• No results found

Van praatjespamflet tot periodiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van praatjespamflet tot periodiek"

Copied!
85
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van praatjespamflet tot periodiek

Louw en Krelis en het publieke debat in de Republiek,

1748-1787

Scriptie Master Geschiedenis Herziene versie

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 3 Theorie en historiografie ... 5 Doel en opzet... 9 Hoofdstuk 1 – De perspublicaties ... 12 1.1 De pamfletten ... 12 1.2 De periodieken ... 16 1.3 Overige publicaties... 21

Hoofdstuk 2 – Schutterijen versus stadsregenten... 24

2.1 De stadhouder opnieuw aan de macht... 24

2.2 Oproer in Leiden ... 26

2.3 ‘De kinderen spielen de baes’ ... 28

Hoofdstuk 3 – Oorlog met Engeland... 33

3.1 De Republiek en de Vierde Engelse Zeeoorlog ... 33

3.2 ‘Barbaerse’ Engelsen... 34

3.3 Teleurstellende ‘Hollandsche Zeehelden’ ... 37

Hoofdstuk 4 – Oranje zwartgemaakt... 42

4.1 Patriotten versus prinsgezinden... 42

4.2 ‘Schandelyk verraden en Verkogt’... 44

4.3 Leidse ‘leuzen’ ... 46

4.4 ‘Vreulikheid’ op Sinterklaasavond... 50

Hoofdstuk 5 – Patriotse idealen ... 54

5.1 Vrijheid en het boerenleven ... 54

5.2 Rust en eendracht ... 59

Hoofdstuk 6 – Het papieren debat... 63

6.1 Louw en Krelis en de pers... 63

6.2 De pers over Louw en Krelis... 69

6.3 De lezers van Louw en Krelis ... 72

Conclusie ... 77

Het karakter van Louw en Krelis ... 77

De rol van Louw en Krelis in het publieke debat... 79

Bronnen en literatuur... 81

(3)

Inleiding

Een hoekje bij de haard, pijptabak, een goede borrel en verschillende kranten bij de hand. Dit was het decor waarin de fictieve Hollandse buurmannen Louw en Krelis wekelijks het nieuws bespraken in een politiek tijdschrift van eind achttiende eeuw. Ze waren goede vrienden van elkaar en werden dat waarschijnlijk ook van de lezer, die iedere week dezelfde begroetings- en afscheidsrituelen tegenkwam en nieuwsgierig raakte naar waar de twee nu weer mee kwamen. Tussen 1781 en 1787, de roerige patriottentijd in de Republiek der Nederlanden, werd dat commentaar op het nieuws steeds feller. Krelis en Louw waren dan wel eenvoudige lieden, maar ze liepen bepaald niet rond met oranje linten op hun hoeden. Het blad nam een overduidelijk patriots standpunt in.

Bovengenoemde jaren worden regelmatig gebruikt als markeringen voor de Nederlandse revolutie.1 Tussen de Amerikaanse en de Franse revolutie kenden de Nederlanden een periode van opstandigheid tegen de heersende orde en vooral tegen de stadhouder, Willem V, die gedurende zijn regering steeds meer macht naar zich toe had getrokken. De Vierde Engelse Zeeoorlog (1780-1784) met zijn dramatische afloop was de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. De stadhouder kreeg de schuld en er ontstonden twee partijen in de Republiek: patriots of staatsgezind en orangistisch of prinsgezind. De patriotten wilden het gezag terugleggen bij de Staten van de provinciën, die van oudsher soeverein waren. De macht van de stadhouder moest worden ingeperkt. Tegelijkertijd stonden zij idealen voor die tijdens de verlichting ontwikkeld waren: het volk is eigenlijk soeverein en moet de machthebbers controleren en zo nodig corrigeren. De regering moest – in meer of mindere mate – een volksvertegenwoordiging zijn. De prinsgezinden vonden dat de stadhouder zijn huidige positie moest behouden. De patriotten verenigden zich in genootschappen en in de burgerlijke wapenbeoefening en konden zich op deze manier op nationaal niveau organiseren. In de loop van de jaren kregen zij steeds meer invloed en het kwam zelfs bijna tot een landelijke burgeroorlog. Alleen met behulp van het Pruisische leger wist Willem V in 1787 zijn positie in de Republiek te herstellen, zij het voor korte duur.

Het bijzondere aan deze periode was dat de gehele bevolking feitelijk partij moest kiezen. Het was niet langer een elitair conflict, het ging iedereen aan. Dat werd gestimuleerd

1

(4)

door de opkomst van een politieke pers. Het patriotse kamp begon met zijn ideeën op papier te zetten en korte tijd later openden de prinsgezinden de tegenaanval. Er ontstonden allerlei tijdschriften, die vaak maar enkele jaren op de markt waren, maar die zeker het politieke bewustzijn stimuleerden. Censuur van de overheid was gebrekkig, omdat die overheid gefederaliseerd was. Steden en gewesten bepaalden op dit gebied hun eigen regels. Bovendien ging het altijd om repressieve maatregelen, waardoor een blad dat verboden werd, al gedrukt was en gemakkelijk via een andere plaats verkregen kon worden. Schrijvers die anoniem bleven, waren lastig te traceren en konden zo vrij gemakkelijk hun straf ontlopen.

Er waren eerder onrustige periodes geweest waarin politieke ideeën via de pers verspreid werden, bijvoorbeeld rond het Rampjaar 1672, maar daarbij was het altijd gegaan om eenmalig uitgegeven pamfletten. In de patriottentijd ontstond voor het eerst enige continuïteit in de uitgaven van politiek kritische bladen. Ook werd het regionale karakter overschreden, doordat sommige tijdschriften een bijna nationaal lezerspubliek kenden. Over hoe dat publiek was samengesteld, is nog altijd enige discussie gaande onder (pers-)historici. Sommigen menen dat het om een klein, geletterd publiek gaat dat veel meer begon te lezen, maar dat de tijdschriften en kranten de grote massa nog niet bereikten. De lezersrevolutie vond pas in de negentiende eeuw plaats.2 Toch zijn er ook blaadjes aan te wijzen die zich duidelijk op een lager geschoold, volks publiek richten. Louw en Krelis is daarvan een goed voorbeeld.

Het blad Louw en Krelis borduurde voort op de traditie van samenspraakjes of praatjespamfletten, waarin twee of meer personages op een alledaagse locatie politieke zaken bespreken. De meeste samenspraken waren geschreven voor de gewone man, die zich met de alledaagse personen en situaties kon identificeren. Hij maakte zelf waarschijnlijk ook vaak soortgelijke gesprekjes met de buurman. De conversaties vonden bijvoorbeeld plaats op een trekschuit of in een koffiehuis tussen herkenbare personages als boeren, burgers of edellieden. Op die manier konden bepaalde politieke ideeën effectief overgebracht worden. Veel politiek nieuws vond zijn weg naar de man in de straat door middel van dit soort goedkope pamfletten.3 De periodiek Louw en Krelis vormt zo een schakel tussen de oudere traditie van praatjespamfletten en de toename van tijdschriften die in de patriottentijd het politieke bewustzijn stimuleerden.

2

Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt, 1800. Blauwdrukken voor een samenleving (Den Haag 2001) 95-102; Joop W. Koopmans, ‘Een strijd op papier. Patriotten en prinsgezinden over het vaderland’ in: Marcel Broersma en Joop W. Koopmans ed., Identiteitspolitiek. Media en de constructie van gemeenschapsgevoel (Hilversum 2010) 19-29.

3

(5)

Toch waren Louw en Krelis geen volstrekte nieuwkomers op de persmarkt in 1781. Hoewel slechts zes jaargangen (1781-1786) zijn overgeleverd, bestond het blad volgens de negentiende-eeuwse tijdschriftenonderzoeker W.P. Sautijn Kluit al sinds 1767.4 Tevens kwamen de figuren Louw en Krelis opvallend vaak terug in de achttiende eeuw. De vroegst bekende kennismaking vormde een pamflet uit 1748, eveneens een bewogen jaar, waarin na een stadhouderloze periode in de gehele Republiek weer een stadhouder uit de Oranjefamilie werd aangesteld. Het stadhouderschap werd zelfs erfelijk verklaard. Daarna kwamen Louw en Krelis regelmatig terug in overgeleverde almanakken. In de patriottentijd was er vervolgens het eerder genoemde tijdschrift, maar verschenen ook andere periodieken en pamfletten van verschillende auteurs die eveneens een Louw en een Krelis opvoerden in hun samenspraken.

Louw en Krelis was niet het enige tijdschrift dat in de vorm van een samenspraak verscheen.

Zo kwam onder meer De Vaderlandsche Samenspraak: tusschen Jaap en Teunis op de markt.5 Desondanks waren Louw en Krelis de enige figuren die zowel in pamfletten als in tijdschriftvorm regelmatig terug te vinden waren. De schrijver van het tijdschrift Louw en

Krelis zorgde zelf ook voor een uitbreiding door de echtgenotes van Louw en Krelis, Grietje

en Diewertje, wekelijks in hun eigen samenspraak het nieuws te laten becommentariëren. Krelis en Louw waren blijkbaar typische figuren die herkenning opwekten en die zonder meer populair waren. Onderzoek naar deze opmerkelijke populariteit is echter nog nooit verricht. Ook de inhoud is amper onderwerp van discussie geweest.

