In 2012 heeft Jørgen Randers een boek uitgebracht, “2052, a global forecast”11. Dit boek is de opvolger van het boek van de Club uit 1972, “The limits to growth”12

. In het nieuwe boek wordt op basis van twee computermodellen, een techniek die ook in het eerste boek werd gebruikt, een analyse van gemaakt van wereldwijde trends. Daarnaast zijn gesprekken gevoerd met experts om inzicht te geven in meerdere scenario’s die zich in de periode tot 2052 zouden kunnen voltrekken13. De grote vraag die dit onderzoek oproept, is hoe snel de transitie naar duurzaamheid gaat plaatsvinden14. Daarbij staan vijf thema’s centraal (2052, a global forecast):

1. Het einde van ongecontroleerd kapitalisme: “langzaam en onvoldoende actie wordt genomen op het gebied van de internationale uitdagingen en het ‘oude kapitalisme’ zal overleven in een aantal delen van de wereld”;

2. Het einde van economische groei: technologische voortuitgang zal ons voor een deel redden, maar het tekort aan ruimte en goedkope natuurlijke hulpbronnen zullen ons dwingen een ontwikkelingsmodel te kiezen met minder ‘ecological footprint’;

3. Het einde van trage democratie: een centrale vraag is of onze democratieën zullen accepteren dat er een sterkere staat komt die sneller beslissingen kan nemen;

4. Conflicten tussen generaties: de tijd dat generaties in harmonie leven zal ten einde komen en leiden tot een tragere economische groei en een kleiner stuk van de taart die verdeeld zal moeten worden;

5. Het einde van een stabiel klimaat: negatieve aspecten van klimaatverandering zullen ingrijpend zijn, maar nog niet desastreus voor 2052. Echter zal dit een grote invloed hebben op de rest van de 21ste eeuw.

Uit deze vijf centrale thema’s komen twintig wereldwijde voorspellingen voort (zie bijlage 2). Deze wereldwijde voorspellingen zijn in lijn met de zeventien SDG’s die de VN in september 2015 hebben vastgesteld. Echter heeft Randers voorspellingen geformuleerd en de VN concrete doelstellingen, waardoor deze meer bruikbaar zijn voor mijn onderzoek.

De zeventien SDG’s van de VN zijn onderverdeeld in 169 concrete doelstellingen. Deze 169 doelstellingen zijn dusdanig specifiek geformuleerd dat ik in mijn onderzoek heb gekozen om de zeventien globaler geformuleerde SDG’s te gebruiken. Om de effectiviteit van dit onderzoek te vergroten is er een selectie gemaakt van acht SDG’s waar bedrijven qua realisatie het meeste invloed op uit kunnen oefenen en waar je dus van zou kunnen verwachten dat ze er over rapporteren. Van de

11 http://www.2052.info/author/ 12http://www.clubofrome.org/index.php/the-limits-to-growth/ geraadpleegd op 26-10-2015 13 http://www.emeraldinsight.com.proxy-ub.rug.nl/doi/full/10.1108/03068291311283634 14 http://www.globalforesightbooks.org/Book-of-the-Month/jorgen-randers-2052-a-global-forecast-for-the-next-forty-years.html

(15)

15 lijst met zeventien SDG’s heb ik acht SDG’s meegenomen in dit onderzoek, die waar nodig anders zijn geformuleerd of gecombineerd, om de bruikbaarheid voor dit onderzoek te vergroten.

Om de maatschappelijke thema’s overzichtelijker weer te geven wordt het model van de drie pijlers van duurzame ontwikkeling van de VN gebruikt. Deze SDG’s kunnen geplaatst worden in de drie pijlers van duurzame ontwikkeling: de economische, de sociale en de ecologische (VN-rapport “Transforming our world”). Dit model is gebaseerd op het idee dat bij duurzame ontwikkeling gezocht moet worden naar acties die de drie pijlers evenredig beïnvloeden. In de praktijk blijkt dit echter vaak lastig te zijn (Commissie Brundtland, 1987).

Dit model dient echter uitsluitend ter indeling van de acht SDG’s op een overzichtelijke manier. Bij het onderzoek is geen gebruik van gemaakt van de onderzoeksmogelijkheden die dit model biedt. Drie pijlers met elk hun ‘Sustainable Development Goals’ binnen dit onderzoek

Sociale doelen

1. Zorgen voor voedselzekerheid en duurzame landbouw (voortkomend uit VN punten 2 & 12): Een van de topdoelstellingen van het VN-programma is het uitbannen van honger in de wereld. Dit moet worden bereikt door participatie van alle betrokken partijen en een ontwikkeling richting duurzame productie en consumptie (VN-rapport 2015 p. 27/28).

2. Gelijke rechten voor mannen en vrouwen (voortkomend uit VN punt 5):

De VN benadrukken dat het bereiken van geslachtsgelijkheid cruciaal is voor het behalen van de verschillende doelstellingen. Het benutten van het volledig potentieel van duurzame ontwikkeling kan niet worden bereikt zolang geslachtsgelijkheid niet bereikt is (VN-rapport 2015 p.20).

3. Maak steden veerkrachtig en duurzaam15 (voortkomend uit VN punt 11):

Duurzame ontwikkeling van stedelijke gebieden is cruciaal voor de levenskwaliteit van mensen in deze gebieden. Innovatie moet worden aangemoedigd, de negatieve aspecten van het gebruik van schadelijke stoffen moeten verminderen en efficiënter gebruik en hergebruik van water, energie en afval moet worden aangemoedigd (VN-rapport 2015 p.34).

