• No results found

Gijzelingen hebben bijna altijd een politiek doel, ze zijn in de eerste plaats gericht op

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gijzelingen hebben bijna altijd een politiek doel, ze zijn in de eerste plaats gericht op "

Copied!
116
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Inhoud

Inleiding ...4

Historiografie ...6

Theoretisch kader ...9

Probleemstelling en hypothesen ... 14

Hoofdstuk 1 ... 16

De hete aardappel uit Indië ... 16

1.1 Naar Nederland ... 18

1.2 Drees ... 20

1.3 Verwey-Jonker ... 20

1.4 Gijzelingen tijdens regering Den Uyl ... 22

1.5 Papieren oplossingen onder Van Agt ... 23

1.6 Dialoog onder Lubbers ... 26

Hoofdstuk 2 ... 29

Het belang van de krant ... 29

2.1Verzuild ... 30

2.2 Naar een grotere onafhankelijkheid ... 33

2.3 Een nieuwe afhankelijkheid ... 36

Hoofdstuk 3 ... 38

Naar Nederland ... 38

3.1 De nasleep van 25 april 1950 ... 39

3.2 Beleid en verwachtingen botsen... 42

3.3 De RMS-vieringen ... 45

Hoofdstuk 4 ... 51

De roerige jaren zeventig ... 51

4.1 Bezetting ambassade (1970) ... 52

4.1.1 Verwijten en reacties tijdens bezetting van een dag ... 52

4.1.2 De nasleep van de bezetting ... 56

4.2 Kaping Wijster ... 58

4.2.1 De verwijten van de Molukkers ... 58

4.2.2 Reactie van regering en deskundigen ... 59

4.2.3 De gijzelaars ... 63

4.2.4 De visie van de krant ... 64

4.3 De Punt en Bovensmilde ... 68

(3)

4.3.1. De verwijten van de Molukkers ... 68

4.3.2 Reactie van de regering en andere betrokkenen ... 72

4.3.3 Grote achtergrondverhalen ... 76

4.3.4 De visie van de krant ... 80

Hoofdstuk 5 ... 85

Overleg ... 85

5.1 Gesprek na acties 1975 ... 86

5.2 Commissie Köbben, Molukkersnota en Inspraaknota ... 89

5.2.1 Molukkersnota... 90

5.2.2 Commissie Köbben ... 93

5.2.3 Inspraaknota ... 94

5.3 De herdenkingen gaan verder ... 95

5.4 De Gezamenlijke Verklaring ... 97

Conclusie ... 100

De visie van de krant ... 100

De aandacht van de krant ... 104

De partijen in de krant ... 105

Het debat in de krant ... 109

Kamerleden in de krant ... 110

Literatuurlijst ... 113

Secundaire bronnen: ... 113

Primaire bronnen: ... 114

Bijlage: de geselecteerde data ... 115

(4)

Inleiding

Gijzelingen hebben bijna altijd een politiek doel, ze zijn in de eerste plaats gericht op

aandacht van de media en hun succes hangt daardoor af van de aandacht die de media aan hun acties schenken, schreef mediahistoricus Chris Vos in de Volkskrant van 24 januari 1976. Hij gaf zijn analyse kort nadat er een einde was gekomen aan de eerste treinkaping uit de

wereldgeschiedenis. Een groep van zeven Molukse jongeren hield bij het Drentse dorpje Wijster in december 1975 bijna twee weken de passagiers van een intercity gegijzeld. De media hadden zich erop gestort. Eerst door verslag te doen van de gebeurtenissen, maar al snel was er weinig anders te zien dan een stilstaande trein in het Drentse landschap en kwam er slechts spaarzaam informatie over de onderhandelingen naar buiten. De media richtten zich daarom steeds meer op de achtergrondverhalen en gingen uitgebreid in op de komst van de Molukkers naar Nederland, vijfentwintig jaar voor de kaping en het mislukken van de Molukse republiek die al snel na de stichting in 1950 door Indonesië onder de voet was gelopen. Ook het regeringsbeleid ten aanzien van deze bevolkingsgroep kwam aan bod.

Hadden de naoorlogse kabinetten beleidsfouten gemaakt? En wat moest de overheid doen om het Molukse probleem op te lossen? Vos velde in het Volkskrantartikel geen oordeel over deze aandacht, maar hield de media een spiegel voor. ‘Bij gijzelingen zijn de media geen passieve optekenaars van gebeurtenissen meer. Ze zijn van auteurs tot acteurs geworden.’

1

Al bijna zestig jaar verblijft een grote groep Molukkers in Nederland. Op 25 april 1950 scheidden de Molukken zich af van het in 1949 gedekoloniseerde Indonesië (daarvoor Nederlands Indië) uit onvrede met het bewind van de nieuwe republiek. Door het uitroepen van deze Republik Maluku Selatan (

RMS

) kon een groep van ruim 3700 Molukse militairen van het Koninklijk Nederlands Indische Leger (

KNIL

) die zich op Java bevond met hun vrouwen en kinderen niet gedemobiliseerd worden op hun thuiseiland Ambon. Nederland besloot ze tijdelijk naar eigen land over te brengen en hen daar te ontslaan uit het leger. De regering huisvestte hen in groepen bij elkaar in woonoorden en het beleid bleef lang op terugkeer naar Indonesië gericht. De Molukkers wilden echter alleen terug naar een vrij Ambon. Toen het legertje van de

RMS

in 1964 definitief de strijd met Indonesië had verloren, werd dit onmogelijk.

Het beleid van de Nederlandse regering werd steeds meer op een permanent verblijf van de Molukkers in Nederland gericht. Tot onvrede van de Molukkers. Zij vonden dat

1 De Volkskrant 24 januari 1976

(5)

Nederland op grond van haar beloften bij de dekolonisatie over het zelfbeschikkingsrecht van alle volken van de Indische kolonie, internationaal steun moest verwerven voor de

onafhankelijkheidsstrijd van de Molukkers. Nederland had hen tijdelijk naar Europa gehaald, maar nooit iets gedaan om hen terug te laten keren. Intussen had de voormalige kolonisator hen wel ontslagen uit militaire dienst, waardoor ze hun professie kwijt raakten en tot laaggeschoolde arbeid veroordeeld waren. Dit standpunt werd sterk aangewakkerd door de

RMS

-regering in ballingschap, die vanuit Nederland probeerde het gekoesterde ideaal toch nog te verwezenlijken.

Nederland ontkende verantwoordelijk te zijn voor het zelfbeschikkingsrecht van de Molukkers en probeerde tot een oplossing in Nederland te komen door een integratie-

bevorderend beleid te voeren. Het staatsonderhoud stopte, er kwamen Molukse wijken en de Molukkers moesten zelf voor hun inkomen zorgen. De Molukkers waren niet bereid zich bij deze situatie neer te leggen en kwamen zo lijnrecht tegenover de regering te staan. Er

ontstond een patstelling, omdat geen van beide partijen van standpunt wilde veranderen. Door dit decennialange aftasten en zoeken naar geschikt beleid, hebben de Molukkers en de

Nederlandse regering tot halverwege de jaren tachtig tegenover elkaar gestaan. Het lukte de verantwoordelijke ministers en premiers niet om definitieve rust te brengen.

Toen de kinderen van de ontslagen

KNIL

-militairen zich in de jaren zeventig bereid verklaarden de strijd van hun vaders voort te zetten en dit deden met een reeks terroristische acties, waaronder de genoemde treinkaping in 1975, werd duidelijk dat er iets grondig mis was gegaan met het Molukse volk. Maar wat en wie was verantwoordelijk? Daar verschilden de meningen over. De Molukkers wezen voor vrijwel elke misstand naar de Nederlandse regering. De regering wees op de internationale politiek en de onomkeerbare loop van de geschiedenis. Verschillende deskundigen gingen zich, al dan niet gevraagd, met de kwestie bemoeien.

Vanaf de aankomst in Nederland in 1951 tot 1986 ontspon zich een levendig debat over wat de Molukse kwestie zou gaan heten. De media vormden het podium voor dit debat, maar hoe brachten zij het ervan af? Dit onderzoek analyseert het functioneren van de media en geeft inzicht in de invloed die de journalistieke werkwijze op een dergelijk debat heeft.

Met daarbij de centrale vraag: Op welke wijze brachten de media het regeringsbeleid ten aanzien van de Molukkers in Nederland tussen 1950 en 1986 ter sprake en wie oefenden op welke wijze invloed op de opinievorming in de media uit?

Na het schetsen van het historiografische en theoretisch kader wordt deze vraag

verderop meer gespecificeerd en uitgebreid met een aantal hypothesen.

(6)

Historiografie

Over de komst van de Molukkers naar Nederland, de geschiedenissen van enkele Molukse woonoorden, de culturele en sociaaleconomische ontwikkeling van deze bevolkingsgroep in Nederland en de geruchtmakende kapingen in de jaren zeventig zijn diverse boeken

geschreven. Het in 2006 in opdracht van de Nederlandse regering uitgegeven boek In

Nederland gebleven van H. Smeets en F. Steijlen is zo compleet dat het als het standaardwerk van de geschiedenis van de Molukkers in Nederland mag gelden. Zij brachten voor het eerst het gehele verblijf van de Molukkers in Nederland in kaart en gingen de moeilijke perioden in de relatie tussen regering en Molukkers niet uit de weg. Hun boek is een interessante bron voor wie zich wil verdiepen in het regeringsbeleid ten aanzien van de Molukkers in Nederland.

