• No results found

In Twijfel Verzonken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "In Twijfel Verzonken"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

In Twijfel Verzonken

Een analyse van de modern-theologische ideeën in de bellettrie van Conrad

Busken Huet.

Titel/Ondertitel: In Twijfel Verzonken. Een analyse van de modern-theologische ideeën in de bellettrie van Conrad Busken Huet

Masterscriptie Neerlandistiek

Naam: Jan-Anne van der Wel BA Studentnummer: S1872532

(2)

1 'Als je niet meer weet wat waar is, wat je drijft of wie je bent, ben je dichter bij de kern dan je

denkt.'

(3)

2

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave... 2

Voorwoord ... 4

Inleiding ... 5

Geloof versus wetenschap ... 5

Conrad Busken Huet ... 6

Hoofdstuk 1: De moderne theologie en Huet ... 8

Opzoomer ... 9

Scholten ... 9

Ontwikkeling en historisch-kritisch onderzoek ... 11

Reacties op de moderne theologie ... 11

Hoofdstuk 2: Busken Huet ... 13

De theoloog ... 13

De literator ... 15

Hoofdstuk 3: Huets theologie ... 17

Brieven over den Bijbel ... 17

Theologische kadering ... 19

Denkbeelden over God en de natuur ... 20

Denkbeelden over geloofstwijfel ... 21

Denkbeelden over Bijbelkritiek ... 22

Denkbeelden over Bijbelse wonderverhalen ... 24

Een beeld van Jezus ... 26

Conclusie ... 27

Hoofdstuk 4: Analyse ... 29

Groen en rijp ... 30

De Duivelstree ... 30

Familie over ... 30

Een dispuut op reis ... 31

Voogd-lust ... 31

De levenswijsheid van Nathanaël Kip, den oppasser ... 31

Over het lezen, een inleiding ... 32

Over den populairen redenaar ... 33

(4)

3

De menschenvrees ... 34

Geen trekpot ... 34

Een dag pleizier hebben en de laatste carambole ... 36

Overdrukjes ... 37

Een goed begin ... 37

Hansje en Leentje ... 38

Tweederlei uitgang ... 40

Langs het kerkhof ... 41

Dokter George ... 42

Gitje ... 43

's Winters ... 44

Nog onverzoend ... 44

Conclusie ... Error! Bookmark not defined. Conclusie ... 47

(5)

4

Voorwoord

L.S.

Voor u ligt het resultaat van ruim een jaar van noeste arbeid, vallen, weer opstaan, vertrouwen verliezen en weer herwinnen. Het zou minstens zo onrechtvaardig als ongepast zijn wanneer ik alle eer voor dit werk voor mijzelf zou opeisen. Een cliché heeft altijd een zekere kern van waarheid, zo ook wanneer ik u uit de grond van mijn hart vertel dat het geschrift dat hier voor u ligt niet had kunnen bestaan zonder de onmisbare hulp van enkele mensen die het proces van totstandkoming van dit document met mij hebben meegemaakt. Een eerste woord van dank gaat uit naar mijn eerste begeleider, prof. dr. M.G. Kemperink, die mij na enkele mislukte pogingen om tot een goed scriptieresultaat te komen opving en mij zowel het vertrouwen als de structuur bood om tot een afstudeeronderzoek te komen waarmee ik met gepaste trots mijn studie mee hoop af te sluiten. Ook mijn tweede begeleider, dr. J.E. Weijermars, verdient op deze plaats een woord van dank, daar zij mij in het proces niet alleen altijd met positieve energie en goede adviezen heeft ondersteund, maar mij ook in een vorig proces bewust maakte van het belang van een degelijk vooronderzoek en een correcte onderzoeksmethode.

De vrienden die ik in de afgelopen tijd te weinig aandacht schonk wegens het gebrek aan ruimte in het hoofd dat dit proces soms veroorzaakte, dank ik voor hun prijzenswaardige geduld. Ik hoop jullie allen van harte snel weer te ontmoeten.

Mijn ouders, die hebben gezien hoeveel er voor mij te overwinnen viel met het schrijven van deze scriptie, en die mij gedurende het hele proces naar het beste van hun kunnen hebben ondersteund: ik dank jullie voor de afgelopen periode, en voor de vierentwintig jaar ervoor. Een zoon kan zich niet meer liefde wensen.

Over liefde gesproken: Iris Kwakkel, mijn rots in de bibliotheek van de theologische Faculteit. Als ik niet iedere dag door jou naar de Oude Boteringestraat 38 was gesleurd, was dit document niet, of misschien veel later, ontstaan. Daarnaast waren ook het vertrouwen dat je me gaf en het liefdevolle geduld dat je had van kapitaal belang. Lieve Iris, zonder jou was het niet gelukt. Dank je wel.

(6)

5

Inleiding

Geloof versus wetenschap

Toen de Universiteit van Leiden in 1575 werd opgericht waren er drie hoofdfaculteiten: Theologie, Rechten en Medicijnen. Dit was tevens hun volgorde van belangrijkheid.1 De universiteit van Groningen begon in 1614 met vier faculteiten: naast de drie die in Leiden ook bestonden, bestond in Groningen ook een faculteit Filosofie.2

Al deze faculteiten bestaan nog steeds, maar de zowel de grootte van de faculteiten als de waardering van hun vakgebieden is veranderd. Met name de theologie als discipline moet tegenwoordig vechten voor haar bestaansrecht. In een wereld die steeds verder seculariseert, waarin de religie van vele kanten wordt aangevallen, onder andere door grote wetenschappers zoals Richard Dawkins,3 lijkt het draagvlak voor de studie naar het onkenbare steeds meer uit te dunnen. Waar vroeger de theologie als de hoogste academische discipline werd beschouwd lijkt de natuurwetenschap tegenwoordig van groter belang te worden geacht.

Voor deze natuurwetenschap was de negentiende eeuw een periode waarin ze sterk aan autoriteit won ten opzichte van de theologie. Er waren stromingen binnen de empirische wetenschap die waargenomen feiten als waarheid wilden aanvaarden, zoals het positivisme en het naturalisme.4 Volgens deze stromingen was het niet mogelijk om uitspraken te doen over het bestaan en de eventuele vorm van een transcendente goddelijke entiteit, omdat een dieper soort 'waarheid' achter de waargenomen feiten niet empirisch onderzocht of bewezen kon worden. Kennis was louter mogelijk via de zintuigen, zo ook kennis over God. De naturalisten stelden dat God zich openbaarde via de natuur, en hadden daarom het idee dat ze met hun wetenschappelijke resultaten over de natuur kennis over God verwierven.5 De natuurwetenschap bevond zich, door conclusies over de metafysica te trekken na toepassing van de eigen empirische methode, direct op het terrein van de theologie. Als er gesproken mag worden van een 'strijd' tussen de theologie en de empirische wetenschap, dan kan men stellen dat deze in de negentiende eeuw begonnen is.6 Met name de evolutietheorie zou een katalysator geweest zijn in het 'conflict'. Later zijn veel wetenschappers echter van dit standpunt afgestapt. Een term als 'conflict' roept volgens Van Berkel bijvoorbeeld misleidende associaties op. Hij stelt in zijn Een ontmantelde metafoor over de geschiedenis van het conflict tussen geloof en wetenschap, in het bijzonder in Nederland (1994), dat er in de negentiende eeuw soms een enkele wetenschapper tegen de kerk ageerde, of een gelovige tegen de wetenschap, maar dat dit niet betekend heeft dat 'de wetenschap' en 'de religie' zo fel tegenover elkaar stonden als voorheen werd gedacht.7

Tegelijkertijd deed zich in Nederland iets bijzonders voor. Waar de Nederlandse wijsgerige traditie zich altijd kenmerkte door gematigdheid, een soort anti-radicalisme

1

Otterspeer, W. (2000). Het bolwerk van de vrijheid: de Leidse universiteit, 1575-1672. Leiden. p. 24.

2 http://www.rug.nl/about-us/who-are-we/history/short-history, geraadpleegd op 7 mei 2017. 3 https://www.geloofenwetenschap.nl/index.php/boeken/item/35-dawkins-god-als-misvatting-2006,

geraadpleegd op 7 mei 2017.

4 Hegeman, J.G. (1970). Darwin en onze voorouders: Nederlandse reacties op de evolutieleer 1860-1875: een

terreinverkenning. Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 85.p. 269.

5

Ibid. p. 270.

6

Berkel, van, K. (1994). Een ontmantelde metafoor, over de geschiedenis van het conflict tussen geloof en wetenschap, in het bijzonder in Nederland. Gewina 17.p. 57.

(7)

6 waarin weinig ruimte was voor dogmatische extremiteit, nam juist hier de discussie over de evolutietheorie felle vormen aan.8 Men was hier óf voor- óf tegenstander van de evolutietheorie. Dit betekende overigens niet dat in Nederland alle wetenschappers voorstander waren, en alle theologen tegenstanders: de groepen waren gemêleerd. Wel gaf de felheid van het debat aan dat de wetenschap een nieuw perspectief op het geloof bood waarop vanuit de theologie een reactie moest komen. Een stroming die zich verzoenend op probeerde te stellen in het conflict was de moderne theologie, waarop ik later terug zal komen.

Ook in de literatuur vonden door de discussie tussen geloof en wetenschap veranderingen plaats. God wordt in veel werken van na 1860 flink naar achteren geschoven, of soms zelfs helemaal niet meer genoemd. Nieuwe onderwerpen als natuurlijke selectie en de bepalende invloed van erfelijkheid en milieu staken in die tijd de kop op, en vormden kenmerkende thema's van het naturalisme.9 In naturalistische literatuur gaat het vaak om personages die in wezen onvrij zijn: producten van erfelijkheid en hun milieu.10 Godsdienstige elementen die tot die tijd vrijwel altijd aanwezig waren in het verhalend proza, zoals het actief handelen van God en de vrije wil van de mens die hem in staat stelt om zelf te kiezen voor goed of slecht handelen, worden in deze nieuwe stroming achterwege gelaten of minder voorop gesteld dan voorheen.