15 Water- en energieverbruik vallen in deze SDG en niet in SDG 8. Daaraan liggen twee redenen ten grondslag.

Ten eerste worden deze aantallen veelal samen met de afvalproductie en recyclinghoeveelheden gerapporteerd. Daarnaast verhoogt een verduurzaming van het water- en energieverbruik de leefbaarheid van de stad, gezien er bijvoorbeeld minder kolencentrales milieuvervuiling veroorzaken.

Sociaal

• Zorgen voor

voedselzekerheid en

duurzame landbouw

• Gelijke rechten voor

mannen en vrouwen

• Maak steden

veerkrachtig en

duurzaam

Economisch

• Inclusieve,

economische groei en

werkgelegenheid

• Versterken van het

mondiaal partnerschap

om doelen te bereiken

Ecologisch

• Toegang tot betaalbare

en duurzame energie

voor iedereen

• Infrastructuur en

duurzame

industrialisatie

• Klimaatverandering

tegengaan en het

beschermen van

ecosystemen, bossen,

oceanen en

biodiversiteit

(16)

16

Economische doelen

4. Versterken van het mondiaal partnerschap om doelen te bereiken (voortkomend uit VN punt 17):

Alle partijen van overheden tot de private sector worden door de VN opgeroepen samen te werken om de doelen te bereiken (VN-rapport 2015 p.39).

5. Inclusieve, economische groei en werkgelegenheid (voortkomend uit VN punt 8):

Om alle betrokkenen te laten meeprofiteren van de economische groei in activiteiten, is het van belang dat er duurzame ontwikkeling plaatsvindt waarbij inkomensongelijkheid wordt verminderd door middel van werk voor iedereen (VN-rapport 2015 p.27).

Ecologische doelen

6. Toegang tot betaalbare en duurzame energie voor iedereen (voortkomend uit VN punt 7): Innovatie in de duurzame energiewinning moet worden aangemoedigd en er moet efficiënter worden omgegaan met de opgewekte energie (VN-rapport 2015 p.34).

7. Infrastructuur en duurzame industrialisatie (voortkomend uit VN punt 9)::

Duurzame industrialisatie draagt bij aan duurzame ontwikkeling. Hiervoor is het belangrijk dat de technologie en innovatie wordt gebruikt om duurzame industrialisatie op gang te brengen (VN-rapport 2015 p.28).

8. Klimaatverandering tegengaan en het beschermen van ecosystemen, bossen, oceanen en biodiversiteit (voortkomend uit VN punten 13 & 14 & 15):

De VN benadrukken nog maar eens de gevaren van klimaatverandering en de verstrekkende globale gevolgen van deze ontwikkeling die alleen kunnen worden tegengegaan door omvangrijke maatregelen van alle betrokken partijen (VN-rapport 2015 p.31/32/33).

Schematische weergave van het onderzoek

+

+ + +/-

Lijst met relevante maatschappelijke thema’s vastgesteld door de Verenigde Naties Relevante maatschappelijke thema’s vermeld in de materialiteitsanalyse

Welke thema’s vinden stakeholders van materieel belang voor de onderneming (en daarmee vermelding in het duurzaamheidsverslag) Wanneer zijn maatschappelijke thema’s van materieel belang voor bedrijven (resultaten uit het onderzoek)

(17)

17

3. Methodologie

3.1 Introductie

In dit onderzoek beoordeel ik in hoeverre bedrijven zich bewust zijn/blijk geven van hun maatschappelijke rol en rapporteren over de voor hen relevantie maatschappelijke thema’s. De maatschappelijke relevante thema’s heb ik geselecteerd uit de lijst met SDG’s van de VN. De lijst is zeer actueel op het gebied van maatschappelijk relevante thema’s (18 september 2015). De duurzaamheidsverslaggeving heeft sinds 2000 een sterke ontwikkeling doorgemaakt en is veel geavanceerder, waardoor de Milleniumdoelen van 2000 voor dit onderzoek minder in aanmerking komen. De reikwijdte van de SDG’s kan worden aangetoond in het feit dat nagenoeg alle internationale instanties, waaronder NGO’s zoals de Wereldbank en de OECD16, de SDG’s uit het VN-rapport overnemen.

3.2 Transparantiebenchmark

In mijn onderzoek wordt de Transparantiebenchmark 2015 als bron gebruikt (TB, 2015). Deze benchmark, die verslagen beoordeelt op transparantie vanuit de maatschappelijke positie van bedrijven, bevat jaarverslagen van 461 grote Nederlandse bedrijven over het jaar 2014 (TB, 2015). De manier van benchmarken in de TB is interessant, omdat dit in eerste instantie gebeurd door bedrijven zelf die een ‘self-assessment’ invullen (TB 2015, p. 8). Daarbij mogen zij zichzelf punten toekennen op de verschillende onderdelen van de TB. Dit self-assessment wordt later beoordeeld door EY (verantwoordelijk voor het uitvoeren van de TB) en vervolgens worden de definitief behaalde punten vastgesteld.