2

Smeets en Steijlen kregen toegang tot vrijwel alle archieven met betrekking tot de Molukse kwestie en konden zo vele jaren na dato een uitputtende historische beschouwing geven. In hun beoordeling konden ze de nuance zoeken en bronnen met elkaar vergelijken. In tegenstelling tot de schat aan informatie van dergelijke historici zijn media altijd de eerste die een oordeel mogen (laten) vellen over bijvoorbeeld het optreden van de regering. Dit

onderzoek legt de beeldvorming uit de media naast de officiële geschiedschrijving. Op een aantal deelonderwerpen van het Molukse verblijf in Nederland is dit al gebeurd. R.R.F.

Habiboe schreef een hoofdstuk over ‘de overkomst van de Molukkers en de Nederlandse dagbladpers’ in het boek Tijdelijk verblijf. Hierin beschreef hij hoe de pers omging met deze eerste grote groep migranten in Nederland, waarvan niet duidelijk was of ze bleven en die daarom onder bijzondere omstandigheden werden opgevangen.

3

Naar aanleiding van de mediaverslaggeving van de kapingen zijn al twee onderzoeken verschenen. In 1982 verscheen het onderzoek Zuidmoluks terrorisme, de media en de publieke opinie, wat vooral inventariseerde wat er zoal in de pers had gestaan ten tijde van de

kapingen.

4

In 2007 schreef W.R. Broersma zijn doctoraalscriptie aan de Rijksuniversiteit Groningen Doodlopend spoor over dezelfde periode. Broersma onderzocht de verslaggeving van de Molukse acties in 1975 en 1977. Daarbij lette hij op het totaalbeeld van de

verslaggeving in De Telegraaf, de Volkskrant en het Nieuwsblad van het Noorden. In zijn kwalitatieve analyse gaf hij een schets van de inhoud van de artikelen tijdens de gijzeling. Er

2 H. Smeets en F. Steijlen, In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 1951-2006, Bert Bakker/Moluks Historisch Museum, Amsterdam/Utrecht 2006.

3 R.R.F. Habiboe, ‘de overkomst van de Molukkers en de Nederlandse dagbladpers’, in: W. Manuhutu (red.) Tijdelijk verblijf, de opvang van Molukkers in Nederland, Bataafsche Leeuw, Amsterdam 1991.

4A.P. Schmid en J.F.A de Graaf, ‘Zuidmoluks terrorisme en de media’ in: A.P. Schmid (red.) Zuidmoluks terrorisme, de media en de publieke opinie,Intermediair Bibliotheek, Amsterdam 1982.

(7)

werd in 1977 volgens hem veel vergeleken met de kaping van 1975, er was veel oog voor de dramatiek en de menselijke kant van het verhaal. Broersma ging bij zijn inhoudsanalyse echter slechts summier in op het oordeel over en van de regering en de historische kant van de zaak, terwijl de kranten hier relatief veel aandacht aan besteedden, zoals uit dit onderzoek blijkt.

5

In de studie van Smeets en Steijlen loopt het overheidsbeleid als een rode draad door de geschiedenis van de Molukkers in Nederland. Het is te groot om te stellen dat dit

onderzoek in navolging van het overkoepelende geschiedwerk van Smeets en Steijlen het overkoepelende werk wordt waar het gaat om de mediabelangstelling voor de Molukse zaak.

Toch staat in dit mediaonderzoek voor het eerst het grootste deel van het verblijf van de Molukkers in Nederland centraal. Omdat de regering zo’n prominente rol speelde in de problematiek, wordt in dit onderzoek gekeken naar de berichtgeving over dit beleid.

Regelmatig berichtten de kranten over de Molukse bevolkingsgroep in Nederland, waarbij soms de link met het regeringsbeleid ten aanzien van de Molukkers werd gelegd, maar regelmatig de invloed van het overheidsbeleid ook volledig buiten beschouwing werd gelaten. Dit leggen van verbanden tussen een gebeurtenis en een bepaald aspect van het overkoepelende onderwerp wordt ook wel framing genoemd. Een krantenartikel kan nooit alle kanten van een zaak belichten, maar maakt bepaalde aspecten opvallend, steekt daar op in en laat andere aspecten juist liggen. Als het regeringsbeleid het frame was, wie kreeg dan het woord? En was dit op verzoek van de krant, of besteedde de krant aandacht aan een actie of uitspraken van de desbetreffende persoon? En hoe ontwikkelde de opinie van de kranten zelf op dit punt? Op dergelijke vragen geeft dit onderzoek antwoord.

Doel is te onderzoeken hoe het oordeel van de bestudeerde media zich ontwikkelde in de periode dat deze kwestie speelde, op welke wijze belanghebbenden hun visie over dit aspect in de media konden uiten en of dit het gevolg was van hun eigen pogingen de aandacht te trekken of dat dit op verzoek van de media gebeurde en in welke mate hun verhalen

strookten met de officiële geschiedschrijving, zoals die later is opgetekend. Zoals Vos in het artikel na de kaping in Wijster al stelde: media worden in een conflict vaak van auteur tot acteur. Dit onderzoek legt de rol die media spelen in een langslepend conflict bloot en kijkt daarnaast naar de manieren waarop overheid, deskundigen, Kamerleden en actiegroepen aandacht wisten te vergaren voor hun standpunten.

5 W.R. Broersma, Doodlopend spoor; De dagbladverslaggeving over de Molukse treinkapingen en parallelacties (1975/1977), Rijksuniversiteit Groningen, Groningen 2007.

(8)

Nu zou het te ver gaan om alle kranten die zijn uitgekomen na het uitroepen van de

RMS

op 25 april 1950 te bestuderen op artikelen die handelen over het regeringsbeleid ten aanzien van de Molukkers. Om toch een grotere periode te kunnen onderzoeken, is

voorafgaand aan het onderzoek op basis van de geschiedschrijving over de Molukkers een aantal belangrijke gebeurtenissen vastgesteld, waarbij het regeringsbeleid mogelijk een rol speelde. Het gaat hierbij om besluiten van de regering, Kamerdebatten, protesten en misdragingen van de Molukkers, terroristische acties van Molukkers en vieringen en

herdenkingen van de Molukkers. Een complete lijst met de geselecteerde gebeurtenissen staat in bijlage 1. De laatste gebeurtenis die wordt onderzocht is de ondertekening van de

Gezamenlijke Verklaring in 1986, omdat uit de studie van Smeets en Steijlen blijkt dat na die gebeurtenis het grootste deel van het probleem tussen regering en Molukkers was bijgelegd.

Bij de analyse van de kranten zijn steeds de edities van een week voor de bewuste datum en de edities van twee weken na de bewuste datum onderzocht. Hieruit kwamen 354 artikelen die direct of indirect over het regeringsbeleid ten aanzien van de Molukkers handelden uit drie verschillende kranten. Van deze artikelen heb ik ongeveer de helft meegenomen in een kwalitatieve analyse, omdat hier heel concreet stelling door, voor of tegen de regering werd genomen.

6

Deze selectiemethode heeft het risico dat er ontwikkelingen over het hoofd gezien kunnen worden, waardoor de uitkomst van het onderzoek een vertekend beeld kan geven. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen, is de lijst met gebeurtenissen zo uitputtend en divers mogelijk gemaakt. Dat laat onverlet dat bepaalde gebeurtenissen ten aanzien van de Molukse bevolkingsgroep in Nederland, die wel de krant haalden, niet in dit onderzoek vermeld zullen worden. Maar gezien het aantal gebeurtenissen dat wel in bijlage 1 is opgenomen, maar niet is vermeld in de onderzochte kranten, kan worden gesteld dat de lijst representatief genoeg is om hieruit conclusies te trekken.

In dit onderzoek worden de kranten Trouw, de Volkskrant en De Telegraaf onderzocht.

Deze kranten verschenen gedurende de hele periode die het onderzoek bestrijkt als zelfstandige krant. In de jaren vijftig stonden ze in de traditie van drie zuilen. Alleen de

socialistische zuil ontbreekt op deze wijze. Maar hoewel Het Vrije Volk in de naoorlogse jaren nog de grootste krant van Nederland was, was de socialistische krant begin jaren zeventig nagenoeg verdwenen.

7

Daarom is die krant niet geschikt om te betrekken bij het onderzoek,

6 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 307.

7 F. van Vree, De metamorfose van een dagblad. Een journalistieke geschiedenis van de Volkskrant, Meulenhoff, Amsterdam 1996, p. 128-145.

