• No results found

‘DE ONGRIJPBARE’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘DE ONGRIJPBARE’"

Copied!
109
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘DE ONGRIJPBARE’

De vele gedaantes van de persoon Arthur Rimbaud (1854-1891) en

het kortstondige literaire leven van deze dichter

Arthur Rimbaud. De Carjat foto

Bron: http://www.tnr.com/articles/books?page=2 / 27-12-2012 / 01.13

MA geschiedenis scriptie (versie II) Student: K.A. van der Velde

S1500988

(2)

VOORWOORD

Een bekentenis. Ik ben geen taalkundige en beheers het Frans maar matig. Meer dan een geïnteresseerde leek ben ik ook niet, als het op het lezen van poëzie aankomt. En toch heb ik ervoor gekozen om mijn academische leven bijna een jaar lang aan de wereld van Arthur Rimbaud (1854-1891) te verbinden. Hoe is deze kwantumsprong tot stand gekomen? En, belangrijker, wat hoop ik hiermee te bereiken?

Ik kwam twee jaar geleden voor het eerst met mijn hoofdpersoon in aanraking, toen mijn huis – en bandgenoot de biografie No one here gets out alive (1980) in mijn handen drukte. Niet Rimbaud staat hierin centraal, maar James Douglas Morrison (1943-1971), leadzanger van the Doors. Ik las dat Morrison een zwerver was in Californië; op het dak van een vriend sliep, of soms bij één van zijn (vele) veroveringen, en dat hij nauwelijks persoonlijke bezittingen had, op een dun boekje na. Een boekje dat hij altijd in zijn binnenzak bij zich droeg.1 De titel? Illuminations (1874), de laatste ‘symfonie’ van de jonge Franse dichter Arthur Rimbaud.

Korte tijd later, vatte ik het plan op om mijn masterscriptie over Bob Dylan (1941) te schrijven. Ik doorspitte zijn volledige repertoire, bekeek documentaires, las biografieën, zocht interviews op YouTube… Ik sliep, at en dronk Dylan. En ook na deze onderdompeling, ook na deze muzikale zoektocht, kwam ik steeds boven met dezelfde naam: Arthur Rimbaud. In Martin Scorsese’s (1942) documentaire No direction home (2005) horen we Dylan zelfs zeggen dat Rimbaud dé beslissende invloed is geweest in zijn leven. Rimbaud gaf hem inspiratie, richting, een plan.2

Ik kon er niet langer omheen, ik moest terug naar de bron. Naar de gebeurtenissen in Charleville en Parijs, Londen en Harar. Naar de ongrijpbare woorden uit Illuminations en het duistere proza van Une saison en enfer (1873). Naar de meesterproef ‘Le bateau ivre’ (1871) en het intelligente ‘Mémoire’ (1872). Ik moest en zou diep graven in deze Arthur Rimbaud, zijn werk doorspitten en hem (uiteindelijk) ‘vangen’/ begrijpen. De chute in dit sonnet: zover kwam ik niet. Sterker nog, ik kwam nergens. Wat was dit nu voor persoon/ dichter? Je grote meesterwerk schrijven en dan vluchten naar Afrika om daar koffie – en (later) wapenhandelaar te worden? Victor Hugo (1802-1885) tot je grote voorbeeld bombarderen,

(3)

terwijl je dezelfde Hugo minder dan een jaar later als een oud vod van je afwerpt, omdat hij een ‘stijfkop’ is? Zelfs messteken aan je geliefde Paul Verlaine (1844-1896) toebrengen bij wijze van spel, terwijl de laatstgenoemde je hand met een kogel doorboort, en dan bij elkaar blijven? En dan heb ik het nog niet eens over de poëzie… Stilistisch van briljant naar banaal, van glashelder naar volledig chaotisch…

Over schrijver/ alcoholist Charles Bukowski (1920-1994) las ik de volgende woorden: ‘[…] messy, ramshackle, rambling, structurally chaotic, held together, it seems, by bits of Sellotape and string.’3

Prachtig. En misschien ook in dit geval een behulpzame beschrijving. Maar, dan hebben we een probleem. Hoe kunnen we iemand die ‘messy, ramshackle, rambling…’ is doorgronden? Kunnen we dat überhaupt wel? Metaforen als ‘menselijke Rorschachtest’ en ‘Barbapapa van de 19e eeuw’ komen in mijn op… Maar, of we daar nu zoveel mee opschieten… We moeten in ieder geval eerst af van de vaste kaders die onze hoofdpersoon postuum met zich meezeult. Geen scheef geplakte etiketten, geen verroeste ankers meer. Zoals Harry Mulisch (1927-2010) zijn hoofdpersoon laat zeggen in De ontdekking van de hemel (1992):

‘Toch,’ zei Quinten, ‘zou je ook best een beeld van God zelf kunnen maken als hij niet bestaat.’ […] ‘Nou, dan neem je een blok marmer en je hakt er net zo lang aan tot er niks van over is.’4

Rimbaud de symbolist, de surrealist, de mysticus, de Communard, de socialist, de schurk, de etter, de geperverteerde, de profeet en de katholiek… Allen gaan zij het niet redden. Ik schrijf deze scriptie vanuit een nieuw kader: Rimbaud ‘de ongrijpbare’. Om deze tour de force nog enigszins binnen de perken te houden, beperk ik mij tot de schrijver/ dichter Rimbaud. Toch is het nadrukkelijk geen letterkundige studie, hoewel ik regelmatig zijn gedichten en brieven zal laten spreken. Ook is het geen biografie. Zo’n levensbeschrijving is toch vaak een manier om de hoofdpersoon voor de tweede keer te begraven, en dan wil ik absoluut voorkomen. U merkt dat ik hier al in de problemen kom…

Mijn hoofdvraag is uiteindelijk een historische, waardoor bijvoorbeeld de volgende vragen aan de orde zullen komen: Rimbaud wordt vaak gelieerd aan de Parijse Commune

(4)
(5)

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING 6

H1 De moeder, de school en de kerk 12 H2 De benepen bourgeoisie 24 H3 De Frans-Pruisische Oorlog 32 H4 De Parijse Commune 41 H5 De Franse Romantiek 54 H6 Le Parnasse Contemporain 62 H7 De methode Rimbaud 70 H8 De ‘dood’ van de dichter 80

EPILOOG 84

CONCLUSIE 99

(6)

INLEIDING

‘Het is mogelijk dat de mens innerlijk verandert. Dat de man die vandaag leeft, dat die niet meer kan onderschrijven wat diezelfde man gisteren heeft gedaan. Mensen uit één stuk, bestaan in mijn romans niet.’ (W.F. Hermans (1921-1995) in VPRO Boeken aan het woord 1962)5

Parijs, 2 maart 1872

Enkele ambtenaren, één of twee boekhouders, een professor en een fotograaf verzamelen zich in het achterzaaltje van Café Procope. Ver dragende stemmen en weidse gebaren vullen de ruimte. De meeste mannen zijn rond de dertig jaar oud, een enkeling misschien veertig of zelfs vijftig. Overdag keurige radertjes binnen het staatsapparaat, veranderen zij ’s nachts en in het weekend in een kleurrijk dichtersgezelschap. Samen noemen zij zich ‘les Vilains Bonshommes’ (‘de nare mannen’).6

Zodra de lange tafel niet langer doorzakt onder het gewicht van absint, wijn, kaas en brood, kunnen de voordrachten beginnen. Auguste Creissels (z.d.) schuift zijn papieren ineen, staat op en schraapt zijn keel. Al na één zin klinkt er luid applaus en gefluit. Geërgerd maar vastberaden vervolgt Creissels zijn voordracht. ‘Merde’, klinkt het nu van achter uit de zaal. En nogmaals: ‘Merde!’ Alle blikken vestigen zich nu op het uiteinde van de tafel. Daar zit de boosdoener: de zeventienjarige Arthur Rimbaud. Fotograaf Étienne Carjat (1828-1906) is de eerste die reageert. Dreigend loopt hij op de zelfvoldane tiener af. ‘Kleine pad!’, roept Carjat woedend uit, en probeert hem de zaak uit te tillen.7 Rimbaud slaat de fotograaf echter van zich af, en weet een degenstok te bemachtigen.8 Carjat deinst achteruit… Tevergeefs. Wild met de degenstok om zich heen zwaaiend weet de ‘kleine pad’ de fotograaf (licht) te verwonden.

5http://www.youtube.com/watch?v=TYmvh48G4ko / 29-10-2012 / 13.51

6 De naam ‘Vilains Bonshommes’ heeft het gezelschap indirect te danken aan (toneel)schrijver/ dichter François

Coppée (1842-1908). Naar aanleiding van zijn toneelstuk Le passant (1869), wordt hij door recensent Victor Cochinat (1819-1886) in het satirische blad Le nain jaune uitgemaakt voor ‘nare man’, een typering die al snel door Coppée en de zijnen wordt opgepakt als geuzennaam. Het gezelschap blijft bestaan tot 1872.

7 G. Luijters, De rotstreken van Arthur Rimbaud (Amsterdam 2004) 63.

8 Mogelijk die van mededichter en geliefde Paul Verlaine. Zie A. Rimbaud, Gedichten (Amsterdam 1988) 12.

(7)

Hoe het verhaal eindigt? De inmiddels breed grijnzende Rimbaud wordt uit het café gezet en voor eeuwig verbannen uit het gezelschap. Niet heel gek. Maar, hoe kijken de ‘Vilains Bonshommes’ zelf terug op het incident? Het slachtoffer bijvoorbeeld? Carjat verbrandt uit woede alle foto’s die hij van de jonge dichter heeft gemaakt. Op één na dan.9

Albert Mérat (1840-1909), een andere ‘nare man’, laat zich zelfs uit protest weg schilderen uit het doek Un

coin de table (1872).10 Hij is nu een vaas bloemen. Ook mooi. Léon Valade (1841-1883) tenslotte, verwoordt het als volgt:

‘Arthur Rimbaud [was] als Satan tussen de doctoren.’11

Duidelijk. En? Wat vindt ‘Satan’ er zelf van? Die raakt hier toch in één degenzwaai zijn lidmaatschap kwijt, en daarmee vrienden die hij (voor zijn dichterlijke carrière) niet kan missen. Zoals Théodore de Banville (1823-1891), de glimlachende oom onder de ‘nare mannen’. Banville houdt wel van jong bloed en schrijft regelmatig recensies in literaire tijdschriften. Oftewel, ben je een jonge dichter die gepubliceerd wil worden? Dan moet je bij hem zijn. Arthur Rimbaud weet dit, en handelt er naar.