De lijst van de TB 2015 is ingedeeld in vijf categorieën, de ‘kopgroep, ‘achtervolgers, ‘peloton’, ‘achterblijvers, en ‘bezemwagen’. In de TB 2015 hebben 72% van alle bedrijven gerapporteerd over thema’s die voor hen van materieel belang zijn. Van deze 332 bedrijven hebben 38% (126 bedrijven) een uitgebreidere materialiteitsanalyse gemaakt, waar nodig ondersteund met een materialiteitsmatrix (TB, 2015, p. 15). De bedrijven die een materialiteitsanalyse hebben gemaakt, of iets dat daarmee vergelijkbaar is, worden meegenomen in dit onderzoek. Het voordeel van de materialiteitsmatrix is dat daarin de materiële thema’s, zowel vanuit het perspectief van het bedrijf als het perspectief van de stakeholders, inzichtelijk worden gemaakt. Sinds de maatschappelijke ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan na 2000, is de verwachting dat bedrijven vanuit stakeholderperspectief en vanuit het ‘sociale contract’ rapporteren over voor hen relevante maatschappelijke thema’s.

Het belang van de materialiteitsanalyse is groot voor dit onderzoek. Indien een bedrijf een thema als materieel aanmerkt, betekent dit dat het bedrijf bewust bezig is beleid te maken en uit te voeren met betrekking tot dit thema.

Om de hoeveelheid beschikbare informatie terug te brengen naar een meest ideale groep bedrijven, wordt er in dit onderzoek focus gelegd op bedrijven binnen de volgende acht sectoren (TB 2015):

 Banken en verzekeraars (TB, 2015, p. 19);

 Dienstverlening (TB, 2015, p. 22);

 Energie, olie en gas (TB, 2015, p. 23);

 Industriële goederen (TB, 2015, p. 25);  Retail (TB, 2015, p. 28);  Technologie (TB, 2015, p. 29);  Transport (TB, 2015, p. 30);  Voedsel en drank (TB, 2015, p. 32).  Consumentenproducten* (TB, 2015, p. 21); *

De categorie ‘Consumenten producten’ bevat slechts drie bedrijven met een score en valt daardoor buiten dit onderzoek. Echter valt Unilever N.V. (de nummer 3 in de TB van 2015) en Accell Group (hoge score op onderdeel ‘Onderneming en bedrijfsmodel’) in deze groep. Daardoor worden deze bedrijven ingedeeld in de categorie ‘Retail’, waar bedrijven met vergelijkbare activiteiten in zijn ingedeeld.

(18)

18 3.3 Onderzoeksopzet

In mijn onderzoek heb ik de focus op acht sectoren aangebracht (van in totaal zestien in de TB). Dit heeft twee redenen. Ten eerste verwacht ik dat bedrijven in deze acht sectoren, gezien hun bedrijfsactiviteiten, de meeste raakvlakken hebben met de SDG’s. Als gevolg hiervan zou je kunnen verwachten dat bedrijven hierover schrijven in hun duurzaamheidsverslagen. De tweede reden is uit praktische aard, namelijk de hoeveelheid bedrijven terugbrengen tot een beheersbaar aantal. Om een goede vergelijking tussen sectoren mogelijk te maken heb ik vier bedrijven uit acht sectoren geselecteerd, in plaats van twee bedrijven uit zestien sectoren.

Vanuit oogpunt van materialiteit van maatschappelijke thema’s, kunnen de volgende raakvlakken tussen sectoren en SDG’s (paragraaf 2.4) worden onderscheiden:

Tabel 1

Sustainable Development Goals (zoals te vinden in paragraaf 2.4) Bedrijfssector 1* 2 3 4 5 6* 7 8 Banken en verzekeraars       Dienstverlening       Energie, olie en gas        Industriële producten       Retail        Technologie       Transport       Voedsel en drank         *

De nummers 1 en 6 worden meegenomen omdat ze voor een aantal sectoren van cruciaal materieel belang worden geacht in het bedrijfsproces.

**

Accell en Zeeman die in deze categorie vallen, worden op basis van hun bedrijfsactiviteiten niet op dit onderdeel beoordeeld. Zij zouden namelijk 0 punten behalen voor deze vraag, terwijl het vanuit het perspectief van materialiteit niet kan worden verwacht dat zij hierover rapporteren; hun bedrijfsactiviteiten hebben geen raakvlakken met deze SDG.

De duurzaamheidsverslagen van bedrijven uit de acht sectoren worden beoordeeld aan de hand van de informatie uit de vragen van de TB 2015. Deze vragen hebben bedrijven zelf beantwoord, met daarbij de vermelding waar het stuk dat toebehoort aan het antwoord op de vraag, te vinden is in het duurzaamheidsverslag. Daarbij worden de meest relevante vragen uit de TB (in totaal veertien), voor dit onderzoek meegenomen (zie bijlage 3). Deze veertien vragen omvatten naar verwachting alle relevante antwoorden van bedrijven die nodig zijn om het verwerken van SDG’s in duurzaamheidsverslagen te kunnen beoordelen. Bij het onderscheiden van de raakvlakken tussen sectoren en SDG’s (Tabel 1) is eveneens gebruik gemaakt van de antwoorden die bedrijven zelf hebben gegeven op vragen uit de TB 2015. Het betreft hier voornamelijk de eerste drie inleidende, algemene vragen over het bedrijf en bedrijfsmodel.