(9)

omdat er in de jaren zeventig en tachtig juist veel veranderde in het regeringsbeleid ten aanzien van de Molukkers in Nederland. In die tijd had de van oorsprong katholieke Volkskrant wel meer oog gekregen voor het linker deel van het politieke spectrum. Trouw ontwikkelde zich langzaam van gereformeerde (verzets)krant tot een breed christelijke krant met linkse elementen. De Telegraaf had (ondanks claims volledig onafhankelijk te zijn) vooral aandacht voor het rechtse deel van de politiek. Met de keuze voor deze drie kranten hoop ik duidelijke verschillen te vinden in de wijze waarop de pers over het regeringsbeleid oordeelde en wie er op welk moment aan het woord kwamen. Dit biedt de mogelijkheid de opstelling en werkwijze van de verschillende kranten te vergelijken binnen een tijdsperiode en daarnaast ook de verschillen tussen perioden te analyseren. Uiteraard vormden kranten niet de enige media sinds de aankomst van de Molukkers in Nederland. Voor dit onderzoek ging het echter te ver om het onderzoek uit te breiden naar radio en/of televisie. Voor

vervolgonderzoek zou dit zeker een interessant aandachtsgebied zijn.

Theoretisch kader

Dit onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van een kwalitatieve analyse. Om tot een gefundeerde probleemstelling te komen, die aan de hand van de inhoud van de geselecteerde krantenartikelen wordt onderzocht, volgt hier eerst een schets van het theoretisch kader waarin dit onderzoek is ingebed. Dit om te voorkomen dat de analyse een richtingloze bloemlezing van artikelen wordt.

Dagbladabonnees krijgen dagelijks een krant met daarin het belangrijkste nieuws van die (vorige) dag op de mat. Althans, naar de interpretatie van de redactie die de krant

samenstelt. Kranten schrijven is mensenwerk. Een krant kan daarom ook nooit een volledig objectieve weergave van de werkelijkheid zijn. ‘The news is instead a selective version of reality governed by conventions that lead journalists to provide limited and sometimes misleading portrayals of public opinion.’

8

Het is noodzakelijk kennis te nemen van deze ‘conventies’ die een rol spelen bij het tot stand komen van nieuws, om een goede analyse te kunnen maken van de inhoud van kranten met betrekking tot een bepaald onderwerp, zoals in dit onderzoek het regeringsbeleid ten aanzien van de Molukkers in Nederland. Hieronder worden begrippen als agendasetting en framing uitgewerkt en wordt ingegaan op in welke mate de media de werkelijkheid

weergeven. Deze inzichten worden gebruikt om conclusies te trekken uit de kwalitatieve inhoudsanalyse van dit onderzoek.

8 T.E. Patterson, ‘The News as a Reflection of Public Opinion’, in: The SAGE handbook of public opinion research, SAGE publications, Londen 2008, p. 34.

(10)

Volgens Patterson verstoren drie eigenschappen van het journalistieke vak de weergave van de realiteit in de media. Media zijn volgens hem ten eerste teveel gericht op nieuwe ontwikkelingen, waardoor ze onvoldoende oog hebben voor chronische

omstandigheden die mogelijk veel belangrijker zijn. Daarnaast focust het nieuws bijna altijd op gebeurtenissen (events). Patterson noemt het internationaal terrorisme als voorbeeld. Pas na de aanslagen van 11 september brachten journalisten dergelijke gebeurtenissen in verband met het overkoepelende thema terrorisme op wereldwijde schaal. In de jaren negentig vonden verschillende terroristische aanslagen plaats, maar was de focus van de media alleen gericht op de gebeurtenis zelf. Er was een gebeurtenis van enorme omvang nodig voordat de media verschillende aanslagen met elkaar in verband gingen brengen en ook gingen schrijven over het terrorisme op wereldwijde schaal, waarna dit frame vervolgens niet meer weg te denken was. Bij tal van onderwerpen zijn grote gebeurtenissen nodig, willen de media aandacht gaan besteden aan het onderliggende probleem. ‘Without hard events to lend them immediacy, social problems seldom get much attention in the news.’ Dit kan ervoor zorgen dat sociale problemen die gepaard gaan met opvallende gebeurtenissen, veel aandacht krijgen in de media en ook als urgent worden ervaren door de samenleving, terwijl andere kwesties

nauwelijks aandacht krijgen, omdat ze zich in de luwte afspelen. Dit kan er ook toe leiden dat bepaalde groepen die hun probleem onder de aandacht willen brengen, ‘events’ gaan

veroorzaken, zoals door verschillende actiegroepen (waaronder de Molukse jongeren) in de jaren zeventig gebeurde. Ten derde hebben journalisten volgens Patterson de neiging om alleen de machtigen der aarde aan het woord te laten in hun verslaggeving. Zij worden eerder geïnterviewd en krijgen dus eerder een podium om hun visies uit te dragen.

9

Naast deze interne factoren die invloed hebben op het tot stand komen van nieuws, spelen ook diverse externe factoren een rol. De media staan onder grote invloed van de marktwerking. Ze hebben een groot publiek nodig voor abonnee- en advertentie-inkomsten.

Zo bezien heeft het publiek ook een grote invloed op de media-inhoud. Omdat een krant wil verkopen, zal de redactie zoeken naar onderwerpen en benaderingen, waarvan mag worden verwacht dat de doelgroep dit interessant vindt. Media profileren zich, ze richten zich op een bepaalde doelgroep en verschillen daarom ook onderling qua inhoud. Daarom is het voor een kwalitatieve inhoudsanalyse zoals in dit onderzoek wordt gehanteerd noodzakelijk om meerdere media te bestuderen en de verschillen tussen die media te signaleren. Het is echter niet alleen de marktwerking of identiteit van een krant die de inhoud bepaalt. Daarnaast

9 Patterson, ‘The News as a Reflection’, p. 35-38.

(11)

proberen veel instanties onderwerpen waarop zij zich willen profileren, in de media te krijgen.

‘A cursory scan of mainstream daily newspapers or news broadcasts suggests that most of the information presented in them originates from governmental organizations, lobbying groups, corporations, and other institutions with their own agendas and influence strategies.’ Glynn trekt deze observatie door bij de uitwerking van haar visie op het begrip framing. Volgens haar hebben personen die door de media worden gezien als zegslieden namens een bepaalde groep, een grote invloed op de inhoud van media. Zij kunnen hun verhaal zo insteken (to frame) dat verslaggevers bepaalde aspecten van een gebeurtenis of onderwerp gaan

benadrukken, ten koste van andere kanten van het verhaal. Glynn gebruikt het begrip framing dus niet alleen als aanduiding van de macht/invloed van de media, maar ook van het publiek en de elite op die media.

10

De framingtheorie is geënt op de agenda-settingtheorie, die volgens velen in de jaren zestig en zeventig vorm kreeg, maar in feite al in 1938 werd geformuleerd door een groep Britse onderzoekers die stelde dat de invloed van de pers moest worden gezien als de belangrijkste beïnvloeder van de gespreksagenda van de gewone man of vrouw. Pas in de jaren zeventig werd dit werkelijk agendasetting genoemd en kwam er ook structureel onderzoek naar de houdbaarheid van deze stelling. Inmiddels zijn er enkele honderden empirische studies die inderdaad aantonen dat de media-inhoud een groot effect heeft op de onderwerpen waar mensen over praten met elkaar.

11

Naast het agenda-settingeffect door de onderwerpen die de media aandragen, kunnen media ook beïnvloeden hóe mensen tegen dit onderwerp aankijken. Journalisten kleden hun verhaal namelijk altijd op een bepaalde manier aan. Ze concentreren zich op een of meerdere aspecten van het onderwerp waar ze over schrijven. Hierdoor komt de ene kant van de zaak duidelijker tot uitdrukking dan een ander aspect. Dit wordt framing genoemd. Volgens Robert Entman draait het bij frames om selectie en opvallendheid (salience). Entman benoemt vier functies van frames voor een tekst: ze bepalen wat het probleem is, waardoor het wordt veroorzaakt, vellen een morel oordeel en ze suggereren een bepaalde oplossing. Hij komt tot de volgende definitie: ‘Framing is to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text, in such a way as to promote a particular problem

definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation.’

12

10 C.J. Glynn, Public opinion, (Westview Press, Boulder 1999) p. 385-388.

11 Patrick Roessler, ‘Agenda-Setting, Framing and Priming’, in: The SAGE handbook of public opinion research, SAGE publication, londen 2008, p. 205-207.

12 Robert Entman, ‘Framing: Towards Clarification of a Fractured Paradigm’, in: Journal of Communication 43 (4) (1993) p. 51-58.

(12)

Goffman legde in de jaren zeventig een belangrijke sociologische basis voor de framingtheorie. Volgens hem is de wereld te groot en complex voor mensen om te begrijpen en te bevatten. Ze moeten een keuze maken uit onderwerpen en ook per onderwerp kiezen in welke mate ze zich erin verdiepen. Iets soortgelijks geldt voor journalisten. Ze hebben elke dag een beperkte ruimte en hebben tegelijkertijd te maken met een publiek dat een beperkte capaciteit aan nieuws aan kan. Een journalist moet zowel zijn onderwerpen als de invulling van zijn verhaal zorgvuldig kiezen. Door te framen kan hij zijn verhaal minder complex maken, zodat het behapbaar is voor een groot publiek. Daarnaast moet het ook logisch zijn voor dat publiek waarom zij op dát moment iets moeten weten over een bepaald onderwerp.

