• No results found

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3 · dbnl"

Copied!
341
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

aanmerkingen over het bestuur van Holland.

Deel 3

Lodewijk Napoleon Bonaparte

bron

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3. J.C. van Kesteren, Amsterdam 1820.

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bona001gesc03_01/colofon.php

© 2008 dbnl

(2)

Geschiedkundige Gedenkstukken.

Vijfde afdeeling.

Het jaar 1809.

Holland bleef steeds geblokkeerd zoowel ter zee als te land.

De Heer

TWENT

werd bepaaldelijk benoemd aan het hoofd der Binnenlandsche Zaken. De directie van den Waterstaat, waarmede hij belast was, werd de eerste divisie van zijn Ministerie.

Deze veranderingen waren zigtbaarlijk onaangenaam aan de natie, doch het was een onvermijdelijk gevolg van de staatkundige en finantieele belemmeringen van het land.

Op den 13den Januarij werd aan het Wetgevend Ligchaam een ontwerp aangeboden betrekkelijk de invoering van een gelijkvormig stelsel op de maten en gewigten, hetwelk gegrond was op dat van Frankijk. De Heer

VAN GENNEP

, Redenaar des Gouver-

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(3)

rements, deed deswege een verslag en ontwikkelde de beweegredenen, door middel van de volgende redevoering:

‘Mijne Heeren! de ongelijkheid in de maten en gewigten, welke, tot op dezen oogenblik, in het Koningrijk in gebruik zijn, heeft dikwerf de beheering der Justitie hinderlijk geweest, aan bijzondere personen last veroorzaakt, en eenige malen aanleiding tot misbruiken gegeven.’

‘Eenige jaren geleden, trok dit onderwerp de aandacht des Gouvernements tot zich; doch het werd weldra gerangschikt onder die menigte van verbeteringsplannen, waarvan men altijd spreekt, doch nimmer in werking brengt.’

‘Maar weinig tijds na dat Zijne Majesteit den troon beklommen had, benoemde Hoogstdezelve twee kommissiën; de eene, te zamengesteld uit onze kundigste Professoren, onderzocht de maten en gewigten en ontwierp een geëvenredigd plan, terwijl de tweede, bestaande uit letterkundigen, belast werd tot het voordragen van nieuwe namen voor dezelven.’

‘Deze twee kommissiën hebben aan het oogmerk Zijner Majesteit beantwoord, en

het gevolg van hunnen arbeid is zoodanig als men het mogt verwachten van mannen,

die met zoo veel regt onder de beroemdsten en kundigsten van ons land gerekend

mogen worden. De eerste kommissie heeft geoordeeld, dat men onder de voegzame

schikkingen voor dit Koningrijk zeer wel konde

(4)

begrijpen en aannemen een stelsel, door de grootste geleerden van Frankrijk aangenomen; en in waarheid, Mijne Heeren! de schoonheid, de naauwkeurigheid en de eenvoudigheid van dat stelsel is algemeen erkend door allen, die in staat waren, om het te beoordeelen.’

‘Dit stelsel voor de maten en gewigten is gegrond op de lengte van den omtrek des aardbols en van den meridiaan van Parijs.’

‘Op bevel van het Fransch Gouvernement hebben de Sterrekundigen

MECHAIN

en

DELAMBRE

deze berekening onderzocht, en dezelve werd vervolgens aangenomen door eene kommissie van geleerde Franschen, Hollanders en anderen, die te Parijs, in de jaren 1798 en 1799, vergaderd waren. Professor

VAN SWINDEN

, President van het Hollandsch Nationaal Instituut, was voorheen lid van deze kommissie, en hoezeer hij vreemdeling was, werd hij belast met het opstellen van het rapport, hetwelk door deze kommissie aan het toenmalig Fransch Gouvernement werd gedaan. Dit rapport was zeer opmerkenswaardig wegens deszelfs welsprekendheid en de zuiverheid van deszelfs stijl.’

‘Het vierde gedeelte van den meridiaan is verdeeld in honderd in plaats van in negentig graden, elke graad in honderd minuten, en elke minuut in honderd seconden.

Dus bevat, bij gevolg, het vierde gedeelte van de middaglijn één millioen seconden.

De seconde is vervolgens nog verdeeld in tien gelijke deelen of metres. De mè-

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(5)

tre, die men in het Hollandsch meter zal noemen, en die een tienmillioenste gedeelte van het vierde gedeelte des omtreks van den aardbol of een veertigmillioenste gedeelte van den geheelen omvang der aarde bevat, is ten grondslag van dit stelsel aangenomen, waarvan het eerste grondbeginsel is, dat alle maten en gewigten van den meter moeten worden afgeleid of daarmede in verband staan. Het tweede is, dat al de

vermenigvuldigingen of verkleiningen der maten en gewigten tientallig moeten zijn.

Volgens het eerste grondbeginsel is de meter, met zijne vermenigvuldigingen en verkleiningen, de lengtemaat. Het vierkant van den meter, met zijne

vermenigvuldigingen en verkleiningen, is de vlaktemaat; en de teerling van den meter, met zijne vermenigvuldigingen en verkleiningen, is de holtemaat en de maat van inhoudende bevatting. De teerling van het tiende gedeelte des meters, in het Fransch litre genoemd, is eene geschikte maat voor vloeibare en onvloeibare stoffen, en dezelfde litre, die wij voordragen, om in het Hollandsch kan of kop te noemen, zoo vol als mogelijk met water gevuld, bepaald den grondslag voor de gewigten:

zoodanig, dat de lengtemaat, de vlaktemaat, de holtemaat en het gewigt met elkander in een natuurlijk verband staan, en dat zij aldus allen geregeld worden door den meter en door het water.’

‘Het andere grondbeginsel, te weten het tientallige stelsel, beveelt zich zelven aan

door des-

(6)

zelfs eenvoudigheid; het is bovendien berekend naar onze wijze van rekenen; dit stelsel heeft bovendien het voordeel, dat alle gebroken in de dagelijksche zamenleving onnoodig zullen worden.’

‘De letterkundige kommissie heeft ook een rapport aangeboden wegens de Hollandsche benamingen, die zij het beste en het meest geschiktste meent, om te worden aangenomen.’

‘Deze beide rapporten zijn in den Staatsraad door Zijne Majesteit onderzocht in het bijzijn van twee beroemde Professoren, leden der gemelde kommissiën, te weten:, de Heer

VAN BEEK CALKOEN

van de natuurkundige kommissie, en de Heer

SIEGENBEEK

van de letterkundige kommissie.’

‘Het gevolg van de discussiën is geweest, dat Zijne Majesteit zich verwaardigd heeft het voorgedragen stelsel op de maten en gewigten met Hoogstderzelver goedkeuring te vereeren, en dat de Koning ons heeft gelast een ontwerp van wet, waarin de Hollandsche benamingen voorkomen, aan deze verlichte Vergadering aan te bieden.’

‘De schoone eenvoudigheid van dit stelsel, het natuurlijk verband, dat tusschen al deze gedeelten bestaat en de gemakkelijkheid in het gebruik van dezelven in de dagelijksche zamenleving, zijn voordeelen, welke uwer aandacht niet zullen ontsnappen, doch tevens schijnt het ons toe, dat het meer dan waarschijnlijk is, dat er twijfelingen zullen ontstaan over de wijze hoedanig men

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(7)

dit stelsel verstaanbaar zal maken, en hetzelve door alle klassen van inwoners te doen begrijpen.’

‘Dege overweging, Mijne Heeren! zoude ondertusschen meer gegrond zijn, wanneer men in het ontwerp van wet de Grieksche en andere benamingen had gehouden, van welken men zich in het oorspronkelijk stelsel bediend heeft, doch Zijne Majesteit heeft gewild, dat men bekende en gebruikelijke namen zoude verkiezen, hetgeen ongetwijfeld veel zal toebrengen, om het gebruik van dit schoon stelsel gemakkelijker en geschikter te maken voor alle klassen onzer landgenooten.’

(*)

De zitting van het Wetgevend Ligchaam werd gesloten op den 15den Januarij, doch het werd den volgenden dag bijeen geroepen tot op den 15den Maart. De Heer

VOS VAN STEENWIJK

werd tot President benoemd.

Het nieuwe Lijfstraffelijke Wetboek, door het Wetgevend Ligchaam goedgekeurd en aangenomen zijnde, werd algemeen bekend gemaakt om kracht van wet te hebben, te rekenen van de maand Februarij van het volgende jaar.

(*) Dit stelsel op de maten en gewigten is in 1816 door den tegenwoordigen Souverein der Nederlanden goedgekeurd, en volgens het advies van de beide Kamers van het Wetgevend Ligchaam werd besloten, dat het in werking zal gebragt worden met den 1sten Januarij 1820.

(De Engelsche Uitgevers.)

(8)

Eene verschrikkelijke overstrooming verwoestte nogmaals Holland in dezen oogenblik, de berigten werden zoo onrustverwekkende, dat de Koning besloot, om zich naar de plaats zelve te begeven, om den staat van zaken in oogenschouw te nemen en over de te nemene maatregelen te oordeelen, bovendien wilde hij van deze gelegenheid gebruik maken, om ook te dezen aanzien van den staat des Koningrijks eene grondige kennis te krijgen.