Op 24 mei 1870 stuurt hij een brief met daarin (onder meer) het gedicht ‘Credo in unam’ (‘Geloof in één’) aan deze Banville.12

De trukendoos gaat open: Rimbaud vleit de ‘Geachte meester’, prijst hem de hemel in, liegt over zijn leeftijd en zweert ‘[…] de Muze voor altijd te zullen aanbidden’.13

In het postscriptum schrijft hij het volgende:

‘Ik ben niet bekend; wat maakt het uit? Alle dichters zijn broeders. Deze verzen zijn vervuld van geloof, liefde, hoop: dat is alles. Geachte meester, help me: Verhef me een beetje: ik ben jong: reik me uw hand…’14

9 Zie de titelpagina van deze scriptie.

10 Dit schilderij van Henri Fantin-Latour (1836-1904) is een weergave van een willekeurig ‘Vilains Bonhommes’

diner, waarop onder meer Léon Valade (1841-1883), Ernest d’Hervilly (1839-1911), Rimbaud en Verlaine afgebeeld staan. Mérat wenst zich na 2 maart 1872 niet langer te associëren met de laatstgenoemde twee. Zie voor de afbeelding zelf http://www.henri-fantin-latour.org/Corner-of-the-Table.html / 05-11-2012 / 21.16

11

E. White, Rimbaud. The double life of a rebel (New York 2008) 75.

12 Rimbaud verandert de titel van het gedicht later in ‘Soleil et chair’. Zie A. Rimbaud, Brieven 1870-1875

(Amsterdam 2002) 31-33. Vertaling en inleiding: P. Claes.

(8)

Werkt de smeekbede? Voorlopig niet. De kritische Banville schuift ‘Credo in unam’ met een soepele armbeweging van tafel. Talloze literatuurcritici zullen zich later wel serieus over het werk buigen, maar daarvoor moet Arthur Rimbaud eerst sterven. Dat terzijde. Het gaat om de mentale draai van onze hoofdpersoon: in 1870 wil de jonge dichter niets liever dan erbij

horen, en nog geen twee jaar later vindt het ‘Merde’/ degenstok incident plaats. En, weer niet

veel later, spreekt hij als volgt over zijn collega’s uit het ‘nare mannen’ gezelschap:

‘[…] een vuilnisbelt van tweederangs dichters, op te delen in onschuldigen, schooljongens, dode mannen en imbecielen, journalisten en Bohemiens.’15

Met andere woorden, nadat hij eventjes ‘nare man’ is geweest, wil hij iets/ iemand anders worden. Mijn punt: Arthur Rimbaud wil altijd iets/ iemand anders worden. Hij weigert simpelweg een vaste identiteit aan te nemen. Zoals zijn (latere) geestverwant Bob Dylan het verwoordt:

‘An artist has to be very careful never really to arrive at someplace where he thinks he’s really at somewhere. You always have to realize that you’re constantly in the state of becoming. You know…and as long as you can stay in that realm, you’re sort of all right.’16

Keer op keer laat Rimbaud zien dat ‘individu’ ten onrechte ‘het ondeelbare’ betekent. Er is geen politieke stroming waarvoor hij sympathie blijft houden en geen artistieke beweging die hem blijft boeien. Datzelfde geldt voor vrienden, geliefden en carrières. Hij schampt ze, maar blijft nergens plakken.

En toch wordt Arthur Rimbaud – om socioloog/ schrijver Erving Goffman (1922-1982) te parafraseren – ‘ingekaderd en vastgezet’.17 Wat bedoelt Goffman hier precies mee? Kaders beantwoorden de vraag ‘wat gebeurt hier?’; ze vertellen ons hoe we de situaties waarin we ons bevinden moeten definiëren. Ze geven ons een manier om onze ervaringen te organiseren. Zonder kaders, is de ons omringende (sociale) wereld een chaotische overstroming van feiten.18 Om een voorbeeld te noemen: als iemand je een knipoog geeft kan dit een sociaal (en misschien zelfs seksueel) geladen actie zijn. Een zenuwtrekje/ een vuiltje uit het oog werken kan er hetzelfde uitzien, maar dient (sociaal gezien) anders geïnterpreteerd

15 G. Robb, Rimbaud. A biography (Londen 2000) 87. 16 M. Scorsese, No direction home (2005).

(9)

te worden.19 De feiten spreken dus niet voor zich. Maar, hoe komen we er dan achter welk kader het juiste is? Is het een zenuwtrekje of een knipoog? Ten eerste kunnen we ons afvragen in welke context (plaats, tijdstip en situatie) het beschrevene plaatsvindt. Daarnaast spelen vooronderstellingen een grote rol. Weten we van de persoon in kwestie dat hij/ zij vaak flirt in het openbaar? Verwachten we dat er met ons geflirt wordt, aan de hand van vroegere ervaringen? Misschien willen we gewoon graag geloven dat er met ons geflirt wordt. Misschien ook het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld in het geval van een gewaardeerde vriend(in) die ineens avances maakt. Dan ‘moet het wel een vliegje in zijn/ haar oog zijn’. Een kader is snel gebouwd. Maar is het ook stevig genoeg om overeind te blijven?

Goffman vervolgt: het is zaak het (soms wankele) kader vast te zetten. Met ‘ankers’ dus.20 Zoals? Hij noemt er vijf, waarvan ik de drie meest relevante zal aanhalen:

[1] ‘Tussen haakjes zetten’: geeft aan waar een kader begint en eindigt (een schoolbel die gaat brengt een waterscheiding aan tussen ‘les hebben’ en ‘vrij zijn’).

[2] ‘Gebrek aan verband’: gerelateerd aan het verzamelen van bewijs in een politieonderzoek. Een belangrijk onderdeel van een dergelijk onderzoek is het negeren van (in ieder geval op het oog) onbelangrijke informatie.

[3] ‘Vooronderstellingen over ons allen’: het creëren van één persoon die alle rollen omvat die we in het dagelijkse leven spelen.21 Als ik bijvoorbeeld vergeet mijn moeder te bellen op haar verjaardag, dan zal ze het toeschrijven aan verstrooidheid. Vergeet mijn zusje hetzelfde, dan gaat ze zich zorgen maken.

Om bij Rimbaud te blijven: in zijn postume carrière als historisch/ literair onderwerp, is hij (onder meer) binnen de volgende kaders neergezet: symbolist, surrealist, revolutionaire student, socialist, pionier voor homoseksuelen, Beat dichter, rockschrijver, geïnspireerde drugsgebruiker en natuurlijk etter. Nu ben ik het met ‘socialist’ zeker niet eens. De rest kan ik

19 P. Manning, 119. De auteur citeert hier filosoof Gilbert Ryle (1900-1976).

20 In de woorden van Goffman zelf: ‘How do we maintain trust in the sincerity or reality of everyday frames?

[…] trust in frames is maintained through the use of various procedures that anchor frame activity. This anchor ensures that the frame’s purported meaning and its actual meaning remain identical. The fact that we almost always experience day-to-day life as a predictable and routine cycle of events is testimony to the heaviness of these anchors.’ Zie Ibidem, 127.

21 Vrij vertaald naar Goffman. In het Engels krijgen de ankers van Goffman de volgende titels mee: [1]

(10)

mij (tot op zekere hoogte) in vinden. Etter, om een niet zo willekeurig voorbeeld te noemen. Eén grote ‘maar’: om iets zinnigs over Arthur Rimbaud te zeggen, heb je een karrenvracht aan kaders en ankers nodig. Om bijvoorbeeld Rimbaud de ‘symbolist’ overeind te houden, moet je al buitengewoon veel informatie terzijde schuiven. Te beginnen met alle jaren waarin hij geen dichterlijke ambities toont (anker 1). Ten tweede moet je een groot deel van zijn gedichten negeren (anker 2). Ten slotte ligt onder dit ‘terzijde schuiven’ een derde anker verborgen: het idee dat de dichter Rimbaud de belangrijkste Rimbaud is.

Conclusie? In het geval van Arthur Rimbaud verduisteren de meeste kaders en ankers meer dan zij verhelderen. De essentie vangen van dit stoutste jongetje van de klas, lijkt ongeveer even haalbaar als mist aan de wand vastspijkeren. Zo zei taalkundige/ essayist René Etiemble (1909-2002) eens in een telefoongesprek met collega Wallace Fowlie (1908-1998), dat hij Rimbaud ‘[heeft] herlezen, en ik ben erop uitgekomen dat ik geen enkele zin die hij ooit op papier heeft gezet begrijp’.22

Aldus de grootste Rimbaud-kenner van dat moment. Mijn uitgangspunt is dan ook het volgende: de rode draad in het leven van Arthur Rimbaud is zijn systematische weigering om (voor de buitenwereld) een vaste identiteit aan te nemen. An sich al een interessant – want contra-intuïtief – gegeven: de meeste mensen zijn juist op zoek naar een vaste identiteit, op zoek naar routine, ritme en een ‘individu’ om aan de wereld te presenteren. De vraag die zich nu aan mij opdringt laat zich samenvatten in één woord: ‘waarom’? In de vorm van een probleemstelling: waarom weigert Arthur Rimbaud tijdens zijn dichterlijke carrière een vaste identiteit aan te nemen? U ziet, hier gaat het al mis. Ook ik kies voor de ‘dichter’ Rimbaud en zet daarmee hier al een beperkend kader neer. Het is een keuze waarvan het fundament ligt in ruimtegebrek en informatiegebrek. De zee van bronnen droogt na het einde van zijn literaire carrière snel op.