Binnen iedere sector worden vier bedrijven geselecteerd die worden meegenomen in dit onderzoek, wat het totaal aan bedrijven in dit onderzoek brengt op 32. De selectie van vier bedrijven per sector wordt bepaald door de vier bedrijven met de hoogste score op het onderdeel ‘Onderneming en bedrijfsmodel’, omdat hier de materialiteitsanalyse onder valt (TB, 2015).

Om te kunnen beoordelen in hoeverre de antwoorden van bedrijven op deze veertien vragen inhoudelijk informatie over de SDG’s bevatten, volg ik in dit onderzoek de volgende stappen die ik nu nader zal uitleggen.

(19)

19 Stap 1: Ten eerste maak ik een verdeling van bedrijven in sectoren en bepaal ik waar de raakvlakken van de sectoren met de SDG’s liggen. Deze stap staat hierboven uitgewerkt en zal in het onderzoek verder worden toegelicht (voornamelijk betreffende het materialiteitsvraagstuk van verschillende sectoren).

Stap 2: De tweede stap begint met het opstellen van een vragenlijst om de overeenkomsten tussen de duurzaamheidsverslagen van bedrijven (i.e. antwoorden op de vragen) en de SDG’s te kunnen beoordelen. Bij ieder van de acht SDG’s wordt een vraag geformuleerd om te beoordelen of over deze SDG wordt geschreven in het duurzaamheidsverslag van bedrijven. Aan de hand van de antwoorden die bedrijven geven in de TB wordt beoordeeld of bedrijven over de desbetreffende SDG schrijven. Om de objectiviteit van de beoordelingen te vergroten, is deze vraag met een simpel ja of nee te beantwoorden. Daarbij wordt gekeken of een bedrijf in algemene zin voldoet aan het criterium dat wordt gesteld in de vraag, iets dat wordt onderbouwd met een passage uit het desbetreffende duurzaamheidsverslag waarin het antwoord op de vraag te vinden is.

Vervolgens wordt met behulp van twee verdiepende vragen vastgesteld of de bedrijven de SDG daadwerkelijk als materieel erkennen, of dat het slechts bij algemene informatie blijft. Er wordt beoordeeld of een bedrijf de SDG heeft benoemd in de materialiteitsanalyse. Een volledige beoordeling krijgt het bedrijf dat de SDG ook nog kan onderbouwen met kwantitatieve maatstaven. Daarbij zijn kwantitatieve maatstaven op sommige gebieden makkelijk te geven en om de aandacht van bedrijven voor het maatschappelijke thema te waarderen, zijn voor het bestempelen van het thema als zijnde ‘materieel’ meer punten te behalen.

Als alle acht SDG’s aan de hand van de vragen beoordeeld zijn in de duurzaamheidsverslagen van bedrijven, volgt een puntentelling. Een bonuspunt is weggelegd voor bedrijven die op hun internetsite melding hebben gemaakt van het SDG programma van de VN.

Indien bedrijven een materialiteitsmatrix hebben opgesteld, wordt ook gekeken in welke mate de materialiteitsinschattingen van bedrijven overeenkomen met de inschattingen van de stakeholders. Op deze manier kan een inschatting worden gemaakt of bedrijven over de maatschappelijke thema’s rapporteren die stakeholders belangrijk vinden. Indien bedrijven bij het inschatten van de materialiteit rekening houden met de belangen van stakeholders, is hier het laatste bonuspunt te verkrijgen.

De vragenlijst is te vinden in bijlage 4.

Stap 3: Na het beoordelen van de duurzaamheidsverslagen van bedrijven en het vaststellen van het aantal behaalde punten wordt een ranking gemaakt. Deze methode van ranken komt overeen met de methode gebruik in de TB 2015. Daarbij worden alleen de SDG vragen meegenomen waarop de bedrijven volgens tabel 1 worden beoordeeld. Bij de totaaltelling van de punten wordt rekening gehouden dat sommige bedrijven op meer SDG’s worden beoordeeld dan anderen en daardoor ook een hogere totaalscore kunnen behalen. De behaalde eindscore in punten wordt daarom gedeeld door het aantal SDG’s waarop het bedrijf beoordeeld is.

Er zijn in totaal acht SDG’s, maar het maximaal aantal SDG’s waarop een bedrijf binnen een sector kan worden beoordeeld is zeven (zie tabel 1). Bedrijven die dus allebei hetzelfde aantal punten hebben behaald maar waarvan de ene op minder SDG’s is beoordeeld (en dus minder kans heeft punten te scoren), eindigt in die situatie hoger omdat de totaalscore van beide bedrijven wordt gedeeld door het aantal SDG’s.

Stap 4: In de laatste stap worden de verschillen tussen bedrijven en sectoren geanalyseerd. Deze verschillen worden onderbouwd en vanuit deze onderbouwing probeer ik de verschillen te verklaren. Hierna wordt vanuit de analyse een conclusie getrokken.

(20)

20 3.4 Tekortkomingen van het onderzoek

Bij alle onderzoeksmethodes bestaan, naast de voordelen van het krijgen van zo veel mogelijk gewenste resultaten, tekortkomingen voor het onderzoek die inherent zijn aan de gekozen methode. Zo ook voor dit onderzoek.

