Vraag nr. 7
van 13 november 1995
van de heer JEAN-MARIE BOGAERT Vakantiespreiding – Evaluatie en conclusies
De vakantiespreiding tijdens de paasvakantie 1995 heeft opnieuw geleid tot sterke reacties bij de tegen-standers in kringen van horeca-uitbaters, vooral aan de Vlaamse kust. Deze reacties zijn te begrijpen : de uitba-ters van horeca-zaken moeten voor een periode van drie weken personeel aanwerven, maar anderzijds kun-nen zij slechts rekekun-nen op een voldoende klantenbezet-ting tijdens één week, uiteraard de middenweek, als zowel Vlamingen als Walen vakantie genieten.
In het derde nummer van 1995 van het tijdschrift West-Vlaanderen Werkt zegt het Westvlaams Economische Studiebureau dat vakantiespreiding inderdaad slechts zinvol is als de volle capaciteitsbezetting wordt bena-derd. Anderzijds pleit het WES wél voor vakantiesprei-ding in de zomermaanden. Dit standpunt groeide uit een toenemende bezorgdheid voor de nadelige gevol-gen van een te sterke concentratie van de hoofdvakan-ties.
1. Hoe heeft de minister-president de vakantiesprei-ding tijdens de paasvakantie 1995 geëvalueerd inza-ke de impact voor de middenstand en met name de horeca ?
2. Zijn er op basis daarvan al beslissingen genomen voor de kerstvakantie en de paasvakantie 1996 ? Heeft de minister-president zijn advies al gegeven aan zijn Vlaamse collega van Onderwijs ? Bestaat daarover ook overleg met de andere bevoegde ministers in dit land en met de betrokken toeristi-sche sectoren middenstand en horeca, onder andere aan de Vlaamse kust ?
3. Zijn er al beslissingen genomen inzake vakantie-spreiding voor de volgende zomervakantie ? Zo ja, zijn die voor advies voorgelegd aan de voor deze materie bevoegde collega's van de minister-presi-dent, of aan de betrokken toeristische sectoren ? Zo neen, is er zo'n adviesprocedure gepland ?
Antwoord
Op 17 april 1991 werden bij besluit van de Vlaamse regering houdende de organisatie van het schooljaar in het basis- en secundair onderwijs, in het deeltijds onderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeen-schap, onder meer de vakantieperiodes vastgelegd. Ik verwijs hiervoor naar artikel 4 van het bovenvermeld besluit van de Vlaamse regering.
Op 15 december 1989 had de toenmalige Vlaamse rege-ring reeds haar principiële goedkeurege-ring gegeven aan bovenvermeld ontwerpbesluit en werd de toenmalige gemeenschapsminister van Onderwijs, wijlen Daniël Coens, gemachtigd het advies in te winnen van de over-koepelende en representatieve ouderverenigingen, van de inrichtende machten, van de Sociaal-Economische Raad voor Vlaanderen, van het Vlaams Commissari-aat-Generaal voor Toerisme (thans Toerisme
Vlaande-ren) en van de Raad van State. De toenmalige gemeen-schapsminister voor Onderwijs werd tevens gemachtigd om te onderhandelen in de schoot van het gemeen-schappelijk comité voor alle overheidsdiensten.
Het eigen voorstel van vakantieregeling van de bevoeg-de gemeenschapsminister van bevoeg-de Franse Gemeenschap bracht toen in Vlaanderen eveneens de problematiek van de vakantiespreiding aan de orde. Na raadpleging van de respectieve adviezen, nam de Vlaamse regering op 15 december 1990 volgend standpunt in betreffende de vakantiespreiding :
1. het uitwerken van een eigen regeling in afwachting van een mogelijke vakantiespreiding ;
2. overleg, op voet van gelijkheid met de Franse Gemeenschap ;
3. bij positief resultaat, aanpassing van de eigen regels. Tot op heden is het Vlaams standpunt inzake vakantie-spreiding niet gewijzigd.
Vanuit toeristisch oogpunt kan inderdaad een lans wor-den gebroken voor een spreiding van de schoolvakan-ties, voornamelijk van de zomervakantie. Op econo-misch en ecologisch vlak spreken hier ongetwijfeld een aantal argumenten pro.
Maar er spelen ook nog andere factoren. Louter onder-wijskundig gezien zou een ideale leercyclus bestaan uit een lesperiode van zeven weken, telkens gevolgd door één week vakantie. Anderzijds kan een loskoppeling van de school- en bedrijfsvakanties evenwel sterke familiale gevolgen hebben. Een verschillende vakantie-regeling in Noord en Zuid zal ook gevolgen hebben, zeker voor mensen die werken of school lopen in het tweetalige Hoofdstedelijk Gewest.
De vorige regering van de Franse Gemeenschap had de eigen vakantiekalender gewijzigd, waardoor de carna-val- en de paasvakanties niet meer samenvielen met de vakanties in het Nederlands taalgebied en in de Vlaam-se scholen in BrusVlaam-sel. Deze regeling lokte evenwel reacties uit bij scholen en ouders in beide gemeen-schappen.
De minister-voorzitster van de Franse Gemeenschaps-regering, mevrouw Laurette Onkelinx, heeft haar intentie om de vakantiekalender van de Franse Gemeenschap opnieuw gelijk te schakelen met die van de andere gemeenschappen onlangs kenbaar gemaakt. Mevrouw Onkelinx heeft de ontwerp-vakantiekalender van de Franse Gemeenschap tot en met het jaar 2.000 voor advies voorgelegd aan de onderwijsvakbonden. De inrichtende machten en de ouderverenigingen heb-ben zich met de nieuwe vakantieregeling reeds akkoord verklaard.
Ik kan het Vlaams parlementslid meedelen dat het vastleggen en/of het wijzigen van de vakantieperiodes in eerste instantie onder de bevoegdheid van de Vlaamse minister voor Onderwijs valt. Ik heb bijgevolg ook geen initiatieven in die zin aangekondigd in de beleidsbrief Toerisme Vlaanderen zoals door mij neer-gelegd bij het Vlaams Parlement.
Ik ben van mening dat vakantiespreiding, voornamelijk de zomervakantie, positieve mogelijkheden kan
inhou-den voor de toeristische sector en ook voor het milieu. Ik vind evenwel dat een standpuntbepaling slechts kan gebeuren na een grondige studie en over een concreet voorstel, en dit in overleg tussen beide gemeenschap-pen en met alle belanghebbende sectoren.