Terug naar de kern. Eerst moet ik aantonen dat deze weigering zo categorisch is als ik hierboven beweer. Niet in de lucht fietsen, maar bouwen aan de ‘ongrijpbare’ Rimbaud. Van masker naar masker, van persona naar persona. Niet door een puur biografische uiteenzetting, maar door scherp te stellen op een aantal momenten uit zijn leven, een aantal brieven en een aantal gedichten. Uiteraard geldt dit scherpstellen ook voor de historische context. Onze hoofdpersoon speelt in zijn brieven en gedichten regelmatig in op de actualiteit, reageert op het uitbreken van de oorlog in 1870, kiest wel/ niet de kant van de revolutionairen in 1871,

(11)

spuwt vuur richting de keizer… Conclusie: zonder context komen we nergens. Een chronologisch opgebouwde scriptie is het gevolg.

In hoofdstuk [1] staat zijn jeugd centraal. Hierin zien we dat hij zich eerst vastklampt aan kerk, school en moeder, om er vervolgens even bruusk afstand van te nemen. Hoofdstuk [2] draait meer om de samenleving als geheel, en vooral om de ergernis die Arthur voelt met betrekking tot de hem omringende, in comfort weggezakte bourgeoisie. In deze periode (circa 1870) ontstaat ook het onstuitbare vluchtgedrag van onze hoofdpersoon. In hoofdstukken [3] en [4] slaan we onze vleugels pas echt uit. Rimbaud komt via de Frans-Pruisische Oorlog (1870-1871) en de daaropvolgende Parijse Commune (1871) in aanraking met de ‘boze buitenwereld’. Vaak wordt hij naar aanleiding van zijn gedragingen in – en teksten uit deze tijd neergezet als ‘revolutionair’, ‘socialist’ en/ of ‘Communard’. In hoeverre klopt dit?

Na hoofdstuk [4] bevinden we ons pas echt ‘in medias res’. Rimbaud stort zich op het dichten, en komt in aanraking met de Franse Romantiek (hoofdstuk [5]) en Le Parnasse

Contemporain (hoofdstuk 6]). Ook hier – vooral in het geval van de Romantici – doorloopt

(12)

H1 DE MOEDER, DE SCHOOL EN DE KERK I

Niemand heeft Vitalie Cuif (1825-1907) ooit zien glimlachen. Ze leidt een neerslachtig leven, deze boerendochter, vervuld van koppige toewijding aan haar geloof. Een geloof waarin de meer naargeestige regels uit de Bijbel een sleutelrol spelen. Ruzies worden thuis beslecht met Genesis 3:19, waarin God aan Adam en Eva de volgende woorden toevertrouwt:

‘Zweten zul je voor je brood, totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen: stof ben je, tot stof keer je terug.’23

De God van de Cuifs is een strenge, bijna Jansenistische God. Een God die hard werk eist zonder enige hoop te geven op een (eeuwige) beloning.24 Weinig reden tot glimlachen.

Opgroeiend te midden van een strenge, geldbeluste vader (‘Oude Cuif’) en twee lakse, werkschuwe broers, lijkt Vitalie een uitweg te vinden. En wel in de persoon van de knappe legerkapitein Frédéric Rimbaud (1814-1878). De betrokken partijen (lees: Frédéric en Vitalie’s vader) zijn het snel eens. Een officier heeft status, waardoor ‘Oude Cuif’ de verloving wel ziet zitten. Pure winst voor het imago van zijn boerenbedrijf.25 Ook de kapitein heeft veel te winnen bij deze ‘transactie’: er ligt een royale bruidsschat op hem te wachten. Bovendien, hoe lang houdt haar vader het nog vol? Mocht het chagrijn komen te overlijden, dan kan Frédéric rustig een paar extra sokken tot geldbuidel promoveren.26 Hoe dan ook, Vitalie grijpt de buitenkans meteen. Het stel trouwt op 8 februari 1853.

Ze gaan wonen in het slaperige stadje Charleville, dat is neergelegd aan de uitlopers van de donkere Ardennese bossen en wordt omarmd door de Maas. Op 20 oktober 1854 wordt hier onze hoofdpersoon geboren: Jean Nicolas Arthur Rimbaud, de tweede van in totaal vijf

23 J.R. Radersma ed., De nieuwe Bijbel (Haarlem 2004) 21.

24 Het Jansenisme is een naar Cornelius Jansenius (1585-1638) vernoemde beweging binnen de katholieke kerk.

Jansenius was vanaf 1630 hoogleraar in de exegese te Leuven en werd in 1635 benoemd tot bisschop van Ieper. In zijn traktaat over het werk van kerkvader Augustinus (354-430), dat postuum (in 1640) verscheen, kwam hij tot de volgende conclusies: [1] de menselijke natuur is slecht [2] of de gelovige zielenheil krijgt, ligt volledig in de handen van God. Je kunt je zielenheil dus niet afdwingen door bijvoorbeeld goede werken te doen. Zie voor meer informatie W. Doyle, Jansenism: catholic resistance to authority from the Reformation to the French

Revolution (New York 2000) 1.

(13)

kinderen.27 Een vruchtbaar huwelijk dus. Of ze ook gelukkig getrouwd zijn? Verre van. Waar hij gul is, is zij zuinig. Waar zij star en streng is, is hij vrijdenkend.28 Een anekdote: manlief is op expeditie in Noord-Afrika en houdt vanuit het legerkamp alle gebeurtenissen bij.29 Met enige regelmaat krijgt Vitalie een pak papier thuisgestuurd, met daarin teksten over de plaatselijke bevolking, hun gebruiken, hun cultuur… Maar ook over krijgshandelingen, over Afrikanen die de aanval openen, gezeten op met teer ingesmeerde kamelen.30 Het doet de nuchtere boerendochter weinig. Ze leest de brieven wel, maar ziet slechts één positieve kant aan de correspondentie van haar man: de papieren hebben de ideale grootte om groenten in te verpakken.31 Een hopeloos huwelijk.

Er is nog enig uitstel van executie, omdat de kapitein vaak weg is (en een affaire heeft), maar in 1860 verlaat de kapitein zijn ‘geliefde’ Vitalie definitief. In de armen van zijn minnares en het leger zal hij zijn leven vervolgen zonder zich verder met de opvoeding van Arthur en de andere kinderen te bemoeien. De achtergelaten boerendochter is buiten zichzelf van woede: Frédéric doorbreekt met zijn vaarwel een heilige verbintenis. Een akkoord met God zelfs, aangegaan in Zijn Huis voor Zijn priemende ogen. En nu? Nu hebben de buurtgenoten ook nog eens sympathie voor hem!? Daar zit ze dan. Met vier kinderen in een te groot huis. Kinderen waarvoor ze (in haar ogen) haar relatie heeft opgeofferd. Madame Rimbaud ziet maar één oplossing: dan moeten zij ook maar zorgen dat ze deze ‘schuld’ aflossen.32

II

Hoe precies? Dat verschilt per geslacht. Dochters Vitalie (1858-1875) en Isabelle (1860-1922) moeten vooral zorgen dat ze een fatsoenlijke, godvrezende en (eventueel) rijke man aan de haak slaan. Een lastige – maar niet onmogelijke opgave, mits de twee zich in het publieke leven vroom en kuis opstellen. En iedere week keurig naar de kerk gaan uiteraard. Voor de

27 Het derde kind – en eerste dochter – uit dit huwelijk, genaamd Victorine Pauline Vitalie (1857), sterft een paar

maanden na de geboorte. Vier gezonde kinderen blijven er uiteindelijk over.

28http://roadside6.tripod.com/bio.htm / 15-11-2012 / 21.30

29 De correspondentie is helaas nooit gepubliceerd. Ideeën over de inhoud van zijn brieven hebben we daardoor

alleen uit de twee hand. We weten wel dat hij een Koranvertaling schreef, een compendium maakte van legendarische militaire toespraken en een lange lijst met Arabische grappen samenstelde. Zie E. White, 12.

(14)

zoons liggen de zaken iets anders: zij moeten vooral zelf carrière maken. Maar – en het is een grote maar – niet iedere carrière volstaat. Een boerenbedrijf opzetten? Prima. Het priesterschap betreden? Ook goed. Veel verder strekt de fantasie van moeder Vitalie echter niet.

Terug naar de zoons. Zijn zij klaar te stomen voor een glansrijke loopbaan in de agrarische of theologische sector? Laat ik beginnen met de oudste zoon, de naar zijn vader vernoemde Frédéric Rimbaud (1853-1911). Kort gezegd: een teleurstelling. De broer van Arthur is dermate traag van begrip, dat hij zelfs in de tweede klas blijft zitten.33 ‘Weduwe Rimbaud’ – zoals zij zichzelf na de scheiding noemt – heeft het al lang gezien: meer dan een loopbaan als soldaat zit er niet in.34 Oftewel, dat wordt niks. Wat een contrast met de jongere Arthur! Een voorbeeldig kind! Een hard werkende, intelligente model leerling. Alle docenten lopen met hem weg, en ook moeder Vitalie heeft vanaf nu alle aandacht voor haar ‘trofee’.35

‘Aandacht’ wil in dit geval zeggen: een lijst van verboden. Hij mag bijvoorbeeld niet buiten spelen met ‘die schooiers/ paupers van hiernaast’.36

Natuurlijk glipt Arthur zo nu en dan naar buiten om dit tóch te doen – het is immers verboden – waarna de ‘weduwe’ haar ‘beschadigde’ gezin prompt verhuist naar een nettere buurt. En verder? Hij mag zijn broer niet meer helpen met zijn huiswerk. Allemaal tijdverspilling. Ten slotte geeft ze Arthur ook opdrachten. Om een voorbeeld te noemen, dwingt ze hem lange Latijnse verzen uit zijn hoofd te leren. Deze moet hij voor het avondeten foutloos opzeggen. Lukt dit niet? Dan moet hij zonder eten naar bed.