Conrad Busken Huet

Een interessante figuur in deze omslag van geloof op basis van vertrouwen naar een levenshouding op basis van empirie was Conrad Busken Huet (1826-1886). Niet alleen was hij schrijver, ook stond hij als predikant van de Waalse kerk midden in de discussie tussen geloof en wetenschap. Hij was gedurende een periode in zijn leven een voorvechter van de moderne theologie, die onder andere een historisch-kritische benadering van Bijbelstudie inhield, waardoor de theologie een meer empirische studie werd.11 In een latere periode verloor hij echter zijn enthousiasme voor de moderne theologie, omdat het juist deze benadering was die gemaakt had dat hij aan zijn geloof ging twijfelen en het uiteindelijk los had moeten laten. Toen zijn geloof was uitgedoofd vond hij een nieuw ideaal in de literatuur, hetgeen waaraan zich hij de rest van zijn leven zou wijden. In de periode van zijn geloofsontwikkeling had Huet echter ook al verscheidene literaire en theologisch-beschouwende werken geschreven. In 1857 werden zijn Brieven over den Bijbel uitgebracht, een werk waarmee Huet het modern-theologische gedachtegoed aan het brede publiek kenbaar wilde maken.12 Ondanks deze goede bedoeling verwierf hij er eerder hoon dan lof mee. Uiteindelijk zou dit werk één van de belangrijkste redenen voor zijn ontslag worden. Op de theologische denkbeelden uit de Brieven over den Bijbel en hun revolutionaire karakter kom ik later nog terug. Daarnaast publiceerde Huet in 1854 de verhalenbundel Groen en Rijp, en in 1858 de Overdrukjes.13

8 Krop, H. (1994). Natuurwetenschap en theologie in de negentiende eeuw. De filosofische achtergrond van de

moderne theologie. Theoretische Geschiedenis 21. p. 16-17.

9

Kemperink, M.G. (1998). "Excelsior" is het devies van de natuur. Darwinisme in de Nederlandse roman (1860-1885). Nederlandse Letterkunde 3 afl.2 (mei).p. 107.

10 Anbeek, T. (1979). Kenmerken van de Nederlandse naturalistische roman. De Nieuwe Taalgids 72, aflevering

6 (november).p. 520.

11

Praamstra, O. (2007). Busken Huet: een biografie. Amsterdam: Sun.p. 82.

12 Ibid. p. 205.

(8)

7 In zijn jaren als predikant had Huet soms al sceptisch tegenover zijn eigen geloof gestaan, zo stelt Olf Praamstra, die een gedegen biografie over Huet schreef. Waar Praamstra echter weinig tot geen aandacht aan besteedt, is of deze wankele geloofshouding terug te vinden is in de literaire werken van Huet. Ook ontbreekt in de biografie een analyse van Huets theologische werken ten opzichte van zijn geloofsovertuigingen; hooguit de maatschappelijke impact ervan wordt uiteengezet. Om op deze interessante kwesties een antwoord te vinden zal ik mij in deze scriptie laten leiden door de volgende vraag:

In hoeverre getuigt Huets bellettrie van de geloofsverandering die zich in de loop van de jaren vijftig van de negentiende eeuw bij hem voltrok?

Om dit te onderzoeken zal ik eerst een uiteenzetting geven over de moderne theologie die Conrad Busken Huet voorstond. Ik zal daarbij voornamelijk ingaan op de belangrijke thema’s die maakten dat deze theologie zo revolutionair was voor die tijd. Vervolgens zal ik Huets eigen overtuigingen in het kader van die theologie uiteenzetten. Deze overtuigingen zijn overgeleverd in verscheidene preken, maar ook voor een groot deel in zijn Brieven over den Bijbel. Dit werk zal ik analyseren op basis van de gevonden kernpunten van de moderne theologie om te bezien in hoeverre Huets overtuigingen met deze theologie overeenkomen. Zodra ik meer inzicht heb verworven over Huets geloofsovertuigingen zal ik onderzoeken in hoeverre zijn bellettrie met deze overtuigingen overeenkomt. De inhoudelijke theologische punten die in de Brieven over den Bijbel aan bod komen, vormen de basis voor het onderzoeksmodel voor de analyse van de bellettrie. Het corpus dat ik voor die analyse zal gebruiken zal bestaan uit de bundels Groen en Rijp en Overdrukjes uit respectievelijk 1854 en 1858. De eerstgenoemde bundel bevat werken van Huet als student en beginnend predikant, de Overdrukjes bevatten werken uit Huets hoogtijdagen als predikant. Door close-reading met een speciale aandacht voor zaken omtrent religie en geloof hoop ik een bepaalde ontwikkeling in Huets geloof door de jaren heen te ontdekken in zijn verhalend proza. Nadat gebleken is of dit aanwijsbaar het geval is, zal ik uit mijn bevindingen een conclusie trekken.

De deelvragen die ik ter uitwerking van mijn hoofdvraag zal stellen zijn de volgende: - Wat zijn de denkbeelden die de moderne theologie van het traditionele geloofsdenken onderscheiden?

- In hoeverre onderschreef Huet al deze denkbeelden, zoals blijkt uit zijn beschouwend werk?

- In hoeverre zijn Huets theologische denkbeelden terug te lezen in zijn bellettrie?

(9)

8

Hoofdstuk 1: De moderne theologie

Meer dan enige andere eeuw heeft de negentiende eeuw aanleiding gegeven tot de visie dat de natuurwetenschap en de theologie onverzoenlijke vijanden zijn.14

Al enkele decennia voordat Charles Darwin zowel de theologische als de natuurwetenschappelijke wereld opschudde met zijn evolutietheorie, was het empirisch en realistisch denken in Nederland in opkomst. In de jaren 1830-1840 werd de empirie steeds gezaghebbender in de wetenschap. Het is van belang om daarbij nogmaals de nuancering aan te brengen dat de door velen veronderstelde tweestrijd tussen 'de' wetenschap en 'de' religie niet door tijdgenoten als zodanig werd gevoeld. Sommige theologen keerden zich tegen de natuurwetenschap, maar niet de hele kerk, zoals ook niet iedere natuurwetenschapper zich tegen het geloof verzette.15 De mythe dat wetenschap en kerk in een felle strijd verkeerden wordt tegenwoordig nog maar door weinigen als waarheid omarmd.16 Wel zagen de theologen de metafysica nog altijd als de hoogste vorm van wijsheid, maar in de natuurwetenschap kon kennis worden opgedaan die behulpzaam kon zijn bij het verenigen van de 'uiterlijke en de innerlijke wereld'. Philip Willem van Heusde, de belangrijkste vertegenwoordiger van de Schotse 'common-sense-filosofie', één van de belangrijkere filosofische stromingen in Nederland in de negentiende eeuw, stelde dat elke soort wetenschap zijn eigen methode heeft, en niet het recht heeft zich op te dringen bij andere wetenschappelijke disciplines.17 Ook de theologie had dus zijn eigen terrein met zijn eigen methodes.

Een belangrijke filosofische stroming met een andere consequentie voor de theologie was het idealisme, waarvan de aanhangers zich richtten op het gedachtegoed van Karl Christian Friedrich Krause (1781-1832). Deze geloofde in een panentheïsme, dat stelt dat het Goddelijke doordringt in elk deel van het zintuiglijk waarneembare.18 In het kort hield zijn gedachtegoed in dat mens en God in wezen één zijn. Het is niet zo dat God in de natuur kan ingrijpen, de natuur ís in God. Hiermee wees hij dus het geloof in wonderen direct af.19 Sterker nog, de idealist (of criticus) Hoekstra was van mening dat de religie juist aan kracht won door de wetenschappelijke zuivering van wonderverhalen die in beginsel ongeloofwaardig waren.20 De eenheid van God en natuur betekende, in tegenstelling tot wat Van Heusde had gepropageerd, dat de theologie juist níet langer over zijn eigen terrein en methode beschikte, maar dat de natuurwetenschap via de natuur dingen over God kon zeggen. De beide disciplines deelden daarmee in deze filosofie een wetenschappelijk speelveld, waarin de wetenschap invloed had op het geloof, en waarin de natuurwetenschappelijke onderzoeksmethode als het ware werd verheven tot (of op zijn minst werd neergezet als) een theologische onderzoeksmethode.21

14 Krop, H. (1994). p. 16. 15 Berkel, van, K. (1994). p. 61. 16 Ibid. p. 57. 17 Krop, H. (1994). p. 17.

18 Niet te verwarren met het pantheïsme, waarin het universum synoniem is aan het Goddelijke, zie Vat, D.

Geen theïst, maar wat dan wel? (2013). p. 4.

19

Rasker, A.J. (1981). De Nederlandse hervormde kerk vanaf 1795: haar geschiedenis en theologie in de negentiende en twintigste eeuw. Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok. p. 114.