Alvorens de Rijn te Arnhem komt, verdeelt zich deze rivier in twee takken, waardoor het eiland de Betuwe wordt gevormd, de eerste, die aanvankelijk het kanaal van Pannerden en naderhand de Leck wordt genoemd, stroomt voorbij Arnhem, de tweede is de Waal, die de muren van Nijmegen, tegenover het dorp Lent, bespoelt en vervolgens zijnen loop neemt voorbij Gorinchem, Dordrecht en Rotterdam, deze wordt aanvankelijk de Merwede en vervolgens de Maas genoemd: deze tak behoudt den naam van Waal, tot dat dezelve zich met de Maas vereenigt, hetwelk, alvorens bij Gorinchem te komen, in het gezigt van deze stad plaats heeft. De Merwede of de Waal en de Maas vereenigd zijnde, vormen bij Dordrecht eene menigte kleine takken, die men killen noemt: deze beide rivieren, die het land doorstroomen, om te

Gorinchem te komen, loopen nagenoeg van het zuiden naar het noorden, zoodanig, dat het dooiweder reeds boven aan de rivier is begonnen, terwijl dat beneden aan dezelve nog alles met ijs is bezet. Uit hoofde van deze reden en door het opkruijen

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(9)

van het ijs in de kleine takken der rivier of killen, waarin het water sterker bevriest en het ijs eene grootere vastigheid verkrijgt, ontstaat dan eene verstopping.

Het eiland, of de Delta der Betuwe, hetwelk door de twee voornaamste takken van

den Rijn gevormd wordt, of, zoo men wil, aan de eene zijde door de Leck en aan de

andere zijde door den Waal en de Maas, is een zeer vruchtbaar land, doch zeer laag,

deszelfs oppervlakte is naauwelijks zoo hoog als de rivier in den zomer, zoodat,

wanneer het water zeer hoog wordt, door het smelten van de sneeuw in Zwitserland,

Duitschland en Frankrijk, of door gestadigen regen, de Betuwe in zeer groot gevaar

is en alleen gewaarborgd wordt door de dijken, die dit eiland omringen. Bovendien

gebeurt het zeer dikwijls, dat, wanneer de rivieren zeer hoog zijn, de vloed der zee

ook hoog is, en aldus den loop der rivieren, tot op eenen aanmerkelijken afstand van

derzelver mondingen, opstoppen, dan worden de dijken met verdubbelde kracht

geprangd, en dit was juist het geval in de maand Januarij 1809. Eene derde aanmerking

valt nog te maken wegens de plaatselijke ligging van dit landschap: er ontstaat in het

bovenste gedeelte van de Betuwe, bij Doorneburg, eene rivier de Linge, die dit eiland

doorstroomt, en zich bij Gorinchem in den Waal werpt; deze kleine rivier veroorzaakt

op zich zelve zeer veel schade, en wanneer, de groote rivieren het eiland overweldigen,

dan vermeerdert deze de verwoesting door derzelver stroom en den

(10)

aanvoer van water. Derhalve heeft men dwars door de Betuwe eenen sterken dijk, genaamd de Diefdijk, aangelegd, om het laagste gedeelte beneden Gorinchem, hetwelk men noemt de Vijf Heeren Landen van den Alblasserwaard, voor de woede van deze rivier te beveiligen; deze dijk is niet alleen aangelegd, om deze rivier binnen derzelver oevers te houden, maar ook om het water aldaar tegen te houden, wanneer het onmogelijk is geweest, om het bovenste gedeelte der Betuwe te redden.

Het water van den Rijn in het Pannersche kanaal en door de opeenstapeling van ijsschorsen opgehouden wordende, was nu in menigte naar den Waal gevloeid, en had den dijk van de Betuwe op twee plaatsen, bij de dorpen Lent en Loenen, doorgebroken; door deze twee dijkbreuken stroomde nu het water van den Waal in de Betuwe, en zich vereenigende met het reeds buiten deszelfs oevers getreden water van de Linge, overstroomde hetzelve de gansche Betuwe, met uitzondering van de vijf heeren landen, welke, zoo als wij gezegd hebben, in het laagste gedeelte van de Betuwe liggen, en alleen door den Diefdijk beschermd worden. Deze dijk werd nu op eens geprangd en geschokt door den toevloed van het water der overstrooming, hetwelk daardoor gedrongen werd deszelfs loop naar Gorinchem te nemen, zoodat deze stad en door de overstrooming en door den Waal, aan wiens oevers dezelve gelegen is, bedreigd werd.

De Koning begaf zich terstond met de ambtenaren van den Waterstaat naar dezen Diefdijk. Welk een

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(11)

droevig gezigt was deze nieuwe zee, waarvan het water elken oogenblik toenam, en op eene geweldige wijze dezen langen en smallen dijk beukte, en welke bij elken golf, die deszelfs kruin bereikte, schuddede! De boeren, die zich allen, volgens het gebruik van het land, op den dijk bevonden, waren met alle krachten bezig, om denzelven te versterken. Na dit gedeelte, alsmede de stad Gorinchem, in oogenschouw genomen te hebben, begaf zich de Koning op den 28sten Januarij, niet zonder groote moeite, over den mond van de innundatie en de Linge, onder de muren van de stad, en bevond zich op den grooten dijk bij de dorpen Vuren en Dalem. Men stak den dijk op deze plaats door, om het uitloopen der overstrooming in den Waal te bevorderen: doch zoo lang als de doorbraken van dienzelfden dijk, vijftien uren hooger bij de dorpen Lent en Loenen, niet gestopt waren, en aldus den toevloed van water niet konde worden tegengegaan, konde men zich met geene merkbare

verbetering vleijen. Men kan wegens de snelheid van het water in dezen oogenblik oordeelen, door het onderscheid der hoogte van het water bij de doorbraken in den dijk, door den Waal veroorzaakt, en de doorsnijdingen, welke voor de uitwatering noodig waren, en bij Vuren en Dalem gemaakt werden, dewijl bij de doorbraken het water even als een waterval in de Betuwe stroomde en vijftien uren lager datzelfde water weder uit de Betuwe als een waterval in den vloed stortte.

De steden, de dorpen en de woningen waren geheel en al door het water omringd

en ontoeganke-

(12)

lijk. De bewoners der huizen, aan den voet des dijks gelegen, hadden alleen dien dijk tot een toevlugtsoord, en hoedanig was dezelve nog? Een smalle dijk, van de eene zijde geprangd en gebeukt door eene woedende rivier, en aan de andere zijde bedreigd door eene nieuw ontstane zee, die elken oogenblik hooger werd. Men konde dezen langen en smallen dijk met het grootste regt beschouwen als een voetpad midden door de zee, of wel als een eiland; want het eene einde, langs hetwelk de Koning hier gekomen was, bestond in eenen zoo moeijelijken en gevaarlijken doorgang, dat men konde rekenen, dat dezelve weldra niet meer te gebruiken zoude zijn. Aan het hoogere einde naar de zijde van Nijmegen maakte de doorbraken het geheel onmogelijk, om daar langs te komen; het was een allermoeijelijkste toestand, waarin de menschen, die op dien smallen grond waren, zich bevonden; dikwijls scheen het water van beide zijde op de plaats, waarheen men wilde gaan, zich te vereenigen. Wanneer men nu bij dit tafereel nog voegt de ellende en de stille wanhoop van eene zeer groote menigte inwoners, die, als op eenen oogenblik, uit eenen staat van welvaren in het gebrek aan alles, wat voor het leven noodig is, waren overgegaan; wanneer men het ruwe jaargetijde in aanmerking neemt, en de moeijelijkheid, om over eenen, door den regen, de ijsschorsen en de verwoestingen, door den ramp veroorzaakt, vernielden grond te gaan, dan zal men een denkbeeld van dit ramptooneel kunnen maken. De Koning had

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(13)

het geduld en den moed, om, gedurende twee dagen en eenen nacht, zich overal te laten vinden. Hij ging vervolgens over de stad Thiel, en, nadat hij eenigen uren rust genomen had, vervolgde hij zijnen weg tot aan de doorbraak bij Loenen, welke hij met aandacht beschouwde; doch het was onmogelijk om over te komen; hij moest dus voor dezen oogenblik afzien om de doorbraak bij Lent te gaan bezigtigen, welke boven de eerstgenoemde ontstaan was; hij was verpligt, om, voor de tweede maal, zich over de overstrooming bij Vuren en Dalem te begeven, doch dit veroorzaakte zeer veel moeite, en er was zeer veel tijd toe noodig. Hij kwam dus weder op den 30sten Januarij te Gorinchem terug.

Na zijne aankomst wilde hij eenige rust nemen, toen men hem kwam berigten, dat

een gedeelte van de stad door de overstrooming bedreigd werd, daar het water daarvan,

zoowel als dat van de Linge, langs de wallen der stad liep, om zich in den Waal te

ontlasten. Hij begaf zich met den Minister

TWENT

naar de bedreigde plaats, vergezeld

van de Aides de Camp

KRAAIJENHOFF

en

KAREL VAN BIJLAND

en de Ingenieurs van

den Waterstaat. Het water had zich eenen weg gebaand door een oud huis en was tot

in de stad doorgedrongen, alwaar het reeds door verscheidene straten stroomde. Hij

liet de gewapende burgermagt en de karabiniers van de garde, welke laatsten zich

daar in garnizoen bevonden, komen. Men haastte zich, om dezen nieuwen draaikolk

te dempen, door de steenen uit de straten te nemen en de naburige huizen omverre

(14)

te halen, ten einde gebruik te maken van dezen afbraak, het eenige, wat men in den haast vinden kon, en men slaagde in het tegenhouden van het water. Hij gaf den Minister

TWENT

bevel, om op het stadhuis te blijven en doorliep zelf onophoudelijk de straten, om overal de hem noodig schijnende bevelen te geven, en was dus, gedurende den ganschen nacht, zoo lang als de ontsteltenis duurde, op de beenen.