En onze hoofdpersoon accepteert dit allemaal? Ja. Althans… Hij draagt zijn lot. Voor nu. Later verwoordt hij zijn gevoelens en houding tijdens deze periode (onder meer) in het gedicht ‘Les Poètes de Sept Ans’ (‘De Zevenjarige Dichters’), waarschijnlijk geschreven in mei 1871:

‘En deze Moeder sloeg het boek met schoolwerk toe / Maar zag in haar tevredenheid en trots niet hoe / Die blauwe ogen en die hoofdknobbels verhulden / Wat voor een tegenzin zijn kinderziel vervulde / Hij zweette heel de dag gehoorzaamheid uit, leek / Heel slim; uit nare

33

G. Luijters, De rotstreken 19.

34 Frédéric gaat inderdaad in dienst, waardoor Arthur hiervan gevrijwaard blijft. De oudste broer vindt later werk

op het land, maar eindigt als trambestuurder en zal uiteindelijk op zijn 60e sterven.

(15)

tics, bepaalde trekjes bleek / Toch dat schijnheiligheid zijn leven kwam verzuren. […] Zo was het goed/ Ze kreeg zijn blauwe blik—die loog!’37

Schijnheilig en vervuld met tegenzin, maar nog wel gehoorzaam. Dat laatste zal snel veranderen.

III

Het moet ergens in 1869 zijn geweest – de precieze datum heb ik niet kunnen achterhalen. Ergens in dat jaar begint de eerste werkdag van Georges Izambard (1848-1931). De 21-jarige wordt met open armen ontvangen door de schooldirecteur en wordt al snel richting een klaslokaal gedirigeerd. Zo kan Izambard meteen kennis maken met het paradepaardje van de school, de inmiddels vijftienjarige Arthur Rimbaud. Het klikt meteen. De docent heeft zijn sterpupil gevonden, en Arthur heeft eindelijk een sterke mannelijke invloed in zijn leven. ‘Surrogaatvader’ is iets te sterk uitgedrukt, maar veel scheelt het niet. Izambard verleent hem toegang tot zijn boekencollectie, speelt tijdschriften door en stimuleert (op academisch gebied) de zelfontplooiing van de jongen.

Dit alles tot grote onvrede van zijn biologische moeder. Zeker wanneer ze Les

Misérables (1862) ontdekt onder het kussen van haar zoon.38 Hoe komt deze ‘vuiligheid’ van Victor Hugo op het bed van haar ‘trofee’ terecht?39

Het boek staat op de katholieke index van verboden boeken en is dus ongeschikt! Zeker voor leden van haar huishouden. Onmiddellijk roept ze haar jongste zoon bij zich, om hem een draai om zijn oren te geven.40 Ook Izambard krijgt er ‘van langs’. Ten eerste in een brief (z.d.):

‘Wat ik niet goed kan keuren, is het lezen van het boek dat u hem onlangs heeft geleend […] Ik wordt hier gedwongen te geloven, dat Arthur het boek zonder uw medeweten te pakken heeft gekregen. Het is hoe dan ook gevaarlijk om hem zulke teksten te laten lezen.’41

De docent trekt zich er niets van aan, en controversiële/ gevaarlijke boeken blijven hun weg vinden naar de slaapkamer van Arthur. Het tweede incident volgt korte tijd later, wanneer de wegen van de ‘weduwe’ en de leraar elkaar toevallig kruisen. Haar venijnige uitroep:

37

A. Rimbaud, Gedichten 101-5. ‘Schoolwerk’ kan hier ook worden vertaald als ‘plichtwerk’.

38 V. Hugo, Les misérables (Parijs 1862).

39http://roadside6.tripod.com/bio.htm / 15-11-2012 / 21.30 40 E. White, 13.

(16)

‘Je stimuleert de opstandigheid in hem!’42

Ze zal het hem altijd blijven nadragen.

En? Heeft ze reden om bang te zijn? Zeker. Voor de tussenkomst van Izambard is Arthur een diepreligieus kind. Een kind dat zelfs irritatie opwekt bij zijn klasgenoten, door met Bijbelteksten te smijten en te spreken over zijn constante ‘schuldgevoel ten opzichte van God’.43

Volgens zijn godsdienstleraar heeft hij ‘een brandend geloof, van een gedreven vroomheid, tot het martelaarschap aan toe als het nodig was geweest’.44 Dat klinkt ietwat melodramatisch, maar lijkt gegrond. Neem bijvoorbeeld de volgende anekdote: de mis is net voorbij en de priester in kwestie verlaat de kerk. Een aantal leerlingen uit de hogere klassen blijft achter, en begint zich te vermaken door medeleerlingen met wijwater nat te gooien. Ook sparen ze zichzelf niet. Arthur ziet de besprenkeling even aan, maar wordt dan zo boos dat hij met rondzwaaiende vuisten op het groepje inloopt en erop los begint te slaan. Een carrière binnen de kerk dan maar? Het lijkt een reële optie, gezien de jongeman te tenger lijkt voor het zware werk op het land. Maar over zijn carrière pad later meer. Ik maak in het bovenstaande stukje namelijk niet voor niets royaal gebruik van de term ‘lijkt’.

IV

De vraag is dus: wat verandert er precies? Wat is die frisse wind, die ik hierboven (zeer subjectief) aanstip? In één woord: literatuur. De jonge Arthur verslindt alles. Op de index, niet op de index… Het maakt niet uit. Van Charles Dickens (1812-1870) tot Gustave Flaubert (1821-1880), van Voltaire (1694-1778) tot Paul Verlaine. Het is zelfs zo dat de boekenwinkel waar het restant van de familie Rimbaud woont, binnen één/ twee jaar geen geheimen meer kent voor onze hoofdpersoon.

We mogen het belang van deze ‘ontdekking’ niet onderschatten. Izambard heeft hem de sleutel gegeven tot vele werelden. Werelden waarin de ‘zonde’ niet wordt bestraft met een verhuizing naar de hel. Werelden waarin zich verre, mysterieuze eilanden bevinden en vreemde volken. Werelden waarin alles mogelijk lijkt… Er verandert iets, achter de blauwe ogen van onze hoofdpersoon. Die ‘opstandigheid’, waar zijn moeder zo bang voor is, begint zijn gezicht te tonen. In de woorden van (zijn leraar Latijn) ‘père Bos’:

42 E. White, 25.

(17)

‘Hij heeft ogen en een glimlach die me niet bevallen. Het zal slecht met hem aflopen. Er ontkiemt niets gewoons in dat hoofd, hij wordt een genie van het goed of een genie van het kwaad.’45

Het begint klein. Arthur begint zijn moeder in gezelschap ‘la Bouche d’Ombre’ (‘Schaduwmond’) te noemen.46

Een dubbele belediging. Het is niet alleen een scheldnaam, maar een scheldnaam uit het dichterlijke werk van ‘staatsvijand’ Victor Hugo.47

Daarnaast start onze hoofdpersoon correspondenties met zijn (weinige) vrienden waarin zijn moeder er niet genadig van afkomt. Op 28 april 1871 stuurt hij een brief aan Paul Demeny (1844-1918). Hierin beschrijft hij haar als volgt:

‘[…] een moeder die al even onbuigzaam is als 73 ambtenarijen met loden petten op…’48

Puberaal gedrag? Misschien. En dat is ook iets wat de ‘weduwe’ – tot op zekere hoogte – kan accepteren. Wat ze echter niet kan accepteren, zijn de nieuwe ambities van haar jongste zoon. Hij wil dichter worden. Wat een verschrikking! Ze is het helemaal met karikaturist André Gill (1840-1885) eens: ‘De literatuur is een smerig bestaan, iets verheven boven prostitutie, maar veel minder lucratief.’49

Dat haar zoon ‘vuiligheid’ leest, is al erg genoeg. Dat hij nu ook ‘vuiligheid’ wil maken… Dat gaat haar veel te ver.

V

Niet dat Arthur zich hier iets van aantrekt. Sterker nog, als ‘la Bouche d’Ombre’ hem niet zijn gang laat gaan, dan gaat hij toch gewoon weg? Hij verveelt zich te pletter in het saaie Charleville, met zijn grijze woonwijken en gesloten luiken (behalve op markdagen). Met zijn sombere kerken, waar ‘schraal gespuis en vet gebroed’ tezamen is in een ‘dom bedelaarsgeloof […] knielend in [hun] zwarte klucht vol walgelijk vertoon’, zoals de jonge dichter in ‘Les Pauvres à l’église’ (‘De Armen in de kerk’) (10 juni 1871) beschrijft.50

Laten

45 G. Luijters, 20-1.

46 Ook in de brief aan Demeny van 17 april 1871 noemt hij haar zo. Zie voor de volledige brief A. Rimbaud,

Brieven 43.

47 Om precies te zijn is het afkomstig uit het gedicht ‘Ce que dit la bouche d’ombre’ uit de bundel Les

contemplations (1856). Zie voor meer hierover (en de betreffende tekst) J.A. Frey, A Victor Hugo encyclopedia

(Westport 1999) 49. De bepaling ‘staatsvijand’ is afkomstig uit de mond van Vitalie zelf. Zie G. Luijters, 27.

48 A. Rimbaud, Brieven 97. 49 G. Robb, 73.

(18)

we hier even stilstaan. Samengevat: tot zijn vijftiende/ zestiende is Arthur een keurig kind (op school, thuis en in de kerk). Maar ineens, aan het einde van zijn zestiende jaar, werpt hij zijn identiteit als een oude jas van zich af. Op school valt hij steeds vaker in slaap tijdens de les, thuis negeert hij zijn moeder, om nog maar te zwijgen over zijn houding in (en ten opzichte van) de kerk.

