• No results found

Patriotten versus prinsgezinden

In document Van praatjespamflet tot periodiek (pagina 42-46)

Hoofdstuk 4 – Oranje zwartgemaakt

4.1 Patriotten versus prinsgezinden

Toen stadhouder Willem IV in 1751 stierf, was zijn zoon en opvolger drie jaar oud. Zijn vrouw Anna van Hannover nam zo goed en zo kwaad als het ging het stadhouderschap over, maar ze kon niet zoveel macht uitoefenen als haar man, vanwege haar buitenlandse afkomst en het feit dat ze als vrouw geen toegang had tot militaire functies.163 Daarom kreeg ze hulp van enkele adviseurs, onder welke hertog Lodewijk Ernst van Braunschweig-Lüneburg-Bevern, meestal de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel genaamd. Deze Duitse edelman werd opperbevelhebber van het leger van de Republiek en gouverneur van ’s-Hertogenbosch. Na de dood van Anna in 1759 werd hij tevens voogd over de jonge Willem V. Daarmee kon hij een grote bestuurlijke rol vervullen. Hij bouwde een belangrijk patronagesysteem op in de gewesten, het zogenaamde stadhouderlijke stelsel.164 Op die manier wist hij veel lokale regenten aan zich te binden en de macht te concentreren. Toen Willem V in 1766 meerderjarig werd, benoemde hij de hertog van Brunswijk, zijn belangrijkste vertrouweling, tot zijn raadgever door middel van een geheime akte. Deze bepaalde dat de hertog ook na de meerderjarigheid van Willem V diens adviseur bleef, ondanks de eerdere afspraak dat hij dan alleen nog militaire functies zou dragen.

De hertog had banden met buitenlandse vorstenhuizen, waaronder het Engelse, wat tijdens de Vierde Engelse Zeeoorlog tot vele verdachtmakingen leidde. In 1782 trok de hertog zich daarom terug in ’s-Hertogenbosch, na verdere beschuldigingen en zelfs een mislukte moordaanslag. Hij behield echter wel zijn militaire functies. De stemming in het land had zich duidelijk tegen hem gekeerd, ook onder de hoge heren. Zo hadden twee burgemeesters van Amsterdam Willem V al aangeraden niet langer naar de hertog te luisteren.165 Ondanks de bescherming van de stadhouder stapelde de kritiek tegen Brunswijk-Wolfenbüttel zich op. Het kwam in 1784 tot een uitbarsting toen in De Post van den Neder-Rhijn de geheime Akte van Consulentschap werd onthuld. De Staten van Holland, Friesland en Zeeland eisten vervolgens zijn afzetting. De hertog trok zijn conclusies en vertrok in oktober 1784 op eigen initiatief naar Aken. Hij deed daarbij afstand van al zijn functies. Het betekende een overwinning voor de patriotten én voor de pers, die de directe aanleiding tot het vertrek had gegeven.

163

Israel, The Dutch Republic, 1080.

164

Klein, Patriots republikanisme, 140.

165

De Republiek begon steeds meer verdeeld te raken. De oproep die de patriotse Overijsselse baron Van der Capellen tot den Pol in 1781 in het beroemde pamflet Aan het volk

van Nederland anoniem had gedaan, namelijk om als burgers zichzelf te bewapenen, zodat de

vrijheid verdedigd kon worden tegen de wanpraktijken van Willem V en zodat op den duur een representatieve volksregering kon ingesteld kon worden, was niet onbeantwoord gebleven.166 In veel steden in Nederland werden de schutterijen, waarvan iedere burger verplicht lid was en waar dus ook orangisten met wapens moesten oefenen, nieuw leven ingeblazen. Daarnaast werden er in veel dorpen en steden vrijkorpsen of exercitiegenootschappen opgericht.167 Deze korpsen hadden als voordeel dat de prinsgezinden niet hoefden toe te treden. De patriotten konden zich door deze partijvorming ook centraal organiseren in verschillende nationale bijeenkomsten.