(10)

9

Opzoomer

Eén van de belangrijkste aanhangers van dit 'krausianisme' was jurist-filosoof Cornelis Willem Opzoomer (1821-1892).22 Opzoomer had letteren en rechten gestudeerd in Leiden, en werd in 1846 benoemd tot buitengewoon hoogleraar Bespiegelende wijsbegeerte en letteren aan de Universiteit van Utrecht.23 In zijn oratie 'De Wijsbegeerte den mensch met zichzelven verzoenend', sprak Opzoomer over drie filosofische fasen van de mens met betrekking tot kennis over het goddelijke. De mens begint met een onschuldig geloof in het Opperwezen. De natuur is hierin de belangrijkste kennisbron. Het tweede stadium breekt aan wanneer de mens gaat nadenken over hoe hij zijn kennis precies verwerft. Hierin refereert Opzoomer aan Kant, die een kloof sloeg tussen concrete kennis en geloof, om vervolgens te stellen dat concrete kennis van God hierdoor onmogelijk is. In het derde stadium, het idealisme, weet de mens tóch een brug te slaan tussen het weten en het geloven.24

Hoewel hij geen theoloog was, zorgde Opzoomer voor opschudding van de theologische wereld door net als Krause te stellen dat de mens van nature aan God verwant is, waardoor deze zich dus ook zonder goddelijk ingrijpen in zedelijkheid en kennis kan ontwikkelen. De eenheid van het goddelijke en het menselijke was voor hem de kern. Christus zag hij als 'de ideale mens', maar diens opstanding verkondigde Opzoomer als onmogelijk.25 Het feit dat hij wonderen als onmogelijk kwalificeerde, maakte echter niet dat hij het historisch christendom niet als waardevol beschouwde.26 De manier om er meer kennis over te krijgen was echter niet het blinde geloof in wonderen, maar de methode van historisch-kritisch onderzoek, waarvoor hij enthousiast was geworden door de Duitse theoloog D.F. Strauss.27 Strauss had zowel veel bekendheid als hoon verworven met zijn boek Das leben Jesu, kritisch bearbeitet, waarin hij door historisch en tekstkritisch onderzoek de Bijbelse wonderverhalen rondom Christus als niet werkelijk gebeurd beschouwde, en pleitte voor een mythische interpretatie van deze verhalen.28

Opzoomer kreeg felle kritiek vanuit theologische hoek op zijn opvattingen. Eén van zijn voornaamste critici was Jan Hendrik Scholten, die beschouwd wordt als de eigenlijke vader van de moderne theologie in Nederland.29 Op veel zaken stond hij op één lijn met Opzoomer, maar over enkele zaken, waarover zij nog veel zouden discussiëren, werden zij het niet eens.30

Scholten

Scholten (1811-1885) begon, na in Utrecht theologie en wijsbegeerte te hebben gestudeerd, in Meerkerk als predikant. Na vier jaar werd hij, in 1840, docent aan het atheneum in

22 Krop, H. (1994). p. 17. 23 https://www.kb.nl/themas/filosofie/cornelis-willem-opzoomer/cw-opzoomer-biografie, geraadpleegd op 3 april 2017. 24 Krop, H. (1994). p. 18. 25 Rasker, A. J. (1981). p. 114. 26 Idem. 27 Krop, H. (1994). p. 18. 28

Strauss, D. F., Eliot, G., & Pfleiderer, O. (2014). The life of Jesus, critically examined. Minneapolis: Filiquarian Publishing, LLC. / Qontro. p. 43.

(11)

10 Franeker, en weer drie jaar later werd hij buitengewoon hoogleraar in Leiden. In 1845 werd hij gewoon hoogleraar. Hij gaf daar onder andere les in de natuurlijke theologie.

Scholten verwierp de zogeheten twee-naturenleer, die stelt dat Christus zowel goddelijk als menselijk was. Zelf stond hij achter het idee van Opzoomer dat deze twee zaken niet te scheiden zijn, maar dat het menselijke en het goddelijke een eenheid vormen. Ook hij zag in Jezus de perfecte mens, het ideaal van wat een mens kan zijn, maar niet een goddelijk mens. Met andere woorden: zoals Jezus was, zo kunnen wij als mensen ook worden volgens Scholten.

Scholten was tevens een fel tegenstander van het simpelweg aannemen van de waarheidswaarde van de Bijbel op basis van een inherente geloofwaardigheid van de auteurs ervan. De waarheid van de Schrift werd volgens hem getoond door de uitwerking ervan op het menselijk gemoed. Met andere woorden: de ervaring van het geloof is het bewijs dat het waar is, een inwendig getuigenis van de Heilige Geest.31

Zowel Opzoomer als Scholten wilde het christelijk geloof verzoenen met de wijsbegeerte. Opzoomer viel Scholten echter aan op het gevoelselement dat Scholten als oplossing leek te zien voor de geloofwaardigheid van het christelijk geloof.32 Opzoomer geloofde juist dat men louter door de rede tot kennis over God kan komen. Scholten ontkende dit niet, maar zag een rein hart wel als een noodzakelijkheid om het goede te begrijpen. Deze reinheid van hart was alleen mogelijk via Christus. Scholten geloofde ook in de eenheid van het goddelijke en het menselijke, maar hield tegelijkertijd vast aan het geloof in God als een zelfbewuste en persoonlijke macht.33

Waar beiden de Bijbel niet direct voor waar wilden aannemen, waren zij het erover eens dat de natuur een goede bron was om God te leren kennen. Ook in de natuurwetenschap werd het idee dat het bestaan van een goedwillende Schepper af te leiden viel uit de orde van de natuur populair. Dit idee was al bij Calvijn begonnen, maar onder de moderne theologen kreeg de natuur als kennisbron over God meer waardering.34

De ideeën van de moderne theologie (eenheid van het goddelijke en het menselijke, panentheïsme, de drang naar kritisch-historisch onderzoek in plaats van de onbetwistbare waarheid van de bijbel) stuitten in hun tijd op veel kritiek van de orthodoxe stromingen, die door deze nieuwe leer actief werden aangevallen op hun grondbeginselen. Scholten stelt bijvoorbeeld in zijn geschrift tegen de orthodoxie, 'De Leer der Hervormde Kerk, in hare grondbeginselen uit de bronnen voorgesteld', dat de Bijbel 'niet de grondslag, maar de uitdrukking van des Christens geloof' is, en derhalve een historische kenbron voor het geloof. Waarheid vindt men echter bij de Geest, en niet bij de Bijbel. De Geest beschouwt hij als de overtuiging dat het christendom dat ware godsdienst is.35 Dit was een rechtstreekse aanval op de oud-protestantse idee van sola scriptura. Daarbij komt dat een dergelijke manier van openbaring verre van bovennatuurlijk is, en wederom wordt gesteld dat de mens zelf in staat is om kennis over het goddelijke te verwerven.

Twee andere elementen waarover Scholten schrijft zijn de predestinatieleer en de zonde. Wat betreft de predestinatieleer stelt hij dat de zege van God volledig in handen is van 'Gods eeuwig voornemen om door Jezus Christus en door het geloof in Hem de

(12)

11 bestemming van het menselijk geslacht te verwezenlijken'.36 In combinatie met het idee van Christus als het ideaal van de mens houdt dit in dat Christus niet alleen diegenen verlost die Hem als verlosser aannemen, maar ook hen die zijn leer als waarheid erkennen. De zonde wordt in dit idee betrokken als een soort 'noodzakelijk kwaad'. Mensen leren door de zonde wat waarheid is, zelfstandige kennis over God komt door schade en schande. Scholten noemt de zonde 'een noodzakelijk doorgangsstadium' voor het bereik van geestelijke autonomie.37 Zonde is in deze zin dan ook niet per se schuld: God heeft het immers zelf in zijn plan verwerkt. Het is in dit geval meer het niet groeien naar onze uiteindelijke bestemming, namelijk het worden van een zedelijk wezen.

Ontwikkeling en historisch-kritisch onderzoek

Naarmate Opzoomer zich meer verdiepte in de natuurkundige methodes veranderde zijn visie op waarheidsvinding. Zijn filosofie veranderde in een filosofie gebaseerd op empirie, een ervaringswijsbegeerte die zich richtte op het vinden van wetmatigheden die zich in het waarneembare openbaren.38 Een zeer belangrijk verschil met zijn vroegere idee was dat deze waarnemingen níet tot kennis over het goddelijke konden leiden. Hij verschoof zelfs meer naar Scholten door te stellen dat God gekend kon worden door het gevoel. 'Het godsdienstig gevoel getuigt even onmiddellijk van het bestaan van God, als de zinnelijke waarneming getuigt van het bestaan van de wereld.'Wel bestreed hij nog steeds Scholtens idee van predestinatie, waarin elke oorzaak en ieder gevolg een bepaalde reden hebben.39

Ook Scholten ontwikkelde zijn ideeën. Hij kreeg steeds meer moeite om zijn modernistisch gedachtegoed met de Bijbel te verenigen. Hij vertrouwde het boek steeds minder als historisch betrouwbaar document, en pleitte voor historisch-kritisch onderzoek naar de bronteksten.

Aanvankelijk erkende hij het Johannesevangelie als historisch betrouwbaar, en geloofde hij in een Johanneïsche Jezusfiguur.40 Dat hij juist dit boek als meest betrouwbaar beschouwde mag wonderlijk genoemd worden, daar het bekend staat als het jongste van de vier Bijbelse evangeliën.41 Het is dan ook niet vreemd dat hij, toen hij meer op het historisch-kritisch begon te vertrouwen en empirisch onderzoek koos voor abstracte theorieën, het Marcusevangelie, dat bekendstaat als het oudste evangelie, verkoos tot het meest betrouwbare.

Reacties op de moderne theologie

Deze nieuwe invloed van de wetenschap op de theologie zorgde in de loop der jaren voor toenemende onrust in religieuze kringen. De drang naar kritisch-historisch onderzoek en de radicale verandering van godsbeeld die de moderne theologie voorstond had gevolgen voor verscheidene theologen in het land. Sommigen reageerden fel op Scholtens theologie. Hofstede de Groot en Chantepie de la Saussaye verweten Scholten dat zijn theologie geen ruimte liet voor openbaring, maar enkel voor de rede. Da Costa schreef dat zijn theologie 36 Rasker, A.J. (1981). p. 117. 37 Idem. 38 Ibid. p. 118. 39 Ibid. p. 119. 40 Ibid. p. 120.