Binnen een jaar verwordt de wrakende godsdienstfanaat tot gefrustreerde afvallige. Een patroon dat we in deze scriptie nog vaker zullen tegenkomen. Precies dat waar hij zich (voor korte tijd) met spreekwoordelijke nappen aan vastzuigt, moet er later met donder en bliksem aan geloven. Lezers met een iets andere houding mogen het natuurlijk houden op ‘puber die zich afzet tegen alle autoriteit’. Ik doe dat echter niet en zal vanaf nu laten zien waarom. Laten we ons verplaatsen naar de kleine slaapkamer van Arthur, waar hij de geestelijken in kwestie – waar het ‘gespuis’ elke zondag naar luistert – onder het vergrootglas legt. In ‘Accroupissements’ (‘Het Hurken’) (15 mei 1871) verhaalt hij over Frater Milotus, een luiaard van de buitencategorie:

‘Het is al laat wanneer een weeïg maaggebrom / Frater Milotus uit het zolderraam doet blikken / Hij voelt de zon, die blinkt als een geschuurde kom / Met een migrainescheut zijn daze ogen prikken / En keert zijn patersbuik tussen de lakens om.’51

Samengevat: Frater Milotus wordt hongerig wakker. Hij kijkt uit het raam. De zon is echter zo fel dat hij onmiddellijk hoofdpijn krijgt. Hij besluit zich om te draaien in bed. Verderop in het gedicht moet de Frater zich ook nog eens drie keer heftig en plotseling ontlasten. Geen fijne dag. Hoe kunnen we dit nu interpreteren? Ten eerste [1] letterlijk: ‘Milotus’ kan een zinspeling zijn op een religieus gestemd familielid van zijn schoolvriend Ernest Millot. Of het kan (uit het Latijn vertaald) zoveel betekenen als ‘half gewassen’.52 Misschien heeft Rimbaud een aanvaring met deze Millot of een andere ‘half gewassen’ priester gehad, en wil hij hem op zijn plaats zetten. De boodschap zou in dat geval de volgende kunnen zijn: je mag dan vroom doen, maar je bent ook maar een mens. Wc-bezoek, katers/ ziekte en luiheid zijn ook jou niet vreemd.

Dat kan. Maar we kunnen ook een meer symbolisch kader neerzetten [2]: Rimbaud heeft op het moment dat hij ‘Accroupissements’ schrijft al behoorlijk wat literatuur achter de

(19)

kiezen. Zo beheerst hij de meeste Romantische metaforen al heel aardig, en kent hij de Griekse mythen als zijn broekzak.53 Ook al hebben we het over een zestienjarige puber, we mogen zijn geestelijke ontwikkeling niet onderschatten. Literatuurwetenschapper Seth Whidden (1958) wijst ons bijvoorbeeld op het gebruik van ‘de zon’ als metafoor. In Romantische poëzie is de zon vaak de lentezon. De lentezon die de Franse flora zachtjes wakker maakt na een strenge winter. Binnen het werk van Rimbaud is de zon echter altijd de brute zomerzon. De zon die voeding en zorg biedt, maar tegelijkertijd verwondt en verwoest.54 Zoals ook in het bovenstaande gedicht, waar de zon ‘blinkt als een geschuurde kom’. Denk aan de mythe van Ikarus: zijn vlucht biedt (voor eventjes) vrijheid, blijdschap en verlossing, maar ook een groot gevaar omdat zijn vleugels van was zijn gemaakt.

Het is – volgens Whidden – niet toevallig dat Rimbaud zo vaak teruggrijpt op de metafoor van de brute zomerzon. Om het samen te vatten in interpretatie [2]: de zomerzon is (in de ogen van de dichter) nodig om alles te treffen. Alles wat stilstaat, alles wat zich niet ontwikkelt raakt gewond en/ of sterft. In dit geval Frater Milotus. Maar waarom? Omdat hij een kater heeft, of ziek is terwijl hij mensen moet helpen? Omdat hij arrogant is? Lui? Misschien. Als we ‘Accroupissements’ echter beschouwen als opstapje naar ‘Les Pauvres à l’église’ – zoals Whidden doet – dan kunnen we het Wc-bezoek, het omdraaien in bed en de hoofdpijn in het aanzicht van de felle zon ook interpreteren als gebrek aan ontwikkeling. ‘Het is al laat’, terwijl de Frater nog niets gedaan heeft. Hij waagt één blik uit het raam, maar krijgt meteen hoofdpijn als de stralen van de ‘blinkende’ zon hem bereiken. Kort gezegd: de wereld verandert, de Frater niet. In ieder geval niet in positieve zin.

Vergezocht? Misschien. Ik denk echter dat voor zowel [1] als [2] iets valt te zeggen. En dat schuldgevoel tegenover God dan? Is daar nog iets van over? Het lijkt volledig verdwenen. Sterker nog, het is Jezus zelf die zich in de beklaagdenbank van de jonge dichter moet verantwoorden. Rimbaud noemt hem bijvoorbeeld ‘Voleur d’énergies’ (‘Energie dief’).55

Het Christendom leert ons dat de mens een ontaard, gevallen wezen is. Een wezen dat alleen door de gratie van God kan worden gered. Maar deze gratie is zo willekeurig! De vruchtbare regen kan terecht komen op het platteland, waardoor de boer het land kan

53 G. Izambard, Rimbaud tel que je l’ai connu (3e druk;Parijs 1963) 63.

(20)

bevloeien. Maar het kan net zo goed op een onvruchtbaar stuk woestenij terecht komen.56 Blinde verspilling. Het idee is natuurlijk dat de boer zijn land sowieso cultiveert, opdat het vrucht zal dragen wanneer God in een goede bui de gewenste regenwolk stuurt. Of (vertaald naar samenlevende mensen) dat je goede daden doet omdat God net op dat moment op je neer kan kijken.

Deze symboliek ontgaat ook Rimbaud niet. Het stemt hem echter vooral droevig. Niet dat hij ineens afscheid neemt van het idee van een almachtige God (of goden). De vraag ‘is het waar dat er iemand meekijkt vanuit de hemel?’ is voor Rimbaud een onbelangrijke. Het gaat om de vraag of het werkt. Het Christendom heeft een ‘nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ beloofd.57

Is daar iets van terecht gekomen? Dat zijn vragen. Arthur kijkt om zich heen. De mensen lopen gebogen door het veld, zuchtend onder hun zware last. Verbeten gezichten, lange werkdagen. Een al even zwaarmoedige kerkgang. Stil en in het zwart. Altijd in het zwart. En binnen de kerk? Altijd dezelfde dreiging, dezelfde hel en verdoemenis. Dezelfde pastoor met hetzelfde priemende vingertje.

Waarom op die manier? De Bijbel is een dik boek, waarom altijd dezelfde naargeestige verhalen? Geen wonder dat de mensen van Charleville geen hoop meer hebben, geen ambitie om verder te komen, geen levenslust. Werkt het dus? Nee. Het gedicht ‘Soleil et chair’ (‘Zon en vlees’) (24 mei 1870) kunnen we zien als de eerste poging van Rimbaud om de bovenstaande ideeën in enig detail te verwoorden:

‘—Hard is de tocht / Sedert die andere God ons kluistert aan zijn kruis / Vlees, Marmer, Bloesem, Venus, ik geloof in u! / —De mens staat zwak, log, droef onder het uitspansel / Hij draagt nu klederen omdat hij niet meer rein is / Omdat zijn trotse godentors bezoedeld is / En zijn Olympisch lichaam, als een afgodsbeeld / In ’t vuur, verschrompeld is in vuige slavernij! / […] —Omdat de Mens nog sterk was, was hij rein en goed / Helaas, nu zegt hij: Ik weet wat de wereld is / En wandelt met de ogen en de oren dicht […]’58

Waarom kiezen voor ‘die andere God’, als er zoveel andere mogelijkheden zijn? Zoveel andere goden. Zoveel aantrekkelijker Goden ook, zoals die uit het Griekse pantheon. Die bemoeien zich tenminste nog actief met de mensen op aarde. In een verknipt soort dobbelspel,

56 S. Žižek, The plague of fantasies (Londen 1997) 79. De metafoor zelf is afkomstig uit het werk van de Franse

filosoof Nicolas Malebranche (1638-1715).

(21)

maar toch… Er gebeurde tenminste iets. Maar, misschien is hij te somber. Misschien is het slechts de Ardennese clerus, die van een hoopvolle – een hopeloze godsdienst maakt. En ook daarom wil Arthur de navelstreng niet netjes afknippen, maar doorsnijden. Wegwezen dus.

VI

Op 31 augustus 1870 grijpt de jonge dichter het moment. Zonder geld, zonder geldig treinkaartje en met een overvloed aan naïviteit komt Arthur aan in Parijs. Wat kan er misgaan? In de woorden van schrijver Henry Miller (1891-1980):

‘He is certain that when he gets to his destination he will find suitable employment. He is sure of himself, everything will go well. He is young, full of high spirits, and there is so much to see in this great world. It does not take long for the tone to change. For all the verve and ebullience he displays, for all his willingness to work, for all that he possesses in the way of talent, ingenuity, doggedness, adaptability, he discovers before very long that there is really no place for a person like himself anywhere.’59

Dit eerste avontuur verzandt zelfs al op het perron. Arthur loopt recht op een groepje rechtsdienaren af, wordt aangehouden en meegenomen. De reden: de jongeman bezit geen geldig treinkaartje en weigert zijn (correcte) naam en adres op te geven. Tien dagen lang zit hij vast in de beruchte gevangenis aan de Boulevard de Mazas.60 Geen prettige ervaring en vooral geen gelukkige eerste ontmoeting met de wereldstad in wording. Teleurgesteld keert Arthur terug naar huis.