Ook op straat was die partijvorming zichtbaar. Vrijkorpsen hielden openbare exercities, waar veel toeschouwers op afkwamen, maar de prinsgezinden zaten evenmin stil. Rond de verjaardag van de stadhouder op 8 maart vonden in de grote steden vaak relletjes plaats, waarbij prinsgezinden Oranjeleuzen scandeerden en met oranjegekleurde linten en kokardes rondliepen en niet dikwijls slaags raakten met patriotten. Het meest bekend was het Oranjeoproer in Rotterdam in 1783-’84, onder leiding van Kaat Mossel en Ruige Keet.168 De Staten van sommige provincies waren meer op de hand van de stadhouder, zoals Gelderland, terwijl andere provincies, waaronder Holland en Friesland, zich juist bij de patriotten aansloten. Deze regenten probeerden hiermee de macht van de stadhouder terug te dringen.169 De prins voelde zich gedwongen om Den Haag te verlaten en trok zich in 1785 met zijn gezin terug op paleis Het Loo, waarvandaan hij later doorreisde naar de Valkhofburcht in Nijmegen. Toch bleken de patriotten niet geheel op handen van de soevereine Staten te zijn maar hun eigen agenda te hebben. Zo kwam het in de stad Utrecht tot een conflict tussen de vroedschap en de patriotten, waarbij het de patriotten uiteindelijk lukte om het stadsbestuur over te nemen.

Een burgeroorlog was nabij toen in september 1786 de Gelderse stadjes Hattem en Elburg beschoten werden door stadhouderlijke troepen. De burgerij was hier overwegend patriots en zij waren de orangistische Staten van Gelderland ongehoorzaam geweest. Deze vonden dit ongeoorloofd en ze verzochten de stadhouder om militair in te grijpen. De

166

Rosendaal, De Nederlandse revolutie, 17-19.

167

Ibidem, 27.

168

Ibidem, 35-38; Eric Palmen, Kaat Mossel, helleveeg van Rotterdam. Volk en Verlichting in de achttiende eeuw (Amsterdam 2009).

169

prinsgezinde Staten moesten wel, omdat steeds meer steden in Gelderland hun gezag dreigden te ondermijnen.170 Het verzoek werd door Willem V ingewilligd. De inwoners van Hattem en Elburg werden gedwongen naar Overijssel te vluchten omdat hun huizen geplunderd en kapot geschoten werden. De patriotten beschouwden dit als een onacceptabele daad van agressie. De Staten van Holland wierpen zich op als beschermers van de patriotten, door onder meer militaire bescherming aan de nieuwe Utrechtse vroedschap te verlenen. De polarisatie werd zo sterk dat de patriotten bijna in hun revolutionaire opzet slaagden.

Daar kwam verandering in toen in juni 1787 prinses Wilhelmina van Pruisen, de echtgenote van Willem V, om diplomatieke redenen een reis maakte van het winterpaleis in Nijmegen naar het hof in Den Haag. De prinses werd onderweg bij Goejanverwellesluis aangehouden door een exercitiegenootschap, dat haar enkele uren in gevangenschap hield, totdat de Staten van Holland besloten dat ze moest worden teruggestuurd naar Nijmegen. Dit voorval, opgevat als een belediging aan het adres van de prinses, was voor koning Frederik Willem II van Pruisen aanleiding zijn zuster en zwager te hulp te schieten om hun positie te herstellen. De patriotten konden niet op tegen deze legermacht en werden gedwongen te vluchten. De meesten trokken naar Frankrijk, het land dat hen een paar jaar later zou helpen alsnog de macht over te nemen. Tot die tijd oefende prins Willem V zijn gezag weer uit vanuit zijn hof in Den Haag.

De pers was een belangrijke factor bij het ontwikkelen en verspreiden van patriotse idealen, maar ook bij de beeldvorming over de tegenpartij. De Zamenspraak tusschen de

Haagsche Louw en Krelis en de serie Iets voor Leyden vormen hiervan een goed voorbeeld.

Ook het Nacht-praatje tusschen Louw en Krelis past in deze traditie.

4.2 ‘Schandelyk verraden en Verkogt’

In het Nacht-praatje uit 1781 kwam Louw om tien uur ’s avonds bij Krelis aan de deur om met hem een boekje te bespreken, dat hij ‘van myn broer Jaap op Kattenburg naar huis gaande, in de groote Kattenburgerstraat’ gevonden had. In verschillende samenspraken tussen Louw en Krelis wordt een buurman of vriend genaamd Jaap of Jaep opgevoerd. Deze vormt echter nergens een personage met eigen tekst. Louw en Krelis hadden vaak een nieuwtje of gerucht van Jaap gehoord en hij wordt alleen in die hoedanigheid genoemd. Blijkbaar was Jaap eveneens een typische boerennaam die voor herkenbaarheid zorgde.

170

Krelis vroeg zich allereerst af waarom Louw zo laat nog bij hem aan de deur kwam. Hoopvol vroeg hij of de hertog misschien uit Den Haag vertrokken was, maar Louw moest hem teleurstellen. Het ging noch over de hertog, noch over R.M. van Goens, ‘die fraaye Sinjeur verklikker en Regter’, een bekende prinsgezinde schrijver en regent.171 Hiermee was meteen duidelijk dat Louw en Krelis patriotten waren.