De journalist bepaalt de nieuwswaarde, maar daarmee tegelijk ook de importantie van een onderwerp.

13

Nu wil dit niet zeggen dat alleen de journalist invloed heeft op de inhoud van de media. Hij is afhankelijk van interne factoren zoals zijn eigen agenda, zijn routines, zijn opvattingen over nieuwswaarden en de journalistiek en de beperkingen van de organisatie waarin hij werkt. Daarnaast is hij, zoals Glynn ook opmerkt, afhankelijk van externe factoren zoals de toegankelijkheid van politici, belangengroeperingen en alle andere partijen die een rol kunnen spelen in zijn verhaal.

14

Dit zijn sociale processen die invloed hebben op de inhoud van het nieuws. ‘The activities of interest groups, policymakers, journalists, and other groups interested in shaping media agendas and frames can have an impact on both the volume and character of news messages about a particular issue.’ De framingtheorie is interessant, omdat het ingaat op de macht van bepaalde groepen om het publieke discours rond een bepaald onderwerp te beïnvloeden en te vormen. Zij kunnen beïnvloeden of media alleen kijken naar het ‘event’ of ook een link leggen tussen de gebeurtenis en een aanverwant onderwerp. Volgens De Vreese kunnen frames uit verschillende locaties voortkomen; de zender, de tekst, de ontvanger en de cultuur. In een interactie tussen journalisten, elites en maatschappelijke bewegingen ontstaan frames.

15

In de communicatiewetenschappen wordt veel framingonderzoek gedaan op

kwantitatief niveau. Daarbij wordt vaak van te voren of na afloop van de dataverzameling een indeling in frames gemaakt die toegepast (kunnen) worden op het onderzoek. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in generieke frames die niet alleen op het onderwerp van studie van

13 D. A. Scheufele en D. Tewksbury, ‘Framing, Agenda Setting, and Priming: The

Evolution of Three Media Effect Models’, in: Journal of Communication 57 (2007), p. 11-12.

14 C. de Boer en S. Brennecke, Media en publiek. Theorieën over media-impact, Boom, Amsterdam 2003, p.

211-212.

15 Scheufele & Tewksbury, ‘Framing, Agenda Setting, and Priming’, p. 13-14 en C. H. de Vreese, ‘News framing: Theory and typology’, in: Information Design Journal + Document Design 13 (2005) 1, p. 51-62.

(13)

toepassing zijn, maar algemeen toepasbaar en dus vergelijkbaar zijn met andere onderzoeken en issuespecifieke frames die alleen gelden voor het onderwerp dat in het onderzoek centraal staat.

16

Voor dit onderzoek is voorafgaand aan de analyse al een selectie gemaakt in de artikelen die worden bestudeerd. De analyse gaat alleen in op krantenberichten over Molukkers in Nederland waarin de regering een rol speelt. Hierbij is impliciet al een groot aantal frames uitgesloten en in feite een frame benoemd: de rol van de regering in deze kwestie. Dit maakt het lastig kwantitatief onderzoek te doen, omdat niet de hele breedte van de berichtgeving over het onderwerp Molukkers in Nederland kan worden meegenomen. Het is des te interessanter om een kwalitatief onderzoek uit te voeren, met in het achterhoofd de theoretische concepten van framing. Wetende dat journalisten niet alleen bepalen wat er in de krant komt en op welke manier erover wordt geschreven, zal dit onderzoek nagaan wie er aan het woord worden gelaten en welke aspecten van het onderwerp aan bod komen. In het onderzoek is een aantal gebeurtenissen tijdens het verblijf van Molukkers in Nederland centraal gezet. Het gaat daarbij om politieke beslissingen, maar ook over terreur en sociale problemen. In de analyse wordt gekeken op welke momenten en in welke hoeveelheid de bestudeerde kranten het regeringsbeleid ook daadwerkelijk ter sprake brachten (dus in verband brachten met de gebeurtenis (event) waar op dat moment over bericht werd), wie ze een oordeel lieten vellen en of dit oordeel negatief, positief of een nuance van beide bevatte.

Werden alle kanten van de zaak belicht, spraken de mensen op persoonlijke titel of namens een organisatie of bevolkingsgroep? Daarnaast wordt onderzocht in hoeverre die oordelen stabiel waren. De analyse gaat ook in op wie het regeringsbeleid ter sprake bracht. Gebruikte de krant dit frame omdat de betreffende redacteur hier zelf voor koos, of was het een gevolg van een actie vanuit de regering of Molukkers of een andere belangengroep? Bij de

vergelijking van de kranten wordt onderzocht of bepaalde personen/groepen hun visie in meerdere kranten konden verwoorden en waar dit door werd bepaald: de goede lobby, de nieuwswaarde van de opmerking of de nieuwswaarde van de gebeurtenis waar de groep van kon profiteren. Ten slotte wordt vergeleken hoe de mening van de kranten (opgetekend in commentaren en columns) onderling verschilde en hoe dit veranderde in de verschillende perioden die zijn onderzocht.

16 De Vreese, ‘News framing´, p. 51-52.

(14)

Probleemstelling en hypothesen

Uitgaande van bovenstaande theorieën, staat in dit onderzoek de volgende hoofdvraag centraal:

Op welke wijze brachten de kranten Trouw, De Telegraaf en de Volkskrant het regeringsbeleid ten aanzien van de Molukkers in Nederland tussen 1950 en 1986 ter sprake, wie kregen (hoe vaak) ruimte voor een oordeel, was dat oordeel stabiel en wat was de aanleiding om deze oordelen in de krant op te nemen?

Om tot het beantwoorden van deze probleemstelling te komen ga ik uit van de volgende hypothesen:

- Kranten tonen weinig besef van hun stellingname en berichtgeving van enkele decennia eerder

- Kranten hebben meer oog voor de directe gevolgen van de uitwassen van een maatschappelijk probleem, dan voor de achterliggende oorzaken

- Door de kapingen wisten de Molukkers, de regering en deskundigen vaker en ruimer gelegenheid te krijgen om visie te geven op het gevoerde beleid in de Molukse kwestie - Door de kapingen ontstond in de kranten een levendig debat tussen de betrokken

partijen over het regeringsbeleid ten aanzien van de Molukkers vanaf 1950 - Kamerleden profileerden zich nauwelijks op het Molukse dossier omdat er geen

electorale winst te behalen viel

In het eerste hoofdstuk staat de ontwikkeling van de Molukse kwestie vanaf het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid centraal, waarbij het boek van Smeets en Steijlen de rode draad vormt. Op deze wijze wordt duidelijk hoe er in de geschiedschrijving is geoordeeld over de relatie tussen de regering en de Molukse bevolkingsgroep en alle andere partijen die een rol speelden in deze kwestie.

Het tweede hoofdstuk is een historische schets van de dagbladwereld vanaf de Tweede Wereldoorlog, waarbij de ontwikkelingen van de gekozen dagbladen voor dit onderzoek Trouw, De Telegraaf en de Volkskrant centraal staan. Dit hoofdstuk heeft tot doel te

controleren of bepaalde ontwikkelingen in de bestudeerde kranten te verklaren waren door de

ontwikkeling die de kranten doormaakten of dat de verklaring ergens anders moet worden

gezocht.

(15)

In het derde hoofdstuk volgt het eerste deel van de krantenanalyse, waarin de

geselecteerde artikelen vanaf het uitroepen van de

RMS

op 25 april 1950 tot en met de executie van Chris Soumokil centraal staan. Dit waren de jaren waarin de regering het

Molukkersbeleid opstelde en de eerste generatie Molukkers op hun wijze strijd voerde voor de

RMS

, waarbij de nadruk lag op de jaarlijkse herdenking van de

RMS

in de Haagse Houtrusthallen.

In het vierde hoofdstuk komen de krantenartikelen aan bod die handelen over de acties van Molukse jongeren om middels gijzelingen en bezettingen aandacht te genereren voor de

RMS

. Over deze periode is zoals gezegd al onderzoek gedaan naar de media-inhoud, maar in dit onderzoek ligt de focus ook voor de tijd van de kapingen alleen op artikelen die handelen over het regeringsbeleid ten aanzien van de Molukkers.

Het vijfde hoofdstuk gaat over de periode van overleg tussen overheid en Molukkers, die van start ging na de kaping in 1975, toen de overheid een commissie instelde waarin Nederlanders en Molukkers samen moesten zoeken naar een oplossing voor de problematiek van de Molukse bevolkingsgroep. In deze periode werden diverse nota’s gepubliceerd en werd in 1986 de Gezamenlijke Verklaring ondertekend, waarin Nederlanders en Molukkers verklaarden weer op basis van de vroegere verbondenheid te willen samenleven en niet langer in de eerste plaats te willen strijden over misstappen uit het verleden. Deze verklaring en de reacties hierop is de laatste gebeurtenis waar in dit onderzoek aandacht aan wordt besteed. De aangehaalde fragmenten in de hoofdstukken drie tot en met vijf geven een zo compleet

mogelijk beeld van wie wanneer belangrijke gebeurtenissen voor de Molukkers in Nederland in verband brachten met het regeringsbeleid en hoe de standpunten in wisselwerking met elkaar veranderden.