Blijft het daarbij? Nee. Al snel onderneemt hij een tweede vluchtpoging, naar aanleiding van een kort gesprek met een klasgenoot. Deze Jules des Essarts (z.d.) vertelt hem over zijn vader. Laatstgenoemde is uitgever in Charleroi en kortgeleden een nieuwe krant begonnen – het toepasselijke genaamde Journal de Charleroi. Arthur vraagt aan Jules of ze bij het blad toevallig op zoek zijn naar journalisten. Jules weet van niets, maar belooft navraag te doen bij zijn vader. Onze hoofdpersoon wacht het antwoord echter niet af, en vertrekt in oktober richting de Henegouwse stad. Niet omdat hij altijd al heeft gedroomd van een carrière als stukjesschrijver voor een krant. Ook niet omdat hij hierin een glansrijke loopbaan voor zichzelf ziet weggelegd – hoewel hij ongetwijfeld denkt te gaan uitblinken in het

(22)

journalistieke werk. Nee, naar mijn idee kunnen we de redenatie van Rimbaud in twee woorden samenvatten: waarom niet?

In Charleroi wordt hij echter koel ontvangen. De genoemde vader ziet niets in de ‘arrogante snotneus’ en stuurt hem weg.61

Wat nu? Terug naar huis? Nee, dan liever doorreizen naar Brussel. En dan? Samengevat: van Brussel naar Douai, van Douai naar Charleville. Dat laatste vooral gedreven door geldgebrek en honger.62 Zo zal hij gedurende zijn leven wel vaker terugkeren naar de boezem van ‘la Bouche d’Ombre’, vanzelfsprekend als hij het acht dat haar deur en keuken altijd voor hem open zullen staan.63 Maar dat terzijde. Nu onze hoofdpersoon is teruggekeerd uit Douai, verstrakt Vitalie haar regime. Arthur wordt constant omringd door gezelschap en de deur gaat ’s nachts resoluut op slot. Ingetoomd? Onder controle? Terug naar keurige schooljongen? Nee hoor. Ook nu ontglipt Arthur – wanneer hij wil – de duim waar zijn moeder hem onder probeert te houden.

VII

De vraag is nu: hoe is de situatie buiten Charleville? Zwoegt de rest van het Franse volk inderdaad onder dezelfde zwaarmoedige godsdienst? Is het wel alleen de Ardennese clerus die van een hoopvolle – een hopeloze religie maakt? Laat ik beginnen met de stad die de grootste aantrekkingskracht op de jonge Arthur uitoefent: Parijs. Is die ‘nieuwe wereld’ daar wat van de grond gekomen? Heeft de Franse Revolutie (1789) gebracht waar iedereen op hoopte? Een volmondig ‘nee’ kan hierop het enige antwoord zijn. 50% van alle Parijzenaren leeft onder de armoedegrens; 80% kan aan zijn/ haar nakomelingen niet meer dan 500 francs nalaten; inkomensverschillen tussen boven– en onderlaag worden groter en groter.64 In latere hoofdstukken zal ik dieper op deze armoedige situatie ingaan. Voor nu is echter vooral de rol van de kerk hierin van belang.

61 G. Robb, 58.

62 In een briefje aan zijn voormalige klasgenoot Léon Billuart (z.d.) schrijft hij vanuit Charleroi het volgende: ‘Ik

soupeerde door de reuk op te snuiven bij de keldergaten waaruit de dampen opstegen van gebraden vlees en gevogelte […]’ Hier blijkt eens te meer hoezeer Rimbaud al op jonge leeftijd zijn klassiekers kent. De anekdote gaat waarschijnlijk terug op een verhaal van schrijver/arts François Rabelais (1483?-1553). Hierin wordt een arme bedelaar voor de rechter gedaagd omdat hij de geuren van gebraden gans voor het kelderraam van een restaurant heeft opgesnoven. De kok in kwestie eist een betaling. Zie G. Luijters, 36. De vertaling is van P. Claes.

63 Ibidem, 34.

(23)

Daarvoor moeten we een kleine sprong maken naar het – grotendeels mislukte – Revolutiejaar (1848). Binnen de Franse kerk ontstaat een stevige discussie: moet de kerk vooral [1] de traditie verdedigen? Of moet deze zich oprichten als [2] beschermer van de armen? Uiteindelijk overwint de angst. De angst voor een nieuwe revolutie, en daarmee de angst voor hernieuwde onrust, chaos en geweld. Tekenend is de reactie van de liberale historicus/ politicus Adolphe Thiers (1797-1877):

‘De kerk heeft een belangrijke rol te spelen. De “vuige massa” moet op het deugdelijke pad worden gehouden.’65

Thiers en de zijnen introduceren korte tijd later de Falloux Wet (1850). Hierin worden (onder meer) de volgende bepalingen opgenomen: meer vrijheid voor de kerk bij het opzetten van scholen, en een steviger kerkelijke vinger in de pap van het schoolse curriculum.66 Hoe dit er in de praktijk uitziet? De rechten voor het drukken van schoolboekjes komen terecht bij andere (lees: aan de kerk verwante) drukkers en het aantal nonnen voor de klas neemt exponentieel toe.67

Conclusie: de kerkelijke greep op het onderwijs is sinds 1848 sterker geworden. Waarmee ‘de traditie’ het (voorlopig) wint van ‘vernieuwing’. En het is precies dit respect voor de traditie, voor het oude, dat Arthur tegen de borst stuit. Niet de leefomstandigheden van arme fabrieksarbeiders, of het feit dat de verschillen tussen arm en rijk steeds groter worden. Nee, het probleem is dat eeuwige gehang aan de traditie – en daarmee het verleden.68 Zoals hij op 17 april 1871 in een brief aan Demeny schrijft:

‘Laten we alsnog het hoofd bieden aan de lansen van de onweersbuien en onze ziel wapenen tegen de wijsheid van weleer.’69

Maar wat verstaat Rimbaud hier precies onder? Wat is die ‘wijsheid van weleer’ en waarom is deze zo problematisch? En: heeft deze ‘wijsheid’ zich alleen in de hoofden van priesters

65 C. Jones, The Cambridge illustrated history of France (Cambridge 1994) 212.

66 J.K. Huckaby, ‘Roman catholic reaction to the Falloux Law’, in French historical studies 4 (10-1965)

203-213.

67

R. Rogers, ‘Renegade or modern? Unveiling the teaching nun in nineteenth-century France’, in Social History 23 (05-1998) 146-164, aldaar 148.

68 E. Delahaye, Delahaye témoin de Rimbaud: textes reunites et commentés, avec des inédits (Neuchâtel 1974)

88.

(24)

genesteld? Of is het een epidemie die in breder opzicht om zich heen slaat, en grotere gedeelten van de Franse samenleving in haar greep houdt? Daarover meer in het volgende hoofdstuk.

H2 DE BENEPEN BOURGEOISIE I

Te beginnen met de groei van het bureaucratische bouwwerk. Sinds 1848 zijn er steeds meer ambtenaren, notarissen en klerken bijgekomen. Een opvallende ontwikkeling, en een ontwikkeling die een andere vorm van stilstand met zich meebrengt. Daar waar het merendeel van de bevolking lange tijd bestond uit ambachtslieden en boeren (lees: productieve werkers), ontstaat er nu een uitdijende kaste van werkers die geacht worden de raderen van het systeem in gang te houden. Ze werken [1] voor een baas en [2] produceren niet/ nauwelijks. Door het eerste geven ze – langzaam maar zeker – de invloed op hun dagelijkse leven uit handen, terwijl het tweede voornamelijk afstompend werkt/ creativiteit de kop indrukt.

De gevolgen (volgens Rimbaud): de bevolking zal geen of weinig ambities meer vertonen, en alle culturele/ literaire ontwikkeling zal stilvallen, stagneren en (uiteindelijk) een stille dood sterven. En wat doen al die ambtenaren, notarissen en klerken ondertussen? Wegzakken in hun comfortabele luie stoel. Deze frustraties klinken nu ook door in de poëzie van onze hoofdpersoon. Zo schrijft hij rond oktober 1870 het het gedicht ‘À la musique’ (‘Bij het concert’):

‘Op ’t plein dat in benepen perken is versneden / Plantsoen waar bomen, bloemen, alles netjes zit / Vertonen alle burgers, hijgend en verhit / Op donderdagavond hun taaie dommigheden […] —Terwijl geheel vooraan de dandy groot komt doen / Hangt de notaris aan zijn ketting met naamcijfer / Onvast slaan renteniers de maat met hun lorgnet / De dikke klerken drijven log hun dikke dame / En als gedienstige kornaks gaan in hun tred […]’70

Alles ademt stilstand. Alleen al het continue gebruik van het woord ‘sur’. Uit het origineel: ‘sur la sur la place taillée […] sur les bancs verts […] épatant sur son banc les rondeurs de ses

70 ‘À la musique’ is een variatie op ‘Promenades d’hiver’ (1870), een gedicht van de vagebond Albert Glatigny

(25)

reins’.71

‘Sur’ benadrukt steeds het statische en onbeweeglijke van de mensen die hij beschrijft. Altijd even netjes, voorspelbaar en saai. In dat opzicht kunnen we – volgens literatuurprofessor Kristin Ross (1953) en vertaler/ dichter Paul Claes (1943) – ‘À la musique’ naast ‘Les Assis’ (‘De Gezetenen’) en ‘Accroupissements’ (‘Het Hurken’) plaatsen.72

En inderdaad, de overeenkomsten zijn sterk: [1] het zijn alle drie beeldend geschreven portretten; [2] de beperkingen van de beschreven personages/ personen staan centraal en [3] algehele stilstand is het gevolg. Denk aan de ontlasting van Frater Milotus. Of de burgers die ‘hijgend en verhit’ hun ‘dommigheden’ vertonen en ‘hurken’ in hun absolute luiheid. Om het tot de kern terug te brengen: naar het idee van Arthur Rimbaud leiden deze beperkingen en/ of luiheden hoe dan ook tot algeheel verval.

