UM C î.tJ St Radboud
Universitair Medisch Centrum
Bloktoets Datum Aanvang
50101 Circulatie en respiratie 1 **herhaaltoets**
22 juli 2013 10.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen
ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:
• Dit tentamen bestaat uit 75 meerkeuzevragen.
111 De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur.
111 Controleer of uw tentamenset compleet is.
~ Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer.
• Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste.
Faculteit_ der Medische Wetenschappen
• U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen.
• Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden.
• Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier.
• Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in.
• De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje.
• Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd.
• Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier.
• Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel.
• Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening.
De vragen worden als volgt gescoord:
an tw oor en: d G d oe F OU t open
2 keuze-vraag 1 -1 0 Punten
3 keuze-vraag 1 -% 0 Punten
4 keuze-vraag 1 - 1/3 0 Punten
5 keuze-vraag 1 -Y. 0 Punten
lnd1en u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier.
Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset behouden.
LET OP!!
ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER!
VEEL SUCCES!
hartspiercellen:
1. adherens verbindingen 2. desmosoom verbindingen 3. nexus-verbindingen
g)
alle drie genoemde verbindingen Vraag 2.Verschillende structuren en lagen zorgen voor de opbouw van de hartwand. Welke structuren of lagen zijn beide een onderdeel vqn d~ hartwand?
1. Endotheellaag en Tunica adventitia ~ '-71~"':'' · ·•~.···
0
Myocard en Endocard . \ . 3. Pericard en Tunica media' .-/.., '··, . 1 · • · · • 4. Tunica adventitia en Tunica media ~--~_". .. ~ ,., : · Vraag 3.Endotheelcellen vormen een dunne bekleding van de bloedvatwand. Het en9otheeL vervult ook nog bijkomende functies. De endotheelcellen: '?'.,J~.·u•t.. .. ~._.,."'~l~{,, {.L--
CD
hebben een anti-trombogene werking op vloeistof in het bloedvat 2. metaboliseren liposacchariden aan het celoppervlak~vormen een aanhechtingsplaats voor rode bloedcellen Vraag 4.
De lymfe, een interstitiële vloeistof, wordt afgevoerd door de lymfevaten. Wat is de functie van de lymfevaten? Deze lymfevaten zorgen ervoor dat:
1. trombocyten efficiënt worden getransporteerd 2. eiwitten terug in de bloedstroom worden gebracht
®
electrolyten kunnen diffunderen tussen bloedvat en zijn omgeving Vraag 5.Twee bloedvaten met een verschillende diameter ondervinden dezelfde bloeddruk. In welk bloedvat is de wandspanning het grootst?
CD
Het bloedvat met de grootste diameter 2. Het bloedvat met de kleinste diameter3. De wandspanning is gelijk in beide bloedvaten Vraag 6.
Welk gedeelte van het totale bloedvolume bevindt zich in het veneuze stelsel?
).. Een kwart f ,
o
1(2J. De helft
bO 1o
3. Driekwart
Herhaaltoets 50101 Circulatie en Respiratie I juli 2013 Pagina 2 van in totaal 21
Vraag 7.
Of een molecuul door de capillaire wand kan diffunderen wordt mede bepaald door de chemische eigenschappen van de desbetreffende stof. Welke van de volgende
moleculen zal het makkelijkst (=met grootste permeabiliteit) door de capillaire wand diffunderen?
1. Albumine ~
2. Glucose
@
Natrium 4. Ureum Vraag 8.Door welk mechanisme wordt de doorbloeding van een orgaan geregeld?
Via regulatie van de:
1. aanvoerende bloeddruk 2. veneuzetegendruk
®
vaatweerstand Vraag 9.In welk deel van de vaatboom bevindt zich de meeste weerstand?
(Ï) Aorta
2. De arteriolen
3. De gezamenlijke capillairen
4. De gezamenlijke musculaire arteriën Vraag 10.
Hoe is de dynamische compliantie gedefinieerd?