Den volgenden dag gelukte het, om de beveiliging der stad te verzekeren. Een steenen dam, tot de fortificatien van de stad behoorende en aan de zijde der rivier gelegen, dreigde in te storten, doch dezelve werd versterkt, en de stad was gered. Ongelukkig konde men den Diefdijk niet langer beveiligen, omtrent het midden van den dag brak dezelve door bij het dorp Kedichem, niet verre van Gorinchem, en het water stroomde nu met onstuimigheid over de landen van den Alblasserwaard, die zoo langen tijd beveiligd was gebleven.

Al de werklieden, die zich op den dijk bevonden, thans geen nut meer kunnende doen, werden nu weggezonden, om voor eigene belangen en het welzijn hunner huisgezinnen te kunnen zorgen. Er was geen middel meer, om de geheele

overstrooming van de Betuwe, welke door deze laatste doorbraak voltooid werd, te verhinderen. Er schoot niets te doen meer overig dan het nemen van alle noodige maatregelen voor het welzijn der inwoners en hunne eigendommen, en men kan zeggen, dat geene menschmogelijke voorzorg veronachtzaamd werd, men stak de dijken in den Alblasserwaard, bij Pa-

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(15)

pendrecht, op de laagste punten door, ten einde in voorraad de uitwatering der overstrooming voor te bereiden. De Koning liet den Landdrost van het Departement, den Heer

HULTMAN

, een zeer verdienstelijk en werkzaam man, uit den Haag komen, wiens residentie hij provisioneel te Gorinchem vestigde, ten einde te voorzien in de wanorde en de schaden, door dezen ramp veroorzaakt. Hij ging vervolgens naar Papendrecht, Krimpen, Nieuwpoort en Vianen. Hij liet deze twee laatste steden verschansen, versterken en van levensmiddelen voorzien, opdat de inwoners van den Alblasserwaard met hun vee, voor het minste die, wier huizen geenen tegenstand aan den stroom van het water hadden kunnen bieden, aldaar een toevlugtsoord zouden vinden. Bovendien verzorgde men hen langs den regter oever van de Leck, zoo veel mogelijk, door het verschaffen van woning en het toebrengen van hulp, dewijl zeer veel inwoners van den Alblasserwaard zich derwaarts begeven hadden.

Jonge en kundige Zee-officieren werden belast, om de gemeenschap tusschen de twee overstroomde plaatsen te onderhouden. Het gelukte om hulp te verschaffen aan de stad Buren, twee uren van de overstrooming gelegen.

Gedurende deze lange en moeijelijke inspectie bezocht de Koning al de dorpen

en vele alleen staande huizen; hij vertroostte en bemoedigde de bewoners van dezelven

zoo veel als in zijn vermogen was. Hij beloonde terstond en rijkelijk hen, die zich

het meesten voor gevaren blootstelden, om daardoor de

(16)

zoo noodige hulpbetooning aan zoo velen ongelukkigen aan te moedigen.

Het was een hartroerend tooneel deze menigte menschen te zien, die rondom hunne alleen staande huizen of aan den ingang der dorpen bijeen stonden, en aldaar, op eenen hartverscheurenden toon, van tijd tot tijd herhaalden: ‘dus is de dijk dan doorgebroken!’

De Koning betuigde zijn hoogste genoegen aan de Leeraars van den Godsdienst;

hij vond er geen een, die niet op zijnen post was, dat wil zeggen: in het midden zijner dorpelingen, om hen gerust te stellen, hen te vertroosten, hen te besturen, en aldus de dikwerf afwezende autoriteiten te vervangen. De Leeraar

PRINSEN

, in het dorp Ochten, viel hem bijzonder in het oog, zoowel als de Leeraar

HOPPE

van het dorp Doodewaard; hij gaf hun blijken van achting en dankbaarheid. De eerste werd benoemd tot Ridder van de Unie. Hij betuigde ook zeer veel voldoening aan den Baron

PALLANDT

, Kommissaris-Generaal van den Waterstaat, aan den Heer

GEVERS VAN ENDEGEEST

, mede Kommissaris-Generaal van den Waterstaat, die, te Kuilenburg, den Kwartierdrost van dat gedeelte van Gelderland, een oud man, en afwezig, als zijnde door het water op zijn landgoed, bij het naburig dorp Lent, ingesloten, vervong.

De Heer

REPELAAR

, Drossaard van het kwartier van Dordrecht, deed zich opmerken door zijnen ijver en zijne verknochtheid aan zijne pligten, alsmede de jonge Auditeur

VAN DOORN

, die den dienst bij den Koning deed. De Inspecteur-Generaal van den Wa-

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(17)

terstaat,

BLANKEN

, gaf blijken zoowel van zijne kunde als van zijnen ijver. De Dijkgraaf

VERMEULEN

reddede een twintigtal zieken te Herwijnen en bragt hen aan den linkeroever van den Waal. De schipper

J

.

AALBERTS

van het dorp Loenen, deed onderscheidene pogingen, om zijne landgenooten hulp te verschaffen; de drie gebroeders

VAN VISSEN

van Thiel, waarvan één Officier bij de gewapende burgermagt was, en vergezeld door den jongen

KRUITHOF

, kwamen tot aan Eymeren, twee uren ver, in de overstrooming te Midel en te Spiberg, en reddeden tien menschen,

waaronder de familie

VAN ZOELEN

; allen ontvingen blijken van erkentelijkheid. Den Baron

VAN PALLANDT

, de Heeren

VAN DOORN

,

GEVERS VAN ENDEGEEST

en

REPELAAR

werden het groote kruis der orde van de unie geschonken,

VAN VISSEN

kreeg eenen degen met een gouden gevest ten geschenke, enz. enz.

Bij deze gelegenheid scheidde de Koning de administratie van het land van Bommel

van die van het land van Thiel af; hoezeer deze beide landen door de rivier de Waal

vanéén gescheiden waren, stonden dezelve onder éénen ambtman, en deze in het oog

loopende zwarigheid deed zich overal in deze omstandigheden gevoelen. Hij ontdekte

tevens, bij deze gelegenheid, het misbruik van eene belasting op vaartuigen, in een

land, dat aan overstrooming onderhevig is: sedert de daarstelling dier belasting was

het aantal vaartuigen aanmerkelijk verminderd, en het gebrek daaraan deed zich

levendig gevoelen in deze hagchelijke omstandigheden. Hij liet

(18)

de heffing van deze belasting dadelijk in de overstroomde landen ophouden.

Zoodra hij te Utrecht gekomen was, benoemde hij een committé centraal voor den Waterstaat, hetwelk, onder het voorzitterschap van den beroemden Professor

VAN SWINDEN

, was te zamengesteld uit de kundige Ingenieurs

BLANKEN

en

GOUDRIAAN

, des Konings Aide de Camp

KRAAIJENHOFF

, den Professor

VAN BEEK CALKOEN

, enz.

Hij raadpleegde met dit committé over de mogelijkheid, om de meest in gevaar zijnde gedeelten van het land te beveiligen en een ontwerp van verbetering daar te stellen.

Hij vertrok vervolgens van Utrecht, bezocht Kuilenburg en al de dijken langs de Leck, tot aan Arnhem, Huissen en Lent; hier bezag hij de eerste doorbraak, waar hij langs den kant van Thiel niet had kunnen komen, hij ging over den waterval in eene boot en beschouwde den dijk tusschen de twee doorbraken. Hij verzekerde zich, dat de werken, waaraan men bezig was, om de doorbraak af te dammen, hecht en sterk gemaakt werden; hij wist, dat te dezen opzigte de eigenaars, om zoo weinig mogelijk grond te verliezen, de doorbraken dikwijls al te beperkt deden afdammen, en dat dan veeltijds deze nieuwe schutsmuur bezweek, en eene tweede overstrooming

verschrikkelijker gevolgen dan de eerste veroorzaakte. Hij ging vervolgens den Waal over, bezocht Nijmegen, dat zeer veel van de overstrooming geleden had, en deed den grond tusschen deze stad en Kranenburg onderzoeken, ten einde volkomen verzekerd te zijn

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(19)

van de onmogelijkheid, om in dien grond kanalen te graven, ten einde in dergelijke gevallen het water te kunnen afleiden.

Hij nam ook eene volledige kennis van den toestand des lands met betrekking tot den Waterstaat en kwam vervolgens te Amsterdam terug. Dadelijk na zijne terugkomst hield men zich ernstig bezig met de noodige hulp aan de inwoners van de

overstroomde landen te bezorgen. Bij deze gelegenheid onderscheidde de Hollandsche natie zich nogmaals door hare edelmoedigheid; er was niemand, die niet het zijne wilde bijdragen ter ondersteuning van zijne landgenooten; er waren kinderen, die hunne spaarpotten uitstortten, de soldaten gaven hunne soldij, de werklieden hun dagloon, de dienstboden hunne huur. De stad Leijden zelfs, welke zich ter

naauwernood van den ramp van 1807 begon te herstellen, droeg geheel alleen bijna vijftig duizend gulden bij.