In ‘Accroupissements’ – alsook de tweede ‘Lettre du voyant’ – beschrijft hij dit verval in angstwekkend detail. Het organisme verliest samenhang, haren vallen uit, tanden gaan loszitten, de buikholte verliest haar vorm, de maag is verwoest, het zweten wordt belemmerd, bewegen gaat zwaar, gewrichten worden stijf en zelfs de vingerkootjes verdraaien. Geen vrolijk aangezicht. De boodschap? De (maatschappelijke) orde is altijd misleidend.73 Aan de oppervlakte is alles vredig, de koers stabiel, en toch… Eén kleine gebeurtenis kan de totale chaos doen losbarsten. Natuurlijk, het ijs van de auteursintentie is buitengewoon glad. Toch denk ik dat we hier niet onderuit hoeven te gaan. Vooral niet wanneer we uitgaan van de onsterfelijke woorden van dichter, satiricus en priester John Donne (1572-1631):

‘No man is an island entire of itself.’74

Kort gezegd: er is een context.

II

Laat ik beginnen met ‘chaos’. Chaos kan de maatschappelijke orde volledig op haar kop zetten. Arme rijken, rijke armen, volksverhuizingen, afgehakte hoofden in manden… Onprettige gedachten, wanneer jij degene bent die comfortabel op het pluche zit. In dat geval

71

K. Ross, The emergence of social space. Rimbaud and the Paris Commune (Basingstoke 1988) 80.

72 A. Rimbaud, Gedichten 27.

73 S. Žižek, Looking awry. An introduction to Jacques Lacan through popular culture (Cambridge 1991) 97. 74 Afkomstig uit J. Donne, ‘Méditation XVII’, in Devotions upon Emergent Occasions (Londen 1623). Zie voor

(26)

wil je de status quo in stand houden. Want dat betekent orde, rust, regelmaat en volle sokken, matrassen en/ of bankrekeningen.

Maar, wie zitten er dan zo heerlijk verschanst op dat pluche? Wie zijn die ‘gezetenen’? Nemen we (wederom) 1848 als ijkpunt, dan zien we dezelfde families aan de top als aan het einde van de Franse Revolutie. Om deze ‘winnaars’ in drie subgroepen in te delen: de bourgeoisie, de bureaucraten en de rijke boeren. De vraag is nu: hoe vast zitten zij? Wat zijn de uitdagingen waar zij voor staan? Gaan ze hun plekjes aan de top van de ladder kwijtraken? Sowieso niet zonder slag of stoot. Op allerlei vlakken ankeren de ‘winnaars’ de (soms zeer scheve) verhoudingen vast.

Hoe precies? Allereerst pogen Thiers cum suis de verscheidenheid aan morele problemen aan te pakken. Overspel, lust, gebrek aan discipline…75

Vooral de seksuele lust dient te worden ingedamd. Om nog maar niet te spreken over homoseksuele lust.76 Een stevige morele scholing, dat is wat de ‘vuige massa’ nodig heeft! Huwelijkshandboeken, pamfletten en romans schieten als paddenstoelen uit de grond. Allemaal met dezelfde boodschap: in de hedendaagse samenleving is de keurige bourgeois familie het enige nastrevenswaardige ideaal – naast misschien een carrière binnen de kerk.

Het mes van de moraal snijdt ook van de andere kant. Oftewel, de ‘immorele’ kunsten worden aangevallen. Stevige censuur is het gevolg. En soms komt het zelfs tot rechtszaken, waarvan de zaak Madame Bovary (1857) een beroemd voorbeeld is. Het boek van Flaubert wordt zelfs vóór publicatie al gecensureerd, en is na publicatie onderwerp van publieke woede-explosies en grote verontwaardiging.77 Gelukkig heeft de schrijver een briljante advocaat. Deze voert de verdediging als volgt:

‘De roman in kwestie is een handboek voor correct gedrag. De schrijver laat aan de hand van de overspelige Emma Bovary juist zien wat er gebeurt, als je het morele pad verlaat.’78

75 P. McPhee, A social history of France, 1789 to 1914 (Basingstoke 2004) 197.

76 In 1857 komen er twee invloedrijke medische traktaten uit over dit ‘probleem van pederastie’. Geschreven

door Auguste Tardieu (1818-1879) en Bénédict Morel (1809-1873) bevatten zij echter nog niet de term ‘homoseksualiteit’. Dit woord zou pas vanaf 1869 binnen deze medische discussie opgang vinden. Zie voor meer informatie Ibidem.

77 Ibidem.

(27)

Slim. De jury pleit de schrijver vrij, maar suggereert wel dat Flaubert zijn schrijfstijl voortaan kuist. Indien hij het door zijn advocaat beschreven doel wil bereiken natuurlijk. OK. Dat is één manier om de ‘massa te verheffen’. Er zijn er echter meer…

III

Het is 1853. Baron Georges Haussmann (1809-1891) wordt aangesteld als prefect van het ‘Seine’ departement. Parijs is op dat moment een behoorlijk onderontwikkelde, ‘dorpse’ stad. De magneetwerking is er echter niet minder om, en het omringende platteland stroomt langzaam maar zeker leeg. Kleinere dorpjes worden zonder genade omvat en opgenomen in het geheel. Misschien is ‘hongerige octopus’ een betere metafoor… Hoe dan ook: een sterke bevolkingsgroei is het gevolg. In 1851 heeft Parijs 1.053.000 inwoners, tegenover 2.269.000 in 1881.79 Oftewel, een groei van 115% in 30 jaar.

Al snel woont alles en iedereen door elkaar. Nieuwe etages worden op oude gebouwen gelegd; prostituees en bourgeois families wonen in dezelfde straat; het aantal bedelaars op straat groeit gestaag en hetzelfde geldt voor de inkomensverschillen. Wat moet de wereldstad in wording met al deze gelukszoekers? Wat gebeurt er als een wijk echt verpaupert? Vertrekken rijke bourgeois families dan misschien naar Lyon of Bordeaux? Wat te doen met al die sloebers op straat? Lastige kwesties, waar het stadsbestuur danig mee in zijn maag zit.

De driehoek van zelfbenoemd keizer Napoléon III (1808-1873), baron Haussmann en het in 1852 opgerichte Crédit Foncier springt bij, en komt met een (inmiddels klassieke) uitweg: grootscheepse bouwprojecten.80 Je creëert werkgelegenheid, verfraait de stad, verbetert de infrastructuur en de plaatselijke middenstand bloeit op. Door al het geld dat in handen van de arbeidersklasse komt natuurlijk. Is de gedachte. En dat is nog niet alles. De bijkomende bonus: nu de stad wordt doorkruist door lange – en vooral brede – boulevards, kunnen militairen vanuit nabije garnizoenen zich makkelijker door de straten manoeuvreren. Napoléon’s nachtmerrie van een compleet regiment dat zich een weg moet banen door de nauwe, kronkelende steegjes lijkt voorbij. Daarnaast hoopt hij met dit project de lagere klassen aan zich te binden, en zo revolutionaire onrust/ ontevredenheid te voorkomen.81

79 P. McPhee, 188.

(28)

Tot 1869 blijft Haussmann aan als prefect. De resultaten: in 1870 hebben 560 van de 805 kilometers straat in Parijs rioleringsbuizen onder zich liggen. Het aantal gebouwen met lopend water neemt toe van 6.000 tot 40.500.82 Ziektes worden sneller ingedamd, de wegen zijn beter en breder… Het nieuwe Parijs! Een stad gesymboliseerd door de schitterende nieuwe leeszaal in de Bibliothèque Nationale, het Gare du Nord en de nieuwe markt van Les Halles. Alles ademt commercie en moderniteit. Het kan niet op. Of toch?

Het grootste probleem is zonder twijfel de financiering van het project. Al in 1867 heeft Haussmann een schuld opgebouwd van 2,5 miljard francs.83 Een gigantisch bedrag, en het duurt niet lang voordat de baron bij alle kredietverleners voor een dichte deur staat. Het vervolg laat zich raden… Geen geld leidt tot achterstallige betalingen, en een groeiende groep ontevreden arbeiders en crediteurs is het gevolg. Krakend en piepend komt het hele project nu tot stilstand.

Nu kunnen we de balans opmaken. Heeft Napoléon III zijn doel(en) bereikt? Heeft hij inderdaad de lagere klassen aan zich weten te binden? In theorie zou de hele stad moeten profiteren van de vernieuwde infrastructuur: het openbaar vervoer is op alle vlakken toegankelijker geworden, de stad is (gemiddeld genomen) schoner geworden en de nieuwbouw ziet er redelijk stabiel en bewoonbaar uit. De praktijk: voordat Haussmann het toneel betreedt, is de stad verticaal verdeeld. In de dakkamertjes en op de begane grond – tegen de vieze en luide straat aan – wonen de armen, terwijl de rijkere stedelingen de tweede en derde verdieping bezetten.84 Ze wonen op dat moment echter nog wel in hetzelfde gebouw. Na het grote project schieten de huren in de nieuwe centra omhoog, waardoor armere bevolkingsgroepen naar de (onvoltooide) buitenwijken worden gedreven. Ruim 20.000 gebouwen in de armere oostelijke, noordelijke en zuidelijke arrondissementen van de stad hebben slechts op de begane grond lopend water. Hebben de armen daarvoor hun huiselijke hutjes omver laten trekken? Ook Haussmann zelf geeft toe: ‘Nog steeds leeft zo’n 70% van de Parijse bevolking in armoede.’85 Er ontstaat nu zelfs een ‘rode riem’ van proletarische wijken rondom het rijkere centrum. Conclusie: de afstand tussen de verschillende klassen is groter geworden. Zowel hemelsbreed als sociaaleconomisch.