In het zesde hoofdstuk worden vervolgens conclusies getrokken uit de hoofdstukken

drie tot en met vijf. Hierbij wordt aan de hand van de hierboven genoemde hypothesen een zo

volledig mogelijk antwoord gegeven op de probleemstelling van dit onderzoek.

(16)

Hoofdstuk 1

De hete aardappel uit Indië

„De Molukkers waren afgezet op een tussenstation, waar geen enkele trein meer langskwam.‟

Hans van Amersfoort, 1971

„Noch de Molukkers, noch de Nederlandse regering hadden de dienstregeling goed in hun hoofd. Daarom bleef iedereen nog jaren wachten op de trein die niet kwam en kreeg het woonoord de functie van wachtkamer.‟

Henk Smeets en Fridus Steijlen, 2006

(17)

Molukkers en Nederlanders hebben een lange historische verhouding, die teruggaat tot de zeventiende eeuw. Toen begon de Verenigde Oost-Indische Compagnie (

VOC

) intensieve handelsrelaties op te bouwen met islamitische vorsten op de Molukken.

17

Een echte band tussen Nederlanders en Molukkers ontstond in feite pas in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (

KNIL

) dringend om militairen verlegen zat. Ook op de Molukken werden veel militairen geworven, van wie het merendeel christen was. Mede door deze religieuze gelijkheid, begonnen de Molukkers zich sterker aan de Nederlanders verwant te voelen dan de andere soldaten.

18

Die verwantschap werd mede gevoed door de militaire verhoudingen. Nederland voerde in Indië een verdeel-en heerspolitiek. De kolonisator wilde vooral het dichtbevolkte Java onder de duim houden en zette hiervoor soldaten van andere eilanden in, waaronder veel Molukkers.

Deze soldaten behoorden tot andere volken, hadden andere gebruiken en waren daardoor bereid tegen de Javanen op te treden. Op deze wijze kwamen deze in het

KNIL

opgenomen volken tegenover de bevolkingsgroepen die in het gareel werden gehouden, te staan.

19

Dat de Molukkers zich bij de onafhankelijkheidsbeweging van de nationalisten meer verwant voelden met het Koninkrijk dan de republikeinen was dus met name gebaseerd op een geschiedenis van ongeveer tachtig jaar. Die tijd was, naast de geografische en culturele verschillen, lang genoeg om hen afkerig te maken van de gedachte dat ze samen zouden gaan in een groot Indonesië. Ook onder de Molukse bevolking waren echter voorstanders voor dekolonisatie. Alleen hechtten zij wel aan hun zelfbeschikkingsrecht, zoals was opgetekend bij het akkoord van de Rondetafelconferentie.

Tijdens die conferentie op 27 december 1949 werd de soevereiniteit van Nederland overgedragen aan de Verenigde Staten van Indonesië. Hier werd afgesproken dat de

verschillende deelstaten recht hielden op het voeren van een eigen beleid. De aanzet tot deze federatie was gegeven met het akkoord van Linggadjati in november 1946. Daar ging

Nederland akkoord met de soevereiniteit van de Republiek Indonesië over de eilanden Java, Sumatra en Madera, wat een van de deelstaten moest worden. De andere deelstaten moesten hun eigen soevereiniteit krijgen, waar Nederland meer invloed over zou behouden. Het akkoord van Linggadjati bleek echter voor meerderlij uitleg vatbaar, waardoor de erkenning van de onafhankelijkheid van Indonesië door Nederland werd uitgesteld en Nederland

17 H. Smeets en F. Steijlen, In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 1951-2006, Bert Bakker/Moluks Historisch Museum, Amsterdam/Utrecht 2006, p. 27.

18 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 31 – 35.

19 Philip D. Curtin, The World and the West, the European challenge and the overseas response in the age of empire, Cambridge University Press, Cambridge 2000, p. 232-241.

(18)

overging tot politionele acties om de controle over de voormalige kolonie terug te krijgen.

20

Toen Nederland onder internationale druk de strijd voor het behoud van de kolonie in 1949 opgaf en Indonesië onafhankelijk werd, was de deelstatenconstructie blijven bestaan en vastgelegd in het RTC-akkoord.

De Molukkers schikten zich hierin en gingen deel uitmaken van de deelstaat Oost- Indonesië. Na een paar maanden begonnen de deelstaten zich een voor een op te heffen. Op 21 april 1950 liet ook Soekawati, president van Oost-Indonesië weten dat zijn deelstaat toe zou treden tot de eenheidsstaat. Vier dagen later riep J.H. Manuhutu op Ambon de Republik Maluku Selatan (

RMS

) uit en scheidden de Molukken zich af van de republiek. Mede door de culturele en religieuze verschillen gedreven, vreesden zij voor overheersing van het centrale gezag op Java. Het leek hen beter zich te beroepen op hun zelfbeschikkingsrecht en een eigen (mini)staat uit te roepen. Toen Indonesië liet weten dat ze de

RMS

niet zou erkennen, wendden de Molukse onafhankelijkheidsstrijders zich tot de Verenigde Naties en beriepen ze zich op de afspraken die in de

RTC

-akkoorden waren opgenomen. De gewenste steun bleef uit. Ook Nederland bemoeide zich niet met de zaak en de pas uitgeroepen republiek moest het direct opnemen tegen het veel grotere Indonesië dat een gewapende strijd met de

RMS

aanging.

21

1.1 Naar Nederland

Dit was de situatie waarin Nederland met een groep voormalig koloniale soldaten in de maag zat. Zeker 3700 Molukse militairen wachtten (met hun vrouwen en kinderen) op dat moment in Java nog op demobilisatie in Ambon. Indonesië verhinderde dit, omdat zij hierdoor een aanzienlijk sterkere vijand tegenover zich kreeg. Nederland had geen behoefte de toch al broze relaties met Indonesië op scherp te zetten.

Op grond van de

RTC

-akkoorden erkende de regering Drees dat de Molukkers recht hadden op hun zelfbeschikking. Drees was van mening dat de Molukken na het opheffen van de deelstaat waar ze bij hoorden, het recht hadden op in ieder geval een grote mate van autonomie. Toch vond hij erkenning van de

RMS

ongewenst, mede omdat hij vermoedde dat het vooral een verzetsactie van een deel van het

KNIL

was en niet door de gehele bevolking werd gesteund. Demobilisatie van de nog op Java verkerende

KNIL

-ers zou betekenen dat Nederland bij zou dragen aan die ‘verzetsbeweging’.

22

De Molukse

KNIL

-ers hadden echter recht op demobilisatie op de plaats naar keuze. Zij weigerden uit dienst te treden op Java. De zaak eindigde in een patstelling. Zeker zolang de

20 G. Jansen Hendriks, Linggadjati, transcriptie uitzending Andere Tijden 30-11-2006.

21 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 39-42.

22 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 45, 55.

(19)

strijd tussen Indonesië en de

RMS

voortduurde. Indonesië had verwacht in drie à vier dagen de eilandjes te overmeesteren, maar had daar uiteindelijk twee maanden voor nodig. Begin december 1950 week de

RMS

-regering uit naar Seram, waar een groep onder leiding van Chris Soumokil een guerrillastrijd bleef voeren. De Republiek Indonesië (

RI

) wilde nu in principe demobilisatie op Ambon wel toestaan, maar het eiland was volledig verwoest en kon geen 12.000 (soldaten, vrouwen en kinderen) extra monden voeden. De enige oplossing die restte, was een tijdelijk verblijf in Nederland, tot de gemoederen bedaard waren en de wederopbouw van Ambon voltooid. Daarna zou Indonesië de oud-

KNIL

-ers alsnog willen opnemen als staatsburgers op Ambon. Hoewel de ministerraad formeel besloot geen dienstbevel te geven, om te voorkomen dat de Molukkers eenmaal in Nederland allerlei rechten zouden claimen, schetsen Smeets en Steijlen dat dit in een aantal gevallen wel degelijk gebeurde.

23

Dat alles op een tijdelijk verblijf gericht was, blijkt wel uit hun conclusie over de komst van de Molukkers naar Nederland: ‘Bij de overbrenging van de Molukkers naar Nederland stond niet een goede bestemming voor deze groep voorop, maar het letterlijk weg krijgen van het ‘Ambonese probleem’ uit Indonesië, waardoor ook de Nederlandse

dienstplichtigen daar weg konden en hopelijk een begin gemaakt zou kunnen worden met de normalisatie van de betrekkingen met de voormalige kolonie. Wat er met de Molukkers moest gebeuren, was van later zorg.’

24

Ruim 12.000 Molukkers kwamen tussen 21 maart en 21 juni 1951 per boot aan in Nederland. Het kabinet besloot hen bij aankomst uit militaire dienst te ontslaan. Dit omdat zij officieel Indonesisch staatsburger waren en omdat aan Indonesië beloofd was dat Nederland de Molukkers niet meer operationeel zou inzetten. Het streven was hen zo snel mogelijk definitief naar Ambon te laten vertrekken.