Zodra Louw hem inlichtte over Aan het volk van Nederland, was Krelis wel bereid daar een kwartiertje langer voor op te blijven. Louw vertelde dat het pamflet zich keerde tegen ‘den Prins en de Hertog met al zyn Engelsche aanhang’ en dat de schrijver ‘zonder belang en partydigheid, en niet uit zydelingsche inzigten’ dit boekje had geschreven.172 De schrijver schreef dat de burgers ‘Schandelyk verraden en Verkogt’ werden en dit wekte Krelis’ nieuwsgierigheid. Volgens Louw werd in het pamflet betoogd dat burgers op een vredelievende manier, door middel van het indienen van rekesten bij de Staten, moesten proberen de hertog van zijn positie te verwijderen en de stad Amsterdam vrij te pleiten van de beschuldiging dat deze de Engelse oorlog had veroorzaakt.173 De auteur ‘vermaand ons en wel vreedzaam, ieder in zyn wyk of straat van zyne Stad, Dorp of Streek, by één te koomen, niet zaam te rotten (…)’.174 Louw en Krelis bespraken niet de burgerbewapening, een belangrijk punt uit Van der Capellens geschrift, maar wel het instellen van een adviesraad voor de stadhouder, om zijn beleid te kunnen controleren.175 De buren kwamen niet veel verder dan het bespreken van de belangrijkste inhoudelijke punten van Aan het volk van Nederland. Ze leverden weinig tot geen commentaar, maar tussen de regels door viel toch te lezen dat het wanbeleid van de prins in de oorlog werd veroordeeld.

Volgens Klein was in 1781 de polarisering tussen prinsgezinden en patriotten nog niet zo sterk.176 Hoewel het Nacht-praatje vanuit patriotse sympathie geschreven is, sprak het pamflet zich inderdaad nog niet dusdanig uit voor de patriotse en tegen de prinsgezinde zaak. Afgezien van de eerste opmerkingen over Van Goens en de hertog, bleef de kritiek mild van toon en bestond deze feitelijk uit goedkeuring van de punten die in Aan het volk van

Nederland werden bepleit. Het taalgebruik was niet uitgesproken boers en er werd geen

accent gebruikt. Louw en Krelis bleken nergens boeren te zijn maar elkaar vooral buren te noemen. Het kan dus goed zijn dat deze figuren in de stad woonden. Dat blijkt tevens uit de

171

Nacht-praatje tusschen Louw en Krelis, 3.

172

Ibidem, 4-5.

173

Ibidem, 7. Amsterdam werd hiervan beticht in onder meer het invloedrijke pamflet Politiek vertoog over het waar sistema van de stad van Amsterdam door R.M. van Goens uit 1781.

174

Nacht-praatje tusschen Louw en Krelis, 6.

175

Ibidem, 7.

176

uitspraak van Louw dat hij voor de volgende samenkomst ‘Paruiken Smit’ wilde uitnodigen.177 Pruikenmakers bevonden zich doorgaans niet op het platteland. Hoewel boeren ook binnen de stadsmuren woonachtig konden zijn, wordt in de samenspraak nergens expliciet verwezen naar het boerenleven. Daarom is het aannemelijker dat Louw en Krelis hier burgers of stadsinwoners waren. Louw was desondanks wel degene die het nieuws bracht en Krelis was de aangever, die de vragen stelde. Bovendien moest Krelis overtuigd worden om ondanks het late tijdstip nog even te luisteren, wat een leuk, alledaags element toevoegde.

Het pamflet vormde een aanbeveling voor de publicatie Aan het volk van Nederland en tevens een korte samenvatting daarvan. Wie nieuwsgierig was naar het pamflet maar het net als Krelis te dik vond om te lezen, kon hierin de belangrijkste punten op een rijtje vinden. De nieuwswaarde was dus zeer hoog, want de inhoud van het pamflet was belangrijker dan het commentaar erop. Amusement werd hier door herkenning opgeroepen: Krelis had geen zin om zo laat nog een heel boekje door te lezen, want ‘dat is goed voor de Groote lui, voor Graaven, Hertogen, Prinsen en zulk slag, die over dag hun niet moe werken (…)’.178 Een hardwerkende stedeling kon dit standpunt waarschijnlijk heel goed begrijpen.

In document Van praatjespamflet tot periodiek (pagina 42-46)