Theorie en historiografie

Tijdens de patriottentijd en tijdens andere revoluties in de periode 1770-1800 ontstond een openbaar debat, in de pers en in de burgersociëteiten die overal werden opgericht, waarin burgers openlijk de politiek met elkaar bespraken. De Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas meent dat in deze tijd in West-Europa een publieke sfeer ontstond die tot dan toe ongekend was en die daarna niet meer terugkeerde. De sociale omstandigheden veranderden dusdanig dat er ruimte ontstond voor burgers om een rationele discussie te voeren over hoe de samenleving ingericht moest worden en hoe het publieke belang het beste gediend werd. Die publieke sfeer kon ontstaan door een scheiding tussen politieke autoriteit en het dagelijkse leven. Doordat de macht steeds meer gecentraliseerd werd, kwam er afstand tussen de leefomgeving van de burger en de machthebber. Daarnaast werden kerk en staat gescheiden

4

W.P. Sautijn Kluit, Krelis en Louw (Amsterdam 1878) 2.

5

(6)

en dat zorgde ervoor dat de persoonlijke moraal, gepredikt door de kerk, en de publieke wet niet meer gelijk waren aan elkaar. Er ontstond kortom een scheiding tussen privé en publiek. In het privéleven gingen burgers zichzelf steeds meer ontwikkelen, door het lezen van boeken en kranten en door met elkaar te debatteren over kunst en literatuur in salons en koffiehuizen. Kranten en tijdschriften vormden zodoende een belangrijke schakel in de stap van de burger naar de onafhankelijke politieke discussie. De neergang van deze publieke sfeer verschilt per land, maar wordt vooral gekenmerkt door de opkomst van de verzorgingsstaat. Het individu raakt afhankelijk van de staat en zo worden het private en publieke domein weer met elkaar vermengd. De burger kan niet langer op een rationele manier over staat en politiek spreken, omdat er belangenverstrengeling optreedt. De politieke discussie handelt alleen nog over de verdeling van de staatskas over de individuen.6

Hoewel Habermas’ visie bepalend is geweest voor verder onderzoek in de sociologie, communicatie- en geschiedwetenschappen, kwam er ook kritiek op zijn standpunt. Critici meenden dat Habermas de publieke sfeer te veel ophemelde. De rationele discussie die eind achttiende eeuw ontstond zag hij als einddoel van de burgers, terwijl dit evengoed als een machtsmiddel gezien kon worden. De pers werd door de burgerij gebruikt om hun eigen denkbeelden op te leggen aan andere groepen, niet voor het uitwisselen van rationele argumenten op zich.7 Verder keek hij alleen naar de mannelijke burgerlijke publieke sfeer, waardoor andere groepen vergeten werden.8 Tot slot vergat Habermas dat er al veel eerder een publieke sfeer ontstond. Bij vroegere politieke conflicten werden vele pamfletten gepubliceerd en dat nam weer af zodra de rust terugkeerde.9 Daarnaast betoogden Jan Bloemendal en Arjan van Dixhoorn dat in de Nederlanden al veel eerder een publieke sfeer was ontstaan door een orale literaire traditie waarmee veel sneller een publiek werd bereikt dat vervolgens over deze literaire uitingen discussieerde.10 Een onderzoek naar de figuren Louw en Krelis, als component van zowel een eerdere pamflettraditie als een opkomst van tijdschriften eind achttiende eeuw, kan bij het laatstgenoemde argument aansluiten.

6

Jürgen Habermas, Strukturwandel der Öffentlichkeit. Untersuchungen zu einer Kategorie der bürgerlichen Gesellschaft (Neuwied 1962).

7

Oskar Negt en Alexander Kluge, Public sphere and experience. Toward an analysis of the bourgeois and proletarian public sphere (Minneapolis 1993).

8

Nick Crossley en John Michael Roberts ed., After Habermas. New perspectives on the public sphere (Oxford 2004) 12.

9

José de Kruif, Marijke Meijer Drees en Jeroen Salman ed., Het lange leven van het pamflet. Boekhistorische, iconografische, literaire en politieke aspecten van pamfletten 1600-1900 (Hilversum 2006); Paul Starr, The creation of the media. Political origins of modern communications (New York 2004).

10

(7)

Over de Nederlandse patriottentijd zijn vele geschiedwerken verschenen. In 1897-1899 schreef H. T. Colenbrander een driedelige studie over het onderwerp.11 Hij velde een negatief oordeel over het belang van de patriotten: ze probeerden geen eenheidsstaat te creëren, maar waren vooral lokaal actief en wilden de oude verdeelde Republiek herstellen. Pieter Geyl wilde dit beeld bijstellen in De patriottenbeweging.12 Hoewel Geyl ook zag dat de patriotten teruggrepen op een republikeinse traditie, meende hij dat de patriottentijd de eerste aanzet was voor een moderne vorm van nationalisme in Nederland. In de jaren vijftig kwam de Amerikaanse historicus R.R. Palmer met zijn studie over een revolutionaire beweging die eind achttiende eeuw in heel Europa en Noord-Amerika plaatsvond.13 Dit beeld vond veel navolging, onder meer van Simon Schama, die in zijn boek een klassenstrijd tussen de patriotten en de prinsgezinden schetst.14 De patriotten probeerden eenheid te creëren, maar dat was niet gelukt omdat ze teveel op tradities wilden voortbouwen. De Staten-Generaal waren zo een goed uitgangspunt geweest voor een nationale regering, maar de patriotten wilden eigenlijk niet het lokale gezag passeren, dat van oorsprong de soevereiniteit bezat.

Het bleef een lastig vraagstuk hoe de patriottentijd te behandelen. Deze had kenmerken van een revolutie, maar toen Willem V zijn macht herstelde, werd er al snel niets meer van de radicale patriotten vernomen. Ook inhoudelijk vonden veel onderzoekers het weinig revolutionair: de christelijke grondslag, het teruggrijpen op oude tradities en het idee dat zowel patriotten als prinsgezinden uiteindelijk dezelfde Verlichtingsidealen nastreefden, zorgden voor veel meer conservatisme dan in bijvoorbeeld de Franse revolutie.15 De Britse historicus Jonathan Israel bestreed deze stelling door te wijzen op de uniciteit van de Nederlandse denkers, die in de pers hun ideeën naar buiten brachten, die zo ‘een belangrijke uitdrukking was van de filosofische evolutie van de Verlichting als geheel’.16 Tegen de overmacht van een buitenlands leger konden zij niet op en daarom konden ze in de Nederlanden niets meer van zich laten horen, maar in hun ballingschap in Frankrijk waren ze nog steeds actief.17 Intussen werd ook gezocht naar nieuwe benaderingen van de patriottentijd, anders dan het onderzoek naar de vraag hoe revolutionair deze periode was.

11

H.T. Colenbrander, De patriottentijd. Hoofdzakelijk naar buitenlandse bescheiden (Den Haag 1879-1899).

12

Pieter Geyl, De patriottenbeweging, 1780-1787 (Amsterdam 1947).

13

R.R. Palmer, The age of the democratic revolution. A political history of Europe and America, 1760-1780 (Princeton 1959-1964).

14

Simon Schama, Patriots and liberators. Revolution in the Netherlands, 1780-1813 (New York 1977).

15

Joost Rosendaal, Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795 (Nijmegen 2003) 584-87; Kloek en Mijnhardt, 1800. Blauwdrukken, 130.

16

Jonathan Israel, In strijd met Spinoza. Het failliet van de Nederlandse Verlichting (1670-1800) (Amsterdam 2007) 8.

17

(8)

S.R.E. Klein verlegde de visie naar de politieke cultuur, door te beargumenteren dat het gedachtegoed van de patriotten vormgegeven werd door een combinatie van verwijzingen naar de klassieke oudheid en de natuurrechtdenkers.18 Ook kwamen er veel studies naar lokale patriottenbewegingen.19

Studies over de politieke cultuur van de patriottentijd ontstonden tevens op het gebied van de periodieke pers, zo typerend voor deze periode. N.C.F. van Sas zag de pers als een uniek fenomeen. De burger werd geactiveerd en geëmancipeerd door alle blaadjes die in deze tijd verschenen. Van Sas zag de rol van de pers als het begin van de moderne politieke cultuur.20 G.J. Johannes relativeerde echter deze stelling. Hij nam ook een tijdschriftenhausse waar in de jaren 1780-1787, maar wees erop dat in eerdere onrustige periodes tevens een grotere persactiviteit was waar te nemen.21 Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt meenden eveneens dat de invloed van de politieke bladen op lange termijn gering was.22 Toch neemt de wetenschappelijke belangstelling voor politieke publicaties uit de patriottentijd weer toe. Zo zijn er verschillende monografieën over tijdschriften verschenen.23 Ook het project van de

Encyclopedie van Nederlandstalige tijdschriften tot 1815, waarin alle tijdschriften van de

gekozen periode opgetekend worden, laat een herwaardering van de politieke pers zien.24 Pieter van Wissing wees op het belang hiervan: case-studies zijn heel waardevol om meer inzicht te krijgen in de onderlinge communicatie tussen tijdschriften. De politieke bladen reageerden niet alleen op het politieke nieuws maar vooral ook op elkaar. Schrijvers namen berichten van elkaar over, bespotten andere periodieken of verwezen juist op een positieve manier naar elkaar.25 Deze studie naar de rol van de verschillende publicaties met Louw en

18

S.R.E. Klein, Patriots republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787) (Amsterdam 1995).