Om te onderzoeken in hoeverre bedrijven rapporteren over maatschappelijk relevante thema’s, heb ik in dit onderzoek gekozen om op zoek te gaan naar overeenkomsten tussen de SDG’s en de thema’s in de duurzaamheidsverslagen. Aangezien er geen verslaggevingsvereisten zijn op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving, is deze methode, met behulp van een vragenlijst, slechts één methode voor onderzoek. Er zijn meer kwalitatieve onderzoeksmethodes die gebruikt kunnen worden en dus ook tot andere resultaten kunnen leiden.

Daarnaast heb ik er voor gekozen een sample van 32 bedrijven verdeeld over acht sectoren mee te nemen in dit onderzoek. Daarbij worden alleen de vier best presterende bedrijven per sector beoordeeld. Mogelijk geeft dit een te positief beeld dat minder sterk generaliseerbaar is voor de gehele populatie van bedrijven.

Tot slot bestaat er het gevaar dat er een verschil bestaat in de beoordeling van de eerste duurzaamheidsverslagen en de verslagen die worden beoordeeld als ik meer handigheid heb gekregen in het doen van de beoordelingen. Dit gevaar heb ik proberen te ondervangen door de vier verslagen die ik als eerste beoordeeld heb, na het doen van alle beoordelingen, nog eens te controleren.

3.5 Generaliseerbaarheid van de resultaten

Gezien de gekozen sample in dit onderzoek, moet er bij de generaliseerbaarheid van de resultaten een kanttekening worden geplaatst. In dit onderzoek heb ik uit de TB 2015 de vier best scorende bedrijven uit acht verschillende sectoren geselecteerd en onderzocht. De duurzaamheidsverslagen van deze vier best scorende bedrijven zijn onvoldoende representatief voor de hele sector, omdat deze vier bedrijven de hoogste scores hebben in de sector. Daarnaast heb ik acht sectoren geselecteerd waarvan ik verwacht de inhoudelijk beste resultaten te krijgen. Ook hierbij is de vraag of deze acht sectoren voldoende representatief en generaliseerbaar zijn voor het geheel van zestien sectoren.

(21)

21

4. Resultaten

De resultaten die het onderzoek heeft opgeleverd, worden in dit hoofdstuk uiteengezet. De resultaten worden zowel per bedrijf individueel als per sector besproken. Dit gebeurt aan de hand van de acht SDG’s. In bijlage 5 zijn twee voorbeelden opgenomen van de beoordelingen van bedrijven, te weten Unilever N.V. (sector retail) en Akzo Nobel N.V (sector industriële goederen).

In figuur 2 staan de resultaten van de bedrijven individueel. De score is uitgedrukt in procenten van het aantal punten dat maximaal behaald kon worden (sommige bedrijven zijn op meer SDG’s beoordeeld). Met een gemiddelde score van 63% kan geconcludeerd worden dat een ruime voldoende gescoord is door de bedrijven in dit onderzoek. Veel bedrijven zijn zich bewust van de maatschappelijke rol die zij vervullen, al dan niet ingegeven of versterkt door de wensen van stakeholders. De maatstaf die ik voor dit onderzoek gekozen heb om de duurzaamheidsverslagen te onderzoeken, de SDG’s, worden nagenoeg allemaal en ook door nagenoeg ieder bedrijf, besproken in het duurzaamheidsverslag. De grootste verschillen zitten in het al dan niet bestempelen van het thema als zijnde van materieel belang.

In de volgende paragrafen worden de resultaten per SDG besproken. Daarnaast wordt gekeken naar het verschil tussen sectoren en wordt een conclusie getrokken die, waar mogelijk, gebaseerd wordt op bestaande literatuur en theorieën.

(22)

22 Figuur 2 Eindscore bedrijven in percentage van totaal te behalen punten

De best scorende sectoren zijn voedsel en drank en industriële goederen, met beide een score van 75%. De slechtst scorende sector is dienstverlening, met 53% (figuur 3).

In de top 3 staan sectoren met bedrijven die veelal internationaal activiteiten ontplooien, een duidelijk technisch omzettingsproces hebben en een duidelijke en sterke rol in de keten bekleden. De slechtst scorende sectoren zijn bedrijven waarbij het boven genoemde minder duidelijk aanwezig is. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de verschillende scores.

De taal waarin de duurzaamheidsverslagen zijn opgesteld is Nederlands of Engels. Opvallend is dat de vijf hoogst genoteerde bedrijven hun verslag allemaal in het Engels uitbrengen. De gemiddelde score van bedrijven met een Engels duurzaamheidsverslag (vijftien bedrijven) is met 69% een stuk hoger dan de gemiddelde score van bedrijven met een Nederlands duurzaamheidsverslag (57%, zeventien bedrijven).

Bedrijven die hun duurzaamheidsverslag in het Engels uitbrengen, zijn veelal internationaal opererende bedrijven die veel internationale stakeholders hebben. Dat zij beter scoren in dit onderzoek is dan ook mogelijk vanuit dat perspectief te verklaren.

30% 39% 41% 44% 48% 52% 52% 52% 52% 52% 56% 56% 56% 58% 58% 59% 59% 63% 63% 63% 67% 67% 70% 70% 71% 74% 81% 81% 87% 89% 96% 100% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Aegon Westland Infra NV NOM Vodafone Gasunie Ahold Ten Cate Bank Ned. Gemeenten ANWB Schiphol PostNL NS Havenbedrijf Rotterdam Wessanen TenneT PWC EY KPN ASML Accell Zeeman Van Lanschot SNS Bank Rockwool Alliander FrieslandCampina Vitens AKZO Nobel Heineken Siemens Philips Unilever

(23)

23 Tot slot wordt door bedrijven veel gebruik gemaakt van de richtlijnen die het GRI heeft uitgevaardigd. Maar liefst 63% van de bedrijven maakt gebruik van GRI richtlijnen, die veelal gericht zijn op duurzaamheid.