41 Ehrman, B.D. (2008). The New Testament: a historical introduction to the early Christian writings. University

(13)

12 niet alleen een teken was van ongeloof, maar zelfs van immoraliteit.42 Ook waren er kerkelijke stromingen die het geloof voornamelijk op de Bijbel en kerkelijke tradities baseerden, die moeite hadden om een antwoord te geven op het moderne gedachtegoed. Vanuit deze stromingen kwam er kritiek op de moderne theologen, omdat die zich naar hun mening zowel in de kerkelijke als in de wetenschappelijke wereld probeerden te handhaven door de natuurwetenschap in hun theologie te verweven.43 Enkele voorbeelden waren de rechtzinnige protestanten, de extreem-orthodoxen en de rooms-katholieken, die allen uitgingen van een simpel principe: de schepping is Gods werk en de Bijbel is Zijn woord. Tussen die twee kan geen conflict bestaan.44

Bij de rechtzinnige protestanten was er intern echter geen consensus over hoe de Bijbel gelezen moest worden omtrent natuurwetenschappelijke zaken. Er ontstond discussie over in hoeverre het scheppingsverhaal van Genesis 1 als mythologie beschouwd moest worden, en of alles in de Bijbel letterlijk genomen moest worden. Een belangrijke figuur bij de rechtzinnige protestanten was predikant Lambert Tinholt. Tinholt stelde dat openbaringen over God in de Bijbel voor waarheid moeten worden aangenomen, maar openbaringen over de natuur die in strijd zijn met de natuurkunde niet als zodanig moet worden beschouwd. Het was aan de exegeten van de Bijbel om dit op de juiste wijze te interpreteren.45 Hoewel dit als een minimale toenadering richting de natuurwetenschap kan worden geïnterpreteerd, zag Tinholt de natuurwetenschap als onverzoenlijke vijand van de theologie. Hij was dan ook fel tegenstander van de vermenging van de beide disciplines door de moderne theologen.46

De extreem-orthodoxen stonden nog feller tegenover de wetenschap. Wetenschappelijke resultaten die in strijd waren met hun overtuigingen simpelweg afwezen als 'valsche resultaten.'47 Ook de katholieken deden een dergelijke concessie naar de wetenschap niet. De meesten geloofden dat dat onvermijdelijk tot ongeloof zou leiden.48 Voor sommige moderne theologen zou later blijken dat de katholieken het met dit standpunt bij het rechte eind hadden. Een voorbeeld was Allard Pierson, Waals predikant in Rotterdam. Hij zag in dat Scholtens theologie onvermijdelijk zou leiden tot panentheïsme, en zag in het gevoelsargument dat Opzoomer nu aandroeg onvoldoende grond om aan zijn geloof en zijn ambt vast te houden. In 1865 hield hij het dan ook voor gezien als predikant. 49 Later schreef hij dat er 'door de moderne wetenschappelijke theologie een richting was geboren, die aan de oude christelijke wereldbeschouwing tegengesteld was.'

Ook voor Conrad Busken Huet zou de moderne theologie de voornaamste beweegreden zijn om zijn ambt als Waals predikant neer te leggen.

42 Rasker, A.J. (1981). p. 120.

43 Buitenwerf- van der Molen, M.F. (2007). God van vooruitgang: de popularisering van het

modern-theologische gedachtegoed in Nederland (1857-1880). Hilversum: Verloren. p. 111.

44 Hegeman, J.G. (1970). p. 272. 45 Ibid. p. 273.

46

Buitenwerf-van der Molen, M.F. (2007). p. 110.

47

Hegeman, J.G. (1970). p. 273.

48 Ibid. p. 274-275.

(14)

13

Hoofdstuk 2: Conrad Busken Huet

Op 28 december 1826 werd Conrad Busken Huet in Den Haag geboren.50 Hij werd vernoemd naar zijn vader, Conrad Busken Huet, die de achternaam Busken te danken had aan zijn grootmoeder.51 De pasgeboren Busken Huet was de vierde in een rij van maar liefst tien kinderen, in een gezin dat de Waalse kerk als vaste kerk had. In die kerk werd Busken Huet dan ook gedoopt. De voertaal in die kerk was Frans, een taal die Huet in de rest van zijn leven uitstekend zou beheersen.52 Zijn lager onderwijs volgde hij aan de Franse school, waarna hij in maart 1838 zijn toelatingsexamen mocht doen voor de Latijnse school.53 Deze school veranderde later in het 'Gymnasium Haganum', dat overigens nog steeds bestaat.54 Op deze school werden Latijn en Grieks als belangrijkste vakken beschouwd, maar ook Engels, Duits en Frans kregen veel aandacht.55 Omdat godsdienst in het onderwijs buiten beschouwing werd gelaten volgde Huet bij een predikant van de Waalse kerk catechisatie.56

Aan het eind van zijn middelbareschooltijd moest Huet gaan nadenken over zijn toekomst. Mede omdat zijn familie structureel in armoede leefde besloot Huet theologie te gaan studeren. Voor deze studie kon hij namelijk een beurs krijgen van de Waalse kerk. Een andere reden om deze studie te kiezen was hoogstwaarschijnlijk het feit dat een groot deel van zijn familie ook in deze kerk had gepredikt.57 Hij begon zijn studententijd in Leiden toen hij zeventien jaar was.58 In deze jaren heeft Huet zich op literair gebied sterk ontwikkeld door zijn lidmaatschap van verscheidene literaire disputen. Ook maakte hij hier voor het eerst kennis met de moderne theologie, waarvan de denkbeelden nog een grote invloed op zijn loopbaan als predikant zouden krijgen.

De theoloog

Hoewel Huet voor de meeste van zijn professoren aan de universiteit weinig ontzag had, was er één docent die hem wel respect inboezemde.59 Dat was de moderne theoloog J.H. Scholten, die een theologie voorstond waarin de Bijbel historisch-kritisch moest worden onderzocht, en niet gezien moest worden als een rechtstreeks op schrift gestelde goddelijke openbaring. Theologie moest naar zijn mening een empirische wetenschap worden.60 Met deze manier van theologie bedrijven stelde Scholten zich verzoenend op ten opzichte van de moderne natuurwetenschap, die in die tijd steeds meer op de deur van de theologie begon te kloppen. Huet had grote bewondering voor Scholten, en zou zelf ook een fervent aanhanger en actief verspreider worden van diens moderne theologie.

Een andere theoloog door wie Huet zich, weliswaar na zijn tijd in Leiden, liet inspireren, was de Frans-Zwitserse theoloog en letterkundige A.R. Vinet, met wie hij in

(15)

14 aanraking kwam in 1848 toen hij in Lausanne woonde om zich te oefenen in de Franse taal.61 Dit mag bijzonder genoemd worden, aangezien de ideeën van Vinet sterk contrasteerden met de moderne theologie van Scholten. In plaats van de kritische, cultuurhistorische houding van de moderne theologie stond Vinet juist voor een onvoorwaardelijk vertrouwen in de Bijbelse waarheid. Het goddelijke kon volgens hem louter ervaren worden, en niet geweten. Met andere woorden: God kon je leren kennen met het gevoel, niet met het verstand.62 Het is mijn speculatie dat Huet zich wellicht aangetrokken heeft gevoeld tot deze theoloog omdat een geloof op basis van gevoel minder twijfels met zich meebracht dan een geloof op basis van rede. Zo kon hij buiten de invloed van het wetenschappelijk discours blijven geloven. Huet geloofde namelijk, zoals later uiteengezet zal worden, voor een groot deel op basis van wilskracht.63 De inzichten van de moderne theologie stonden hem dikwijls in de weg om in zijn geloof te volharden, en het zou kunnen dat een richting die zich meer op het gevoel baseerde hem een uitweg bood die aan zijn geloof vast te kunnen houden. Later zou hij ook stellen dat argumenten tot ongeloof leiden, en emotie tot God.64 Uiteindelijk heeft geen van beide uitgangspunten echter kunnen vermijden dat zijn geloof in 1863 volledig uitdoofde.65

Voor die tijd echter maakte Huet furore als predikant in de Waalse kerk van Haarlem; hij werd in april 1851 door zijn oom in het ambt bevestigd.66 In zijn eerste jaren publiceerde Huet enkele theologische werken, waardoor hij in kerkelijk Nederland snel een bekende naam werd.67 Hij onderscheidde zich in de wetenschappelijke theologie, en maakte de ideeën van Scholten en Reuss toegankelijk voor het hoger ontwikkelde Nederlandstalig publiek .68 Huet liet het hier echter niet bij; hij verkondigde op woensdagavonden de moderne theologie aan het grote publiek in speciale diensten die hij liet aansluiten op de zondagsdiensten. Toen hij dit enkele jaren had gedaan en de belangstelling voor zijn theologie in zijn eigen gemeente langzaam afnam, nam hij het op zich om een internationaal tijdschrift op te richten, waarin hij de 'gewone gelovige' wilde onderwijzen in de moderne theologie. Omdat dit tijdschrift helaas slecht verkocht, moest het na een jaar worden opgeheven, en moest Huet een nieuwe manier zoeken om de moderne theologie aan een breed publiek bekend te maken.69 Deze manier vond hij in het schrijven van de Brieven over den Bijbel, een populair-theologisch boek dat 1857-1858 in maandelijkse episoden verscheen.70 De episoden bestonden uit de fictieve briefwisseling tussen de in haar geloof zoekende Machteld en de met oplossingen uit de moderne theologie antwoordende Reinout.71

Al snel bleek echter dat de uitgave van de Brieven Huets positie, en die van de moderne theologie, meer kwaad dan goed deed. De Nederlandse protestant vond het Godslasterlijk om aan de waarheid en de autoriteit van de Bijbel te twijfelen. Deze twijfel 61 Praamstra, O. (2007). p. 111. 62 Ibid. p. 112. 63 Ibid. p. 134. 64 Ibid. p. 306. 65 Ibid. p. 327. 66 Ibid. p. 147. 67 Ibid. p. 173.