19

Zie bijvoorbeeld W. Bergsma, For uwz lân, wyv en bern. De patriottentijd in Friesland (Leeuwarden 1987); Renger de Bruin, Revolutie in Utrecht. Studenten, burgers en regenten in de patriottentijd 1780-1787 (Utrecht 1987); C.M. Hogenstijn, Het algemeen welzijn van het volk. Een politiek- en rechtshistorische studie van Deventer in de patriottentijd (Deventer 2005); J.K.H. van der Meer, Patriotten in Groningen 1780-1795 (Assen 1996).

20

N.C.F. van Sas, ‘Opiniepers en politieke cultuur’ in: F. Grijzenhout, W.W. Mijnhardt en N.C.F. van Sas ed., Voor vrijheid en vaderland. De revolutie van de patriotten (Amsterdam 1997) 97-130.

21

G.J. Johannes, De barometer van de smaak. Tijdschriften in Nederland 1770-1830 (Den Haag 1995).

22

Kloek en Mijnhardt, 1800. Blauwdrukken, 86-90.

23

P.J.H.M. Theeuwen, Pieter ’t Hoen en De Post van den Neder-Rhijn (1781-1787) (Hilversum 2002); Pieter van Wissing, Stokebrand Janus 1787 (Nijmegen 2003). Zie voor artikelen over verschillende tijdschriften Pieter van Wissing ed., Stookschriften. Pers en politiek tussen 1780 en 1800 (Nijmegen 2008).

24

Encyclopedie van Nederlandstalige tijdschriften tot 1815, http://ent1815.wordpress.com/. Laatst geraadpleegd: 28 juni 2010. Het project is opgezet door Rietje van Vliet en André Hanou. Door verschillende onderzoekers medewerking te vragen om lemmata te schrijven, proberen zij een zo compleet mogelijk beeld te scheppen van alle tijdschriften die tot 1815 in de Nederlandse taal verschenen. Op de website is te zien welke tijdschriften er inmiddels behandeld zijn. Het doel is om het project in 2012 af te ronden en een papieren publicatie van het tijdschriftenoverzicht te kunnen presenteren.

25

(9)

Krelis in de hoofdrol, sluit goed aan bij dit onderzoeksgebied en is tevens een vernieuwende bijdrage daaraan.

Doel en opzet

De vraag die in dit onderzoek centraal staat, luidt: welk karakter hadden de perspublicaties uit de periode 1748-1787 waarin de fictieve figuren Louw en Krelis voorkomen en welke rol speelden deze in het publieke debat in de Republiek van die tijd? De probleemstelling is tweeledig. Enerzijds wil ik betogen dat er te weinig aandacht is voor de continuïteit van de politieke pamfletten, die gedurende de gehele vroegmoderne tijd in de Nederlanden verschenen, en de opkomst van periodieken tijdens de patriottentijd. Beide genres zijn apart uitgebreid behandeld.26 Over praatjespamfletten in het bijzonder verscheen onlangs een studie van Clazina Dingemanse.27 Zij koos voor een literaire benadering, waarbij ze vooral de genrekenmerken onderzocht. Ik zal me daarentegen meer op de inhoud richten, waarbij de overeenkomsten en verschillen tussen de publicaties over Louw en Krelis belicht worden. Zodoende wordt de invloed van de pamflettraditie op tijdschriften duidelijker zichtbaar. Anderzijds onderzoek ik de plaats van de publicaties in het debat, door waar mogelijk te bepalen voor welk publiek de tekst was bedoeld en op welke andere kranten en tijdschriften de publicaties reageerden. De figuren Louw en Krelis richtten zich, zo blijkt uit onder andere hun taalgebruik, op een lager geletterd publiek dat van patriotse standpunten overtuigd moest worden. Dit publiek bestond volgens mijn onderzoek vooral uit lager geletterde stedelingen. Daarmee hoop ik de stelling van Habermas, namelijk dat het vooral de burgerklasse was die door middel van de drukpers op rationele wijze discussieerde over samenleving en politiek, uit te breiden.

De bronnen voor dit onderzoek beslaan een zestal pamfletten en de twee periodieken

Louw en Krelis (1781-1786, 52 nummers per jaargang) en Zamenspraak tusschen de Haagsche Louw en Krelis (1782-1783, tien nummers).28

Tevens zal ik enige aandacht besteden aan de almanakken van Louw en Krelis en aan Grietje en Diewertje, de vrouwelijke tegenhanger van Louw en Krelis. De almanakken hadden echter een praktisch en amuserend doel en Grietje en Diewertje waren personages die veel minder vaak terug te vinden waren in

26

De Kruif, Meijer Drees en Salman, Het lange leven van het pamflet; Craig E. Harline, Pamphlets, printing and political culture in the early Dutch Republic (Dordrecht, Boston en Lancaster 1987). Zie voor

tijdschriftenliteratuur eerder deze inleiding onder Theorie en historiografie.

27

Dingemanse, Rap van tong.

28

(10)

andere publicaties. Daarom ligt de nadruk in dit onderzoek op de politieke publicaties, dat wil zeggen de pamfletten en tijdschriften, waarin Louw en Krelis voorkomen. Deze kunnen het beste met elkaar worden vergeleken wat betreft hun positie in het publieke debat, dat in de patriottentijd gekenmerkt werd door een sterke politieke lading. De pamfletten zijn afkomstig uit de Knuttel-collectie, tegenwoordig via internet te raadplegen.29 De tijdschriften zijn in te zien in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.30 De almanakken liggen verspreid over verschillende Nederlandse (universiteits-)bibliotheken.31

Deze scriptie bestaat uit zes hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk behandelt de verschillende bekende en overgeleverde publicaties over Louw en Krelis. Er is onder meer aandacht voor auteurs, drukkers en boekverkopers en formaten. Ook worden hier de almanakken en Grietje en Diewertje besproken. De volgende drie hoofdstukken plaatsen de publicaties in hun politieke context. Ik heb hiervoor drie thema’s gekozen: ten eerste de politieke situatie in 1748, toen het stadhouderschap zopas erfelijk was verklaard en de schutterijen in verschillende grote steden meer inspraak eisten, ten tweede de Vierde Engelse Zeeoorlog (1780-1784), de belangrijkste aanloop van de patriottentijd en uitgebreid besproken door verschillende publicaties en ten derde de manier waarop de prinsgezinde partij bestreden werd, inclusief stadhouder Willem V. Voor deze thema’s vergelijk ik telkens twee of meer publicaties die hier iets over zeggen, zodat alle publicaties aan bod komen. De gekozen onderwerpen zijn de belangrijkste uit de verschillende perspublicaties over Louw en Krelis en lenen zich daarom het beste voor inhoudelijke vergelijking. Uiteraard zijn dit niet de enige thema’s die erin voorkomen: een blad als Louw en Krelis, dat ten minste zes jaar lang wekelijks verscheen, behandelde veel meer gebeurtenissen, maar om de samenhang niet te verliezen beperk ik me tot bovengenoemde.

Ten eerste wordt het inhoudelijke politieke commentaar vergeleken. Daarnaast analyseer ik voor elke samenspraak de toon en het taalgebruik in het gesprek, de rolverdeling en karakterisering van Louw en Krelis, de nieuwswaarde en tot slot de amusementswaarde van de samenspraak. Dit zijn naar mijn idee de belangrijkste punten waaruit een beeld ontstaat van het karakter van de teksten. Ik sluit mij bewust niet aan bij het zelf ontworpen model dat

29

The Early Modern Pamphlets Online (TEMPO), http://tempo.idcpublishers.info/. Laatst geraadpleegd: 5-7-2010.

30

Louw en Krelis is samen met Grietje en Diewertje en Den Hollandschen weeklykschen Nieuws-vertelder opgenomen in de Koninklijke Bibliotheek (526 D 20-25). De Zamenspraak tusschen de Haagsche Louw en Krelis is hier ook te raadplegen (3163 G 7).

31

(11)

Dingemanse hanteert in haar onderzoek, omdat dit zich voor mijn onderzoek te sterk richt op de taalkundige aspecten. Ik wil echter met name de politieke functie onderzoeken.

(12)

Hoofdstuk 1 – De perspublicaties

1.1 De pamfletten

Het pamflet kwam in de Nederlanden op vanaf het begin van de Opstand tegen de Spaans-Habsburgse monarchie (1568-1648).32 Pamfletten waren eenmalig uitgegeven politieke teksten, vaak anoniem gepubliceerd, die nieuws verspreidden of commentaar leverden op personen of gebeurtenissen. In woelige tijden was er in de Nederlanden vaak sprake van een grote opleving van de publicatie van pamfletten, terwijl deze in rustigere perioden weer afnam.33 Pamfletten kunnen worden gezien als een papieren aanvulling op een orale cultuur.34 Vaak gingen ze gepaard met afbeeldingen en werden ze op straat of in kroegen voorgelezen en bediscussieerd. Nieuws was een sociale aangelegenheid toen er nog geen professionele nieuwsgaring plaatsvond.35

Praatjespamfletten sloten hierbij duidelijk aan. Dit type pamflet wordt gekenmerkt door een fictieve samenkomst van twee of meer sprekers op een alledaagse locatie. Het is in de directe rede in dialoogvorm opgeschreven.36 De personages zijn herkenbaar, evenals de plaats waar het gesprek zich afspeelt: de kermis, de trekschuit, het koffiehuis, de kroeg of de herberg. Het zijn sociale locaties waar van oudsher nieuws werd uitgewisseld. Ook gaat het vaak om verschillende klassen uit de samenleving waarvan niet zelden een stereotype beeld wordt neergezet. Samenspraken moeten hun lezers dan ook overtuigen door middel van identificatie met de sprekers of juist een tegenstelling tussen lezer en spreker. Er ontstaat dus een positief of negatief spiegeleffect: het positieve moet worden nagevolgd en het negatieve is een voorbeeld van hoe het niet moet.37

De vroegst bekende publicatie waarin Louw en Krelis voorkomen is een Leids pamflet uit 1748, getiteld ’T zamenspraak tusschen Louw Krelis en een domine.38 De auteur is, zoals bij zoveel pamfletten, niet bekend, maar er wordt wel een lijst met boekverkopers genoemd

32

Harline, Pamphlets, printing and political culture, 3-5.