Nu deelden de Molukkers deze laatste opvatting wel met Nederland, alleen hadden zij een ander beeld bij de ontvangst op Ambon. Dat zou voor hen op vrije Molukse bodem moeten zijn. Nederland deed er echter alles aan om geen beleid vast te leggen wat hun uiteindelijke terugkeer kon verhinderen. Zo kregen zij geen officieel Nederlands

Staatsburgerschap, terwijl Indische Nederlanders dat wel kregen. En vooral de huisvesting wees op een tijdelijk verblijf. Er werden in totaal negentig woonoorden opgericht, variërend van leegstaande kloosters tot voormalig concentratiekampen, waar de Molukkers tijdelijk zouden verblijven. De staat verzorgde hen, zowel met onderdak, kleding en voeding als scholing. Maar ook die scholing moest op een bestaan in Indonesië gericht zijn. En hoewel de

23 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 66.

24 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 72.

(20)

verzorging zich tot alle aspecten van het leven uitstrekte, werd het in Nederland nooit een vetpot voor de Molukkers.

25

1.2 Drees

Zo bleef de overheid alle kanalen richting terugkeer openhouden. Dit alles gebeurde onder leiding van minister-president Drees, die van 7 augustus 1948 tot 22 december 1958 minister- president was en in totaal vier kabinetten zou leiden. Hij staat niet zozeer bekend als de man die de Ambonezen naar Nederland haalde, maar juist als de man die de Nederlandse

opstelling betreffende de dekolonisatie van Indonesië leidde. Beide zijn echter onlosmakelijk met elkaar verbonden. De dekolonisatie was uiteraard een zaak van een veel groter gewicht, zeker waar het de internationale politiek betrof. Om dit politiek gevoelige proces met zo min mogelijk kleerscheuren door te komen, moest hij echter offers brengen. Een daarvan was de Molukse kwestie, die hem vervolgens zijn hele regeringsperiode zou bezig houden. Zijn beleid was er in de hoofdmoot op gericht deze bevolkingsgroep terug te krijgen naar Indonesië. Zelfs toen er in Nederland stemmen opgingen om te accepteren dat zij zouden blijven, wilde Drees zich hier nog niet aan binden. Ook toen zijn derde kabinet was aangetreden, hield hij aan de Tweede Kamer voor dat zijn standpunt inzake de ‘kwestie- Ambon’ nog niet gewijzigd was. Hij steunde het recht op zelfbeschikking van de Molukkers maar kon ‘thans niets voor de vestiging van een zelfstandige Staat voor de Ambonezen doen, tenzij men dit door geweld zou willen afdwingen’. Minister van Thiel van Maatschappelijk Werk sprak zijn zorgen uit ‘dat het betoog van de Minister-president in de Kamer nog steeds gericht is op terugkeer van de Ambonezen.’

26

1.3 Verwey-Jonker

Het Eerste Kamerlid Hilda Verwey-Jonker (PvdA) was in 1955 de eerste politicus die zei dat de als militair opgeleide Molukkers nooit meer allemaal terug konden keren naar Indonesië omdat zij daar geen bestaansmogelijkheden hadden. Ze stelde daarom voor dat nagedacht zou worden over integratie in Nederland, dan wel emigratie naar andere landen. Minister Van Thiel zag hierin aanleiding om ‘met handhaving van het groepsverband aan de Ambonezen de verantwoordelijkheid voor het eigen gezin te geven’. Dit leidde in 1955 tot de invoering van de zelfzorgregeling, die bepaalde dat Molukkers werk moesten zoeken om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Wie niet wilde werken, zou er aanzienlijk op achteruit gaan. De Molukkers zagen hun ‘rechten’ als voormalig militairen, die nog altijd wachtten op een juiste

25 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 79-89.

26 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 111-112.

(21)

afwikkeling van zaken door de Nederlandse overheid, langzaamaan vergeten worden. Wie ging werken, begaf zich steeds meer in de Nederlandse samenleving, wat de integratie bevorderde. Maar de onvrede over de onduidelijkheid van hun status, bevorderde ook het groepsgevoel en de steun voor het standpunt dat hen onrecht was aangedaan door de overheid.

De hoop op terugkeer naar de Molukken werd zeker op korte termijn steeds kleiner. Op dit terrein verwachtten ze nog altijd veel van de overheid. Dat die op dit gebied niet veel van zich liet horen en intussen wel de zelfzorg invoerde, zette kwaad bloed.

27

De commissie Verwey-Jonker, die in 1959 het rapport Ambonezen in Nederland presenteerde, kreeg als opdracht beleidsvoorstellen te doen voor een verdere participatie aan de maatschappij, ‘wanneer het verblijf der Ambonezen hier te landen mocht voortduren’. De belangrijkste voorstellen van de commissie betroffen de huisvesting van de Molukkers. De tijdelijke verblijven in de woonoorden voldeden niet om nog decennialang onderdak te bieden aan de Molukkers. En als zij in toenemende mate actief zouden worden op de arbeidsmarkt, dan zouden ze ook meer geld hebben voor een woning. Uiteindelijk werd besloten om Molukse wijken te bouwen, wat wederom een nieuwe stap richting een permanent verblijf betekende. Er kwamen 61 gemeenten met een (of in een enkel geval meerdere) Molukse wijk(en).

Zo bleven de Molukkers een aparte bevolkingsgroep vormen, die in aparte wijken woonde en waarvan de regering de hoop nog altijd niet helemaal had opgegeven dat zij ooit terug zouden keren naar hun moederland. Toen ze eenmaal een tiental jaren in de wijken woonden, kantelde dat beeld vanuit Den Haag steeds meer. Waar het overheidsstandpunt eerst nog voorzichtig begripvol was rondom het streven naar een

RMS

, werd de opstelling steeds harder. Zeker nadat de guerrillastrijd van Chris Soumokil in 1964 ten einde kwam na de arrestatie van de kopstukken van die strijd. Toen Soumokil op 12 april 1966 ter dood werd gebracht, was het

RMS

-ideaal meer dan ooit een Nederlandse kwestie geworden. De eerste generatie rouwde om het verlies van Soumokil. De tweede generatie greep dit aan om vanuit Nederland de strijd voor de

RMS

, middels gewelddadige acties, voort te zetten.

De eerste grote actie vond plaats op 31 augustus 1970, toen een groep van 33 Molukkers de Indonesische ambassadeurswoning in Wassenaar bezette, hierbij een politieagent doodschoot en het ambassadeursgezin en personeel gijzelde. De overvallers wilden dat

RMS

-president Manusama een gesprek met president Soeharto van Indonesië zou krijgen. Soeharto zou kort na de bezetting naar Nederland komen. Het gesprek kwam er niet,

27 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 146-148.

(22)

de gijzelnemers gaven na omsingeling van de woning hun pogingen op nadat een gesprek tussen Manusama en de Nederlandse regering was toegezegd. Dit gesprek leverde weinig op en zette eerder kwaad bloed bij de Molukse jongeren, dan dat het iets oploste.

28

Terwijl onder een grote groep jongeren dus een nieuwe nadruk op de

RMS

kwam te liggen, begonnen bewindslieden zich juist in toenemende mate laatdunkend over dit streven uit te laten. Zo noemde Tweede Kamervoorzitter A. Vondeling (PvdA) de

RMS

in september 1974 een ‘droombeeld’. Minister Van Doorn van Maatschappelijk werk noemde de

RMS

een

‘illusie’, nadat hij een twaalfdaagse reis naar Indonesië had gemaakt. Dit soort uitspraken zorgde voor olie op het vuur bij de jongeren die zich onbegrepen voelden in hun streven.

29

1.4 Gijzelingen tijdens regering Den Uyl

De twee bekendste acties van Molukse jongeren vonden plaats ten tijde van de regering van Joop den Uyl. Op 2 december gijzelden zeven Molukse jongeren een trein bij het dorpje Wijster, met 54 inzittenden. Bij de kaping werd de machinist gedood. Toen de jongeren doorkregen dat het kabinet Den Uyl in eerste instantie niet wilde luisteren naar hun oproep om de

RMS

bij Indonesië en de Verenigde Naties ter sprake te brengen, zetten zij hun pleidooi kracht bij door gijzelaars te executeren. Dat was tegen het zere been van Den Uyl die bij terroristische acties tot het einde toe wilde overleggen, om koste wat het kost slachtoffers onder gijzelaars te voorkomen, zijn zogeheten ‘Dutch Approach’.

30

Door de executies wilde de regering de gijzelnemers geen vrije aftocht zonder strafvervolging meer beloven. Toch werd een vreedzame oplossing gevonden. Nonja Soumokil, weduwe van oud

RMS

-leider Chris Soumokil, wist de kapers er uiteindelijk van te overtuigen dat hun strijd juist negatieve

gevolgen zou hebben voor hun volksgenoten op de Molukken. Een van de eisen van de kapers werd ingewilligd: de Nederlandse overheid zou in gesprek gaan met

RMS

-president in

ballingschap Manusama.