1. C=P.V 2. C = fl.P I V 3. C =V I fl.P
@
C = fl.V I fl.P Vraag 11.Als u de bloeddruk meet met behulp van een bloeddrukmanchet om de bovenarm, luister u met de stethoscoop naar de Karotkaft geluiden in de a. brachialis.
Waardoor worden deze geluiden veroorzaakt?
-4:-- Door de deels afgeknepen circulatie staat de aortaklep te flapperen
(2)
Door turbulentie in het bloed dat onder de manchet doorstroomt3. Het geluid van het sluiten van de A V-kleppen wordt door het bloed voortgeleid Vraag 12.
Elk type bloedvat heeft naast een transportfunctie, nog een nevenfunctie.
Wat is de nevenfunctie van een bloedvat met veel elastine in de wand?
' <D
Dempen van de bloeddrukgolven2. Reguleren van de bloedstroom naar het aangesloten orgaan 3. Voorraadvat voor bloed
toegediend, wat ongeveer overeenkomt met 15% van zijn totale bloedvolume.
Vraag 13.
Dit infuus heeft in eerste instantie in het hart vooral effect op de 1. afterload
~ contractiliteit -%-geleidingssnelheid
@
prelaad 'fJ-1'Vraag 14.
Naar verwachting zal ten gevolge van dit infuus de hartfrequentie:
û)
afnement
2. gelijkblijven
'.)..otJJ Jfv.J.<
3. toenemen Vraag 15.
Na enige tijd is een nieuw evenwicht in de circulatie ingetreden. In deze
evenwichtssituatie na het infuus is de hartfunctiecurve van het hart van deze hond het meest waarschijnlijk:
C) gelijk gebleven
2. naar beneden verschoven 3. naar boven verschoven Vraag 16.
Een verandering in bloeddruk leidt meestal tot een reactie van het autonome
zenuwstelsel. Ten aanzien van de snelheid van reactie van het parasympathisch deel en het sympathische deel geldt:
lf) Parasympathicus en sympathicus reageren even snel
~ Parasympathicus reageert sneller dan sympathicus 3. Parasympathiscus reageert langzamer dan sympathicus Vraag 17.
Het sympathische zenuwstelsel heeft onder andere zenuwuiteinden in de vaatwand.
Wat is het effect van het vrijkomen van de neurotransmitter uit het_s~mp.athisch
L8nuwuiteinde op de gladde spiercellen in de vaatwand?
lil
Vasoconstrictie door stimulatie van alfa-receptoren 2. Vasoconstrictie door stimulatie van nicotinereceptoren~- Vasodilatatie door stimulatie van beta2-receptoren
4.
Vasodilatatie door stimulatie van muscarinereceptorenHerhaaltoets 50101 Circulatie en Respiratie I juli 2013 Pagina 4 van in totaal 21
Vraag 18.
Naast baroreceptoren bestaan er ook chemoreceptoren in de sinus caroticus en aorta.
Waarvoor zijn deze chemoreceptoren gevoelig? Ze zijn gevoelig voor de:
1. zuurgraad
®
zuurstofspanning Vraag 19.Een Nederlandse astronaut draait in gewichtsloze toestand langzaam rondjes in zijn ruimteverblijf. Welke van de volgende beweringen is juist met betrekking tot zijn bloeddruk in deze situatie?
1. De bloeddruk is het hoogst in zijn benen 2. De bloeddruk is het hoogst in zijn hoofd
®
De bloeddruk is overal in zijn lichaam ongeveer gelijk Vraag 20.Welk type ionkanaal is verantwoordelijk voor de depolarisatie in het grootste deel van het geleidingssysteem in het hart, inclusief de Purkinje vezels en de ventriculaire en atriale spiercellen?
<D
Voltage-afhankelijke Na+ -kanaal 2. L-type Ca2+-kanaal3. Voltage-afhankelijke K+ -kanaal QJ.€.,., Vraag 21.