68 Reuss was eveneens een modern theoloog die net als zijn tijdgenoot Scholten geloofde dat de theologie zich

in een meer wetenschappelijke richting moest ontwikkelen. O. Praamstra. (2007). p. 174.

69

Praamstra, O. (2007). p. 177-178.

(16)

15 leidde tot ongeloof, en het primaire effect van Huets werk was dan ook dat veel Nederlanders de kerk verlieten.72 Zijn positie als predikant had onherstelbare schade opgelopen, en waar zijn kerkzalen vroeger goed gevuld waren, liepen zijn diensten, evenals Huet zelf, aan populariteit terug.73 Omdat hij met zijn literaire nevenactiviteiten onvoldoende inkomsten had om van te leven bleef hij bij de Waalse kerk preken, tot zijn ontslag in 1862.74 Vanaf toen verdiende hij zijn geld als werknemer van de Haarlemsche Courant, en door af en toe bijdragen te leveren aan De Gids.75 Zijn passie voor de moderne theologie was echter nog niet verloren gegaan, en daarom organiseerde hij iedere zondag bijeenkomsten waar hij de moderne theologie bleef prediken.76 In deze diensten sprak hij ook openlijk over zijn geloofstwijfels, die via Machteld in de Brieven al enigszins aan het publiek waren gecommuniceerd. Argumenten zouden tot ongeloof leiden, emoties tot God, zo predikte hij.77 Hier is weer de invloed van Vinet en diens ervaringstheologie terug te zien. Of Huet in die tijd nog werkelijk achter zijn woorden stond, is niet zeker. Hij was in zijn studententijd al een gelovige op basis van wilskracht geweest. Enerzijds wilde hij het geloof graag omarmen, maar anderzijds was het de scepticus in hem die hem altijd aan het twijfelen bracht.78 Wat wel zeker is, is dat Huet zijn geloof op den duur heeft verloren. Dit leidde tot zowel een eind aan zijn zondagsbijeenkomsten in 1864, en een veel sterkere focus op zijn literaire aangelegenheden.79

De literator

Naast theoloog was Huet literator. Het meest bekend is hij geworden als criticus, maar al in zijn jonge jaren mocht Huet zelf ook graag zowel lezen als schrijven. Zo werd hij als student al snel lid van literaire disputen als Philomathia, de Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid.80 Ook zat hij in dispuut 'Bereschit' (Het eerste woord uit de Hebreeuwse Bijbel) en dispuut Belgicis Litteris Sacrum, dat was gewijd aan de Nederlandse letterkunde.81 Al deze disputen brachten hun literaire verantwoordelijkheden met zich mee. Zo was Huet toen hij abactis van Belgicis Litteris Sacrum was tijdens een dispuutreis verantwoordelijk voor een reisverslag, dat maar liefst 240 pagina's besloeg.82 Verder schreef hij veel gedichten, en werd hij lid van de redactie van de Leidsche Studenten-Almanak.83 Deze voorliefde voor literatuur zou niet afnemen in de loop der jaren. Men zou zelfs kunnen zeggen dat de liefde voor de literatuur groeide naarmate de zekerheid in zijn geloof afnam. Dit kan in ieder geval gezegd worden over zijn actieve betrokkenheid bij de literatuur ten opzichte van die bij zijn geloof. Huet hield overigens het niet bij de Nederlandse literatuur. In zijn jeugd had hij ook al tal van Franse schrijvers gelezen, die hij zijn leven lang beter is blijven vinden dan de Nederlandse.84

(17)

16 Ver voor zijn ontslag bij de Waalse kerk in 186285 had Huet al verscheidene werken gepubliceerd, zoals verhalenbundels Groen en Rijp (1854) en Overdrukjes (1858).86 Ook de Brieven over den Bijbel waren zoals gezegd al ver voor die tijd gedrukt. Huet koesterde altijd al de wens om van zijn pen te leven, en het heeft lang geduurd voordat hij een keuze kon maken tussen theologie en literatuur.87 Een werk als de Brieven over den Bijbel sloot volledig aan bij beide passies. De belangrijkste reden voor Huet om zo lang aan de kerk verbonden te blijven als hij heeft gedaan, was het feit dat het schrijverschap hem nog onvoldoende geld opleverde om ervan te kunnen leven. Na zijn ontslag bij de Waalse Kerk had hij echter meer tijd om zich met het vak bezig te houden, en hij zou de rest van zijn leven zijn brood grotendeels verdienen met het schrijven, vertalen en bekritiseren van literatuur.

Niet alleen in Huets levensvoorziening nam de literatuur de rol van de theologie over. Ondanks het verlies van zijn geloof in God was Huet namelijk de overtuiging toegedaan dat het goed is om in íets te geloven. Hij was er dan ook niet blij mee dat mede door zijn verkondiging van de moderne theologie veel mensen hun geloof hadden verloren.88 Zelf verruilde hij zijn geloof in God voor een geloof in kunst. Hij zag ook in kunst een soort religie, waarin hij, in zijn rol als criticus, de heilzame werking van die kunst moest bevorderen.89 Waar Huet jarenlang de geestelijk leider van zijn gemeente was geweest, zag hij zichzelf als criticus als 'geestelijk leider van de maatschappij', met een opvoedende rol.90 Ondanks dit nieuwe ideaal dat hij in de literatuur had gevonden was Huet niet altijd even gelukkig met het verlies van zijn oude geloof, dat hij op den duur als niet meer dan een psychologisch verschijnsel bestempelde. De christelijke religie had hem jarenlang troost geboden, en inspiratie om de wereld beter te maken. Dit weemoedig gevoel ging zelfs zo ver dat Huet soms wenste dat hij nooit met de moderne theologie in aanraking was gekomen, omdat het juist deze moderne benadering was geweest die hem zijn geloof had ontnomen.91

Hoewel over zijn latere jaren nog zeer veel interessants te vertellen is, zoals over zijn huwelijk met Anne, zijn zoon Gideon en zijn tijd in Java en Parijs, waar hij in mei 1886 overleed, zijn deze zaken voor dit onderzoek niet relevant, en worden ze derhalve buiten beschouwing gelaten.

85

Praamstra, O. (2007). p. 289.

86

http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=busk001, geraadpleegd op 3 april 2017.

(18)

17

Hoofdstuk 3: Huets theologie

Voordat Conrad Busken Huet afscheid had genomen van zijn geloof, was hij, zoals gezegd, een fervent verdediger van de moderne theologie. Zijn theologische carrière zou voornamelijk in het teken staan van het verspreiden van deze nieuwe manier van theologie bedrijven. Aanvankelijk deed hij dit nog alleen in zijn eigen gemeente, maar na enkele jaren zette hij zijn modern-theologische overdenkingen op papier in de vorm van het populair-theologische boek Brieven over den Bijbel.

Brieven over den Bijbel

De Brieven over den Bijbel is Huets meest belangrijke en bekende theologische werk geweest.92 De Brieven verschenen in 1857-1858 in maandelijkse afleveringen van ongeveer 36 pagina's.93 Het uitbrengen van dit werk zou Huets leven voorgoed veranderen. Het zou hem zijn populariteit als predikant, zijn baan en uiteindelijk zelfs zijn geloof kosten.

De verschijning van de Brieven over den Bijbel maakte een storm van kritiek los in Nederland. De orthodoxie zag in Huet een werktuig van de antichrist die als doel de vernietiging van het christendom had, voornamelijk omdat hij de Bijbel zijn absolute gezag ontnam.94 Zelf moet Huet verbaasd geweest zijn over de felle kritiek waarmee hij naar aanleiding van de Brieven werd geconfronteerd. In de jaren waarin hij de moderne theologie aan zijn gemeente had verkondigd tijdens speciale diensten op de woensdagavond, waren zijn toehoorders gefascineerd geweest door dit nieuwe gedachtegoed.95 In de voorrede voor de eerste druk, die na het uitkomen van de laatste aflevering verscheen,96 komt Huet dan ook terug op het feit dat hetgeen hij bespreekt al eens eerder door hem in de openbaarheid is gebracht.

Er wordt in deze Brieven over den Bijbel naauwlijks een enkel punt aangetroffen […] dat niet voor en na, eerst bij de zondagsche godsdienstoefening, later in eene opzettelijk daartoe bestemde weekbeurt, door mij ter sprake is gebracht.97

Daarbij was Huet zich zeer bewust van het feit dat de theologie met antwoorden moest komen ten opzichte van de aan invloed winnende empirische wetenschap. De moderne theologie was volgens Huet een passend antwoord,98 en de door hem gepresenteerde theologische methode beschouwde hij als één die goed binnen zijn tijdgeest paste.99 Sterker nog, hij gaf in dezelfde voorrede aan dat zijn werk beschouwd dient te worden als een populair overzicht van de Bijbelse kritiek van de afgelopen vijftig jaar.100 De ideeën die hij presenteerde waren dus niet nieuw. Waar Scholten en Opzoomer zich echter voornamelijk op de wetenschappelijke kringen oriënteerden, richtte Huet zich met zijn Brieven op 92 Praamstra, O. p. 208. 93 Ibid. p. 205-206. 94 Ibid. p. 207. 95 Ibid. p. 177.