33

Johannes, De barometer van de smaak, 172.

34

Dingemanse, Rap van tong, 15-16.

35

Bloemendal en Van Dixhoorn, ‘“De scharpheit van een gladde tong”’, 16-17.

36

Dingemanse, Rap van tong, 18-22.

37

Ibidem, 294.

38

’T zamenspraak tusschen Louw Krelis en een domine. Zynde twee boeren en een dorp predicant, over het gepasseerde in de stad Leyden, beginnende met de vergaderingen in de schutters doele. Wat onheyl daar op gevolgt, en opstant onder het werk-volk, van meest alle handteringen, ontstaan zyn, met alle deszelfs presentien duidelyk ter neer gesteld. In drie t’zamenkomsten (Haarlem enz. 1748). Raadpleegbaar via TEMPO,

(13)

waar het pamflet te verkrijgen was. De meeste van deze verkopers bevonden zich in Hollandse steden.39 Het pamflet heeft met 47 bladzijden de vorm van een boekje en is verdeeld in drie afleveringen of bijeenkomsten. De eerste bijeenkomst komt na twee pagina’s ten einde, de tweede na 31 en de derde telt tien bladzijden. In deze samenkomsten bespraken Louw en Krelis, als boeren uit een dorp in de buurt van Leiden, met de dorpsdominee de onrust in Leiden in 1748. De schutterijen vergaderden daar en stelden artikelen op voor het stadsbestuur. Ze wilden zo meer inspraak afdwingen en veranderingen doorvoeren.

Er verscheen ook een vervolg op deze samenspraak: Vervolg van de t’zamenspraak

tusschen Louw, Krelis en een domine.40

Opnieuw is de auteur, dezelfde als van de eerste samenspraak, anoniem gebleven en ditmaal wordt er slechts één boekverkoper genoemd: Jan Noordaal uit Harderwijk. Waarschijnlijk is het pamflet tevens bij andere verkopers verschenen, aangezien het handelt om de toestand in een Hollandse stad. Wellicht betreft het hier een latere uitgave. Waarschijnlijk zijn beide pamfletten begin november 1748 uitgegeven, aangezien ze verslag doen van de hele kwestie tot en met de reactie van de stadhouder op de Leidse artikelen. De tweede samenspraak telt 55 pagina’s en is eveneens verdeeld in drieën. De eerste samenkomst loopt tot pagina 19, de tweede tot pagina 37. Het onderwerp van deze samenspraak is de verdere gang van zaken nadat de Leidse schutterijen hun artikelen aan de nieuwe stadhouder hadden overhandigd.41 Een precieze datering van deze samenspraken is moeilijk te geven, maar in de eerste samenspraak spreken de personages af om over acht dagen weer bij elkaar te komen.42 Het is dus aannemelijk dat de samenspraken een week na elkaar verschenen.

De eerstvolgende overgeleverde pamfletten over Louw en Krelis verschenen pas in 1781. De Boeren samenspraak tusschen Louw en Krelis over den tegenwoordigen staat onzes

vaderlands besprak de voortgang van de oorlog met Engeland.43

In slechts acht pagina’s op kwartoformaat praatten de boeren Louw en Krelis over hoe het verder moest met het

39

De boekverkopers waren: Van Lee te Haarlem, J. ten Houten, Gerrit de Groot, J. Roman de Jonge, B. Das, B. Mourik, Oloffen en F. Houttuyn te Amsterdam, H. van der Deyster en Ph. Bonk te Leiden, Blommendal, Van Thols en Van Buuren te ’s-Gravenhage, Ph. Lozel, C. Lubeck, D. Vis en A. van Eyck te Rotterdam, Van Braam te Dordrecht, Staal te Gouda, Mulder en Van Kamen te Utrecht, J. Kerel te Zaandam, Van Bulderen te Zutphen en Kloek enz. te Hoorn.

40

Vervolg van de t’zamenspraak tusschen Louw, Krelis en een domine. Zynde twee boeren en een dorp

predicant, over het gepasseerde in de stad Leyden, beginnende met de vergaderingen in de schutters doelen. Wat onheyl daar op gevolgt, en opstant onder het werk-volk, van meest alle handteringen, ontstaan zyn, met alle deszelfs presentien duidelyk ter neer gesteld. In drie t’zamenkomsten (Harderwijk 1748). Raadpleegbaar via TEMPO, http://tempo.idcpublishers.info/, pamfletnummer 18119. Laatst geraadpleegd: 5-7-2010.

41

De inhoud van deze samenspraken zal verder geanalyseerd worden in hoofdstuk 2.

42

’T zamenspraak tussen Louw Krelis en een domine, 47.

43

Boeren samenspraak tusschen Louw en Krelis over den tegenwoordigen staat des vaderlands (Alkmaar enz. 1781). Raadpleegbaar via TEMPO, http://tempo.idcpublishers.info/, pamfletnummer 19671. Laatst

(14)

vaderland nu er telkens meer Nederlanders de Engelse zaak steunden. Een auteur is niet bekend en een plaats evenmin, al werd het pamflet wederom in verschillende steden verkocht: in Alkmaar bij Maagh, in Amsterdam bij onder andere Dempter, Elwé, Fokke en Keizer, in Den Haag bij Boevink, in Leiden bij onder meer Hogeveen en Heiligert en in Rotterdam bij D. en A. Vis, ‘en voorts alomme’.44 Waar in de Leidse samenspraken de plaats nog af te leiden was uit de tekst, werd die hier niet genoemd.

Het Nacht-praatje tusschen Louw en Krelis leverde commentaar op het beroemde anonieme pamflet Aan het volk van Nederland, dat op 26 september 1781 massaal verspreid werd in de Republiek.45 De samenspraak heeft net als de Boeren samenspraak acht pagina’s en is op kwartoformaat gedrukt. Er worden geen auteurs of drukkers genoemd, maar wel een prijs: ‘Is alöm voor drie Stuivers te bekomen’.46 Het Nacht-praatje is hoogstwaarschijnlijk eind november 1781 uitgegeven. In de aflevering van het tijdschrift Louw en Krelis van 4 december uit dat jaar werd dit pamflet namelijk besproken.47 De plaats van uitgave van het pamflet is waarschijnlijk Amsterdam. Het blad Louw en Krelis was namelijk ook afkomstig uit Amsterdam. Ook de verwijzing naar Kattenburg wijst erop dat het pamflet daar was verschenen.

In 1784 en 1785 verscheen een serie van vijf pamfletten onder de titel Iets voor

Leyden. Deze Ietsen namen verschillende vormen aan: soms waren het brieven, soms

gedichten en een andere keer namenlijsten.48 In het Derde iets voor Leyden houden Louw en Krelis een samenspraak. Het vijfde deel reageerde op het derde deel in de vorm van een brief van Jan Helpgraag ‘aan zijn goeje vrienden de Leydsche Louw en Krelis’.49In het eerste Iets

voor Leyden keerde een ‘getrouwe schutter’ zich tegen de patriotten, die met hun vrijkorpsen

en zogenaamde vrijheidsidealen iedere burger probeerden in te palmen, maar eigenlijk het land over wilden nemen en de vrijheid zo zouden beperken.50 Het Tweede iets voor Leyden

44

Boeren samenspraak, titelpagina.

45

Nacht-praatje tusschen Louw en Krelis, over een op Kattenburg, op straat gevonden gedrukt boekje, genaamt: Aan het volk van Nederland (z.p. 1781). Raadpleegbaar via TEMPO, http://tempo.idcpublishers.info/,

pamfletnummer 19868. Laatst geraadpleegd: 5-7-2010.

46

Nacht-praatje tusschen Louw en Krelis, 1.

47

Krelis en Louw 49 (4 december 1781) 193-196, aldaar 193.

48

Rietje van Vliet, ‘Leidse Ietsen. Orangistische en patriotse propagandastrijd in Leiden (1784-1786)’, Tijdschrift Holland 38 (2006) 289-304, aldaar 3.

49

Derde iets voor Leyden, in een samenspraak, tusschen de Leydsche Louw en Krelis (dienende tot een tweede vervolg op het eerste) (Leiden enz. 1784). Raadpleegbaar via TEMPO, http://tempo.idcpublishers.info/, pamfletnummer 1553. Laatst geraadpleegd: 5-7-2010; Vyfde iets voor Leyden, of brief van Jan Helpgraag aan zijn goeje vrienden de Leydsche Louw en Krelis. Een stukje fraai curieus! mooi! ô so mooi! (dienende tot een vervolg op het vierde) (Leiden enz. 1784). Raadpleegbaar via TEMPO, http://tempo.idcpublishers.info/, pamfletnummer 21188. Laatst geraadpleegd: 5-7-2010.