De depolarisatie in het hart vindt plaats in de volgorde: atria - ventriculaire septurn - ventrikels van endocard naar epicard. Deze stelling is:
0
Juist2. Onjuist Vraag 22.
Bij een volledig AV-block is er geen geleiding meer van electrische activiteit over de AV knoop. Wat is er op het ECG te zien bij een yglledig AV-block?
1. Geen P-golven, normale QRS-complexen
@
Normale P-golven, geen QRS-complexen...a:-
Normale P golven, normale QRS-complexen4. Geen P-golven, verbrede QRS-complexen Vraag 23.
Bij auscultatie (beluisteren met de stethoscoop) van het hart van een patiënt hoort de huisarts een souffle tijdens de systole. Bij welk klepgebrek past dit het beste?
1. Aorta-stenose - 2. Mitralis-stenose
3. Tricuspidalis-stenose
Welke bewering is ONJUIST over de relatie tussen ECG, harttonen en hartfunctie?
1. In de periode tussen S1 en S2 vindt de ventriculaire ejectiefaseplaats
1
2. In de periode tussen S1 en S2 is de mitralisklep gesloten 3. Onmiddellijk na S2 daalt de druk in de linker ventrikel snel 4. Onmiddellijk na S2 opent de aortaklepVraag 25.
In welke ECG afleidingen is de ST -elevatie zichtbaar bij een patiënt met een onderwand infarct?
1. I, aVL, V5 en V6 2. 11, 111 en aVF
®
V1, V2, V3 en V4 _, !rc-.l -4. aVR, V1 en V2 Vraag 26.
100
20
A/
1/ .
I I
50 120
Linker ventrikelvolume (mi)
Nevenstaand figuur toont vier druk-volume curves .
Bij een patiënt met een acute aortaklepstenose verandert de druk-volumecurve. In bovenstaande figuur ziet u vier druk-volume curves: de uitgangscurve (doorgetrokken lijn) en drie mogelijke nieuwe curves A, Ben C. Welke curve past bij de patiënt met de
acuteaortaklepstenose?
-~ '~l.-.- L·<~l
y•eJ r).,, ... " ,lr L~-
.., :Lf~<, ,
k A "
I ' -- I I iv-w---f l< {yi.A..t- (;'i:'' ' .
2. B
Herhaaltoets 50101 Circulatie en Respiratie I juli 2013 Pagina 6 van in totaal21
Vraag 27.
Op het electracardiogram (ECG) wordt de elektrische activiteit vanuit de hartspier op gestandaardiseerde wijze vastgelegd. In het ECG wordtdeR-top veroorzaakt door:
"1:"-- depolarisatie van de atria
~ depolarisatie van de ventrikels
+.-
repolarisatie van de ventrikels 4. repolatisatie van de atria Vraag 28.'- ~· ' -
-r~r
Een jonge vrouw valt tijdens het winkelen flauw. Een toevallig aanwezige arts overweegt de diagnose vasovagale collaps. Welke bevindingen passen het beste bij een dergelijke diagnose?
1. Een droge huid
(?)
Een snelle pols 3. Transpireren Vraag 29.Het hart pompt het bloedvolume rond in het lichaam (in rust ongeveer 5 Llmin). Hoe is het hartminuutvolume (HMV) van de linkerventrikel in vergelijking met het HMV van de rechterventri kei? Het HMV van de linkerventrikel is:
1. kleiner
~ gelijk 3. groter Vraag 30.
Co
~ f.,''F
. - -'"
·•.
),
.i..
? . ,) ·c-(}vt.
Een oudere man heeft sinds enige tijd last van oedeem aan de enkels, orthopneu
[nachtelijke benauwdheid bij het liggen] en nycturie. Waardoor wordt, indien er sprake is van hartfalen, de orthopneu veroorzaakt?
1.
Door het opnemen van het oedeem in de arteriën en het ontstaan van interstitieel; longoedeem
2.