82 P. McPhee, 196. 83 Ibidem.

(29)

IV

Hoe ziet Rimbaud dit alles? Over Haussmann zelf heeft hij nooit iets gezegd of geschreven. Wel over de gevolgen van het grote project. Natuurlijk, we weten al dat onze dichter een hekel heeft aan plantsoenen en perken waar ‘alles netjes zit’. Maar er is meer. Er zijn twee aspecten van zijn denken die nu onze aandacht verdienen. Ten eerste [1] moet in zijn universum het ‘oude’ altijd plaats maken voor het ‘nieuwe’. Daarnaast [2] is zijn affectie voor de kracht van de massa groot. Het is in zijn ogen een kracht die zowel vernietigend als scheppend kan werken.86 Nu heeft – zoals hierboven beschreven – het beleid van Haussmann twee gevolgen voor Parijs: het ‘oude’ wordt vernietigd ten gunste van het ‘nieuwe’ en de afstand tussen bourgeoisie en arbeidersklasse wordt groter.

Nadat Arthur Parijs een aantal keer heeft bezocht en er zelfs een tijdje heeft gewoond, bekijkt hij de situatie in de stad als volgt: het regime heeft ‘de bijl en de pikhouweel’ ter hand genomen om ‘de oude bomen te vellen’.87

Een prima idee. Maar, datzelfde regime is ook halverwege gestopt. ‘De stoomwals’ vergeten. Het gevolg hiervan: de verhouding tussen winnaars en verliezers is in Parijs sterker gescheiden en/ of geworteld dan in de omringende gebieden. Er is een keurige verdeling tussen rijke – en armere wijken. Nu de bijzondere hersenkronkel in het hoofd van de jonge dichter. Het stelt hem niet teleur dat het regime ‘de stoomwals’ is vergeten. Merkwaardig… Maar er is meer. Omdat het regime half werk heeft geleverd is Parijs – op dit precieze moment – de plaats waar hij moet zijn. Waarom? Doordat het regime de verschillen dikker heeft aangezet/ de verhoudingen duidelijker ‘in benepen perkjes’ heeft ingedeeld, graaft het zijn eigen graf. Juist in moerassen en woestijnen fermenteren frustraties en revolutionaire gedachten.88 En precies dát wil de jonge Arthur proeven, voelen en meemaken.

Conclusie: over het regime zelf is hij vrij duidelijk. Met enige jeugdige overmoed. Is hij dat ook over de mensen die direct onder dit regime vallen? Heeft hij daar (naast het genoemde ‘wegzakken in comfort’) nog meer over te zeggen? Heeft hij kanttekeningen geplaatst? Een meer uitgewerkte maatschappijvisie ontwikkeld? Zijn eerste, in Charleville

86 C.C. Russell, Poets, prophets and revolutionaries. The literary avant-garde from Rimbaud through

postmodernism (New York 1985) 34.

87 G. Robb, 65.

(30)

geboren ideeën bijgesteld? Om daar een antwoord op te kunnen geven, moet ik een klein sprongetje maken naar 1873.

V

We bevinden ons op de familieboerderij te Roche, waar Arthur Rimbaud als een kluizenaar zit te schrijven aan zijn latere meesterwerk Une saison en enfer (1873).89 Zo nu en dan verlaat hij toch zijn kamer, om plaats te nemen aan de bar in één van de zeldzame cafés in Charleville. Daar vertelt hij zijn oude schoolvrienden over zijn huidige werkzaamheden. Spaarzaam, maar toch. Hij vertelt onder meer hoe hij een ‘alternatieve geschiedenis’ wil schrijven, met als beginpunt het moment waarop de strijd tussen bourgeoisie en adel losbarst.90 Kiest hij hierbij ook een kant? Niet echt.

We kunnen hem natuurlijk een spreekwoordelijk mes op de keel zetten en dan kijken wat er gebeurt. Even speculeren… Terwijl de eerste druppels bloed zijn keel verlaten kiest hij de kant van de bourgeoisie. De reden? Dit (1789) is het moment waarop de bourgeoisie eens te meer ‘vrolijk de heidense traditie oppakt, het vlees verheerlijkt en de passies verdedigt’.91

Aldus Rimbaud. Wat de doorslag geeft? Het feit dat zij de aanval inzetten. Oftewel, onze hoofdpersoon kiest hier de kant van de bourgeoisie. Niet omdat hij de strijd van deze klasse ondersteunt, maar omdat zij de weg van de strijd kiest, de weg van ‘de zondvloed’, de weg van de verandering. Hij valt haar ook even snel weer af, omdat ze, volgestopt en voldaan, al snel onthouding en soberheid gaat prediken. Ze is duidelijk een meer dan hypocriete predikant. Niet dat het onze hoofdpersoon iets uitmaakt. Wat wel? Dat zij zich zo krampachtig vastklampt aan wat ze heeft…

Met het bloed dat hier onder zijn nagels vandaan sijpelt, naderen we het einde van dit hoofdstuk. De bedenkingen van onze hoofdpersoon zijn (voor nu) duidelijk. Er zit te weinig beweging in de Franse samenleving. Al zeker sinds 1848 is er sprake van een tergende status quo, die Rimbaud aanzet tot het uiten van zijn frustraties. Onder meer in de gedichten ‘Après le déluge’ (‘Na de zondvloed’) en ‘Enfance IV’ (‘Kinderjaren IV’), beiden afkomstig uit

Illuminations:

89

Uiteindelijk erft de familie Rimbaud – wat daar van over is – dan toch de boerderij van de ‘Oude Cuif’.

90 K. Ross, Emergence 119. Alternatieve titels voor het werk dat later Une saison en enfer zou gaan heten: Livre

païen (Boek van het land) en Livre nègre (Negerboek). Zowel neger als boer staat hier symbool voor

‘authenticiteit’ en ‘oorspronkelijkheid’, maar ook ‘achterlijkheid’.

(31)

‘Sedertdien hoorde de Maan de jakhalzen over de tijmvlakten janken – en de ecloges op klompen in de boomgaard grommen. En in de paars uitbottende woudreuzen zei Eucharis me dat het lente was. […] wateren en droefenis, omhoog nu en wek de Zondvloeden op. Want sinds die zijn verzonken – o, wegzakkende edelstenen en ontloken bloemen! – heerst de verveling!’92

(‘Après le déluge’)

‘Ik ben de geleerde in de sombere fauteuil. De takken en de regen striemen het kruisraam van de bibliotheek […] Ik zie heel lang het droef gouden koningswater van de zonsondergang. Ik kon wel het verlaten kind zijn op de pier, getrokken naar de volle zee, de kleine knecht over de laan die oploopt naar de hemel. De paden zijn hard. De hellingen groeien dicht met brem. De lucht is roerloos. Wat zijn de vogels en de bronnen ver! Dit kan alleen het einde van de wereld zijn, al verder gaand.’93

(‘Enfance IV’)

De sfeer is duidelijk. Oneindige verveling, striemende regen, de zich oneindig herhalende traditie van de herdersdichten… Het klinkt bijna als het klassieke verhaal van een totaal verregende vakantie op een willekeurig Waddeneiland. Enkel Mens erger je niet kan nog enige redding brengen. Vanuit een ander gezichtspunt lijkt het ook op het begin van een gotische roman. Wat we echter moeten onthouden: Rimbaud schrijft deze van verveling vervulde gedichten (waarschijnlijk) in 1874. En dat terwijl er in de tussentijd toch zeker twee ‘verveling doorbrekende’ momenten zijn geweest: de [1] Frans-Pruisische Oorlog (1870-1871) en de [2] Parijse Commune ((1870-1871).

92 A. Rimbaud, Ik is een ander (Amsterdam 2006) 103. Vertaling en inleiding: H. van Pinxteren. Voor zover ik

weet is een ‘Eucharis’ een sierlijk witte snijbloem. Een ‘ecloge’ is een herdersdicht/ veld lied. De naam ‘ecloge’ verwijst naar de tien herdersdichten van Vergilius (70 VC-19 VC), de Eclogae of Bucolica (38 VC). Sinds deze bundel is ‘ecloge’ een standaardterm voor ‘herdersdicht’ geworden. In deze gedichten wordt de zoetigheid van het buitenleven gecontrasteerd met de (vermeende) gruwelijkheid van de stad. De uitvinder van het herdersdicht is echter Theocritus (300 VC-?). Zie voor meer informatie E. van Alphen, L. Duyvendak, M. Meijer en B. Peperkamp, Op poëtische wijze (Bussum 1996) 107-8.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Je ontvangt in juni een brief over de syndicale premie van het Fonds, gelieve deze ingevulde brief binnen te brengen bij uw ACLVB- secretariaat;. LET OP: Gelieve ons beide luiken

De lof weerklinkt door het heelal Gods’ kind’ren zingen overal.. Gloria, Gloria voor de

Omdat elke transponder een unieke code heeft, komen we zo te weten welke vissen de vistrap gebruiken en wanneer ze dat doen.. Zowel in de Grote Nete als in de Abeek staat

Hij plaatst ook wel enige vraagtekens bij de effectiviteit van de rekenkamer: ‘De onderwerpen zijn politiek gezien niet zo interessant.’ Om deze reden mag er wat hem betreft

Om uit de juridische impasse te geraken en om op korte termijn op het terrein tot een daad- werkelijke aanpak van de bodemverontreini- ging te komen, is er tussen Umicore NV en de

Bij de boekjes Melkweg Rekenen onder Instroomniveau hoort een beknopte handleiding voor docenten.. Deze vindt u

De afspraken gel- den voor alle Gentse kleuter- en lagere scholen, dus zowel voor het stedelijke, het katholieke en het gemeenschapsonderwijs, als voor de niet-netgebonden scholen,

Aan het seminarie Johannes XXIII in Leuven studeren twaalf priester- kandidaten, van wie drie eerste- jaars: een voor het aartsbisdom Mechelen-Brussel, een voor het