Het belangrijke werk van den eeredienst werd nu ten uitvoer gebragt. De volgende aanspraak werd gedaan door den Leeraar

DELPRAT

, als Voorzitter van de

Gereformeerde kommissie bij den Minister van Binnenlandsche Zaken, toen deze kommissie aan den Koning, even voor zijn vertrek naar de overstrooming, werd voorgesteld.

‘Sire! de taak, waartoe wij door een vereerend vertrouwen geroepen zijn, is oneindig

teer. Aan eene onschendbare verknochtheid aan den Godsdienst, die wij met het

grootste gedeelte der bevolking des Koningrijks belijden, de onzijdigheid,

(20)

de verdraagzaamheid, de liberale denkbeelden, die alle ware Protestanten kenmerken, te paren. Deze Godsdienst naauwkeurig te onderscheiden van al die onverschillige bijvoegsels van deszelfs dienst, met moed de formaliteiten, die meer geëerbiedigd worden, naarmate dezelve verouderd zijn en met godsdienstige onderwerpen in verband staan, aan eene loutering te onderwerpen. In de regeling van den eeredienst meer eenvoudigheid, evengelijkheid of overeenkomst met de form van het

tegenwoordig Gouvernement trachten te brengen. Aan dit werk, hetwelk vereischt, dat men in zoo vele en ontelbare te zamengestelde kleinigheden treedt, aan de eene zijde zoo veel spoed te geven als Uwe Majesteit verlangt, en aan de andere zijde te zorgen, dat alles rijpelijk overwogen wordt, geene halve maatregelen of voorloopige schikkingen worden genomen, doch dat alles geregeld en bepaald zij. Met

voorzigtigheid en wijsheid toe te geven aan hetgeen de omstandigheden vorderen.

Wanneer het noodig is, het voorbeeld van edelmoedigheid te geven en het bijzonder belang voor het algemeen belang te doen wijken. Door zijn geweten gesterkt, zich veelligt te moeten troosten van niet de algemeene goedkeuring van hen, wier belang men wil behartigen, te zullen wegdragen. Vooral, Sire! ten volle overtuigd door de grondbeginselen en plegtige verklaringen van Uwe Majesteit, wegens de

instandhouding van den Gereformeerden Godsdienst in al deszelfs kracht, zich te bevlijtigen, om datzelfde vertrouwen bij ande-

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(21)

ren in te scherpen, alle ongerustheid dienaangaande te verdrijven, alle nevelen te verwijderen, deze overtuiging zich ten nutte te maken, om in voorraad de goedkeuring wegens de toekomstige ontwerpen van organisatie voor te bereiden, deze belangrijke gelegenheid te doen dienen, om de banden, welke een godsdienstig volk aan zijnen Koning hecht, nog naauwer toe te halen, en zich, op deze wijze, en bij het altaar en bij den troon verdienstelijk te maken. Zie daar, Sire! de optelling onzer pligten en onzer oogmerken, en tevens eene aanwijzing van de zwarigheden, die ons verwachten.

Uwe Majesteit zelve kent al die zwarigheden welke groote ondernemingen omringen, om dezelve niet te kunnen beoordeelen. Dat het ons vergund zij, om het te zeggen:

het is uw voorbeeld, Sire! dat ons ten spoorslag strekt, even zoo als Uwe Majesteit...

Doch de eerbied beteugelt de inspraak van mijn hart, die mij anders in lof over mijnen Koning zoude doen uitweiden. Ach! moge de Hemel onze wenschen verhooren, Uwe Majesteit nog langen tijd sparen, en daardoor den oogenblik verschuiven, in welken wij Hoogstdezelve, zonder terughouding, den welverdienden lof zullen mogen toezwaaijen.’

‘Wanneer een goed gevolg onze pogingen bekroont, dan zal de organisatie van

den Gereformeerden Godsdienst geen der geringste van de gedenkteekenen zijn eener

regering, die reeds zoo luisterlijk is door zoo vele moeijelijke ondernemingen.

(22)

Moge dit gevolg aan de verwachting van Uwe Majesteit beantwoorden, en de Gereformeerde Godsdienst voor altijd op eenen vasten grondslag bevestigd zijnde, al deszelfs invloed op de zedelijkheid en het geluk des Koningrijks doen gelden; de regering van Uwe Majesteit doen zegenen en op onze kerken en op deze kommissie eene bescherming en eene weldadigheid doen nederdalen, waartoe de gevoelens, die ons bezielen, ons veelligt eenig regt, geven.’

De Koning antwoordde hierop: ‘dat hij de gevoelens, die de leden dezer kommissie bezielden, goedkeurde, dat hij, door hen te kiezen, het doel had gehad, om bij het Ministerie van Eeredienst te roepen zoodanige menschen, als met regt het vertrouwen en de achting der overige leden hunner Gemeente bezaten, en aan hun Vaderland en aan hunnen Koning bewijzen hadden gegeven van hunne verlichte vaderlandlievende gevoelens. Dat hij deze gelegenheid te baat nam even als alle andere gelegenheden, die zich daartoe aanboden, om hun aan te bevelen, ten einde de overige leden hunner gemeente gerust te stellen, en voornamelijk de Leeraars van den Godsdienst, niet alleen ten aanzien van zijne bescherming, welke zij het regt hadden van te verwachten, maar ook van zijne welwillendheid en achting, en dat, hoezeer hij zich nimmer wilde of konde bemoeijen met de leerstellingen en het geloof van elke gemeente, zijne eerde verpligting echter was en altijd zoude zijn van aan elk der-

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(23)

zelven de verzekering en de waarborg te geven, wegens de vrije uitoefening van den Godsdienst hunner voorouders, en hen te handhaven bij de voordeelen, die geen nadeel aan de anderen toebragten, en die zij door een langdurig bezit verkregen hadden; dat al de leden der onderscheidene Christelijke gemeenten een evengelijk regt hadden en gelijkelijk in zijne zorgen deelden, dat hij alleen menschen zonder Godsdienst, zonder belangstelling en verachting konde beschouwen, en dat de Protestanten zoo veel te meer op de voortduringen zijner gunstige gevoelens te hunnen opzigte konden rekenen, dewijl hij elken dag meer ontwaarde, dat zij ten sterkste aan hun vaderland verknocht zijn, dat zij het grootste gedeelte der natie uitmaken, en dat bijgevolg de Koning, met hen overeenstemmende in gevoelens, in denkbeelden en in verlangen was omtrent dit belangrijk voorwerp, dat men met reden als het gewigtigste konde beschouwen.’

Ondertusschen was de oorlog in Spanje van eenen verschrikkelijken aard geworden.

Een bevel, door de Junta van Seville op den 4den Januarij uitgevaardigd, hield in,

dat ieder Spaansch dorp, dat bij de aannadering van Fransche troepen geenen

wederstand bood, zoude verbrand worden; dat men veeleer de magazijnen in den

brand moest steken, dan dezelve aan den vijand overleveren, en de velden, waar

langs de Fransche armée moest trekken, in den brand moest steken, en de fonteinen

verstoppen of doen uitdroegen, enz. enz. - De Engelschen

(24)

vervolgden hunnen terugtogt op Corogne. In het begin van Januarij hadden de Franschen hun hoofdkwartier te Astorga; op den 2den kreeg

SOULT

bevel om de Engelschen te vervolgen. Hij geraakte weldra handgemeen met derzelver achterhoede en stoeg dezelve; op den 5den was het Fransche hoofdkwartier te Benevente en den 7den te Valladolid.

In dien zelfden tijd behaalde

SAINT CYR

eene overwinning op de opstandelingen van Catalogne; op den 11den Januarij bevond zich de Hollandsche brigade, onder bevel van den Generaal

CHASSÉ

, te Aranjuez in garnizoen, met uitzondering van de rijdende artillerie, de trein en de mineurs, die te Madrid, onder bevel van den Majoor

STEINMETZ

, gebleven waren; er werd een nieuw korps infanterie uit Holland afgezonden om hen te versterken, den 28sten was dit te Bayonne.

De Engelsche krijgskas viel gedeeltelijk in handen van de Franschen, die te vergeefs trachtten om met de Engelschen handgemeen te worden. Eindelijk gelukte het den 16den, om hen tot eenen veldslag langs de zeekust bij Corogne te nopen. De Franschen behaalden de overwinning

(*)

. De Engelschen ver-

(*) Hoe was het mogelijk dat de zegepralende Franschen het konden dulden, dat de geslagene Engelschen, zich zoo gerustelijk op de vloot inscheepten, zonder dat zij ondernamen om Corogne binnen te trekken, werwaarts de laatstgenoemden zich hadden begeven? De Schrijver vergist zich ook in een ander geval: daar was geen GeneraalHAMILTONbij de batalje tegenwoordig, en de GeneraalHOPEheeft naderhand nog menig gevecht bestuurd en geniet thans de vereerende belooning, hem door zijnen Souverein geschonken, onder den titel van LordHOPETOWN.

De Engelsche Uitgrevers.

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(25)

loren den Generaal

HAMILTON

, den dapperen Generaal

MOORE

en den Generaal

HOPE

, het overige van de armée reddede zich op de vloot. Ten gevolge van deze overwinning gaf de stad Corogne zich, op den 19den, aan de Franschen over, en eene week daarna werd Ferrol bezet: men vond daar verscheidene oorlogschepen.