Door het opnemen van het oedeem in de arteriën en het ontstaan van pleuravocht~ Door het opnemen van het oedeem in de venen en het ontstaan van interstitieel longoedeem
4. Door het opnemen van het oedeem in de venen en het ontstaan van pleuravocht Vraag 31.
Bij een gezonde proefpersoon wordt een infuus met noradrenaline gegeven. Wat zal er naar alle waarschijnlijkheid gebeuren met de hartslag en bloeddruk bij deze patiënt?
1.
De hartfrequentie daalt en de bloeddruk daalt2.
De hartfrequentie daalt en de bloeddruk stijgt3. De hartfrequentie stijgt en de bloeddruk daalt ~·
+
@
De hartfrequentie stijgt en de bloeddruk stijgt,, ' .
)::
:; --
Slagvolume (mi)
Einddiastolisch volume (mi)
Bovenstaande figuur geeft de relatie tussen slagvolume en einddiastolisch volume van de linker ventrikel weer in de zogenaamde Frank-Starlingcurve. Welke stelling is juist?
1. De prelaad bepaalt de verandering in het hartminuutvolume
~ De prelaad van de ventrikel wordt bepaald door het slagvolume 3. De afterload bepaalt de verandering in het hartminuutvolume 4. De afterload van de ventrikel wordt bepaald door het slagvolume Vraag 33.
Een 62 jarige man is sinds 15 jaar bekend met verhoogde bloeddruk en wordt sinds enkele maanden succesvol behandeld met een angiotensine converting enzym (ACE) remmer en een diureticum. Bij poliklinische controle meldt hij klachten passend bij orthostase (bloeddrukdaling gaan staan). In zittende houding wordt een bloeddruk van 122/68 mmHg gemeten. Waardoor wordt de Orthostase bij deze patiënt waarschijnlijk veroorzaakt?
(i)
Een afgenomen werking van de barereflex door langdurige hypertensie -2.. Een verminderd circulerend volume door het diureticumgebruik3. Een blokkade van alfareceptoren door de ACE remmer
Herhaaltoets 50101 Circulatie en Respiratie I
Vraag 34.
'
i
II.
x
juli 2013 Pagina 8 van in totaal 21
In deze foto worden verschillende structuren aangeduid door letters. Een van de hieronder genoemde combinaties is NIET CORRECT. Welke?
1. De membraan van de pneumocyt I wordt aangeduid door: a
CV
De membraan van de erytrocyt wordt aangeduid door: b 3. De bloed-gas-barrière wordt aangeduid door: a en b tezamen Vraag 35.Waar in de longen is deze foto genomen en wat is aanwezig in lumen X of in lumen Y?
1. In de bronchiolus terminal is; want X bevat lucht
\-J
)i"_ ~.-~/lt,~ In de bronchiolus respiratorius; want Y bevat bloed (t (
@1
In de alveoli, want X bevat lucht en Y bevat bloed~ In de ducti alveolares, want X bevat bloed en Y bevat lucht Vraag 36.
De anatomische dode ruimte heeft GEEN rol in de:
bevochtiging van de ingeademde lucht gaswisseling
mucociliaire klaring
4. opwarming van de ingeademde lucht
De functie van de alveolaire capillaire membraan is:
1. bescherming alveoli tegen pathegenen 2. productie van surfactant
13>
scheiding van bloed en lucht Vraag 38.Tijdens de ademhalingscyclus ontstaat een inspiratoire flow door:
1. afname van de elastische recoil van de long
@
drukverschil tussen de luchtdruk in de alveoli en de buitenlucht 3. toename van de druk in de intrapleurale ruimte'4. turbulentie van lucht in de luchtwegen Vraag 39.
Een verlaagde verhouding tussen FEV1 en FVC (FEV1/ FVC < 70%) wijst op:
G)
obstructie~ restrictie
3. ventilatie/perfusie mismatch
4. gecombineerde obstructie en restrictie Vraag 40.