50

(15)

sprak zich juist tegen het eerste Iets uit en was van patriotse hand.51 De schrijver van Iets voor

Leyden werd hier ontmaskerd als Johannes Le Francq van Berkheij, lector in de

natuurwetenschappen aan de universiteit van Leiden en prinsgezinde pamflettenschrijver.52 Rietje van Vliet toonde door archiefonderzoek echter aan dat Berkheij het pamflet niet had geschreven, in tegenstelling tot wat heel Leiden aannam.53 De schrijver van het Tweede iets weerlegde alle argumenten en aantijgingen uit het eerste op plechtige toon, waarmee hij een sneer maakte naar het eerste Iets, dat eveneens statig aandeed.54 Er werd tevens een lijst genoemd van Leidse prinsgezinde burgers die bij de Leidse rel van orangisten in juni 1784 betrokken waren geweest. De auteur is anoniem maar noemde zichzelf ‘Een oprecht en vreedzaam burger’.55

In de derde samenspraak, tussen Louw en Krelis, werd die lijst uitgebreid omdat de schrijver van het Tweede iets volgens hen lang niet alle namen genoemd heeft. Ook werd er per pagina commentaar geleverd op de beweringen van het Tweede iets, die veelal aangevuld werden. Deze samenspraak telt 18 pagina’s. De boekverkopers waren Luzak en Van Damme te Leiden, De Age en Van Os in Den Haag, Kraeft, Bennet en Haake in Rotterdam en ‘verder alom by de Ouderwetsche Patriottische Boekhandelaaren’.56 Dit laatste zou een sneer geweest kunnen zijn naar het orangistische tijdschrift De Ouderwetse Nederlandsche Patriot van R.M. van Goens. Het pamflet richtte zich immers tegen een prinsgezind geschrift. Bovendien waren de genoemde boekverkopers gefingeerd. Vooral Luzak en Van Damme waren bekende prinsgezinden en ‘die vonden het natuurlijk niet leuk wanneer klanten door toedoen van dit valse impressum in hun winkel om deze patriotse Iets zouden vragen’.57 De samenspraak zal desondanks te Leiden geschreven zijn, want de Leidse boekverkopers werden als eerste genoemd en het onderwerp van de pamfletten was in Leiden gesitueerd.

Het Vierde iets voor Leyden vormde net als het derde een samenspraak, maar ditmaal tussen vier personages, namelijk dominee Zeepöor, Hiop de Palmboom, Jan Knor en Pieter Spinagie. Deze vrienden konden waarschijnlijk herleid worden tot bestaande Leidenaars, hoewel niet meer precies bekend is naar wie zij verwezen.58 Ze waren prinsgezind,

51

Tweede iets voor Leyden.(Dienende tot een vervolg op het eerste) (Leiden enz. 1784). Raadpleegbaar via TEMPO, http://tempo.idcpublishers.info/, pamfletnummer 1552. Laatst geraadpleegd: 12-7-2010.

52

Theeuwen, Pieter ’t Hoen, 90.

53

Van Vliet, ‘Leidse Ietsen’, 4.

54

Ibidem.

55

Tweede iets voor Leyden, 16.

56

Derde iets voor Leyden, titelpagina.

57

Van Vliet, ‘Leidse Ietsen’, 4.

58

(16)

verdedigden de stadhouder en borrelden er graag op los.59 Het Vyfde Iets vulde de lijst van prinsgezinde Leidenaars uit het Derde iets aan. Het patriotse pamflet telt acht pagina’s die voor het grootste deel werden beslagen door de namenlijst. De gefingeerde boekverkopers waren precies dezelfde als die in het Derde iets werden genoemd en uiteraard zal ook de plaats hetzelfde zijn geweest. De auteurs waren allen verschillend, zo blijkt uit de manier waarop ze op elkaar reageerden en uit de verschillende vormen die ze kozen voor hun Ietsen.

1.2 De periodieken

De wetenschap is het erover eens dat één van de meest kenmerkende aspecten van de patriottentijd de opkomst van het politieke tijdschrift of de periodiek is geweest.60 Gedurende deze periode ontstonden voor het eerst bladen die met vaak wekelijkse regelmaat verschenen, die een nationaal bereik hadden en die de politiek becommentarieerden. Veel (media-) historici wijzen als voorlopers van de politieke periodieken de spectatoriale geschriften aan.61 De spectator was een moralistisch tijdschrift dat in het begin van de achttiende eeuw was opgekomen in Engeland.62 In het blad was iedere keer een fictieve spectatorfiguur aan het woord die zijn mening gaf over problemen van eveneens fictieve vrienden op zedenkundig, godsdienstig of maatschappelijk gebied. In Nederland werd het genre populair onder de burgerij door de intieme sfeer die werd opgeroepen en door de moraliserende toon. Bladen als de Post van den Neder-Rhijn en De Politieke Kruyer namen deze formule over van de spectators, maar leverden ook commentaar op brieven van echte lezers en uiteraard steeds meer op politieke zaken, die tot dan toe eigenlijk verboden terrein waren voor iedereen buiten de politieke elite.63

Naast de spectators, waaraan verschillende tijdschriften duidelijk hun vorm ontleenden, waren er nog enkele genres die de tijdschriften hebben beïnvloed. Zo waren er de nieuwsbladen en kranten, die enkele malen per week verschenen en die oorspronkelijk bedoeld waren om kooplieden op de hoogte te houden van de toestand in binnen- en buitenland. In de patriottentijd behielden ze hun nieuwsfunctie en berichtten ze steeds vaker

59

Van Vliet, ‘Leidse Ietsen’, 5.

60

N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit 1750-1900 (Amsterdam 2004); Johannes, De barometer van de smaak; Klein, Patriots republikanisme.

61

Van Sas, ‘Opiniepers en politieke cultuur’, 97; Theeuwen, Pieter ’t Hoen, 72-76.

62

Theeuwen, Pieter ’t Hoen, 73.

63

(17)

over politiek, zonder daar direct een oordeel of opinie aan te koppelen.64 Ook de geleerdentijdschriften, die met regelmaat een academisch publiek op de hoogte moesten houden, worden gezien als tijdschriftenvoorlopers.65 Tot slot waren er de satirische tijdschriften, vaak met Mercurius in de titel, die vooral amusement boden door het parodiëren van (politieke) figuren, gebeurtenissen en andere bladen.66 Al deze voorlopers verschenen met vaste regelmaat en de meeste auteurs beschouwen periodiciteit dan ook als belangrijkste kenmerk van de politieke tijdschriften. Daardoor wordt de invloed van pamfletten, die eveneens politiek commentaar leverden in allerlei vormen, op de laat achttiende-eeuwse periodieken nogal onderschat, zoals dit onderzoek naar de terugkerende personages Louw en Krelis aantoont.

Krelis en Louw verschenen niet alleen in pamfletten, maar tijdens de patriottentijd – en zelfs eerder – ook in periodieken. Van het tijdschrift Zamenspraak tusschen de Haagsche

Louw en Krelis zijn tien nummers overgeleverd, waaronder twee verschillende nummers 9.

Deze nummers lopen van 1782 tot 1783, maar er wordt geen precieze datering gegeven. Het is goed mogelijk dat er nog meer afleveringen zijn verschenen. De nummers hebben allemaal acht pagina’s en verschenen in kwartoformaat. Alleen nummer 2 wijkt hiervan af: deze aflevering telt veertien pagina’s. De paginering is bijzonder, want de eerste twee nummers beginnen allebei bij pagina 1, terwijl de derde aflevering start op pagina 25. De nummers daarna hebben eveneens een doorlopende paginering. Alleen de dubbele nummers 9 overlappen elkaar: ze lopen van pagina 72 tot 79 en van 73 tot 80. Over de auteur is onduidelijkheid. Het titelblad van de bundeling van tien nummers van de samenspraak, zoals die in de Koninklijke Bibliotheek aanwezig is, noemt als schrijver Jan Gaspar Boshuizen. Deze Boshuizen draagt de samenspraken als volgt op:

‘Aan den weledelgestrengen heere A.G. van Meurs A.L.M. Phil. Dr. et J.U.C.

voor deszelvs patriottische principes en onvermoeiden yver ter onderschraaging der waggelende vryheid

werden deeze zamenspraaken,

tusschen de Haagsche Louw en Krelis.

64

Johannes, De barometer van de smaak, 5.

65

Ibidem; Theeuwen, Pieter ’t Hoen, 72.