De Molukkers waren totaal niet te spreken over de toon van die gesprekken. Ze dachten nu eindelijk met de regering om de tafel te kunnen zitten om over hun streven naar een vrije republiek te praten. Met de hoop dat de regering in ieder geval zijn best zou doen om hun zaak op de internationale politieke agenda te zetten. Den Uyl wilde boven alles rust in de tent en verwachtte op deze manier in gesprek te blijven met de Molukkers, zonder daadwerkelijk politieke toezeggingen in hun richting te hoeven doen. Het gesprek tussen overheid en Molukkers, kwam uiteindelijk toch tot stand onder leiding van L. Ch. Mantouw en A.J.F.

28 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 222-223.

29 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 236.

30A. Bleich, Joop den Uyl, 1919-1987, dromer en doordouwer, Balans, Amsterdam 2008

,

p. 323.

(23)

Köbben. Hun gelijknamige commissie moest na de kaping van 1975 een structurele dialoog tussen Molukkers en overheid tot stand brengen. De kapingen hadden ertoe geleid dat ook de politieke idealen van de Molukkers tot een integratiekwestie waren verworden.

31

De radicale Molukse jongeren hadden daar andere gedachten over. Op 23 mei 1977, twee dagen voor de Kamerverkiezingen kaapten negen Molukse jongeren een trein bij het dorpje De Punt en gijzelden vier Molukkers de kinderen en docenten van een basisschool in Bovensmilde. Ze vonden onder meer dat de commissie Köbben-Mantouw en het

IWM

te weinig resultaat geboekt hadden voor hun zaak: internationale aandacht voor de

RMS

. Ze eisten vrijlating van alle Molukkers die bij eerdere politieke acties waren opgepakt. Verder wilden ze dat Nederland zou stoppen met steun aan het Soeharto-regime. Ruim twee weken van onderhandelingen liepen op niets uit en dus besloot de regering om tot gewapende actie over te gaan en zo de trein te veroveren. Twee gijzelaars en zes kapers verloren hierbij het leven.

32

1.5 Papieren oplossingen onder Van Agt

Dries van Agt speelde als minister van Justitie in het kabinet Den Uyl een belangrijke rol bij de kapingen. Hoewel Van Agt de kaping bij De Punt liet beëindigen door met geweld in te grijpen, had hij oog voor de context waar de Molukkers zich in bevonden en het feit dat de Nederlandse regering daar niet geheel onschuldig aan was. De straffen voor de kapers vielen daarom ook laag uit, waar Van Agt in 2007 de volgende verklaring voor gaf. ‘Een mogelijke overweging van de rechter zou kunnen zijn: de Molukken hebben een rechtvaardige zaak. De Molukkers zijn door Nederland schandelijk en slecht behandeld.’

33

Toen Van Agt in 1977 premier werd, kreeg hij als onderdeel van de erfenis van vier jaar Den Uyl onder meer de slepende Molukse kwestie met de mogelijkheid dat er opnieuw

terroristische acties zouden plaatsvinden. Van Agt zette een belangrijke stap richting de kalmering van de gemoederen binnen de Molukse gemeenschap, door de presentatie van de Molukkersnota in 1978. De Tweede Kamer had na de gijzelingen van 1977 in een debat op 21 juni om een nota gevraagd De nota was geschreven in het verlengde van Den Uyls standpunt dat de Molukse politieke idealen een plaats moesten krijgen binnen de Nederlandse

samenleving. Volgens de nota moest de regering ‘blijven aannemen dat het verblijf van de grote meerderheid der Molukkers in ons land voor onbepaalde tijd kan voortduren.’ Hieruit werd het gevolg getrokken dat deze bevolkingsgroep niet in een isolement mocht belanden dat

31 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 237-250.

32 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 254-255.

33 J. van Merriënboer, P. Bootsma en P. van Griensven, Van Agt, tour de force, Boom, Amsterdam 2008, p. 233.

(24)

hen op sociaal en economisch terrein op een achterstand zou zetten. Het regeringsbeleid moest zich ten aanzien van de Molukkers zoveel mogelijk inzetten op participatie, maar dit zonder dwang.

34

In de nota ging de regering ook uitgebreid in op het verleden en de rol die de Nederlandse overheid heeft gespeeld bij het naar Nederland halen van de Molukkers en de verdere behandeling van deze gasten die uiteindelijk permanent zouden blijven. Wat betreft de opstelling over het uitroepen van de

RMS

viel Nederland weinig te verwijten. De overheid bracht het zelfbeschikkingsrecht van onder anderen de Molukkers wel ter sprake, maar was als voormalige kolonisator niet de aangewezen persoon om iets af te dwingen. In het vervolg van de nota werd vooral getracht te analyseren waarom de integratie van de Molukkers zo slecht is verlopen. Hier trok de regering een aantal maal het boetekleed aan. ‘De verwachting dat de Molukkers een spoedige repatriëring naar Indonesië zouden wensen heeft het

overheidsbeleid beheerst, ook toen, zo moet nu worden vastgesteld, niet meer te verwachten viel dat massale terugkeer zou kunnen worden geregeld.’

35

Het betrof de afgelegen

woonoorden, het wegblijven van opbouwend beleid zoals arbeidsparticipatie en scholing en het overlaten van de ordehandhaving door Molukkers zelf. De conclusie die werd getrokken was hard: ‘Het voortgaande noopt tot de gevolgtrekking dat de handelwijze van de

Nederlandse overheid, toen eenmaal vaststond dat de meerderheid der Molukkers nog voor onbepaalde tijd hier zou blijven, wat halfslachtig is geweest: men heeft verzuimd daaruit tijdig de consequenties te trekken door het in stand laten van een organisatie (

CAZ

), die naar opzet en taakopvatting was toegesneden op de verzorging van een tijdelijk in Nederland verblijf houdende gesloten groep immigranten.’

36

Volgens de opstellers van de nota zorgde het

RMS

-ideaal ervoor dat Molukkers achterbleven in de samenleving. De

RMS

won aan aantrekkelijkheid ‘naarmate de ervaringen in de Nederlandse maatschappij teleurstellender zijn.’ Het

RMS

-ideaal kon volgens de nota echter niet meer zijn dan een te respecteren politieke overtuiging die binnen de Nederlandse rechtsorde beleefd moet worden.

37

Hoewel de regering duidelijk het boetekleed aantrok over falend beleid in de afgelopen decennia, sloot de toon van de nota niet aan bij de gevoelens van de Molukse bevolkingsgroep. Het Inspraakorgaan Welzijn Molukkers (

IWM

) vond de nota teveel gericht op het onderdrukken van de nationalistische gevoelens en vooral de groepscultuur. Het

34 Molukkersnota, januari 1978, p. 8.

35 Molukkersnota, p. 13.

36 Molukkersnota, p. 20.

37 Molukkersnota, p. 34.

(25)

veronachtzaamde gevoelens die binnen de Molukse gemeenschap leefden. Zij presenteerden daarom op hun beurt in 1978 de Inspraaknota, waarin zij een alternatief beleid voorstonden.

De leden van het Inspraakorgaan stelden met ongenoegen vast dat de overheid bij de

totstandkoming van de Molukkersnota nauwelijks met hen had overlegd. In de Inspraaknota hekelen zij vooral de benadering van het overheidsbeleid. Die was volgens hen altijd gericht geweest op een spoedig vertrek en later op een zo spoedig en geruisloos mogelijk opgaan in de Nederlandse samenleving. Het individualisme werd ook aan de Molukse groepscultuur opgedrongen. Het advies van de commissie Verwey-Jonker: ‘integratie met behoud van eigen identiteit’ had te weinig handen en voeten gekregen.

38

Zij pleitten voor een beleid waar niet integratie, maar een ‘geëmancipeerd samengaan van meerderheid en minderheid’

vooropstond. ‘Uit de regeringsnota klinkt een attitude door die geen enkele opening biedt in de richting van een geëmancipeerd naast elkaar staan van twee culturen: als het er op aan komt, is de grootste, machtigste cultuur eenvoudigweg de baas!’

39

Kortom, niet het onbereikbare

RMS

-ideaal dat in woonoorden en wijken werd levend gehouden, leidde tot de uitsluiting van de Molukse bevolking, maar het gebrek aan erkenning en ruimte voor het beleven van de eigen cultuur. Als de overheid dat niet zou begrijpen, zou geen enkel beleid de maatschappelijke status van de Molukse bevolkingsgroep kunnen verbeteren. Zo zou het besluit om te stoppen met het bouwen en uitbreiden van de Molukse wijken ‘vernietiging van de Molukse identiteit’ betekenen.

40

De overheid zou er alleen maar op uit zijn om met het oog op recente terroristische acties het

RMS

-ideaal uit te roeien.

De Molukkersnota had dus niet de rust gebracht waar de regering op had gehoopt. De visie op de oplossing van de Molukse kwestie van de regering verschilde op teveel fronten van die van de Molukkers zelf. Van Agt zei in 2007 in een terugblik op de kapingen in de jaren zeventig dat een dialoog nooit veel kans van slagen had vanwege de halsstarrige opstelling van de Molukkers. ,,Het kernprobleem, de vrije Molukse republiek, bleef immer onopgelost. Als het andere was krabbelen in de marge.’’