Engeland sloot een tractaat van alliantie met de Spaansche Junta, het verbond zich om den Spanjaarden met al zijne magt te ondersteunen, en geenen anderen Koning te zullen erkennen, dan dien, welke door de natie als zoodanig erkend werd. De Spanjaarden, van hunne zijde, beloofden, dat zij geen gedeelte hoegenaamd van hunne Monarchie zouden afstaan.

De vijandelijke maatregelen, die Oostenrijk nam, deszelfs wapening en houding, riepen Keizer

NAPOLEON

te Parijs terug. Hij vertrok van Valladolid op den 17den Januarij, en hij kwam op den 23sten, des morgens te tien ure, met eene verwonderlijke snelheid, te Parijs.

Het bombardement te Saragossa was begonnen; de Maarschalk

MONCEY

werd in

het vervolgen van deze belegering vervangen door den Maarschalk

LANNES

.

(26)

Het grootste gedeelte van Spanje was onderworpen; men was zelfs tot in Portugal doorgedrongen. Vigo had gecapituleerd, de Generaal

FRANCESCHI

was Tuij

binnengerukt, en de Maarschalk

SOULT

trok naar Oporto.

De koophandel werd in 1809 minder gekweld; het jaar 1808 was het nadeeligste voor denzelven geweest. Op den 15den Januarij werd er eenen vrede gesloten tusschen Engeland en Turkije, en de handelbetrekkingen tusschen die twee Staten werden op den ouden voet hersteld.

De Spaansche havens, waar de opstandelingen meester waren, werden voor de Engelschen geopend, die tevens de havens van Portugal bezet hielden. Oostenrijk had reeds in het geheim deszelfs betrekkingen met Engeland hernieuwd, en aarzelde niet, om zich openlijk de bondgenoot dier Mogendheid te verklaren.

Rusland had alleen het stelsel van het vaste land aangenomen, om Frankrijk genoegen te geven. Hetzelve verslapte weldra in de genomene maatregelen, en deszelfs krachtdadigheid tegen den Engelschen koophandel. Dit was naderhand, te weten in 1812, de aangevoerde beweegreden, waarvan Frankrijk zich bediende, om Rusland den oorlog aan re doen.

De Koning en de Koningin van Pruissen deden eene reis naar Rusland; zij kwamen te Sint Petersburg op den 7den Januarij, en werden onder de grootste vreugdeblijken ontvangen. Zij kwamen op den 10den Februarij te Koningsbergen terug.

Er is in Holland een oud gebruik, namelijk dat

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(27)

van eenen dag te wijden aan gebeden en dankbetuigingen, om God voor de genotene weldaden te danken, en te bidden, ora het kwade, dat steeds den Staat bedreigt, af te keeren. De Koning bepaalde voor die Godsdienstplegtigheid, woensdag den 22sten Februarij. De Minister van den Eeredienst voerde als beweegredenen daarvoor aan, den buitenlandschen oorlog, waarvan Holland was bevrijd gebleven; de ongelukken der laatstverloopene jaren; de uitputting van de schatkist; den ramp van Leijden; de overstroomingen in 1808, en die, welke in dit jaar hadden plaats gehad, en eindelijk de vernietiging van den koophandel.

De toestand van Holland was allerdroevigst; de Koning hoopte, dat de

herstellingsmiddelen uit de overdrevenheid der ongelukken zelve zoude worden geboren; hij leed daardoor meer dan iemand; elk een was daarvan overtuigd, zoowel vreemdeling als inwoner. Ondertusschen vond de nieuwe Predikant van Vilpen

(*)

, een dorp in de nabijheid der Hoofdstad, in Noordholland gelegen, goed om juist op

(*) Hoogstwaarschijnlijk zal dit Velsen moeten zijn. De meeste namen van personen en plaatsen zijn in het origineel geheel verkeerd gespeld, hetwelk wij, zoo veel mogelijk is, hebben trachten te verbeteren; doch met dat al zullen er ongetwijfeld nog verkeerde spellingen, vooral wegens niet algemeen bekende personen, overblijven, hetwelk wij den goedgunstigen Lezer verzoeken ons ten goede te houden.

De Vertaler.

(28)

den algemeenen dank-, vast- en bededag op het hevigste uit te varen. Dit dorp en deszelfs omstreken was bewoond door eene menigte der voornaamste personen uit de Hoofdstad, welke meerendeels aan het Hof behoorden. De verontwaardiging was algemeen, en een groot gedeelte van hen, die onder zijn gehoor waren geweest, deden dezelve overal blijken. Men wilde dat de opsteller van eene redevoering, die even lasterlijk als boosaardig was, en die zoo weinig beantwoordde aan het doel, dat het Gouvernement met het uitschrijven van den dank-, vast- en bededag beoogd had, zoude gestraft worden. De Predikant werd opgeroepen door de Ministers van Politie en Binnenlandsche Zaken; de Koning wilde hem zien, bij was een jong mensch: hij verscheen en was zeer ontroerd. Hij verdiende zeer streng gestraft te worden; men verlangde dat de Koning dit zoude doen, opdat hij ten voorbeeld zoude strekken voor hen, die hem zouden willen navolgen; doch de Koning wilde hem op zijne wijze straffen. Hij ontving hem zeer koel, doch beleefd; hij vroeg hem rekenschap van alles, liet zich al de uitdrukkingen, waarvan de Predikant zich bediend had, herhalen, vervolgens schilderde hij hem den toestand des lands en dien des Konings af, en dwong hem om te erkennen, dat hij even onbillijk als wreed geweest was, door het Gouvernement te beschuldigen. Deze jonge mensch was overtuigd van zijne onregtvaardigheid; hij beloofde om zijn gedrag geheel te zullen veranderen, hij scheidde van den Koning in eene geheel andere stemming,

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(29)

en waarlijk hij bekende uit eigene beweging, in zijne kerk, dat hij kwalijk gehandeld had en gedroeg zich vervolgens op eene voorbeeldige wijze. Toen men den Koning wilde overhalen om hem gestreng te straffen, antwoordde hij: ‘Ik stel er meer belang in om hem te overtuigen, dan om hem te straffen.’

De Maarschalken

DUMONCEAU

en

DE WINTER

werden teruggeroepen en in den Staatsraad geplaatst, het groote Arrondissement van de kust werd aan den

Luitenant-Generaal

BRUCE

toevertrouwd en het eskader van Texel werd onder bevel van den Schout-bij-Nacht

BLOIS VAN TRESLONG

gesteld.

Het Hof van Oostenrijk zettede de toebereidselen tot den oorlog voort. Keizer

NAPOLEON

, te Parijs teruggekomen zijnde, vorderde van den Prins primaat, om eenen rondgaanden brief aan de leden van de Confederatie te schrijven, om hunne

contingenten in gereedheid te brengen.

De oorlog met Oostenrijk was onvermijdelijk, een gedeelte der Fransche troepen werd uit Spanje teruggeroepen; de oorlog met de pen, die altijd den oorlog met het zwaard voorafgaat, begon.

Nadat Saragossa bijna geheel in den asch lag, gaf het zich op den 21sten Februarij

op discretie over. De Maarschalk

LANNES

stond een algemeen pardon, aan deze

ongelukkige en belangrijke stad, toe. P

ALAFOX

, die aldaar het opperbevel gevoerd

had, bleef krijgsgevangen en werd naar Frankrijk gezonden. In Saragossa bestond

eene partij, die Prins

KAREL

van Oostenrijk tot den troon wilde roepen.

(30)

Men vergunde in Frankrijk aan de Amerikaansche schepen om regtstreeks naar Amerika terug te keeren. Zij werden ter beschikking van den Amerikaanschen Minister, den Heer

ARMSTRONG

te Parijs, gesteld, onder voorwaarde dat zij terstond naar Amerika zouden stevenen. Men vorderde van dezelve eene borgtogt, dat de lading, die zij naar Amerika voerden, geheel en al voortbrengsels van den Franschen grond was, en dat dezelve niet één voorwerp van Engelschen handel noch van deszelfs Kolonien inhield.

De Generaal

ANDREOSSI

, Fransch Minister aan het Hof van Weenen, verliet die stad op den 28sten Februarij en liet als chargé d'affaires den Heer

DODUN

achter.

In het begin van Maart deed de Koning een reisje door het Departement Overijssel, het doel van deze reis was, om dit land te onderzoeken wegens het groote onderwerp van den waterstaat, de verwijding der bedding van den IJssel; om den finantieelen staat der gemeenten te onderzoeken, en de geschillen, die tusschen de

Roomschgezinden en de Protestanten, ten opzigte van het bezit der kerken, bestonden, te vereffenen. Hij bezocht Hattem, Zwol, Deventer en de meeste dorpen. Overal nam hij kennis van den staat der finantiën, hij bemiddelde, zoo veel als mogelijk was, de grieven der Gemeentebesturen en der bijzondere personen, hij bezigtigde vooral de dijken, die zeer veel, door het zwellen der rivieren en den ijsgang, hadden geleden.

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(31)

Na Deventer bezocht hij Hasselt en Genemuiden, Zwartesluis en Nieuwesluis. Deze twee dorpen werden onder één bestuur vereenigd, dezelve worden alleen door eene brug van elkander gescheiden. Op verzoek van de Magistraat van Hasselt werd er eene kerk aan de Roomschgezinden toegestaan. Hij gaf bevel tot het herstellen van den weg van Hasselt naar Staphorst en Rooveen. De familie

VAN MERLE

verkreeg de vergunning, om een kanaal te doen graven tot het vervoeren van turf uit de venen, onder voorwaarde, dat dit kanaal geen nadeel zoude toebrengen aan dat, hetwelk men van Zwol op Hardenberg groef.