66

(18)

eerbiedig toegewijd door

Deszelvs Verplichtenden Dienaar. Jan Gaspar Boshuizen’67

De naam Jan Gaspar Boshuizen is door Pieter van Wissing overgenomen in zijn overzicht van periodieken die tussen 1781 en 1787 verschenen zijn.68 Van Wissing meent dat Boshuizen een redactionele hulp was van de schrijver van Louw en Krelis, Frederik Berkenkamp.69 Waarschijnlijk baseert Van Wissing de jaartallen 1781-1787 dan ook op de verschijningsjaren van Louw en Krelis, waarmee niet zeker is dat de Haagse Louw en Krelis zo lang op de markt zijn geweest, aangezien dit duidelijk twee verschillende tijdschriften waren. Sautijn Kluit, die dit blad al veel eerder eens onder de loep nam, rept met geen woord over Boshuizen. Hij noemt, op basis van het pamflet Rotterdamsche historiën, verteld door vier goede vrienden, als schrijver Johan Christiaan Hespe.70 Deze was redacteur van het bekende patriotse tijdschrift De Politieke Kruyer, dat tussen 1782 en 1787 verscheen. Volgens Peet Theeuwen had dit blad ‘de gewoonte om stevig op de man te spelen en niet terug te schrikken voor allerlei insinuaties en roddels over zijn politieke tegenstanders’.71 Dit beeld komt ook naar voren uit De Haagsche Louw en Krelis, waarin flink uitgehaald wordt naar de prinsgezinden en de stadhouderlijke familie. Hespe werd samen met de uitgever van de Kruyer J. Verlem veroordeeld tot een paar dagen celstraf, nadat hij in zijn blad hekelende stukken over enkele Amsterdamse regenten had gepubliceerd.72 De gevangenschap leverde journalist en uitgever een kortstondige heldenstatus op.73 Volgens Sautijn Kluit was Schuurman in Amsterdam de uitgever van De Haagsche Louw en Krelis.74 Dat Boshuizen waarschijnlijk niet de werkelijke schrijver was, blijkt ook uit de samenspraak zelf. In nummer 8 zegt Louw namelijk:

‘Weet je niet, dat ien slechte Kaerel onze Zaemenspraeken hait opedraegen an ien

Student van MEURS te Leyden, ien Prins-Man in zen Hart? die slechte Kaerel – KRELIS, hait zich enoemd JAN CASPER BOSCHUYZEN – de hiele Waereld heb ik! er na

67

Zamenspraak tusschen de Haagsche Louw en Krelis (z.p. 1782-1783) titelpagina’s. Ik heb geen informatie kunnen vinden over de persoon Van Meurs.

68

Van Wissing, Stokebrand Janus, 338.

69

Ibidem, 72.

70

Sautijn Kluit, Krelis en Louw, 3.

71

Theeuwen, Pieter ’t Hoen, 581.

72

Peet Theeuwen, ‘Johan Christiaan Hespe (1757-1818). Proces tegen een “Politieke Kruyersbaas” en zijn uitgever’ in: Anna de Haas ed., Achter slot en grendel. Schrijvers in Nederlandse gevangenschap 1700-1800 (Zutphen 2002) 193-199, aldaar 194-195.

73

Theeuwen, ‘Johan Christiaan Hespe’, 198.

74

(19)

evraegt, maer niemand kant die JAN CASPER BOSCHUYZEN. Ziet KRELIS zoo worden wy onnozle boeren bedroogen – en et zouw met de STAETEN niet beeter gaen.’75

Dit fragment kan duiden op een ingenieuze grap van de auteur Boshuizen, die zichzelf op deze manier wellicht van verdenkingen wilde vrijpleiten. Het is echter aannemelijker dat een buitenstaander de samenspraken opgedragen heeft aan zijn hoogleraar, wat vervolgens de echte schrijver ter ore is gekomen. Boshuizen kan ook een pseudoniem zijn van Hespe, die goede connecties had aan de universiteit van Leiden. Hij was bevriend met de hoogleraar rechten F.A. van der Marck. Hespe behaalde bij hem tevens zijn meesterstitel in de rechten; de auteur noemt zichzelf op de eerste titelpagina misschien niet voor niets mr. Jan Gaspar Boshuizen.76 Het is echter duidelijk dat de Haagsche Louw en Krelis en Louw en Krelis niet dezelfde auteur hebben. Het taalgebruik en de paginering verschillen daarvoor te sterk. Bovendien werd in Louw en Krelis verwezen naar de Haagse publicatie, waaruit bleek dat deze niet van dezelfde hand kwamen.77

De meest uitgebreide bron van dit onderzoek bestaat uit zes jaargangen, 1781-1786, van het tijdschrift Louw en Krelis. Het blad verscheen wekelijks en een jaar telde zodoende 52, soms 53 nummers. Iedere aflevering bestaat uit vier pagina’s op folio formaat. De paginering van de afleveringen loopt het hele jaar door. Regelmatig blijkt de stof te lang voor vier bladzijden en als oplossing wordt dan het lettertype verkleind. Soms worden er advertenties aan het einde van de aflevering geplaatst van boeken of andere producten die bij de drukster te verkrijgen zijn. Wanneer Louw het gesprek begint en eindigt, is de titel van het blad Louw en Krelis, wanneer Krelis opent en sluit, heet het Krelis en Louw. Dit wisselt om de week. Er zijn vele jaargangen verloren gegaan. De collectie in de Koninklijke Bibliotheek is de grootste, maar het is bekend dat Louw en Krelis lang vóór die tijd al verscheen. Bij Sautijn Kluit stamt het oudst bekende nummer uit 1767, terwijl Van Wissing in 1747 al een Louw en Krelis tegenkwam. Daarmee doelt hij echter waarschijnlijk op de eerder genoemde pamfletten en niet op het tijdschrift.78 Louw en Krelis werd op 12 juni 1788 in Amsterdam verboden. Dit maakte blijkbaar weinig indruk, want het verbod werd op 20-22 september dat jaar opnieuw ingevoerd.79 Vanaf 1795 ging het blad verder als Hernieuwde samenspraak

tusschen Louw en Krelis, maar hiervan zijn geen exemplaren bewaard gebleven.

75

Zamenspraak tusschen de Haagsche Louw en Krelis 8 (z.p. z.j. (1783)) 65-72, aldaar 72.

76

Theeuwen, Pieter ’t Hoen, 581.

77

Krelis en Louw 44 (29 oktober 1782) 173-176, aldaar 173.

78

Sautijn Kluit, Krelis en Louw, 2; Van Wissing, Stokebrand Janus, 72.

79

(20)

De redacteur en hoogstwaarschijnlijk auteur van Louw en Krelis, en tevens van Grietje

en Diewertje en Den Hollandschen weeklykschen Nieuws-vertelder, was Frederik

Berkenkamp (hoewel de bladen anoniem verschenen). Hij was eerst letterzettersknecht geweest bij de Amsterdamsche Courant en hij was goed onderlegd in de theologie.80 Hij probeerde deze kennis ook uit te dragen naar de jeugd, want het is tevens bekend dat hij de auteur was van Vermaaklyk lusthof van zede- en zinnebeelden, een boekje met vijftig emblemata voor kinderen, om hen deugdzaam en godsvruchtig te maken.81 Dit boekje verscheen voor het eerst in 1768 bij boekverkoper Entrop. Daarnaast is een herdruk uit 1775 bekend, bij Keyzer te Amsterdam en Baars te Utrecht. Berkenkamp liet zijn tijdschriften echter uitgeven bij de Erven van de Weduwe Jacobus van Egmont, op de Reguliers Breestraat in Amsterdam. Jacobus van Egmont was daar in 1710 als drukker begonnen. De zoon en de weduwe van Van Egmont namen de drukkerij na zijn dood over, van 1724 tot 1761. De erven van de weduwe runden het bedrijf van 1761 tot 1804. De drukkerij bracht vooral goedkope, amuserende en opvoedkundige werken en prenten op de markt en, zoals gezegd, ook drie tijdschriften.82 Over Berkenkamp is verder weinig bekend, maar in zijn tijdschrift lijkt hij een persoonlijke noot over zijn levensloop te hebben verwerkt:

‘Nog minder wil ik… maar de Geneeskunde versta ik niet: (dewyl ik slechts het Letterzetten en Drukken, dat is te zeggen, niet van Catoen, maar zo wat van Boeken, geleerd en lang geoefend heb, ja, wel vyf-en-dertig Jaar, Vrind! schoon ik nu reeds meer dan vier-en-vyftig Zonnekringen uit het gezicht heb verlooren (…)’83

Hier lijkt eerder Berkenkamp aan het woord te zijn dan Krelis, die in vroegere afleveringen telkens als boer was getypeerd. Mocht deze informatie correct zijn, dan was Frederik Berkenkamp in 1732 geboren en in 1751 op negentienjarige leeftijd als leerling letterzetter begonnen.

80

Sautijn Kluit, Krelis en Louw, 7; Van Wissing, Stokebrand Janus, 72.

81

Frederik Berkenkamp, Vermaaklyk lusthof van zede- en zinnebeelden waar in voorkomen leerzame, nuttige en aangename opwekkingen tot deugdt en godtsvrucht: in dichtmaat voorgestelt en uitgebreit, op vyftig

zinnebeeldige konstplaatjes, betreklyk op vele levensstaten en handelingen der menschen; doch voornamentlyk ingericht ter aansporing der jeugd, tot wellevendheid en zedekunde (z.p. 1768).

82

A.G.J.M. Borms, ‘Jacobus van Egmont en opvolgers’, Stichting Geschiedenis Kinder- en Jeugdliteratuur, http://www.hetoudekinderboek.nl/Centsprenten/UitgeversInd/Egmont/Egmont.htm. Laatst geraadpleegd: 6-7- 2010.

83

(21)

1.3 Overige publicaties

In de meeste publicaties waarin Louw en Krelis voorkomen, heeft ten minste één van beide een echtgenote. Berkenkamp heeft dit gegeven uitgewerkt tot een volwaardige eigen periodiek. Grietje en Diewertje was net als Louw en Krelis een politiek tijdschrift dat commentaar leverde op binnen- en buitenlands nieuws, in tegenstelling tot Den Hollandschen

weeklykschen Nieuws-vertelder, die vooral nieuwsfeiten weergaf zonder kritische

beschouwingen. Van beide tijdschriften zijn eveneens zes jaargangen met 52 nummers bewaard gebleven, maar beide bestonden net als Louw en Krelis veel eerder. De vrouwen van Louw en Krelis heeft Berkenkamp Grietje en Diewertje gedoopt. Louw en Diewertje Louwerisse zijn buren van Krelis en Grietje Krelisse. De vrouwen komen ’s ochtends bij elkaar om het nieuws te bespreken, de mannen ’s avonds. De dames drinken graag een kopje koffie met elkaar, terwijl Louw en Krelis eerder een borrel nemen en een pijp roken. Hierdoor ontstaat er een huiselijke sfeer, waarin het nieuws wordt besproken. Bij Grietje en Diewertje is de eerste spreker tevens de naam die in de titel van de aflevering vooraan staat.