Als de adem wordt vastgehouden en de glottis (=stemspleet) ge~d is, is de alveolaire druk gelijk aan de: ____.
CD
atmosferische druk 2. intrapleurale druk 3. transpulmonale drukHerhaaltoets 50101 Circulatie en Respiratie I juli 2013 Pagina 10 van in totaal 21
Vraag 41.
In onderstaande figuur zijn de drukvolume curven van de longen van drie personen (A,B en C) weergegeven:
5
4
Change 3 in lung volume trom RV (liters) 2
Rv~~---
0 +5 + 10 t20 +30 +40
Transputmonary pressure (P1p) {cm H20)
Welke drukvolume curve past het best bij een persoon met een obstructieve longaandoening, emfyseem?
@.A
2: Q 3.
c
tijdens het opblazen en leeg laten lopen van dezelfde long met water (A) of lucht (B).
lOO
75
Lun
v 'umo
1 ~~ rt.C) ~0
0 (I +10 +20
T ran$pQlmooary rxessore CPrr>
(cmH;Pî
Vraag 42.
Bij het opblazen van welke long is de statische compliantie het grootst?
1.. Long A, met water
·2.' Long B, met lucht Vraag 43.
Welke ademhalingsspier(en) is/zijn actief op punt 1 op lus B?
\!)
Buikspieren 2. Diafragma 3. M. Scalenus4. M. Sternocleidomastoideus Vraag 44.
De luchtwegweerstand wordt bepaald door de volgende vergelijking: R= 8/n · 11l/r4 Welke component speelt de belangrijkste rol in deze vergelijking voor
luchtwegweerstand?
1. Compliance van het longweefsel
®
Diameter van de luchtwegen 3. Lengte van de luchtwegen 4. Viscositeit van het ademgasHerhaaltoets 50101 Circulatie en Respiratie I juli 2013 Pagina 12 van in totaal 21
Figuur en gegevens bij vraag 45 en 46.
Met behulp van een spirometer zijn enkele statische longvolumes van een persoon gemeten:
Vitale capaciteit (VC): 4 L
Expiratoir reserve volume (ERV): 1 L
Men wil echter ook de totale Ion ca · · van de ers o
Dit wordt bepaal et behulp van de plethysmograaf, (zie afbeelding hieronder).
De longfunctieanalist vraagt de persoon zo ver mogelijk uit te ademen. Direct na deze diepe uitademing (op t=O) wordt de box afgesloten en het volume en de druk in de box gemeten, zie de registratie rechts.
drukmeter r.========ï!
sluiter
Vraag 45.
luchtdichte box
(J)
E :J
>
0 v, ....•... , ... .co§+ .... ···· ·· ··· · ·· ···
0...
.:L.
.:L.
:J ...
0
& .__ _____
~_-P-AP0
Î
Tijd (s)t= 0
Welk longvolume (VL) wordt met de plethysmograaf in bovengeschetste situatie gemeten?
1. Functionele Residuale Capaciteit (FRC)
k
lnsp_iratoire Capaciteit (IC) (3) Residuaal Volume (RV)4. Totale Longcapaciteit (TLC) Vraag 46.
Bereken met behulp van de registratie en bovengenoemde waarden voor VC en ERV de functionele residuale capaciteit (FRC) van deze persoon.
e FRC is:
1 1 L 2. 2 L 3. 4 L 4. 6 L
r0( i {· . :
Ten gevolge van surfactant op het alveolaire oppervlak neemt de:
1. Ademarbeid toe
2. Compliantie van de long af
3. Diameter van de alveolus in rust toe
@
Oppervlaktespanning in de alveolus af Vraag 48.Met de elasticiteit van de long wordt bedoeld:
<D
De retractiekracht van de long 2. De rekbaarheid van de long Vraag 49.Iemand ademt zo diep mogelijk in en blaast vervolgens in 1 teug zo veel mogelijk lucht in een ballon. Met welk longvolume of longcapaciteit van deze persoon komt de
oeveelheid lucht in de ballon overeen?