Figuur 3 Eindscore sectoren in percentage van totaal te behalen punten

4.1 Deelvraag 1: Wanneer zijn maatschappelijke thema’s van materieel belang voor bedrijven?

Bedrijven rapporteren in het duurzaamheidsverslag over thema’s die zij van materieel belang vinden voor het inzicht dat stakeholders van het bedrijf en haar huidige situatie krijgen. Uit mijn onderzoek is gebleken dat bedrijven bij het vaststellen van de materialiteit van zaken, dit proces vaak voor een groot deel laten leiden door een stakeholderdialoog. Op basis van deze dialoog wordt de materialiteit van zaken vastgesteld, waarmee later rekening wordt gehouden in het maken van het duurzaamheidsverslag.

Deze dialoog was met name sterk aanwezig in het MVO deel van het jaarverslag (of bij het afzonderlijke MVO verslag). Dit is ook te verklaren gezien het feit dat er voor een materialiteitsanalyse de belangen van stakeholders in kaart moeten worden gebracht. Wat daarbij opviel was het grote aantal MVO-thema’s die in de materialiteitsanalyse werden benoemd. Blijkbaar zijn maatschappelijke thema’s tegenwoordig dusdanig op de radar van stakeholders en dus ook bedrijven komen te staan, dat hier uitgebreid over wordt gerapporteerd. Dit verklaart dan ook de behoorlijke scores die bedrijven hebben gehaald in mijn onderzoek (figuur 4) (met materialiteit konden twee punten worden verkregen voor het desbetreffende maatschappelijke thema).

Met een gemiddelde score van 52% van het totaal aantal punten dat kon worden behaald met de materialiteitsvraag, kan geconcludeerd worden dat gemiddeld gezien een voldoende is behaald door de bedrijven. In iets meer dan de helft van de gevallen geven zij aan dat het desbetreffende maatschappelijke thema van materieel belang is voor het duurzaamheidsverslag.

53% 54% 54% 55% 65% 66% 75% 75% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Dienstverlening Transport Energie, olie en gas Banken en verzekeraars Technologie Retail Industriële goederen Voedsel en drank

(24)

24 Figuur 4 Eindscore bedrijven in percentage van totaal te behalen punten voor materialiteit:

4.2 Deelvraag 2: Rapporteren bedrijven algemeen over maatschappelijke thema’s of gaan zij specifiek in op de voor hen relevante maatschappelijke thema’s en onderbouwen zij dit met concrete maatstaven?

In de beoordeling van de duurzaamheidsverslagen van bedrijven is gebleken dat bedrijven veel maatschappelijke thema’s benoemen in hun duurzaamheidsverslagen. Vaak is het benoemen van een thema relatief makkelijk, maar om daadwerkelijk de eigen prestaties op dit onderdeel te beschrijven is een moeilijkere aangelegenheid. Hierdoor maar ook om te beoordelen of bedrijven daadwerkelijk gericht bezig zijn met de maatschappelijke thema’s, heb ik in dit onderzoek rekening gehouden met onder andere de kwantitatieve onderbouwing die bedrijven maken.

Wat opviel in dit onderzoek was dat veel bedrijven de besproken maatschappelijke thema’s en de eigen prestaties daarbij, goed hadden onderbouwd met kwantitatieve maatstaven (gemiddelde score 61%, figuur 5). Hoewel dit proces goed wordt uitgevoerd, waren echter duidelijke verschillen zichtbaar tussen de verschillende thema’s. Zo werden de kwantitatieve maatstaven betreffende man-vrouw verhoudingen, milieuprestaties en verbruikscijfers van bijvoorbeeld energie en water door

0% 0% 17% 29% 33% 33% 33% 33% 33% 33% 43% 43% 50% 50% 50% 50% 50% 50% 50% 57% 57% 67% 67% 67% 71% 71% 83% 83% 83% 86% 100% 100% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 120% Aegon N.V. Koninklijke Ahold N.V. Koninklijke Ten Cate N.V. Westland Infra NV NOM Vodafone Schiphol Group Bank Ned. Gemeenten Havenbedrijf Rotterdam N.V. ANWB Nederlandse Gasunie N.V. Wessanen PostNL NS Ernst & Young Nederland PricewaterhouseCoopers KPN ASML Accell Group Friesland Campina Alliander N.V. Rockwool Benelux Holding Zeeman Groep B.V. Akzo Nobel N.V. TenneT Holding B.V. Vitens N.V. Van Lanschot SNS Bank N.V. Siemens Nederland Heineken N.V. Koninklijke Philips N.V. Unilever N.V.

(25)

25 nagenoeg ieder bedrijf gegeven. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de kwantitatieve maatstaven op dit gebied vrij eenvoudig te verkrijgen zijn. Vaak werd ook een vergelijking gemaakt met voorgaande jaren om zo mogelijk te maken dat prestaties kunnen worden vergeleken en beoordeeld.