De stijl en het taalgebruik maken duidelijk dat het hier om dezelfde schrijver gaat als bij Louw en Krelis. Dit blijkt ook uit de verwijzingen naar elkaar: wanneer Louw of Krelis ziek is, wordt daar ook door Grietje of Diewertje naar gevraagd.84 De toon is in beide samenspraken vaak gematigd, maar wel degelijk patriots. Volgens Van Wissing is het blad niet speciaal op een vrouwelijk publiek gericht, maar op een gemengde lezersgroep. Vrouwennamen werden eerder gebruikt ‘uit een behoefte aan variatie bij de naamgeving van nieuwe periodieken’.85 De onderwerpkeuze van de schrijver is inderdaad weinig verschillend van Louw en Krelis. Feitelijk sloten beide periodieken op elkaar aan door twee keer per week een samenvatting van en patriots commentaar op het belangrijkste nieuws te leveren. Hoewel de namen van de vrouwen van Louw en Krelis in de verschillende publicaties telkens anders zijn, hebben Grietje en Diewertje wel navolging gekregen in het Maandags samenspraakje

tusschen Geertje en Diewertje, waarvan twee afleveringen uit 1787 zijn overgeleverd.86

Deze Rotterdamse periodiek probeerde waarschijnlijk mee te liften op de populariteit van Grietje en

Diewertje, omdat het in dezelfde vorm met vrijwel dezelfde namen gegoten is, maar werd

geschreven vanuit een prinsgezind standpunt. Wellicht beoogde de redactie patriotse lezers op deze manier over te halen naar de andere zijde. Grietje en Diewertje wordt in deze scriptie

84

Van Wissing, Stokebrand Janus, 72.

85

Ibidem.

86

(22)

niet verder behandeld, omdat het onderzoek zich richt op de verschillende verschijningsvormen van de figuren Louw en Krelis en de vrouwen daarbuiten vallen. Nader onderzoek, wellicht op het gebied van genderstudies, is echter zeker gewenst.

Van Louw en Krelis verscheen tevens jaarlijks een almanak. De Nederlandse bibliotheken bezitten hiervan exemplaren uit 1764, 1770, 1778 en 1785. Ook van Grietje en

Diewertje kwam jaarlijks een almanak op de markt. Van Het vrouwenalmanakje van Grietje en Diewertje zijn de jaren 1770 en 1773 nog beschikbaar. Almanakken waren een geliefd

genre in de achttiende eeuw, ze werden voor allerlei bevolkingsgroepen gemaakt.87 Een almanak bevatte veelal praktische informatie voor een heel jaar, over de kalender en de feestdagen, de kermissen en markten en vertrektijden van trekschuiten en postkoetsen.

Daarnaast bevatten almanakken vaak komische vertellingen, gedichten en versjes.

De almanakken van Louw en Krelis verschenen bij de drukkerij van de Erven van de Weduwe Jacobus van Egmont, net als de periodieken. Hun almanakken waren kleine, handzame boekjes die vier stuivers kostten.88 In de tijdschriften werd regelmatig reclame gemaakt voor de almanak van het komende jaar. Ook prezen Louw en Krelis vaak de almanak van Grietje en Diewertje aan en andersom.89 Soms werd al aangekondigd welke verhaaltjes er allemaal in de nieuwe almanak te lezen zouden zijn. Het waren vaak moralistische, maar soms ook politieke teksten en liederen. Desondanks zullen ook de

almanakken niet uitgebreid in het onderzoek worden meegenomen, omdat de personages Louw en Krelis er een zeer geringe rol in spelen; alleen in de inleiding komen ze aan het woord. Voor een plaatsbepaling van Louw en Krelis in het politieke debat zijn deze almanakken niet zeer van belang, al kunnen ze terdege hebben bijgedragen aan de verkoopcijfers van het tijdschrift.

87

Marco de Niet en Frederik Schreuder, ‘Inleiding’, expositie Tijd gebonden: almanakken en kalenders van de KB (Apeldoorn en Den Haag 2000), http://www.kb.nl/galerie/tijdgebonden/inleiding.html. Laatst geraadpleegd: 6-7-2010.

88

Krelis en Louw 48 (25 november 1783) 189-192, aldaar 192.

89

Louw en Krelis 48 (27 november 1781) 189-192, aldaar 192.

Figuur 1 Titelpagina van de almanak van

(23)

In Louw en Krelis wordt in aflevering 37 uit 1781 gewag gemaakt van een andere publicatie, waarschijnlijk een pamflet, met Louw en Krelis als personages. Deze publicatie is niet overgeleverd, maar volgens Louw en Krelis is dat helemaal geen gebrek:

‘(…) anders zag ik reeds in den eersten opslag al, dat de Samenspraak onder onze Naamen bedroefd weinig om ’t lyf had, en niets beters had verdiend, dan om ’er Peperhuisjes [zakdoekjes], of Poortveegertjes [toiletpapier] van te maaken.’90

Tot slot kwam het liedboekje De vrolyke Louw en Krelis op de markt, waarvan in 1786 een tweede druk werd aangekondigd.91 Het boekje was geproduceerd door de Erven van de Weduwe Jacobus van Egmont en waarschijnlijk geschreven door Berkenkamp. Het bevatte vijftig liedteksten en kostte vier stuivers.92

In de volgende hoofdstukken zal ik de publicaties over Louw en Krelis in hun politieke context plaatsen om deze zo te kunnen karakteriseren. Dit gebeurt op chronologische volgorde en start daarom in 1748.

90

Louw en Krelis 37 (11 september 1781) 145-148, aldaar 145.

91

De vrolyke Louw en Krelis (Amsterdam z.j.). Raadpleegbaar in de Koninklijke Bibliotheek, 5 D 43.

92

(24)

Hoofdstuk 2 – Schutterijen versus stadsregenten

2.1 De stadhouder opnieuw aan de macht

De verwachtingen in 1747 waren hooggespannen: met het aanstellen van een stadhouder zouden alle problemen opgelost worden, net als in 1672. Toen werd de Republiek eveneens van buitenaf bedreigd en wist stadhouder Willem III het tij van onrust te keren. Hij werd vervolgens naast stadhouder ook nog eens koning van Engeland, maar stierf kinderloos in 1702. Daarna was de weg in de meeste gewesten vrij voor een nieuw stadhouderloos tijdperk. De regenten in de Republiek hadden hier absoluut geen moeite mee. Zij hadden hun machtsbasis in de vergaderingen van de provinciale Staten, die officieel soeverein waren. Die Staten bestonden uit twee basiscolleges: de adel, vertegenwoordigd door de ridderschappen, en de patriciërs uit de steden. Deze colleges raakten in de loop der tijd steeds meer gesloten: de posities waren voorbehouden aan telkens dezelfde families.93 De adel regelde doorgaans bestuur en rechtspraak op het platteland, terwijl de stedelijke delegatie in de Staten afkomstig was uit de vroedschap of raad van een stad. Een persoon behield zijn positie in een dergelijk college voor het leven. Midden zeventiende eeuw werden bovendien zogenaamde contracten van correspondentie ingevoerd, die de vroedschapposities binnen een familie voor de volgende generaties verzekerden.94 Het dagelijkse bestuur en de rechtspraak werden door de magistraten uitgeoefend. Bij moeilijke kwesties raadpleegden zij vervolgens de vroedschap. De magistraten bestonden uit een aantal burgemeesters en de schepenen, die uit de vroedschap gekozen werden en meestal voor een jaar zitting hadden.95

De stadhouder kon hier van oudsher invloed op uitoefenen. Hij werd per gewest aangesteld en bekleedde de hoogste functie in de overheid, maar stond wel onder de Staten, die immers soeverein waren. De stadhouder had het oppergezag over de vloot en het leger. Hij besliste ook over de invulling van de officiersfuncties. Tevens had hij het recht van magistraatsbestelling in een aantal steden. De stadhouder bepaalde dus wie er in de magistraat

93

A.J.C.M. Gabriëls, De heren als dienaren en de dienaar als heer. Het stadhouderlijk stelsel in de tweede helft van de achttiende eeuw (Den Haag 1990) 13-14. De term ‘basiscolleges’ is van Gabriëls afkomstig, hij definieert ze als ‘de regeringslichamen op lokaal niveau waarin de aristocratieën van stad en platteland zich in ieder gewest politiek hadden georganiseerd’ (14).

94

Kloek en Mijnhardt, 1800. Blauwdrukken, 43.