96 Huet, C.B. (1863). Brieven over den Bijbel. Tweede, herziene druk. Haarlem. A.C. Kruseman.

p. V.

97

Ibid. p. IX.

98

Praamstra, O. p. 205.

(19)

18 'gewone’ gelovigen. Hij had de Brieven over den Bijbel bedoeld ter verdediging van de geschiedkundige methode voor Bijbelstudie. In zijn voorrede bij de eerste druk geeft hij aan dat mensen die zijn methode zijn toegedaan dikwijls beschuldigd worden van twijfelzucht en ongeloof.101 Hij vindt echter dat een denkende christen de bijbel pas gezag mag toekennen als deze geschiedkundig verklaard kan worden.102

In de Brieven over den Bijbel maakt Huet veel ideeën van de moderne theologie voor een lekenpubliek beschikbaar middels twee personages die in een briefwisseling discussiëren over moeilijke thema's binnen het christelijk geloof. De eerste brief wordt verstuurd door Machteld, een vrouw die van alles wat haar vroeger is geleerd over het christelijk geloof niet meer goed weet wat wel en wat niet te geloven. De wanhoop nabij schrijft ze deze brief aan Reinout, een gemeentelid bij wie ze reden heeft een scherp uitgedachte geloofsovertuiging te veronderstellen.

Menige wenk van u, meer dan een u ontvallen woord, hebben mij bewezen dat gij hebt nagedacht en door nadenken tot eene overtuiging zijt gekomen.103

Nadat ze de redenen voor haar brief heeft uiteengezet, onderwerpt ze hem aan verscheidene kritische vragen over de manier waarop God tot de mens kan spreken. Reinout, die in feite Huets spreekbuis is om de moderne theologie mee te verkondigen, antwoordt Machteld dat hij de laatste tijd inderdaad meer interesse heeft gekregen voor de Bijbel en zijn godsdienst. Om deze reden is Reinout veel theologische boeken gaan lezen, en hij is van harte bereid om Machteld deelgenoot te maken van zijn ontdekkingen. Hij gaat in het vervolg van zijn brief dan ook uitvoerig in op haar vragen rondom Gods spreken tot de mens, en schenkt Machteld de vrijheid om nieuwe vraagstukken desgewenst bij hem neer te leggen. Hij besluit met de verzekering aan Machteld dat geloofstwijfel beter is dan het klakkeloos aannemen van exegetische kunstgrepen die zijn gedaan door theologen om Bijbelse tegenstrijdigheden op te lossen, en dat een mens niet alles hoeft te weten om een goed gelovige te zijn. De volledige waarheid kan en hoeft een mens niet kennen, een kinderlijk geloof zal volgens Reinout voldoende zijn om te rechtvaardigen voor God en het eigen geweten.104

Machteld gaat van harte in op Reinouts aanbod door steeds weer nieuwe vraagstukken bij hem neer te leggen, waardoor er een lange briefwisseling ontstaat waarin Machteld uiteenlopende lastige theologische thema's de revue laat passeren waarover Huet via Reinout dan het licht van de moderne theologie laat schijnen. In zijn antwoorden op vraagstukken over onder andere Bijbelse wonderen, het verschil tussen Gods gedragingen in het Oude Testament ten opzichte van die in het Nieuwe Testament en de verschillen tussen de evangeliën, komen duidelijk elementen terug die overeenkomen met de theologische opvattingen van Scholten. Voorbeelden hiervan zijn het uitgangspunt van de Bijbel als geschiedkundig boek dat kritisch onderzocht mag worden, een kritische houding ten opzichte van wonderverhalen en de overtuiging dat God zich openbaart via de natuur. Reinout heeft een groot vertrouwen in zijn methode, en vertrouwt erop dat deze veel van Machtelds moeilijkheden kan wegnemen.105

(20)

19

Theologische kadering

Bij de laatste aflevering van de Brieven over den Bijbel verscheen een voorrede, waarin Huet voor zijn lezers heeft geprobeerd uiteen te zetten in welk licht zijn werk gelezen dient te worden.106 Huet neemt het in deze voorrede op voor de zienswijze van Reinout, die een geschiedkundige verklaring van de Bijbel propageert. Hij brengt hierbij naar voren dat mensen met deze zienswijze dikwijls worden beschuldigd van twijfelzucht en ongeloof, maar dat het juist deze benadering is die het geloof kracht bijzet.107 Huet neemt daarbij de stelling in dat het van belang is om de Bijbel historisch te verklaren voordat deze een leidraad kan zijn voor de denkende christen:

Zoo zou het vanzelf blijken, dacht mij, dat er geene andere keus is als deze: of de bijbel moet ophouden regel te zijn van het geloof der denkende christenen; of hij moet, als gewrocht van geschiedkundig verklaard worden.108

Het geloof moet volgens Huet geen kwestie zijn van sleur of gewoonte, maar één van overtuiging. Als er in dat geloof dus elementen voorkomen die de overtuiging in de weg staan, dan is het aan de denkende christen om niet zich niet te verstoppen voor dergelijke moeilijke kwesties, maar om zich in die kwesties moeten verdiepen. Hij moet dus niet alles wat hij in de Bijbel leest zonder enige vorm van studie of overweging aannemen, volgens Huet is 'Nauwgezetheid in het belijden van zijn geloof de eerste pligt van den christen.'109 De Brieven zijn bedoeld als een antwoord op enkele van die ingewikkelde geloofskwesties. Dit antwoord is gevonden door de Bijbel in een meer cultuurhistorisch perspectief te plaatsen. Ondanks de kritiek die Huet op deze stellingname kreeg en het feit dat velen door deze geloofsvisie het christendom achter zich lieten, heeft hij later, toen in 1863 een tweede druk verscheen, in de voorrede van deze heruitgave, geconstateerd dat er ook mensen zijn geweest die juist door de moderne theologie een geestelijke ontwikkeling hebben doorgemaakt. Hoewel Huet een jaar later afstand zou doen van zijn eigen geloof, hoopte hij in die tijd wel dat de herdruk bij meerdere mensen tot een geestelijke ontwikkeling zou leiden:

Zou het mijnerzijds eene onbetamelijke eerzucht zijn, indien ik het aantal dergenen die door het lezen van deze Brieven toenamen in geestelijke ontwikkeling, gaarne met nog eenige nieuwe proselieten vermeerderd zag?110

Huets mannelijke hoofdfiguur, Reinout, schrijft in zijn eerste brief aan Machteld dat hij haar bewondert om haar verlangen om haar verstand en haar gevoel op één lijn te brengen. Hij erkent dat de volmaakte liefde alleen kan bestaan wanneer deze is verzoend met het denken.111 In dat licht ontspint zich de correspondentie; Machteld legt Reinout haar theologische dilemma's voor, en Reinout antwoordt haar met theologische denkbeelden die gebaseerd zijn op ratio en bijbelonderzoek. Zijn methode vereist een fundamenteel andere manier van uitleg van veel Bijbelteksten dan Machteld gewend zal zijn, omdat Reinout over

(21)

20 enkele grondbeginselen een ander inzicht heeft dan vroegere godgeleerden.112 Eén van de belangrijkste beginselen in de correspondentie is, is de grondgedachte dat het goed is om moeilijke thema's te lijf te gaan, maar dat het uiteindelijk gaat om de hartsgesteldheid van de gelovige:

Erkent gij gaarne dat de gedachte aan Jezus, dat zijn geest, zijn woord, zijn leven in u, dien lust wakker houdt en die kracht bij u wekt? Zoo ja, dan hebt gij niets verloren als hetgeen gij zonder schade missen kunt.113

Denkbeelden over God en de natuur

Het idee dat God zich openbaart in de natuur, en dat de natuurwetenschap daardoor een directe rol krijgt op het speelveld van de theologie, zoals uiteengezet in het eerste hoofdstuk, komt al snel naar voren in Huets Brieven. Al in de eerste brief van Reinout aan Machteld, waarin hij ingaat op haar vraag hoe het mogelijk is dat God spreekt tot mensen, noemt hij meerdere malen dat de natuur voor God een belangrijk openbaringsmiddel is. Reinout schrijft dat het dikwijls dromen en visioenen zijn waarin Godsgezanten hogere wijsheden ingegeven krijgen, soms ook door de directe stem van God, maar dat Hij zich ook vaak van de natuur bedient om Zijn boodschap aan de mens over te brengen:

Zeldzamer wordt de zigtbare natuur voorgesteld als draagster van het woord Gods. Maar toch niet zoo zeldzaam, of de physieke wereld behoort, zoowel als de zedelijke en maatschappelijke, onder de openbaringsmiddelen te worden medegeteld.114 In een latere brief komt Huet terug op de natuur als openbaringsmedium. Hij noemt in die brief veel voorbeelden van natuurverschijnselen waaraan door de Bijbel en door Jezus een profetische betekenis wordt gegeven, zoals de regenboog of het graan dat moet sterven om te kunnen ontkiemen. Deze voorbeelden zijn voor Huet een bewijs dat God met de mens communiceert via de natuur.

