• No results found

Dukers & Baelemans Leergang FFP Module 2 Arbeid en Wonen Dag 6 Pensioen en andere toekomstvoorzieningen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Dukers & Baelemans Leergang FFP Module 2 Arbeid en Wonen Dag 6 Pensioen en andere toekomstvoorzieningen"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dukers & Baelemans

Leergang FFP Module 2 Arbeid en Wonen

Dag 6 – Pensioen en andere toekomstvoorzieningen

Programma vandaag

▪Inleiding inkomensrisico´s

▪Sociale Zekerheid

Inleiding wetstructuur sociale wetten

▪Toekomstvoorzieningen

Korte inleiding sociale, fiscale en juridische aspecten van pensioen

▪Pensioen: fiscale en juridische wetgeving

Juridische wetgeving toekomstvoorzieningen

Fiscaliteiten toekomstvoorzieningen

Casus Van Baelen

Actualiteiten: verhoging pensioenleeftijd

▪Lijfrente

▪Netto lijfrente en netto pensioen

▪Casus Van Zuijlen

▪Toekomstvoorzieningen DGA

▪Quiz toekomstvoorzieningen

Inkomensrisico´s

Inkomensrisico´s– stap 1

De risico’s volgens de leidraad vermogensopbouw

▪Lang leven / pensioen

▪Kort leven / overlijden

▪Arbeidsongeschiktheid

▪Werkloosheid

▪Minder werken

▪Echtscheiding

4

Inkomensrisico´s – stap 2

▪Drie pijlers:

Lijfrente Vermogen Pensioen

AOW ANW

Mijn Toekomstvoorziening

1ePijler 2epijler 3epijler

Inkomensrisico´s – stap 3

1.Wat is nu mijn inkomen?

(consumptief besteedbaar)

2.Wat is mijn inkomen als één van de risico’s zich voordoet?

(pijler 1, 2 en 3)

3.Wat heb ik nodig als één van de risico’s zich voordoet?

4.Wat heb ik al en wat moet ik nog doen? (3 – 2)

a. Hoe zet ik mijn vermogen in om de risico’s te beperken?

b. Wat moet ik nog regelen en in welke pijler?

6

1 2

3 4

(2)

Sociale Zekerheid

Belangrijkste sociale wetten

Sociale Verzekeringen

Volksverzekeringen

• AOW

• ANW

Werknemersverzekeringen

• WW

• WIA Alle wetten kennen grofweg dezelfde indeling

Vraag Antwoord

MC vraag

Mevrouw Janssen is 67 jaar oud, heeft altijd in Nederland gewoond en is na overlijden van haar man alleenstaand.

Haar stiefzoon Dennis is 25 jaar oud, kerngezond, en komt op 1 juli 2018 terug van een wereldreis. Dennis gaat dan meteen bij zijn moeder inwonen. Hij heeft voorlopig geen baan en geen vermogen aangezien hij al zijn spaargeld heeft opgemaakt.

Op welke soort AOW-uitkering heeft mevrouw Janssen recht vanaf 1 juli 2018?

A. AOW-alleenstaande-ouder-pensioen.

B. AOW-ongehuwde-pensioen.

C. AOW-gehuwde-pensioen.

Feedback

Uitwerking

Antwoord B is juist

•Artikel 1 lid 3, 4 en 5: definitie gezamenlijke huishouding

•In artikel 1 lid 3 AOW worden bloedverwanten in de eerste graad uitgesloten.

•Het betreft een gezamenlijke huishouding met een ongehuwd meerderjarige, maar een bloedverwant in de eerste graad.

•Artikel 1 lid 8 AOW meerderjarig aangehuwd kind (stiefkind) wordt ook gezien als een bloedverwant in de eerste graad.

Vraag Antwoord

MC vraag

Gerrit Kooistra (78 jaar oud) woont samen met zijn broers Willem Kooistra (77 jaar oud) en Piet Kooistra (76 jaar oud).

Zij wonen al 50 jaren met zijn drieën in een huurwoning in Almelo en voeren een gemeenschappelijke huishouding.

Zij hebben alle drie hun hele leven in Nederland gewoond.

Hoe hoog bedraagt het ouderdomspensioen van Gerrit, Willem en Piet tezamen op basis van de Algemeen Ouderdomswet (AOW)?

A.Drie keer het ongehuwde ouderdomspensioen.

B.Drie keer het gehuwde ouderdomspensioen.