95

Gabriëls, De heren als dienaren, 15-16. Gabriëls benadrukt dat het regeringssysteem in alle steden

(25)

kwam. Dit was dubbelzinnig, omdat de leden van de magistraat ook deel uitmaakten van de Staten, die officieel boven de stadhouder stonden. Hij kon feitelijk zelf zijn meesters kiezen.96 De Republiek kende van oudsher twee stadhouders. De ene was stadhouder over Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel. Deze stadhouder had zijn hof in Den Haag en stamde af van de tak Oranje-Nassau. De andere stadhouder, van de familie Nassau-Dietz, was gezeteld in Leeuwarden en had doorgaans de provincies Friesland, Groningen (Stad en Lande) en Drenthe onder zijn bestuur. Toen Willem III na een stadhouderloze periode in 1672 aangesteld werd als stadhouder over de eerstgenoemde gewesten, kreeg hij nog meer rechten toebedeeld. Zo werd het stadhouderschap onder meer erfelijk verklaard in de mannelijke lijn. De stadhouder kreeg steeds meer macht en invloed, onder andere bij het benoemen van regenten, en het beeld van de stadhouder als dienaar van de Staten kwam steeds verder af te staan van de werkelijkheid.97

De regenten waren aldus niet ontevreden dat Willem III geen kinderen ter wereld had gebracht. Nu konden ze zelf weer de ambten verdelen en dat zorgde voor een enorme verrijking. Overheidsfuncties waren een goede bron van inkomsten nu de opbrengsten van landbezit tegenvielen en de economie stagneerde.98 De Republiek, die in de zeventiende eeuw door de handel tot bloei was gekomen, moest steeds meer moeite doen om te concurreren met de groeiende economieën van Engeland en Frankrijk. Bovendien vonden er verschillende geldrovende oorlogen plaats in Europa, waar de Republiek niet onderuit kon komen. Economisch gezien ging het slecht met de Nederlanden en er heerste onder de bevolking ontevredenheid over de steeds rijker wordende regenten, terwijl de gewone man de hoge belastingen bijna niet meer kon opbrengen.99

Er was net als in 1672 een buitenlandse aanval nodig voordat de onrust uiteindelijk de kop opstak. De Republiek was ongewild verwikkeld geraakt in de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1747). Engeland en Oostenrijk vormden daarin een alliantie tegen Frankrijk en Pruisen. De Republiek lag hier tussenin en grensde bovendien aan de Oostenrijkse Nederlanden, die door Frankrijk werden belaagd. De Republiek probeerde lang neutraal te blijven, want voor een oorlog was eigenlijk geen geld. Door eerder gesloten verdragen moest ze zich echter scharen aan de zijde van Oostenrijk en Engeland.100 Er waren bovendien veel Staatse troepen gelegerd in de Oostenrijkse Nederlanden, maar er was nog

96

Gabriëls, De heren als dienaren, 56.

97

Ibidem, 57.

98

Ibidem, 14.

99

Dingemanse, Rap van tong, 270-271.

100

(26)

steeds geen officiële oorlog met Frankrijk, dat steeds verder oprukte. De regenten voelden nattigheid omdat ze begrepen dat meer steun aan Engeland en Oostenrijk ervoor zou zorgen dat de economische positie van de Republiek nog verder verslechterde en de roep om een stadhouder steeds luider werd. Vredesonderhandelingen met Frankrijk liepen vast op onderlinge onenigheid in de Republiek en om een doorbraak te forceren besloot Frankrijk in april 1747 Zeeuws-Vlaanderen binnen te vallen.101

De angst was nu compleet. Overal riep de bevolking om de aanstelling van de stadhouder en werd op de regenten druk uitgeoefend. De schutterijen in de steden speelden hierbij als vertegenwoordiging van de burgerij een belangrijke rol. Zij wilden ook dat hun oude rechten en privileges hersteld werden en deden daarvoor een beroep op de stadhouder. De regenten moesten wel zwichten omdat ze voor hun bescherming afhankelijk waren van de schutterijen. Volksoproeren waren vaker voorgekomen, maar nu de burgerij zich ermee ging bemoeien, werd de nood te hoog.102 Willem Karel Hendrik Friso, stadhouder in Friesland, werd nu uitgeroepen tot stadhouder Willem IV over alle gewesten in de Republiek, erfelijk in de mannelijke én de vrouwelijke lijn – een positie die geen voorganger ooit bekleed had.103 Toch was hij geen voorstander van volksbewegingen en deed hij weinig met de klachten tegen de regentenpolitiek en de hoge belastingen. Hij had nu een grote machtsbasis maar koos er niet voor om die in samenwerking met de burgerij tegen de regenten te gebruiken. Willem IV regeerde zoals zijn voorganger Willem III had gedaan: de regenten aan de macht laten en tegen elkaar uitspelen.104 De ontevredenheid onder de lagere bevolkingsgroepen, met name de burgerij, bleef zodoende bestaan.

2.2 Oproer in Leiden

De ’T zamenspraak tusschen Louw Krelis en een domine en het Vervolg hierop behandelden de problematiek in Leiden, die ontstond naar aanleiding van die ontevredenheid. Ook in andere steden was in 1748 de onrust weer toegenomen, toen Willem IV niet de oplossing voor de problemen bleek te kunnen of willen bieden. In juni ontstond zo het pachtersoproer: een brede beweging die zich in de hele Republiek richtte tegen de belastingpachters. De regenten hadden het innen van belastingen uitbesteed aan pachters, die in ruil voor inlevering van het

101

Dingemanse, Rap van tong, 271.

102

Ibidem, 273.

103

Gabriëls, De heren als dienaren, 59.

104

(27)

afgesproken bedrag heffingen mochten instellen waardoor ze zelf de winst opstreken. Ook in Leiden kwam er opstand. Woningen van belastingpachters werden door het volk geplunderd en de regenten riepen de schutterijen in om de orde te handhaven. De schutters, gerekruteerd uit de burgerbevolking, waren echter ook ontevreden over de regenten en de belastingpacht en weigerden de pachterswoningen te beschermen. Daardoor moesten de regenten uiteindelijk de pacht wel afschaffen om de orde te handhaven. Het werd duidelijk dat de positie van de schutters steeds invloedrijker was geworden. De schutterij van Leiden hield vervolgens vergaderingen in de doelen, hun schutterijgebouwen, om verbeterpunten voor de stadsregering te formuleren. Volgens historicus Maarten Prak waren tien van deze punten al eerder verschenen in een pamflet, dat vlak na het pachtersoproer was verschenen onder de titel Nasporing van de beswaarnissen.105 Het rekest, aangevuld met nog acht artikelen, werd door een representatieve afvaardiging van tien personen, de tienmannen geheten, op 19 september 1748 aangeboden op het stadhuis.106

De stadsregering zond de tienmannen met hun artikelen door naar de stadhouder. Het wachten was op zijn antwoord, maar intussen bleef het onrustig in de stad. Allerlei gilden en beroepsgroepen eisten hogere lonen en gingen in staking. De prins stuurde twee commissarissen naar Leiden die in onderhandeling moesten gaan met de vroedschap en de tienmannen. Daarbij brachten de tienmannen onverwachts een nieuwe, onbesproken eis naar voren: een regeringswisseling. Toen dit in de stad bekend werd, ontstonden opnieuw rellen tussen voor- en tegenstanders. De regenten werden door de onlusten gedwongen hun ontslag aan te bieden, zoals de officieren van de schutterij al eerder gedaan hadden.107 Willem IV installeerde daarop een nieuwe raad en regering, waarin zoals gebruikelijk veelal dezelfde personen terugkeerden. Ook gaf hij antwoord op het rekest. Hij toonde zich bereid sommige eisen in te willigen, maar die waren vaak al eerder toegezegd door Willem III. De meeste punten werden direct verworpen. De burgerij kon hiermee niet tevreden zijn en er volgden nog enkele opstandjes, tot de stadsregering op 15 november de prins verzocht om met zijn troepen het gezag te komen herstellen. Hiermee kwam er weer rust in de stad maar bleek er eigenlijk niets veranderd te zijn.108

105

Maarten Prak, ‘Burgers in beweging. Ideaal en werkelijkheid van de onlusten te Leiden in 1748’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 106 (1991) 365-393, aldaar 377.

106

Prak, ‘Burgers in beweging’, 380, 384.

107

Ibidem, 388.

108

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit hoofdstuk wordt getracht inzichtelijk te maken hoe de groep Brits Indiërs, met hun complexe staatsrechtelijke positie in de kolonie Suriname, hun etniciteit als

 Mensen zijn volwaardig werknemer en de hoogte van hun inkomen wordt niet beïnvloed door een partner of spaargeld..  Opbouw pensioen en socialeverzekeringsrechten over

Maar vooral voor de grote groep flexwerkers die niet zelf voor deze onzekerheid kiest, moeten we nuchter constateren dat werkgevers op deze manier risico hebben verschoven naar

Op de vraag of het college alsnog het gesprek wil aangaan met de bewoners van Hosterdstraat 2a is toegezegd dit te zullen doen voordat het bestemmingsplan door uw raad

Heinemann heeft, niet slechts door Willy Brandt in diens retraite in de Eifel op te zoeken, hem te omhelzen en 'oh, Willy' te fluisteren, maar vooral door in plaats van de Ieider

Bij voorbeeld een delinquent die niet alleen gaat stelen maar bovendien, omdat hij toch uitgestoten is uit de samenleving en geen of voor zijn zwakke krachten

Het ontwerp-verdrag verbiedt kernmo- gendheden, die dit verdrag hebben on- dertekend, aan andere landen kernwa- pens te leveren. En de niet-nucleaire

Kortom: nieuwe solidariteit is kiezen voor duurzaamheid, voor nieuwe generaties en voor mensen die het moeilijk hebben.. Zoals dat hóórt in een welvarend en