De kleine stad Genemuiden was in eenen welvarenden toestand, derzelver bevolking bedraagt naauwelijks duizend zielen, en zij had toenmaals tien duizend guldens aan inkomen, geen jaarlijksch te kort en geene bijvoegelijke stuivers.

Hij gaf bevel tot de verbetering van den weg van Genemuiden naar Campen, en

werd in deze laatste stad onder de grootste vreugdebetuigingen ontvangen. Op den

7den Maart bezocht hij, na de Hooge Magten en de Leeraars der onderscheidene

Gemeenten te hebben ontvangen, het stadhuis, de hoofdkerk, en de fabrieken, onder

welke hij de trijpfabriek en de fabriek van wollen dekens onderscheidde. Den

Roomschgezinden werd de kerk, genaamd de buitenkerk, toegewezen. De Koning

betuigde zijn genoegen aan den Burgemeester, den Baron

VAN HERDT

, wegens den

voordeeligen staat van dit fraaije stadje. Het dorp IJsselmuide werd

(32)

onderstand gegeven ter verbetering van den weg naar Campen. Toen hij naar Zwol terugkeerde, bezigtigde hij den dijk, genaamd de Westkade, welke de stad voor eene overstrooming beveiligt, wanneer de velden rondom Zwol onder water staan. Men gaf ook bevel tot het maken van eene groote sluis te Zwol, om deze stad voor de hooge vloeden te beveiligen.

Bij het maken van het algemeene budjet van den Staat waren verscheidene wederbetalingen, aan eenige steden verschuldigd, afgeschaft. De Koning gaf te dezen aanzien schadevergoeding aan de stad Zwol door den afstand der vestingwerken en der gebouwen, welke de Staat konde missen; hij gaf ook kwijtschelding der sommen, welke deze stad aan de publieke schatkist moest betalen, hetgeen hij doen konde, dewijl deze gelden niet op het budjet waren gebragt.

Aan de gemeente Raalte werd de verlenging van het kanaal, genaamd de Wetering, tot aan die gemeente toegestaan.

Te Zutphen merkte hij op, dat de weeskinderen eene betere gezondheid genoten dan ergens anders, zij hadden eene minder gele kleur en minder opgezette buiken.

Dit regtvaardigt het dikwijls aan de administratie der Godshuizen herhaalde bevel, om de kinderen niet alleen met melk, meelspijzen en groenten te voeden.

De katoendrukkerij van

VERSTEEL

, en de leertouwerij en fabriek van

BISSCHOP

waren in eenen welvarenden staat.

De Roomschgezinden kregen de Sint Janskerk,

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(33)

de kooplieden verkregen, dat de kleine rivier de Berkel bevaarbaar werd gemaakt voor alle jaargetijden en tot aan de grenzen des Koningrijks; het water van deze streken werd zoodanig geleid, dat de vaart op de Schipbeek en die op de Berkel elkander geen nadeel konden toebrengen. Het maken van eene sluis, om de vaart uit de stad naar den IJssel te openen, hetwelk reeds sedert langen tijd beloofd was, werd nu toegestaan.

Na den dijk, genaamd den Kanondijk, te hebben bezigtigd, ging de Koning naar Groenloo en Varseveld, waar hij bevel gaf tot het herbouwen van de brug, die door de overstrooming was vernield.

De kleine stad Lochem is opmerkenswaardig wegens de mijnen van keizelsteenen (mines of Rhenish pebbles) in den Rijn, en Winterswijk wegens deszelfs fabrieken van bombazijn en katoen. Hij ging vervolgens naar Breedevoort en Aalten. In het eerste dezer dorpen bezigtigde hij de paardenfokkerij, welke aldaar sedert drie jaren was opgerigt en die in eenen goeden staat was, hij vond daar eene menigte hengsten van zuiver Engelsch ras, welke men uit Groot-Brittanje, door den ijver en de bemiddeling van den Inspecteur

VAN HOORICK

, had weten te krijgen. Deze paardenfokkerij had reeds voor de derde maal in al de provinciën van Holland de springhengsten geleverd.

De herbouwing van de brug, die door de overstrooming te Deutichem was

weggespoeld, en die der Roomsche kerk in dezelve stad werden besloten. Het

Katholijk Seminarium te 's Heerenberg kreeg

(34)

eene boekerij en het getal der leerlingen werd op zestig gebragt.

Te Keppel bezigtigde de Koning de sluis van den Ouden IJssel en de ijzersmelterij van den Heer

VAN HEMERT

.

Hij stond aan de stad Doesburg het maken van eene groote sluis toe tusschen den Ouden IJssel en den IJssel en de herstelling van de groote kerk; hij begaf zich vervolgens naar het Loo.

Men heeft gezien, dat toen Keizer

NAPOLEON

den Groot-Hertog van Berg tot den troon van Napels had geroepen, hij als toen, in zijnen naam, bezit van dit

Groot-Hertogdom had doen nemen.

Op den 3den Maart beschikte hij daarover ten voordeele van den Kroonprins van Holland, op de volgende wijze:

‘N

APOLEON

door de gratie Gods, enz. enz.

‘Prins

JOACHIM

, Groot-Hertog van Berg en Kleefsland, thans Koning van Napels, aan ons, bij traktaat van den 15den Julij 1808, te Bayonne gesloten, afstand gedaan hebbende van het Groot-Hertogdom Berg en Kleefsland, met de Staten, die daarmede vereenigd zijn, hebben wij besloten daarvan afstand te doen, zoo als wij daarvan bij dezen afstand doen aan onzen neef

NAPOLEON LODEWIJK

, oudste zoon van onzen welbeminden broeder, den Koning van Holland, om door den gezegden Prins

NAPOLEON LODEWIJK

in volle regten en eigendom bezeten te worden, met erfelijken overgang op zijne regtstreeksche nakomelingen, natuurlijke en wettige zoons van mannelijk oir tot mannelijk oir, volgens het regt

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(35)

van eerstgeboorte, met voortdurende uitsluiting der vrouwen en hare nakomelingen.

Wanneer het mogt gebeuren, dat God verhoede, dat de regtstreeksche

nakomelingschap van het mannelijk oir, natuurlijk en wettig, van gezegden Prins

NAPOLEON LODEWIJK

kwam uit te sterven, of zoo gezegde Prins of zijne opvolgers tot het beklimmen van den troon werden geroepen, ten gevolge van hunne toekomstige regten van opvolging, en zich op den oogenblik van hunne troonsbeklimming zonder kinderen van het mannelijk geslacht bevindende, dan behouden wij ons voor, zoo voor ons als voor onze opvolgers, om over het gezegd Groot-Hertogdom te kunnen beschikken en daarmede ter onzer keuze te handelen, zoo als wij het gepast zullen vinden voor het welzijn van ons volk en het belang van onze kroon.’

‘Wij behouden ons eveneens voor de besturing en de administratie van het Groot-Hertogdom van Berg en Kleefsland tot aan den oogenblik, dat Prins

NAPOLEON LODEWIJK

zijne meerderjarigheid zal hebben bereikt; wij belasten ons van nu af aan met de verzorging en de opvoeding van gezegden minderjarigen Prins, overeenkomsttg de beschikkingen, bij titel 3 van het eerste statut van ons Keizerlijk Huis bepaald.’

‘Gegeven in ons Paleis in de Tuillerien, den 3den Maart 1809.’

De Koning kreg deze tijding op het onverwachtste, en terwijl hij op reis was; hij gaf

daarvan terstond, en op den 12den Maart, kennis aan

(36)

het Wetgevend Ligchaam, door den volgenden brief:

‘Mijne Heeren! een brief van mijnen broeder den Keizer berigt mij de zoo onverwachte als aangename tijding, dat hij over het Groot-Hertogdom Berg ten voordeele van mijnen zoon, den Kroonprins,

NAPOLEON LODEWIJK

, beschikt heeft.

Ik wil geenen oogenblik laten voorbijgaan zonder daarvan kennis te geven aan de leden van mijnen Staatsraad en aan het Wetgevend Ligchaam, als een teeken van dankbaarheid voor de onophoudelijke bewijzen, die zij mij van hunne verknochtheid aan het vaderland en aan mij geven, en dit was mijne eerste gedachten nadat ik mijnen broeder den Keizer bedankt heb voor eene gebeurtenis, die ik met reden beschouw als het gunstigste voorteeken voor het geluk van mijn volk en dat van mijnen beminden zoon, die, na de moeijelijke en onrustige tijden mijner regering, daardoor nog meer in staat zal zijn, om het aanwezen van dit land te bevestigen, en aan hetzelve die ondersteuning en schadevergoeding te geven, die hetzelve reeds zoo lang heeft noodig gehad.’

‘De natie zal daarin nog een onbetwistbaar bewijs vinden van de gunstige gevoelens van mijnen broeder en van Frankrijk ten aanzien van dit land, en hierdoor zal men aan de listige en kwaadwillige gesprekken van intriguanten, alsmede aan hetgeen weinig doorzigtige menschen elkander willen diets maken, het zwijgen opleggen.