Ik vraag u: worden Gods voorzienigheid en getrouwheid, wordt de onsterfelijkheid onzer ziel hier niet voorgesteld als de vervulling van even zoovele beloften, ons van Gods wege door de natuur gedaan?115

Hoewel Reinout aangeeft dat God zich laat herkennen in de natuur, is het wel aan de mens om de natuur juist te interpreteren. Hij gebruikt Elia als voorbeeld, die op de berg Horeb de meest onstuimige natuurverschijnselen aanschouwt, maar God vervolgens herkent in een zachte stilte die het noodweer opvolgt. Zo kon de profeet 'in het openbaringsboek der natuur' lezen dat God in beginsel goed is.116 Huet gaat in de persoon van Reinout zelfs nog een stuk verder in zijn waardering voor de natuur als openbaringsmiddel. Als hij schrijft over Jezus, stelt hij dat over Hem niet in dromen en visioenen wordt gesproken. De hemelse stemmen die in de verhalen van Jezus voorkomen (bijvoorbeeld als hij wordt gedoopt in de

(22)

21 Jordaan), doet hij af als het gevolg van geestverrukking. De natuur schrijft hij echter een zeer belangrijke rol toe als het gaat om openbaring aan Jezus van Zijn hemelse Vader:

Vooral, en hierop wilde ik komen, vooral de physieke wereld is hem eene bron van goddelijke wetenschap. De vogelen des hemels, de lelies des velds [...]: deze zijn het waarin de Vader zich aan den Zoon openbaart; deze zijn de dingen die de Vader hem 'toont', met belofte hem 'nog grooter werken te zullen toonen dan deze'.117

Ook Paulus schrijft de natuur volgens Reinout een belangrijke rol toe, wanneer hij schrijft dat kennis over God ook bij de heidenen openbaar is. Zij kunnen God volgens Paulus immers kennen in dat wat geschapen is. Dat is voor hem een reden om het 'rijk der natuur' ook tot de 'kring der openbaringsmiddelen' te rekenen.118

Het feit dat Huet Bijbelse prominenten als Jezus, Elia en Paulus als voorbeelden van de goddelijke openbaring via de natuur is veelzeggend voor de rol die de natuur in zijn theologie heeft. Op basis van zijn voorbeelden neemt Reinout dan ook meerdere malen de stelling in dat er een sterk verband is tussen God en de natuur. Nog voordat hij Paulus citeert, schrijft hij al dat de zichtbare natuur 'draagster is van het woord Gods,119 maar ook in een latere brieven schrijft hij over de beloften van God die ons door de zichtbare natuur worden gedaan.120 Dat de natuur volgens Huet een belangrijk openbaringsmiddel van God is, mag op basis van de vele citaten in de Brieven over de natuur geconcludeerd worden.

Denkbeelden over geloofstwijfel

Huet geeft in zijn voorrede dus al aan dat zijn moderne benadering dikwijls op verwijten van twijfelzucht en ongeloof stuitte. Zelf geloofde Huet precies het tegenovergestelde: geloofstwijfel is niet erg. Het is beter om op lastige theologische vraagstukken in te gaan dan om ze te ontwijken. Reinout is als Huets spreekbuis uiteraard dezelfde mening toegedaan als hij aan Machteld schrijft dat mensen die met een volkomen zekerheid over hun geloof spreken, missen een onderzoekende geest. Dit gebrek wordt volgens hem al op catechisatie geïnduceerd, waar twijfel over de waarheidswaarde van de Bijbel scherp wordt veroordeeld, en waar moeilijke tegenstrijdigheden weg worden gekunsteld op onwetenschappelijke wijze. Ene gewone eigenschap van die soort van geloof waarmede gij verklaart niet langer te kunnen instemmen, is dat men alles meent te weten en eene volkomen zekerheid meent te bezitten omtrent hetgeen de Schriften leeren. Deze inbeelding is een natuurlijk gevolg van het gebrek aan onderzoekingsgeest, en in dat gebrek wordt men opgekweekt en gestijfd door het godsdienstig onderrigt op katechisatie.121 In deze passage veroordeelt Reinout de gelovige die alles maar in een blinde zekerheid aanneemt zonder zelf iets te onderzoeken. Hij vervolgt dit standpunt met enkele voorbeelden die uitwijzen dat er altijd tegenstrijdigheden en onzekerheden te vinden zullen zijn die noodzakelijkerwijs tot twijfel leiden. Tegelijkertijd erkent Reinout wel dat die

(23)

22 onzekerheid de gelovige een onaangenaam gevoel oplevert.122 Huet was ook niet de mening toegedaan dat het bij die twijfel moet ophouden. Een kritische houding ten opzichte van het geloof verdedigde hij, maar een oproep tot ongeloof deed hij zeker niet. Het geloof zat hem echter meer in de ervaring ervan dan in haar bewijsbaarheid. De gehele waarheid kennen is voor mensen onmogelijk. Het feit dat de orthodoxen dit wel beweerden te kunnen veroordeelde hij. Reinout schrijft er in het slot van zijn eerste brief als volgt over aan Machteld:

Gij hebt niet noodig alle waarheid te kennen; de waarheid in haar ganschen omvangkunt gij niet kennen; en alleen de zelfverblinding van het erfgeloof, door onkunde en ligtzinnigheid gerugsteund, is in staat zich te verbeelden dat zij haar kent.123

Aan dit citaat is duidelijk te zien dat Huet aan de empirische Godservaring uiteindelijk meer theologische waarde toeschrijft dan aan het verwerven van kennis over God. In plaats van te pretenderen de volledige waarheid te moeten kennen, roept Reinout op tot een oprechte, persoonlijke zoektocht naar die waarheid onder leiding van de Heilige Geest, in plaats van een blind vertrouwen op de Bijbel die op talloze manieren kan worden geïnterpreteerd. Het denken dat tot onderzoek leidt is dus goed, maar het hart moet op de Geest blijven vertrouwen. Een vast geloof in de Geest die haar tot waarheid leidt, zal Machteld volgens Reinout rechtvaardigen voor zowel haar eigen geweten als voor God.124 De uitspraak dat een dergelijk geloof een mens zal rechtvaardigen voor God zal men in die tijd in orthodoxe kringen juist sterk betwijfeld hebben.

Denkbeelden over Bijbelkritiek

Uit veel passages in de Brieven over den Bijbel blijkt duidelijk dat Huet een kritische, filologische blik had ten opzichte van Bijbelteksten, in die zin dat hij ze graag in hun historische context plaatste, en latere veranderingen en toevoegingen aan het licht probeerde te brengen. De Bijbel verloor hiermee zijn absolute gezag, daar deze niet langer als het Woord van God werd beschouwd, maar als een geschiedkundig werk dat in de loop der eeuwen aan verandering onderhevig moet zijn geweest. Veel voorbeelden van Huets kritische houding in dit opzicht zijn te vinden in de tweede briefwisseling tussen Machteld en Reinout. Machteld legt Reinout voor dat er in de Bijbel zeer veel vreemde verhalen voorkomen die maken dat ze niet altijd kan geloven dat deze werkelijk zo gebeurd zijn, en dat het zonder meer aannemen van de onaantastbare waarheid van Gods woord haar onvoldoende bevredigen kan.

Het is waar, wij zijn door het lezen van den Bijbel zoo gemeenzaam geworden met deze verhalen, dat wij bijna niet meer bespeuren hoe vreemd zij zijn.125

Machteld geeft in het vervolg aan dat haar geloof niet oprecht zou zijn als ze deze verhalen bij zichzelf als waarheid zou opdringen, omdat ze de woorden niet met haar hart zou

122

Huet, C.B. Brieven over den Bijbel. p. 28.

123

Ibid. p. 29.

(24)

23 geloven. Die hartsgesteldheid, waarvan het belang al eerder in dit hoofdstuk is genoemd, betrekt Reinout ook in zijn antwoord aan Machteld, als hij de slotzang van Bilderdijks gedicht 'De Hoop' citeert, waarin hij leest dat wie de Godspraak in het hart draagt het uiteindelijk bij het juiste eind heeft voor God.126 Hij vervolgt de brief met de erkenning van het feit dat er in de Bijbel veel ongeloofwaardige zaken staan. Veel mensen zeggen deze zaken te geloven, zonder dat ze lijken te beseffen hoe vreemd de verhalen die ze claimen te geloven eigenlijk zijn. Reinout maakt vervolgens duidelijk een verschil tussen 'geloven' en 'alles geloven wat in de Bijbel staat'.

Het laatste onderstelt een zich onderwerpen van ons verstand aan zaken die tegen dit verstand indruischen; het eerste beteekent eene rigting van ons leven, die insluit dat wij de onzienlijke dingen liefhebben en daarnaar jagen.127

Op de vraag of alles wat in de Bijbel staat werkelijk is gebeurd antwoordt Reinout ontkennend. Als ons geloof deugdelijk en edel wil zijn, zo zegt hij, moet het niet van de gelovige eisen om zijn eigen oordeel zonder meer opzij te schuiven.128 Hij gelooft dus niet in de geschiedkundige betrouwbaarheid van alle Bijbelverhalen, en vervolgt zijn stelling met een nieuwe, namelijk dat het beeld van een heilige, liefdevolle God onverenigbaar is met de eeuwige verdoemenis die eventueel het gevolg zou zijn van het niet aannemen van de feitelijke juistheid van alle vreemde verhalen in de Bijbel.