C.Een keer het ongehuwde en twee keer het gehuwde ouderdomspensioen.

Feedback

Uitwerking

Antwoord A is juist

•Artikel 9 lid 1a en b AOW: Deze wet kent een ouderdomspensioen voor ongehuwde- en gehuwde pensioengerechtigde.

•Artikel 1 lid 3 AOW: gezamenlijke huishouding dan gehuwde ouderdomspensioen

Artikel 1 lid 4: ‘indien TWEEpersonen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben ….’

7 8

9 10

(3)

Hoogte en duur van de uitkering

▪AOW

Artikel 7 AOW: Wanneer ontvang je een uitkering

Artikel 7a AOW: Het recht op ouderdomspensioen en de toeslag

Artikel 8 AOW: Toeslag

Artikel 9 AOW: Hoogte uitkering

Artikel 13 AOW: Korting in verband met niet verzekerde jaren

▪Wat is de hoogte van de bruto-toeslag?

Artikel 9 lid 6 Gelijk aan gehuwde AOW

Artikel 10 Toeslag verminderd met inkomen partner

Artikel 11 Korting inkomen uit / in verband arbeid

Artikel 12 10% korting bij inkomen ≥ 162% minimumloon

Artikel 13, lid 2 Korting voor jaren partner niet NL ingezetene

Wijziging AOW leeftijd

▪De AOW leeftijd was tot 2013 65

▪Per 1-1-2013 is dit aangepast.

▪Zie artikel 7a AOW

▪Tot en met 2021 stapsgewijs omhoog (1 mnd, 2 mnd en vanaf 2018 met 3 mnd)

▪Per 1 januari 2016 versnelde verhoging AOW leeftijd

2018 66 jaar

2021 67 jaar

2022 67 jaar en drie maanden

2023 67 jaar en drie maanden…….

Latere AOW ingangsdatum

Probleem zit met name bij cliënten die al een lopende uitkering hebben, die is berekend op basis van een AOW ingangsdatum die ingaat in de maand dat zij 65 jaar worden.

▪Bijvoorbeeld bij VUT-regeling, bij pré- of overbruggingspensioenen, een uitkering van een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering, bij regelingen op basis van het Functioneel Leeftijd Ontslag (FLO)

Maar ook bij allerlei deelnemers die private regelingen hebben getroffen, zoals ANW-hiaat uitkeringen, levensloopuitkeringen e.d.

▪Voor nog niet ingegane voorzieningen gaat de overheid er van uit dat men deze later in laat gaan.

Overbruggingsregeling, verlengt tot 2023

▪Entreetoets:

I. Vaststellen of iemand tot de doelgroep behoort.

Per 01-01-2013 al gebruik makend van een uitkering zoals VUT/Prépensioen, particuliere verzekeringsuitkering, levensloop e.d.

II.Inkomenstoets => Inkomen voor 65 jaar (peildatum 64,5 jaar ) maximaal 200%

van het bruto minimumloon voor alleenstaanden, en 300% voor stellen (€

3.103,20 en € 4.654,80).

III.Vermogenstoets =>

Box 3 vermogen is lager dan het heffingsvrij vermogen Box 3

Bij zelfstandige: Heffingsvrijvermogen + € 121.474 (2017)

▪Uitkering o.b.v. zelfde normen AOW, lopend tot AOW-leeftijd

Nooit hoger dan uitkering tot 65-jarige leeftijd

Verlaagd met inkomsten uit arbeid, pensioen

Aanpassing overbruggingsregeling

▪Sinds 2016 aanpassing overbruggingsregeling

▪Ook een overbruggingsuitkering voor mensen die tussen 1-1-2013 en 1-7-2015 een VUT of prepensioenuitkering zijn gaan ontvangen.

Werkloosheidswet

13 14

15 16

(4)

WW - wetssystematiek

▪Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Wanneer is sprake van een werknemer (artikel 3 WW)

▪Hoofdstuk 2 De uitkering

Wanneer is sprake van werkloosheid

Wanneer ontstaat recht op een uitkering

Wat is duur van de uitkering

▪Hoofdstuk 3 Vrijwillige verzekering

Vraag Antwoord

Vraag

Henk Lastman is 50 jaar en alleenstaand. Hij is op 1 oktober 2016 werkloos geworden. Gezien zijn arbeidsverleden heeft Henk recht op een WW-uitkering voor 24 maanden.