De kwantitatieve maatstaven bij de thema’s mondiaal partnerschap en economische ondersteuning van zwakkere regio’s werden niet erg veel gegeven (wel in de voorbeeld beoordelingen van bijlage 5) . Het kan aan de ene kant lastig zijn om kwantitatieve maatstaven de verzamelen en weer te geven, maar vaak werden ook geen algemene maatstaven gegeven, zoals de totale investering die gedaan wordt op dit gebied. Hierbij is, op deze maatschappelijke thema’s, een vergelijking te trekken met het thema materialiteit en stakeholders, omdat vaak indien een thema niet materieel werd geacht, er ook geen kwantitatieve onderbouwing was.

Figuur 5 Eindscore bedrijven in percentage van totaal te behalen punten voor kwantitatieve maatstaven: 14% 29% 29% 33% 33% 50% 50% 50% 50% 50% 50% 50% 50% 50% 50% 57% 67% 67% 67% 67% 67% 67% 67% 71% 83% 83% 83% 86% 86% 86% 100% 100% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 120% Nederlandse Gasunie N.V. Westland Infra TenneT Holding B.V. Aegon N.V. NV NOM Vodafone Schiphol Group Bank Ned. Gemeenten PostNL NS Ernst & Young Nederland PricewaterhouseCoopers Rockwool Benelux Holding Van Lanschot SNS Bank N.V. Wessanen Koninklijke Ten Cate N.V. Havenbedrijf Rotterdam N.V. ANWB KPN ASML Accell Group Zeeman Groep B.V. Friesland Campina Akzo Nobel N.V. Siemens Nederland Koninklijke Philips N.V. Alliander N.V. Vitens N.V. Heineken N.V. Koninklijke Ahold N.V. Unilever N.V.

(26)

26 4.3 Deelvraag 3: Zijn er verschillen tussen sectoren te onderkennen in maatschappelijke thema’s en wijze van rapporteren?

In het volgende deel worden de resultaten van het onderzoek per SDG afzonderlijk besproken, met daarbij een vergelijking tussen de verschillende sectoren.

4.3.1 SDG 1 Zorgen voor voedselzekerheid en duurzame landbouw

De eerste SDG die ik heb onderzocht, is het thema van voedselzekerheid en duurzame landbouw. Omdat dit thema niet aansluit op alle bedrijfsactiviteiten van bedrijven binnen dit onderzoek, heb ik dit thema bij twee sectoren onderzocht, te weten retail en voedsel en drank. Daarbinnen zijn er echter nog twee bedrijven (Zeeman en Accell) die weinig te maken hebben met dit thema, dus ook zij zijn buiten deze beoordeling gelaten.

Met een gemiddelde score van 3,67 (maximaal 4 te behalen) is er erg goed gepresteerd op dit onderdeel (figuur 6). Ahold is het enige bedrijf dat met een score van 2,0 niet de volle punten scoort, maar dit is deels te verklaren doordat Ahold geen materialiteitsanalyse gemaakt heeft in het duurzaamheidsverslag; een onderdeel waar 2 punten voor gescoord kon worden.

Bedrijven hebben allemaal uitvoerig geschreven over de manier waarop de producten die zij inkopen, worden gemaakt en op welke wijze zij hun invloed uitoefenen. Daarbij benadrukken ze allemaal het belang van een duurzame voedselvoorziening voor de langere termijn, waarbinnen samen wordt gewerkt met de verschillende leveranciers/boeren. Het is dan ook logisch om te zien dat ze dit nagenoeg allemaal als thema van materieel belang aanmerken. Deze stukken worden onderbouwd met overzichten van het percentage duurzame productie en de hoeveelheid leveranciers/boeren die meedoen aan samenwerkingsprogramma’s. Omdat op dit gebied beide sectoren veel overeenkomsten hebben is een onderscheid tussen beide van lage toegevoegde waarde.

De bedrijven laten door middel van rapportages op dit gebied zien dat ze betrokken zijn en invloed uitoefenen op een duurzame voedselvoorziening voor de lange termijn. Hiermee bereiken zij een zekere legitimiteit van handelen, omdat het thema voedselzekerheid een thema van belang is in de maatschappij met een groeiende wereldbevolking17. Bedrijven lijken zich dus bewust te zijn van dit thema en nemen dit mee in het bedrijfsbeleid en uiteindelijk het duurzaamheidsverslag. Ook zit er een zekere component van voluntary disclosure in. Bedrijven kunnen in relatieve vrijheid rapporteren over deze zaken aangezien op dit gebied geen eenduidige regelgeving of beleid bestaat. Maar gezien de waardes die bedrijven geven op materialiteit met een kwantitatieve onderbouwing, kan worden geconcludeerd dat bedrijven met hun duurzaamheidsverslagen goed scoren op dit thema.