1. lnspiratoire capaciteit 2. Expiratoir reserve volume 3. Totale long capaciteit 4. Vitale capaciteit Vraag 50.
Een patiënt (man, 60 jaar) komt met kortademigheid bij de longarts.
Longfunctieonderzoek geeft het volgende resultaat:
Parameter Voorspelde Gemeten
waarde
±
S.O. waardeVC (L) 2,9 ± 0,6 1,95 ...
FRC (L) 2J9 ± OJ7 2J30 ~
RV (L) 2,3 ± 0,5 1,81
TLC (L) 5,5 ± 1,0 3,76.
FEV1 (L) 2,3 ± 0,3 1,70
.J,
FEV1NC (%) 80 87
+
Deze patiënt heeft:
4.. Een normale longfunctie
2. Alleen een restrictieve longfunctie
F
i.:· u • tFt
1J.I
"c ;;.3. Alleen een obstructieve longfunctie FE '~
1 ,a.
r.ru ~1 vL •@
Een gecombineerde restrictieve en obstructieve longfunctieHerhaaltoets 50101 Circulatie en Respiratie I juli 2013 Pagina 14 van in totaal 21
Vraag 51.
Een gezond persoon gaat b.YQ.Qventileren. Wat gebeurt er met de Pa02 en PaC02 ~ waarden?
1. Pa02 blijft gelijk en paC02 daalt 2. Pa02 stijgt en PaC02 daalt
®
Pa02 daalt en PaC02 stijgt 4. Pa02 daalt en PaC02 daalt Vraag 52.De vuurfrequentie van de axonen van perifere chemoreceptoren stijgt als de Pa0 2 daalt van 10 kPa (-75 mm Hg) naar 6 kPa (-45 mm Hg). Wanneer is die stijging het grootst?
1. Als PaC02 = 4,5 kPa (-33 mm Hg) en pH= 7,50 2. Als PaC02 = 5,5 kPa (-41 mm Hg) en pH= 7,40 3. Als PaC02 = 6,5 kPa (-49 mm Hg) en pH= 7,30
@:
Als PaC02= 7,5 kPa (-56 mm Hg) en pH= 7,25Figuur bij vraag 53 en 54.
Hieronder is de activiteit van de nervus frenicus weergegeven tijdens een ademcyclus in rust:
A B
Vraag 53.
c
I DTijd
Tijdens welke 2 tijdstippen (A,B, C en/of D) vindt de inspiratie plaats?
CV.
AenB2. C enD
l
intrapleurale druk kleiner dan de atmosferische druk?
1 . Alleen bij A 2. Bij A en B 3. Bij C enD
@)
Bij A, B, C en D Vraag 55.De regulatie van de ademhaling is complex. lnspiratoire neuronen geven vooral
actiepotentialen af tijdens de inspiratie. Welke groep neuronen bevat voornamelijk deze
~piratoire neuronen?
(Y De dorsale respiratoire groep (DRG) 2. De ventrale respiratoire groep (VRG) Vraag 56.
De perifere chemoreceptoren zijn één van de regulatoren van de ademhaling. Wat is de belangrijkste prikkel van de perifere chemoreceptor?
1. Daling van plasma pH ~
0
f}) Daling van de arteriële P02 ~
3.
Stijging van de arteriële PC02 4. Stijging van plasma HC03- Vraag 57.Stimulatie van de stretchreceptoren in de geleidende luchtwegen leidt tot:
1. bronchodilatatie
2. verhoging van het teugvolume 3. verhoging van de ademfrequentie 4. verminderde slijmvorming
Vraag 58.
Een belangrijke oorzaak voor een metabole alkalose is:
1. ernstige hyperventilatie - ,._"
r
A:
intensief sportenW
langdurig braken -~ !. : ;, ~~'-·· ·~ •Vraag 59.