Op 1 oktober 2017 is de WW-uitkering van Henk stopgezet, omdat Henk weer een baan heeft gevonden. Henk wordt echter buiten zijn schuld om per 1 december 2017 ontslagen zonder ontslagvergoeding.

Heeft Henk vanaf 1 december 2017 recht op een WW-uitkering en zo ja, voor hoeveel maanden?

a.Nee.

b.Ja, voor 3 maanden.

c.Ja, voor 12 maanden.

Feedback

Uitwerking

Antwoord C is juist

Op basis van art. 21 WW herleeft het oude recht op een WW uitkering voor Henk.

Herleving vindt plaats als er minder dan 26 weken is gewerkt.

Vraag Antwoord

Vraag

Guus en Annemiek zijn getrouwd. Guus is 6 jaar geleden na de geboorte van hun eerste kind gestopt met werken. Nu het tweede kind 4 is geworden besluit hij weer te gaan werken. Guus pakt zijn oude beroep als loodgieter weer op. Zijn jaarsalaris bedraagt

€ 28.000. Zijn jaarcontract wordt uiteindelijk een jaar later niet verlengd.

Heeft Guus recht op een WW-uitkering en zo ja hoeveel en hoe lang?

a.Nee, Guus heeft niet voldoende arbeidsverleden opgebouwd b.Ja, Guus ontvangt 2 maanden 75%

en vervolgens 10 maanden 70% van zijn laatstverdiende loon.

c.Ja, Guus ontvangt 2 maanden 75%

en een maand 70% van zijn laatstverdiende loon.

Feedback

Uitwerking

Antwoord C is juist

• Guus voldoet aan de Referte eis van artikel 17 WW. Hij heeft 26 weken van de laatste 36 weken gewerkt.

• Guus voldoet niet aan de 4 uit 5 eis (artikel 42 WW). Hij heeft dus geen recht op verlenging van de uitkeringsduur.

• Guus ontvangt drie maanden een WW uitkering. De hoogte van de uitkering is de eerste twee maanden 75% en daarna 70% van het laatstverdiende loon.

Hoogte en duur van de uitkering

▪WW

Artikel 15 en 16 WW: Recht op een WW-uitkering

Artikel 17 WW: Referte-eis

Artikel 42 WW: Duur van de uitkering

Artikel 47 WW: Hoogte uitkering

19 20

21 22

(5)

Open vraag

▪Claire is geboren in 1977. Zij werkt al bij haar huidige werkgever sinds 1996. Door een reorganisatie wordt zij op 15 december 2020 ontslagen.

▪Hoe lang heeft Claire recht op een WW uitkering?

Uitwerking deel 1

Eerst berekenen van het arbeidsverleden (artikel 42 lid 6 WW) Aantal jaren vanaf 2013 tot het jaar waarin

men werkloos werd (2020) 7 jaar

Aantal jaren vanaf 1998 tot 2013 15 jaar

Jaar waarin men 18 jaar werd (1995)

tot 1998 3 jaar

Arbeidsverleden 25 jaar

Uitwerking deel 2

▪ Berekenen duur uitkering (artikel 42 lid 2 WW) op basis van het arbeidsverleden.

▪ Gewijzigd op 1 januari 2016:

a. De eerste 10 jaar arbeidsverleden 1 maand uitkering voor ieder jaar.

b. Arbeidsverleden na 2015 halve maand uitkering voor ieder jaar.

c. Arbeidsverleden voor 2016 ook 1 maand uitkering voor ieder jaar.

▪ Voor Claire dus:

▪ Eerste 10 jaar: 10 maanden

▪ 2016 – 2019: 2 maanden

▪ Voor 2016: 11 maanden

In totaal 23 maanden

Maximale uitkeringsduur

▪Artikel 42 lid 1: maximaal 24 maanden

▪Tot 1 januari 2016: maximaal 38 maanden

▪Vanaf 1 januari 2016 ieder kwartaal 1 maand korter

1-1-2016 tot 1-4-2016: 37 maanden

1-4-2016 tot 1-7-2016: 36 maanden

1-1-2019 tot 1-7-2019: 25 maanden

Vanaf 1-7-2019: 24 maanden

Arbeidsongeschiktheid

Arbeidsongeschiktheid

Werknemer wordt ziek

Kortdurende Arbeidsongeschiktheid WULBZ

Langdurende Arbeidsongeschiktheid WIA

25 26

27 28

(6)

WIA

▪WGA

Niet volledig

Niet duurzaam

▪ Iva

Volledig en duurzaam

Vraag Antwoord

MC Vraag

Boris is onlangs ontslagen. Hij heeft besloten dat hij nooit meer voor een baas wil werken. Boris begint daarom voor zichzelf. Hij maakt zich wel een beetje zorgen over zijn inkomenssituatie als hij arbeidsongeschikt wordt.