Hoezeer ik,

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(37)

daar mijne reis ten einde loopt, weldra dezen brief zal volgen, heb ik de kennisgeving, in denzelven vervat, niet willen vertragen, dewijl juist diezelfde reis de oorzaak is, dat de courier mij niet spoedig heeft gevonden, daar mij deze tijding eerst gisteren avond is gebragt.’

‘En hiermede, Mijne Heeren! enz. enz.’ ‘Assen, den 12den Maart.’

De Koning was ten hoogste vergenoegd wegens deze gift, dewijl hij daarin het

geheime oogmerk des Keizers meende te ontdekken, namelijk, dat hij het aan Holland

had willen toevoegen, dewijl dit overeenkomstig was met de belangen van Frankrijk,

dat hij den tegenwoordigen Koning daarvan het genot niet wilde schenken, alzoo de

Keizer klaarblijkelijk onvergenoegd op hem was. Ondertusschen waren er twee zaken

in de akte begrepen, die hem noodwendig meer dan bovengemelde overweging

moesten beleedigen; de eerste was, dat hij geene de minste voorloopige kennis had

gekregen van eene zaak, die van zulk een aanmerkelijk belang voor zijnen zoon was,

en de tweede, en de meest smartelijke, uit hoofde van de overwegingen, die dezelve

geboren deed worden, was, dat hij zien moest, dat, zonder zijne toestemming of

voorkennis, zijn zoon voor altijd van hem werd gescheiden, en dat men hem van

zijne onbetwistbare regten van de voogdijschap en het opzigt over zijnen zoon

ontzettede. Ondertusschen bragt hij het des-

(38)

wege in hem opwellende gevoel tot zwijgen: hij hoopte, dat zulk eene gedwongene opoffering juist daarom, wijl zij gedwongen was, van geen duurzaam gevolg zoude zijn, en dat dezelve, voor het minste, te eenigen tijd zoude dienen, om Holland door het geheele Groot-Hertogdom van Berg te vergrooten, en daardoor aan het Koningrijk de gelegenheid zoude worden gegeven, om zich te verheffen boven zulk eenen langen tijd van lijden.

Gedurende de jaren 1806 en 1807 had Oost-Vriesland in geene der belastingen des Koningrijks, noch in die voor den oorlog, gedeeld; deszelfs contributie voor het jaar 1808 was bepaald op ƒ200,000. De Koning nam zich voor, om dat Departement te gaan bezoeken, en om deze som te verminderen, zoo dezelve niet gelijk stond aan het vermogen der belastingschuldigen. Hij konde zijne reis niet voortzetten uit hoofde van de staatkundige betrekkingen des lands, welke hem verhinderden, om zich te ver van het middenpunt des rijks te begeven; doch wederom nieuwe klagten uit Oost-Vriesland bekomen hebbende, verminderde hij de belasting voor dat jaar, uit eigen beweging, op de helft.

Op den 15den Maart werd de gewone zitting van het Wetgevend Ligchaam door den Minister van Binnenlandsche Zaken gesloten, en den volgenden dag, den 16den, vergaderde hetzelve op nieuw in eene buitengewone zitting. De Heer

DE VOS

werd weder tot Voorzitter verkoren. Het voornaamste onderwerp der beraadslagingen van deze zitting was het ontwerp van eene wet omtrent den adel. De

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(39)

Baron en eerste Kamerheer des Konings

PALLANDT VAN EERDT

, Staatsraad, werd

belast met het aanbieden van dit ontwerp van wet, hetzelve werd aangenomen, doch

het is onnoodig om het hier in te voegen, evenmin als de redevoering, bij die

gelegenheid door den Baron

VAN PALLANDT

gehouden, dewijl deze wet zeer kort

van duur was, zij was onderscheiden van de Fransche wet op dit onderwerp, door

aanmerkelijke verschillen. 1

o

. De geheele oude adel van het land werd erkent, want

deze bepaling omtrent den adel was niet anders, en konde ook niet anders zijn dan

voorafgaande aan den bepaaldelijken arbeid van de constitutie ontworpen tegen den

oogenblik van den algemeenen vrede, dien ten gevolge was er geene reden, om den

ouden adel zijne regten te ontnemen onder een Gouvernement, waaraan dezelve zich

bijna allen onderworpen hadden, en dat zij met opregtheid dienden. Hieruit vloeit

voort, dat de Koning, in de eerste plaats, niets dan de oude titels wilde erkennen,

welke dus door een Heraldiek Collegie, dat hij terstond instelde, moesten onderzocht

en bevestigd worden, en vervolgens voorbehield hij zich het regt, om aan den adel

toe te voegen al die nieuwe leden, die hij het waardig keurde, hetgeen wel verre van

ongunstig voor dezen te zijn, hun integendeel zeer nuttig was, dewijl de oude adel

op hen den luister verspreidde, welke sedert langen tijd in hunnen naam was

verkregen. 2

o

. Het tweede aanmerkelijke onderscheid met den nieuwen Franschen

adel was betrekkelijk de bezittingen; de in-

(40)

stelling van het regt van eerstgeborene in Holland zoude allernadeeligst geweest zijn, dewijl de verdeeling en de middelmatigheid der rijkdommen altijd het geluk der Hollanders hebben uitgemaakt; men vindt in dit land eenen zeer grooten algemeenen rijkdom, doch weinig bovenmatig rijke lieden (colossal fortunes) en zelfs zoude men kunnen zeggen: geene. Men bepaalde al deze nieuwigheden omtrent den adel tot de instelling van het Heraldiek Collegie en de erkenning van eenen constitutioneelen adel, dewijl hij niet anders dan verbeteringen en instellingen konde aanwijzen in een land, dat zoo beuzelachtig werd gadegeslagen door de zendelingen van het Fransch Gouvernement, dat geene eene verandering wilde, die in eenig opzigt van de Fransche instellingen afweek. 3

o

. Het derde onderscheid bestond hier in de daarstelling van een zeker getal landgoederen, waaraan de titels van Graaf en Baron verknocht waren, en die de Koning zich voorbehield te schenken aan personen, die zich in het geval gesteld hadden van belooning te verdienen, onder voorwaarde, dat deze domeinen aan de kroon terug zouden komen, in geval wanneer er eene regtstreeksche opvolging ontbrak.

Deze laatste bepaling beschouwde den Koning als den eenigen en waren constitutioneelen grondslag in een monarchaal maar vrij Gouvernement, dat is te zeggen, dat hij deze instelling zoodanig zoode hebben willen regelen, dat er, in vervolg van tijd, geene andere titels zouden bestaan dan die, welke aan landgoederen verbonden waren, en geene andere

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(41)

adelijke landgoederen dan die van de kroon afkomstig waren, waarmede dezelve hare vrienden en dienaars zoude beloond hebben. Na hunnen dood moesten deze landgoederen aan de kroon terug komen en niet als een eigendom aan den zoon overgaan, zonder eene nieuwe donatie van den Koning, bij deszelfs meerderjarigheid gedaan, wanneer hij deze gunst verdiende

(*)

, want de adel is noch vereerend noch wezenlijk, dan wanneer hij zich aan persoonlijke verdienste paart

(†)

; en zonder deze schijnt dezelve in tegenstrijdigheid met zijne instelling te zijn. Wanneer dezelve bestaat in eene belooning, welke men aan bewezene diensten, aan deugd en aan betoonde kundigheden verschuldigd is, dan is het immers eene tegenstrijdigheid, om dezelve als eene erfenis te doen gelden? Het ware noodig voor den luister en belang van den adel zelven, dat de zoon van eenen edelman de voorkeur had om zijnen vader op te volgen, wanneer

(*) Hiervoren is gezegd, dat deze landgoederen eerst dan aan de kroon terug zouden komen, wanneer het aan regtstreeksche ersgenamen ontbrak.

(De Engelsche Uitgevers.)

(†) ‘Nobilitas est sola atque unica virtus.’ JUVENAL.(§). De Engelsche Uitgevers.)

(§) Hier mogen wij de spreuk, welke de Koning der Nederlanden aan de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw gehecht heeft, wel bijvoegen. ‘.’

(42)

hij in verdiensten met hem gelijk stond, doch nimmer zonder verdiensten of eenigen anderen titel, dan dien zijner geboorte. In regerende familien schijnt het regt van erfopvolging alleen onvermijdelijk te zijn, dewijl dit regt niet is daargesteld voor het belang en het voordeel van de leden van zoodanig cene familie, maar voor het welzijn der maatschappij: in dit geval is het eene soort van Magistrature (Magistracy).

Op den 29sten Maart zond de Koning de volgende boodschap aan het Wetgevend Ligchaam:

‘Mijne Heeren! de toestand van een groot gedeelte van den grond, dien wij bewonen, wordt van jaar tot jaar gevaarlijker. In de twee laatste winters zijn derzelver verwoestingen verschrikkelijk geweest; te meer door de gevaren, waarmede zij het grootste gedeelte van het grondgebied des Koningrijks bedreigd hebben; te meer nog, dewijl wij daardoor de zwarigheden, de onvermijdelijke middelen om dien grond te beveiligen, hebben leeren kennen, en te meer, eindelijk, door het voorgevoel voor de toekomst.’

‘Wij moeten in het verledene onze waarborgen voor de toekomst niet zoeken;

omdat wij aan grootere ongelukken ontsnapt zijn, moeten wij niet gelooven, dat wij dezelven altijd ontkomen zullen, en dat wij geene buitengewone middelen noodig zouden hebben, en het aldus genoegzaam zoude zijn, die voorzorgen te gebruiken, die men tot nog toe heeft aangewend.’