Tegelijkertijd wil Huet niet beweren dat de Bijbel onwaarheid verkondigt. Hij legt uit dat het feit dat iets niet daadwerkelijk is gebeurd, niet per definitie hoeft te betekenen dat het niet waar is.129 We kunnen immers van de verhalen leren en ons erdoor laten troosten. Ook zegt Huet niet dat alle verhalen per definitie onwaar zijn.130 Dit ondersteunt hij door de verschillende Bijbelboeken in klassen te verdelen. Zo geeft hij aan dat sommige boeken geschreven zijn op basis van een soms eeuwenlange mondelinge traditie, waardoor ze aan verandering onderhevig geweest moeten zijn, en dat sommige passages overduidelijk invoegselen uit later tijden zijn. Voor het laatstgenoemde gebruikt hij het voorbeeld van Bileams ezelin die met Bileam in gesprek gaat. Wanneer men deze passage weghaalt, loopt het verhaal goed door, wat voor Reinout het bewijs is dat dit verhaal is ingelast.131 Dergelijke redeneringen zijn typerend voor tekstkritisch Bijbelonderzoek.132

Een ander voorbeeld van de belangrijke rol die de tekstkritiek speelt in de theologie van Reinout is terug te vinden in zijn brief aan Machteld over de vervulling van het Oude Testament in het Nieuwe Testament. Machteld wijst hem op het feit dat in het Nieuwe Testament soms foutief wordt verwezen naar het Oude, en Reinout beaamt dit met enkele voorbeelden. Zo noemt hij onder meer enkele curiositeiten rondom het evangelie van Mattheüs133 en brieven van Paulus en Petrus.134 Die laatste twee claimen in hun brieven dat het Oude Testament heeft voorspeld dat Jezus uit de dood zal opstaan. Nader onderzoek door Reinout wijst uit dat deze verwijzingen zo goed als ongegrond zijn.

(25)

24 Een laatste voorbeeld vindt men in de zesde briefwisseling, die gaat over de samenstelling van de evangelische geschiedenis. Een groot deel van deze brief wordt beslagen door het in twijfel trekken van wonderverhalen met een historisch-kritische blik. De waarde van deze verhalen trekt Huet echter niet in twijfel. De kritische houding die Reinout aanneemt komt onder andere naar voren als hij spreekt over het gemeenschappelijke bronmateriaal van drie van de vier evangelisten. Op basis van die bron gaat Reinout ervanuit dat de spijziging van de vijfduizend niet herhaald is met vierduizend man, maar dat de tweede spijziging waarvan Mattheüs en Marcus getuigen precies hetzelfde feit is geweest als de eerste.135 Ook neemt hij de stelling in dat het Johannes-evangelie het oudste evangelie is (wat hedendaagse Bijbelwetenschappers overigens niet met Huet eens zijn), en speculeert hij over de ware identiteit van de drie andere evangelisten.136 Deze brief is een mooi voorbeeld van de historisch-kritische exegese die zo goed past bij de moderne theologie, en is kenmerkend voor de manier waarop Huet theologie bedreef.137

Denkbeelden over Bijbelse wonderverhalen

Het past in de in het eerste hoofdstuk beschreven idealistische traditie om Bijbelse wonderverhalen af te wijzen als niet werkelijk gebeurd. Huet besteedt in enkele van zijn brieven veel aandacht aan deze wonderverhalen. Sommige hiervan, zoals het zojuist beschreven verhaal over de ezelin van Bileam of de spijziging van de vierduizend die alleen bij Marcus en Mattheüs voorkomt, bestempelt hij als invoegselen. Andere wonderverhalen ziet hij als volksoverleveringen die zich aan een Bijbelfiguur hebben vastgehecht.138 Van weer andere wonderverhalen wordt de ware betekenis volgens hem pas duidelijk wanneer ze 'natuurlijk' worden uitgelegd. Voorbeelden hiervan zijn de duivelsbezweringen door Jezus en zijn discipelen, die Reinout verklaart door te stellen dat het in deze verhalen ging om mensen met een ziek brein, op wie de geest van Jezus een zedelijk overwicht had.

Een ander voorbeeld is de spijziging van de vijfduizend, die volgens Reinout net zo goed het gevolg geweest kan zijn van Jezus' mededeelzaamheid, die de rijken in de groep ertoe heeft bewogen om een deel van hun overvloed met de armeren te delen.139 Een bewijs hiervoor levert Reinout in een latere brief: kort na de spijziging komen de joden naar Jezus om hem te vragen om een teken. Als de spijziging werkelijk was gegaan zoals beschreven is in de Bijbel, dan vindt Reinout dit een wonderlijk verzoek. Als er echter geen sprake was van een wonder, dan is het verzoek van de joden niet onredelijk.140

Een laatste klasse van wonderverhalen zijn de verhalen die de verklaring van bepaalde maatschappelijke feiten als bedoeling hadden. Reinout gebruikt hier onder andere het scheppingsverhaal van Genesis als voorbeeld, stellend dat het feit dat mensen hun dagen in 'weken' verdelen, met één vaste rustdag, later is verklaard met dit verhaal.141 Ook

135 Huet, C.B. Brieven over den Bijbel. p. 143. 136

Ibid. p. 145-146.

137 Er zijn nog vele andere onderwerpen die in de correspondentie tussen Reinout en Machteld ter sprake

komen, zoals vraagstukken over de wreedheden van God in het Oude Testament en de grote verschillen tussen het evangelie van Johannes en de andere drie. Hoewel ook deze delen van de correspondentie getuigen van een grote voorliefde voor tekstkritiek en zeer boeiende theologische inzichten bieden, zijn Huets ideeën van de moderne theologie mijns inziens voldoende aan het licht gebracht met het bovenstaande.

138

Huet, C.B. Brieven over den Bijbel. p. 52.

139

Ibid. p. 53-54.

(26)

25 noemt hij de tijd die Jezus in de woestijn met de duivel spendeert meer een schets van Jezus' zielenstrijd dan een geschiedkundig feit.

Voor veel van de wonderverhalen in de Bijbel heeft Huet dus een verklaring. In een latere brief komt hij hierop terug door iets toe te voegen over zijn geloof in wonderen in het algemeen. De vele voorbeelden die hij geeft, zo zegt hij, zeggen niet per definitie dat wonderen niet bestaan. Sterker nog, hij geeft aan dat de wonderen die hij niet heeft genoemd wel degelijk een geschiedkundig karakter hebben zijn. Op verhalen die dit karakter volgens hem niet hebben zal hij vanzelf terugkomen.

Wil men hieruit iets afleiden aangaande mijne meening omtrent die verhalen die ik met stilzwijgen voorbijgegaan ben, het moge dit zijn: dat deze berigten mijns inziens genoemd karakter niet vertoonen en derhalve als echt-geschiedkundig moeten aangemerkt worden. Op sommigen, gelijk gij teregt vermoedt, kom ik later vanzelf terug.142

Toch volgt direct na deze nuancering weer een aantal voorbeelden van verhalen die natuurwetenschappelijk verklaard kunnen worden. Reinout geeft echter aan dat deze verklaring dikwijls mooier is dan het wonder zelf, wat een opvatting is die rechtstreeks met het idealisme uit het eerste hoofdstuk verbonden kan worden. Ook geeft hij aan dat de waarheid van een wonder van ondergeschikt belang is ten opzichte van de boodschap ervan. Kortom, hij sluit het bestaan van wonderen niet uit, maar ziet minstens zo veel betekenis in de natuurlijke verklaring ervan als in de bovennatuurlijke.

Daarbij stelt hij zich ook de vraag in hoeverre de bovennatuurlijke wonderen aan Jezus’ heerlijkheid bijdragen. Hij vergelijkt de broodvermenigvuldiging met het moment dat Jezus de voeten van zijn leerlingen wast, en neemt daarbij de stelling in dat Jezus veel groter en lovenswaardiger is in de context van de tweede gebeurtenis dan in die van de eerstgenoemde.

Wanneer ik hem daar van den grond zie oprijzen nadat hij als een slaaf de voeten der twaalven, want Judas was er bij tegenwoordig, gewasschen heeft; wanneer ik hem onmiddellijk daarop hoor zeggen: ‘Gij noemt mij Heer en Meester, en gij zegt wel, want ik ben het’, vind ik hem oneindig grooter dan wanneer brood en visch zich onder zijne aanraking vermenigvuldigen.143

De broodvermenigvuldiging plaatst Jezus volgens Huet niet hoger dan de tovenaars die in Exodus voorkomen. De voetwassing is echter 'een daad van een Koning der koningen en een Heer der heeren.'

Zo blijkt dat de waarheidswaarde van de wonderverhalen voor Huet van ondergeschikt belang is ten opzichte van hun betekenis. Huet schrijft de natuurlijke verklaring van de verhalen een waardevolle rol van betekenis toe, maar sluit zoals gezegd het bestaan van wonderen daarmee niet uit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door onze drukke agenda’s, de strakke planning en de door technologische hulpmiddelen gesuggereerde oneindige supersnelheid – de real time- ervaring, die geen ruimte meer laat voor

om het maar heel simpel te zeggen, om de vraag hoe (meer) geschikte organen beschikbaar kunnen komen om in de steeds grater wordende behoefte te voorzien. Onder

5.2 Opvattingen en opvoedgedrag van ouders ten aanzien van cannabis 59 Hoeveel ouders denken dat cannabisgebruik onder de 16 jaar schadelijk is.. 59 Hoeveel ouders stellen regels

De Nota van toelichting bij het ontwerp voor het Tijdelijk besluit coronatoegangsbewijzen beroepsonderwijs en hoger onderwijs spitst zich toe op de Grondwet en verdragen die tot

De kogelgewrich- ten (bijv. heupgewricht, schoudergewricht) maken het mogelijk om veelzijdige bewegingen uit te voeren, de scharniergewrichten (bijv. elleboog- en

Een basisgegeven in deze eeuw dat steeds zichtbaarder wordt, is dat je alleen maar kan nadenken over technologie als je ook nadenkt over de inrichting van onze samenleving: Ben

‘Het is je eigen probleem en je moet het zelf oplossen.’ Brengt een patiënt zijn ziekte toch ter sprake, dan schrikt hij soms van de ontsteltenis van zijn toehoorders: ‘Is het

Op basis van de antwoorden kunnen we niet alleen de vraag beantwoorden welke eigenschappen goede lokaal bestuurders in het algemeen bezitten, maar ook de vraag welke