Een van de mechanismen om verstoringen van het zuur/base evenwicht te
compenseren is regulatie door de nieren. Als iemand een a.çjdose heeft, waar zullen 41 HC03- en H+~ terechtkomen als compensatie voor deze conditie?
1. Excretie van HC03- en H+ via de urine
2. Excretie van HC03-via de urine en resorptie van H+ in het plasma 3. Resorptie van HC03- en H+ in het plasma
@)Resorptie van HC03- in het plasma en excretie van H+ via de urine
Herhaaltoets 50101 Circulatie en Respiratie I juli 2013 Pagina 16 van in totaal 21
Vraag 60.
'"'iL~)r"'v•
Een analyse van een bloedmonster van een patiënt levert op: pH = 7.41, Pa02 = 9.5 kPa (-71 mm Hg), PaC02= 7 kPaf(-53 mm Hg) en BE= +4 mEq/L-F ~~\..Q.ol
Er is sprake van: c '! "" .. ~~
fl
(f) een gecompenseerde metabole alkalose~en gecompenseerde respiratoire alkalose 3. een ongecompenseerde metabole alkalose 4 een ongecompenseerde respiratoire alkalose
Vraag 61.
In welke situatie is er de grootste kans op een gecompenseerde respiratoire alkalose?
Een patiënt met: 1
K anorexia nervosa die vaak braakt ~,
{3)
chronische hyperventilatieeen acute astma-aanval
1' (.,.
,~..~.. ,;
4. een ernstige COPD die allang bestaat
Astrup diagram
12
Aslrup
1
Hl
\ .
2liJ
e
lh liJ
1i. B·
.5 •
-
11$ 6liL ~
8 ~
u A. 4
""
3 '-
4 ... _
2 "'"-
pH 1.1 l .. 'l 7.3 7.4 Ut 7.6 1.1 Ul
fH+)lnmoiJLJ
a
50•o
30 20Er zijn stoornissen waarvoor geldt dat die gecompenseerd worden door hyperventilatie._. J,__._
' . ~-~~-",
(.. ·"In welke kwadrant van het Astrup diagram zullen de resulterende Pc02 en pH na deze 1:;'· ' compensatie zich bevinden?
In kwadrant:
1. 1 2. 2
Cf ~
Herhaaltoets 50'101 Circulatie en Respiratie I juli 2013
Vraag 63.
Alveolar partiaJ pressure (mm Hg)
140
120
100
eo
60 40 20
0
0 2 4 6 8
Alveolar ventilation,
~A
(liters/min)
Pagina 18 van in totaal 21
10 12
In bovenstaande figuur ziet u hoe bij een proefpersoon de alveolaire bloedgassen '-'
t
afhangen van het alveolaire ademminuutvolume bij ademen
van
buitenlucht op vJ .rcl/-zeeniveau. Deze proefpersoon gaat nu door een snork I ademen, waardoor de dode ~~r c. .. J~k.
rui111te bij zijn ademhaling groter wordt. Wat gebeurt hierdoor met de ligging van de C02 , curve?
1. De horizontale as is de alveolaire ventilatie, dus al gecorrigeerd voor dode ruimte. De
~curve zal niet veranderen.
{]/ Om te compenseren voor de extra dode ruimte zal het ademminuutvolume toenemen, waardoor de
co2
curve lager komt te liggen~ Omdat de dode ruimte groter is geworden, zal de C02 curve naar boven schuiven Vraag 64.
Gassen moeten de alveolo-capillaire membraan passeren. Het gas zal beter over de membraan diffunderen naarmate:
1. er meer receptoren voor het gas aanwezig zijn 2. het gas beter oplost in vet
@
het gasmolecuul kleiner isDe zuurstofdissociatiecurve van hemoglobine toont het verband tussen de
zuurstofspanning en de verzadiging van hemoglobine met zuurstof. Wat gebeurt er met de zuurstofdissociatiecurve van hemoglobine dat door een actieve spier stroomt?