‘Neen, wij moeten de Voorzienigheid danken,

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(43)

te midden der rampen en der slagtoffers van elken winter, dat zij ons voor de grootste ongelukken behoed heeft, en het niet gebeuren van grootere rampen moeten wij beschouwen als eene waarschuwing, die ons ieder jaar herhaald wordt, om al die middelen ter verzekering van het natuurlijk aanwezen des Koningrijks, die mogelijk zijn, aan te wenden.’

‘De Hollanders zijn landslieden van die mannen, aan welken uw vaderland deszelfs

aanwezen en den roem van deszelfs naam verschuldigd is. Het is niet genoeg eenen

moed, eene heldhaftige onderwerping te betoonen in die oogenblikken van ramp,

wanneer de gevaren onvermijdelijk zijn; men moet den staat van zaken durven

beschouwen, en, dewijl deze het vordert, alle menschmogelijke pogingen aanwenden,

zonder terughouding, zonder eene bijzondere overweging. - Wanneer men aile

pogingen om de gevaren en rampen te voorkomen, heeft aangewend, dan mag men

dezelven gerust afwachten. Doch het is al te smartelijk, getuigen te zijn van rampen,

tegen welken, wanneer zij ons treffen, geen waarborg, geen hulpmiddel meer is. De

grootste pogingen, hoedanig dezelven ook zijn, kunnen dan nimmer gelijkstaan aan

het gevaar van den oogenblik. Welk een ondragelijke toestand, wanneer men de

overtuiging bij zich zelven heeft, dat dezelve te voorkomen was geweest, of voor

het minst zeer veel verminderd had kunnen worden. In deze overtuiging, zelfs

(44)

te midden van den winter, die nu geëindigd is, hebben wij ons bezig gehouden met het zoeken naar heilzame en genoegzame middelen tegen den aanstaanden winter.

Zij bestaan, en het is mogelijk om dezelve, voor een groot gedeelte, nog vóór de maand December, in het werk te stellen.’

‘Wij hebben onze oogmerken aan de kundigste mannen medegedeeld; wij hebben hunne ontwerpen onderzocht, en die, welke wij zullen aannemen, zullen gewaarborgd zijn door hunne bekwaamheden en hunnen reeds verkregen roem.’

‘Maar de uitvoering van dit ontwerp in zulk een kort tijdvak, vraagt en vordert buitengewone maatregelen en aanmerkelijke uitgaven. Het budjet van dit jaar zal daarin niet kunnen voorzien, het is niet mogelijk om het te veranderen, zelfs niet voor een onderwerp van zoo veel aanbelang, het is even onmogelijk om de algemeene belastingen nogmaals te verhoogen, daar dezelve door de ongelukkige omstandigheden van den oorlog reeds zoo drukkende zijn.’

‘Gij zult, Mijne Heeren, uit het ontwerp van wet, dat u wordt aangeboden, zien, dat dit middel de uitgaven van den waterstaat, voor het groote onderwerp, dat wij ons voorstellen nog in dit jaar in werking te brengen, zal kunnen bestrijden. Het vermeerderd de belastingen, waarvan wij het gewigt kennen en gevoelen, niet; het vermeerderd evenmin de publieke schuld, noch brengt eenige verandering in ons finantieel

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(45)

stelsel, hetgeen ondoenlijk is; doch deze maatregel zoude eene opoffering in gelden wezen voor hen, die er deel aan nemen, wanneer het belang van allen niet bestond in het belang van het algemeen, wanneer ons doel niet was de verzekering der algemeene veiligheid, waarin alles begrepen is.’

‘Maar de maand Maart is reeds verloopen, de weinige tusschenruimte van tijd, die ons nog van den aanstaanden winter afscheidt, zal niet genoegzaam zijn voor alles wat er te doen valt, tenzij men de grootste vlijt en werkzaamheid daaraan besteedt, de meeste algemeene medewerking en de grootste verknochtheid daaraan wijdt. Wij vervoegen ons dus tot de natie, dat ieder een zich haaste om deel te nemen aan den maatregel, die u wordt voorgedragen, dat dezelve beschouwd worde niet als eene finantieele operatie, maar als eenen buitengewonen last. Om deze reden moet het belang worden berekend geëvenredigd aan de benoodigde som en ter waarde van de eenige hypotheken, die het mogelijk was in dezen oogenblik bijeen te brengen.

Wanneer deze last de minstmogelijk drukkendste is, zoo hij in onze omstandigheden

de waardigste en de voegzaamste voor de natie is, dat hij dezelve dan overtuige, dat

wij al het gewigt der omstandigheden van den oorlog en de lasten, die op alles liggen,

gevoelen, en dat daardoor de geheele natie genoopt worde om bij te dragen tot het

daarstellen der maatregelen tot verligting en tot het

(46)

algemeen welzijn, dat daartoe aller pogingen zich vereenigen.’

Gegeven enz. te Amsterdam, den 29sten Maart 1809.

Zie hier het Decreet:

Art. I. ‘Eene som van zes millioenen guldens, te vinden op de hieronder bepaalde wijze, zal bijzonderlijk bestemd zijn om de buitengewone uitgaven van het loopende jaar te bestrijden.’

Art. II. ‘Ten einde nu de gezegde som van zes millioenen guldens te vinden, zal er bij de publieke schatkist eene vrijwillige geldleening worden geopend, in evenredigheid van gezegde som, en tegen eene rente van vier ten honderd.’

Art. III. ‘De gezegde geldleening zal gevestigd zijn op domeinen, gevende eene zuivere opbrengst van tweemaal honderd en veertig duizend guldens 's jaars, welke daaraan als eene bijzondere hypotheek zullen verknocht zijn, te weten in nationale en nog niet verpande domeinen voor eene opbrengst van één honderd en veertig duizend guldens 's jaars en in Koninklijke domeinen in Oost Vriesland eveneens onverpand zijnde voor eene som van eenmaal honderd duizend guldens.’

Art. IV. ‘De bovengemelde geldleening zal afgelost worden door den verkoop, die van tijd tot tijd van de domeinen, welke daar bijzonder voor

Lodewijk Napoleon Bonaparte, Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3

(47)

verpand zijn, zal plaats hebben; men zal met dezen verkoop zoo spoedig mogelijk beginnen.’

Art. V. ‘Ten einde de aflossing van deze geldleening zoo veel te krachtdadiger te verzekeren, zal de koopprijs dier domeinen niet anders betaald kunnen worden dan in losbare obligatiën, uit deze geldleening spruitenden, met uitzondering evenwel van die sommen, welke noodig zijn ter goedmaking van de onkosten van den verkoop, en de zoodanigen, die te klein zijn, om in losrenten betaald te worden.’

Art. VI. ‘Opdat de bepalingen van Artikel I geheel aan het oogmerk zouden kunnen voldoen, zal de tegenwoordige geldleening niet in het grootboek worden ingeschreven, doch aan de belanghebbenden zullen losbare obligatiën met derzelver coupons worden afgegeven; in deze obligatiën zullen de domeinen, die als eene bijzondere hypotheek voor deze geldleening verpand zijn, zoowel als derzelver opbrengsten, met dezelver benamingen vermeld worden.’

Art. VII. ‘De koopprijs van de domeinen, welke door ons als onderpand voor deze geldleening worden aangewezen, zal bij de publieke schatkist betaald worden, zonder eenige renten, op den 1sten Januarij 1827, of op zoodanig vroegeren tijd, als de toestand van de schatkist en de finantiën des rijks het zullen vergunnen.’

Dit ontwerp van wet was vergezeld door eene aanspraak, welke gedaan werd door

den Staatsraad

ELOUT

, een zeer kundig en welsprekend regtsge-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het gezicht der moeder, met zoo als de lippen even werden ingetrokken satijnig tegen elkaâr aan en dan weêr langzaam uitkwamen, of alleen een klein verroeren er in flitste door

donkerheid en het leed der wereld vervuld, om in haar, zooals zij zich rechtstreeks aan ons vertoont, een werk van zuivere rede te vereeren.’ (Z. Want wat laat zich niet zeggen

De blyken van des jongelings vurige liefde voor eene andere vrouw hadden Maria's hart tot bloedens toe verscheurd; maer het arme meisje voelde zich nogtans door niet één gevoelen

Er zijn er die wennen en toch niet wennen, die ginder blijven gevestigd, maar door heimwee gekweld altijd naar Vlaanderen verlangen.’ De roman is dan ook wat Buysse noemde ‘un

Lodewijk Mulder, Geschiedkundige novellen.. Aan de voortdurende twisten over geldelijke kwesties tusschen de onderscheiden familieleden maakte de dood van Maria Belgica geen

daer naer, Jonc was hi te coninc ontfaen Ende alle die(n) coren sonder waen 72 Haddi van al den heren.. tAken quam hi met groter eren, 75 Daer hi eerlike

Als hij in Januari merkt dat het zóó niet langer kan, dat de onkosten te groot worden, laat hij zich inschrijven aan de Academie, waar 't onderwijs kosteloos is en hij iederen dag

Vincent van Gogh, Brieven aan zijn broeder.. Doch 't zou me een reis naar Rotterdam kosten, en ik vrees zoo zeer thuis te komen met de boodschap: het gaat te slap, we nemen niets,