41

Nog eenmaal kwam de onvrede onder Molukse jongeren tot uiting, toen op 13 maart 1978 drie Molukse jongens uit Assen het Provinciehuis in hun woonplaats bezetten. Zij executeerden al snel een van de gijzelaars, wat de regering sterkte in de overtuiging dat er dit keer snel ingegrepen moest worden. Tijdens de gewapende ontzetting liet een gijzelaar het leven. De gijzelnemers werden zowel binnen, als buiten de Molukse gemeenschap

38 Inspraaknota, februari 1978, p. 15.

39 Inspraaknota, p. 20.

40 Inspraaknota p. 45.

41 J. van Merriënboer, Van Agt, p. 226.

(26)

afgeschilderd als desperado’s. De animo voor verdere acties zonder uitzicht op concreet resultaat nam steeds verder af.

42

1.6 Dialoog onder Lubbers

In de jaren tachtig voegden de activistische jongeren zich steeds meer bij de gematigde groep Molukkers, die hun best deden een plekje in de Nederlandse samenleving te bemachtigen. Zij claimden heel bewust een eigen plek, onder meer door culturele uitingen, waarvan het

centrum zich in Amsterdam bevond, maar ook in de Molukse wijken was volop ruimte voor het opzetten van bijvoorbeeld eigen muziekbands. Toch bleef de Molukse bevolkingsgroep een aandachtspunt binnen het minderhedenbeleid. Vooral op sociaaleconomisch gebied bleef een grote achterstand bestaan ten opzichte van de rest van de bevolking. Zo waren de

prestaties van leerlingen ver beneden het landelijk gemiddelde. Ook de werkloosheid was schrikbarend hoog. De Molukkersnota maakte van deze problemen wel gewag, maar bood in de praktijk een weinig toereikende oplossing en had ook geen instemming gevonden bij de Molukkers zelf. De onderzoeken van Justus Veenman van de Erasmus Universiteit drukten de politiek met de neus op de feiten. Maar de cijfers lieten ook de Molukkers zelf niet onberoerd.

Voor hen was het van belang dat de overheid een emancipatiebeleid voor de Molukkers zou voeren om de maatschappelijke problemen de hand te bieden. Uiteindelijk was het de architect I.H. Matulessy die een voorstel deed dat eindelijk een einde zou maken aan het doorschuiven van de hete aardappel die de Molukse kwestie was geworden. Hij stelde een

‘regenboogoptie’ voor. Net als God in het Bijbelse verhaal een nieuw begin maakte met de mensheid na de zondvloed, zouden Nederland en de Molukkers een nieuw begin moeten maken. Er zou een financiële regeling komen als erkenning voor de inzet van de eerste generatie Molukkers voor Nederland en als iedereen hiermee zou instemmen, dan kon eindelijk het twistpunt rond vermeende steuntoezeggingen van Nederland voor het Molukse politieke ideaal worden vergeten. Op 10 oktober 1985 kwam er vanuit de Molukse

gemeenschap een verzoek tot de regering om op een dergelijke manier tot een gelijk te komen. Op 28 november spraken zij met een delegatie van het kabinet, waaronder premier Lubbers. Op 21 april 1986 was het al zover dat minister-president Lubbers namens Nederland, en dominee Metiarij namens de grootste Molukse belangenorganisaties de Gezamenlijke Verklaring ondertekenden. De ex-

KNIL

militairen zouden een jaarlijkse uitkering van tweeduizend gulden per persoon krijgen als dank voor bewezen diensten. Verder zouden er maatregelen komen die de sociaal economische achterstand van de Molukkers moesten

42 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 265-266.

(27)

wegwerken. Onder de no-nonsense benadering van Lubbers, kwamen de neuzen eindelijk dezelfde kant op te staan en kwam een einde aan het doorschuiven van de hete aardappel die de Molukse kwestie onder voorgaande regeringen leek te zijn geworden.

43

Wie de Gezamenlijke Verklaring naast de Molukkersnota legt, moet erkennen dat de Verklaring een stuk minder lijvig was. Het verschil zit hem dan ook niet zozeer in nieuwe inzichten, maar in de toon van de stukken en, nog belangrijker, het feit dat het stuk door beide partijen was opgesteld. De regering gaf toe dat voorgaande kabinetten tekort waren geschoten in het toekennen van hun waardering aan de oud

KNIL

-soldaten. Maar het verder gevoerde beleid ten aanzien van de Molukkers kon ‘naar het oordeel van de regering de toets der kritiek doorstaan. Zij is van mening dat wij er nu met elkaar het beste van moeten proberen te

maken.’ De Molukse eenheidsbeweging Badan Persatuan (

BP

) sprak in de verklaring namens de Molukse bevolking en erkende dat ‘in de afgelopen vijfendertig jaar door Nederland een beleid is gevoerd, waarop door Molukkers kritiek is geoefend, maar dat zeker ook positieve kanten heeft.’ Opvallend is de verzoenende houding: ’35 jaar na dato kan niet alles wat smart heeft berokkend, ongedaan worden gemaakt. Zij hebben daarom het overleg gevoerd vanuit een toekomstgerichte houding, met het oog op een situatie die gekenmerkt wordt door gelijkberechting en gelijkwaardigheid. Zij gaan er vanuit, dat zolang Molukkers hier in Nederland verblijven, zij samen met de Nederlanders er het beste van moeten maken.’

44

Die nieuwe opstelling gaf een basis om de neuzen meer dezelfde kant op te krijgen, gericht op een gelijkwaardige positie van Molukkers in de Nederlandse samenleving.

Smeets en Steijlen hechten in hun boek een grote betekenis aan deze Gezamenlijke Verklaring. Het vormde volgens hen het bewijs van de veranderde verhouding tussen de Nederlandse overheid en de Molukse bevolkingsgroep. ‘Het overheidsbeleid had zich lange tijd gekenmerkt door een merkwaardige combinatie van ,,verwennen en verwaarlozen’’, zoals CRM-ambtenaar mr. G. Ebbeling het ooit typeerde.’ Daarmee bedoelde hij dat er wel veel geld in het Molukkersbeleid omging, maar dat er geen werkelijke aandacht voor de groep bestond. De uitvoering van de Molukkersnota (vanaf 1980) zorgde voor verandering en meer structuur in het beleid. Volgens beide auteurs veranderde rond diezelfde tijd de opstelling van de Molukkers. Ze werden van eisende, verongelijkte partij een participerende partij. In feite had de Inspraaknota daar een belangrijke rol in gespeeld, omdat de Molukkers toen zelf actief hadden nagedacht over wat een wijs beleid voor hun bevolkingsgroep kon zijn. De

ontwikkeling die beide partijen doormaakten kwam tot een hoogtepunt in de Gezamenlijke

43 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 297-305.

44 Gezamenlijke verklaring, april 1986.

(28)

Verklaring. ‘Die vormde temeer een doorbraak, omdat de overheid op integratie gericht beleid combineerde met maatregelen om, zo mogelijk, iets goed te maken van wat er in het verleden fout was gegaan.’

45

45 H. Smeets, In Nederland gebleven, p. 307.

(29)

Hoofdstuk 2

Het belang van de krant

„De Volkskrant is een landelijk ochtendblad, dat zich tot taak stelt de lezers eerlijk en zo veelzijdig mogelijk te informeren. Zij is voortgekomen uit de katholieke arbeidersbeweging.

Mede daarom wil zij vooruitstrevend zijn en vooral opkomen voor verdrukten en ontrechten.‟

Redactiestatuut de Volkskrant, juni 1999

„Trouw is een landelijk ochtendblad van protestants-christelijke signatuur, dat zich wil richten tot al degenen die verwantschap voelen met hetgeen in de identiteit van Trouw besloten ligt. De identiteit […] wordt als volgt omschreven: “het dienen van God en Zijn wereld in gehoorzaamheid aan het evangelie van Jezus Christus.”

Redactiestatuut Trouw, januari 2000

„Het dagblad De Telegraaf geeft onpartijdig nieuws, zonder gebonden te zijn aan enige staatkundige partij, kerkelijke richting of belangengemeenschap, uitsluitend in dienst van ‟s lands belang.‟

Statuten De Telegraaf, juli 1953

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

,,Voor Katholieken, die waarlijk dien naam waardig zijn, is het allereerst nood- zakelijk de Kerk als echte zonen lief te hebben en die liefde te toonen; alles wat met dezen

De stabiliteit van het systeem als geheel is het effect van elites die op succesvolle wijze de bestaande structuur en hun positie daarin hebben verdedigd, desintegratie van

Onderzoek naar trial by media in de berichtgeving van de kwaliteitskranten Trouw en de Volkskrant en de populaire kranten De Telegraaf en het Algemeen Dagblad over de

Zoals hiervoor werd beschreven zijn De Telegraaf, Trouw en de Volkskrant drie heel verschillende landelijke kranten, want het is voor dit onderzoek naar frames in de

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

Deze locatie ligt nabij 3 andere bedrijven, waardoor niet adequaat kan worden bijgedragen aan het beheer van het landschap van het hele gebied.. In paragraaf 3.2 is aangegeven dat de

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

In deze prijs zitten de maaltijden, de vieruurtjes, de avondsnacks, de overnachtingen, het vervoer heen en terug en de benodigdheden voor de middag- en avondactiviteiten.. De