1. Er ontstaat een linksverschuiving 2. Er ontstaat een rechtsverschuiving 3. Er gebeurd niets
Vraag 66.
Veel van de patiënten die cytostatica toegediend krijgen, hebben een verlaagd hemoglobine gehalte (anemie). Vertonen deze patiënten in geval van hypoxie een cyanose?
Q)
Ja, want het hemoglobine blijft cyanotisch verkleuren bij hypoxie2. Nee, want bij chronische anemie verschuift de p50 van het hemoglobine zodanig dat er geen cyanotische verkleuring kan optreden
3. Nee, want door het lage Hb is de cyanotische verkleuring niet zichtbaar Vraag 67.
Het arterio-veneuze verschil in P02 is circa 8,0 kPa (-60 mmHg). Het arterio-veneuze verschil in PC02 is slechts circa 0,7 kPa (-5 mmHg). Vanwaar dit grote verschil tussen P02 en PC02?
~
De dissociatiecurve van C02 is steiler dan die van 02 De dissociatiecurve van 02 is steiler dan die van C02Er wordt veel meer 02 verbruikt dan er C02 wordt geproduceerd
4. De diffusiecapaciteit van de longen is voor C02 veel groter dan voor 02 Vraag 68.
Een van de componenten van het totaal C02 in het bloed, wordt gevormd door de carbaminaten. Waar is het aandeel carbaminaten het grootst?
1. In arterieel bloed
~ In veneus bloed Vraag 69.
Bij een patiënt in Nederland moet vastgesteld worden of deze hyperventileert.
Hiervoor kan het beste de volgende fysiologische parameter bepaald worden:
1. de arteriële PC02
~de arteriële zuurstofsaturatie
(3)
het ademminuutvolume Vraag 70.Ten gevolge van een ongewenste reactie gaan in een orgaan alle bloedvaten
openstaan, en ontstaat er een hypercirculatie zonder toename van het metabolisme.
Wat gebeurt er in deze situatie met de zuurstofspanning in het weefsel?
Herhaaltoets 50101 Circulatie en Respiratie I juli 2013 Pagina 20 van in totaal 21
Vraag 71.
Het respiratoir quotiënt aan het eind van een maximale inspanningstest is 1, 10.
Dit duidt op:
1. hyperventilatie
2. koolhydraatverbranding 3. verlaagde
co2
productie@
verschuiving van de bicarbonaatbuffer Vraag 72.Een verschuiving van de Frank-Starlingcurve naar omhoog treedt het meest
~aarschijnlijk op in de volgende situatie:
1.0
bij een patiënt met hartfalen 2. bij inspanning' b i j verhoogde parasympatische activiteit X na toediening een bèta blokker
Vraag 73.
Welke meting geeft de meeste informatie omtrent het anaerobe metabolisme?
Dat is de:
1. bepaling van de zuurstofsaturatie van het hemoglobine
(V
meting van het respiratoir quotient 3. pH bepaling in het bloed4. V02max meting Vraag 74.
Tijdens een 60 minuten durende inspanningstest op 70% van de maximale hartfrequentie neemt de diastolische bloeddruk af omdat:
~ de hartfrequentie toeneemt
fY
de huiddoorbloeding toeneemt 3. de preload toeneemt-"4':-- de sympatische activiteit toeneemt
Vraag 75.
De zuurstoftransportketen bepaalt het aerobe vermogen van een individu. Het begin en eind van de zuurstoftransportketen zijn respectievelijk:
,t
Longfunctie en capillairen in de spier {2} Longfunctie en mitochondriën in de spier3. zuurstof in de buitenlucht en capillairen in de spier 4. zuurstof in de buitenlucht en mitochondriën in de spier
EINDE VAN DE BLOKTOETS
~
'..-/.J
c.",.j_W~IU'J 11\1!)06 'i!·a.,..._,60~1
.... (,Ju lt_{. i)(J ,..;"' tt~)I