Figuur 6 Eindscore bedrijven in percentage van totaal te behalen punten SDG 1

17 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ontwikkelingssamenwerking/inhoud/nederlands-beleid-ontwikkelingssamenwerking/voedselzekerheid-wereldwijd 4 4 4 4 4 2 0 0,51 1,52 2,5 3 3,5 4 4,5

(27)

27

4.3.2 SDG 2 Gelijke rechten voor mannen en vrouwen

Gelijke rechten voor mannen en vrouwen is een onderwerp dat steeds meer aandacht krijgt in de maatschappij, bij zowel de mensen als de politiek en bedrijven18. Waar op dit moment bijvoorbeeld nog een streefcijfer van 30 procent vrouwen in topfuncties bestaat, zal in de toekomst wellicht een verplicht vrouwenquotum van kracht zijn. In mijn onderzoek werd duidelijk dat veel bedrijven bezig zijn met dit thema. Alle verslagen van de 32 bedrijven in mijn onderzoek zijn beoordeeld op dit punt. Voor een verdeling van de punten bij deze vraag verwijs ik naar bijlage 4. Nagenoeg ieder bedrijf (op twee na) heeft in enige vorm geschreven over de man-vrouw verhoudingen binnen het bedrijf. Maar liefst 84% van alle bedrijven in mijn onderzoek onderbouwt dit thema met kwantitatieve maatstaven; voornamelijk in de vorm van man-vrouw percentages per bedrijfssector of functie. Iets minder dan de helft van de bedrijven geeft binnen de materialiteitsanalyse zelfs aan dat dit een thema van materieel belang is voor het bedrijfsbeleid. Met een gemiddelde score van 2,59 (maximaal 4 te behalen) kan geconcludeerd worden dat het man-vrouw thema op dit moment behoorlijk onder de aandacht staat van bedrijven.

Dat dit thema dusdanig onder de aandacht staat, kan worden verklaard door de maatschappelijke aandacht die aan dit onderwerp wordt besteed19. Meerdere partijen in de omgeving van bedrijven, zoals bijvoorbeeld de burgers, de politiek en NGO’s, leggen meer nadruk op gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Op dit gebied kan de stakeholdertheorie als aanzienlijke factor van belang worden gezien, met invloed op de rapportage van bedrijven. Alle bedrijven (100%) hebben bij het opmaken van het verslag rekening gehouden met de informatiebelangen van de stakeholders. De trend in de maatschappij wordt dus bevestigd door de informatiebelangen van de stakeholders en de rapportages van de bedrijven. Hieruit voort vloeit een zekere legitimiteit van handelen voor de bedrijven. Het thema is van maatschappelijk belang dus wordt er tot op zekere hoogte verwacht in de bedrijfsomgeving dat bedrijven hierover rapporteren. Hieraan wordt door de overgrote meerderheid voldaan.

Duidelijke verschillen in rapportages zijn niet gevonden. Veelal schrijven bedrijven dat ze het belangrijk vinden om meer vrouwen in topfuncties te krijgen, zonder concrete onderbouwing waarom. Of bedrijven het in de praktijk ook daadwerkelijk belangrijk vinden, kan worden afgeleid uit het al dan niet bestempelen als thema van materieel belang. Bij het andere deel van de bedrijven zou het zo kunnen zijn dat ze dit thema vermelden omdat de gebruikers van het duurzaamheidsverslag (de stakeholders), dit belangrijk vinden. Best scorende bedrijfssectoren op dit onderdeel zijn de sectoren banken en verzekeraars (gemiddeld 3,5) en technologie (3,25). Het slechtst op dit onderdeel scoren de sectoren energie, olie en gas (gemiddeld 1,25) en voedsel en drank (1,75). Een eenduidige verklaring voor dit verschil tussen sectoren is, gezien de minimale onderbouwing in verslagen op dit punt, moeilijk te geven. De sector energie, olie en gas is een sector waarin normaliter veel mannen werken (energietechniek staat in de top 10 van mannenberoepen (Alliander Jaarverslag 2014)).

De sector banken en verzekeraars ligt sinds de financiële crisis (vanaf 2008) onder een vergrootglas. Wellicht zouden bedrijven in deze sector daarom een vergrote focus op legitimiteit van handelen hebben, waardoor ze uitvoeriger over belangrijke maatschappelijke thema’s rapporteren. Maar dit is speculatief; een eenduidige verklaring kan niet worden gegeven.

18

http://www.volkskrant.nl/economie/streven-van-30-procent-vrouwen-in-top-is-mislukt~a4135205/

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aan de andere kant is binnen het bedrijfsleven zelf meer aan- dacht voor ‘social responsibility’, dat wil zeggen trans- parant en ethisch verantwoord handelen, mede omdat deze

In een voormalige bibliotheek is niet alleen plaats gemaakt voor 120 bewoners van Welkom, maar ook voor een sportschool, restaurant, klaslokalen voor het ROC en kantoren

Central mission: In 2040 all citizens in the Netherlands life at least 5 years longer in good health, and the health inequalities between high and low socio-economic populations have

Dat betekent dat we ons niet alleen richten op onze eigen uitstoot, maar ook van de CO2-uitstoot in de keten en onze hele sector. Onze eigen uitstoot reduceren we onder andere

economische groei. Groei van een organisatie gericht op de toekomst, gericht op volgende generaties die nog zullen volgen. De overheid stimuleert bedrijven en organisaties

uitgangspunten voor de „toegang‟ tot zorg en ondersteuning duidt er op dat de gemeente zich terdege bewust is van het feit dat ze de maatschappelijke (zorg) partners de komende

In dit onderzoek zijn deze de belangrijkste thema’s voor ziekenhuizen op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu.. •

Omdat het uiteindelijke doel van mijn onderzoek een MVO-beleidsplan voor Hunkemöller is, is het belangrijk goed inzicht te hebben in de begrippen Duurzame Ontwikkeling, Duurzaam