Welke van onderstaande beweringen is juist?

A.Boris blijft nog gedurende drie jaar verplicht verzekerd op grond van de WIA.

B.Boris is niet meer verzekerd op grond van de WIA, maar kan zich wel vrijwillig verzekeren.

C.Boris is niet meer verzekerd op grond van de WIA en kan zich ook niet vrijwillig verzekeren.

Feedback

Uitwerking

Antwoord B is juist

Artikel 18 WIA: Boris kan zich vrijwillig verzekeren als hij:

Als zelfstandige werkzaamheden gaat verrichten

in Nederland woonachtig is.

Een jaar voorafgaande aan het ontslag verplicht verzekerd is geweest op grond van de WIA.

Let op: aanmeldingstermijn 13 weken!

Vraag Antwoord

MC Vraag

Gaby is vele jaren werkzaam geweest als accountant. Zij is twee jaar geleden ziek geworden en onlangs door het UWV voor 50% arbeidsgeschikt verklaard.

Toen Gaby ziek werd, bedroeg haar salaris € 60.000. Gaby kan niet terugkeren bij haar oude werkgever en kan nergens anders werk vinden.

Wat is de hoogte van de WIA uitkering in de eerste maand dat zij hier recht op heeft (op jaarbasis)? Het maximum dagloon bedraagt € 53.700.

A.€ 26.850 B.€ 37.590 C.€ 40.250 D.€ 45.000

Feedback

Uitwerking

Antwoord C is juist

▪Gaby is 50% arbeidsgeschikt en heeft recht op een WGA uitkering.

▪In eerste instantie ontvangt Gaby een loongerelateerde uitkering. De hoogte hiervan bedraagt de eerste twee maanden 75% en daarna 70% van het (gemaximeerde) dagloon.

▪Voor Gaby dus in de eerste maand: 75% x € 53.700 = € 40.250

Pensioen

31 32

33 34

(7)

Toetstermen

specifieke vaardigheden pensioen

▪Vertaalt de factoren die een rol spelen bij de indexatie van pensioen

▪Berekent pensioenopbouw aan de hand van gegevens, pensioengrondslag, opbouwpercentage en dienstjaren

▪Vertaalt het uniform pensioenoverzicht (UPO) naar de pensioenwensen van de klant

▪Analyseert het effect van de inflatie op pensioenplannen en kan dit uitleggen aan de klant

Regelgeving omtrent pensioenen

▪Pensioenwet (PW)

▪Loonbelasting

▪Overige wetten:

WVPS (Wet verevening pensioenrechten bij scheiding)

Boek 7 BW, titel 10 kent een aantal bepalingen omtrent pensioen

VPB, kent regels mbt bepaling reservering voor pensioen in eigen beheer van de DGA

En vele anderen………..

Juridisch versus Fiscaal

Pensioenwet (PW)

Regelt de juridische verhouding tussen de werknemer, de werkgever en de uitvoeringsorganisatie.

Loonbelasting

Geeft regels m.b.t. waaraan een pensioenregeling moet voldoen om fiscaal ook als pensioen aangemerkt te worden.

De juridische wetgeving pensioen

Doelstelling Pensioenwet

▪Doelstelling PW

De PW heeft ten doel het waarborgen en veiligstellen van de pensioenaanspraken van werknemers en om er voor te zorgen dat hierover helder wordt gecommuniceerd naar de deelnemer

▪Belang Financieel Planner bij de PW?

Voornamelijk verhouding werknemer-werkgever en in mindere mate werknemer- pensioenuitvoerder

Pensioenwet

Definities:

▪Artikel 1 PW,

▪In alfabetische volgorde!

37 38

39 40

(8)

Voor wie geldt de Pensioenwet

▪Voor de werknemer, uitgezonderd, artikel 1 PW:

De DGA (zie artikel 1 PW)

De werknemer die valt onder een verplichte beroepspensioenregeling

▪Voor de DGA: let op artikel 8 Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, in het bijzonder lid 2.

▪Sinds 1 april 2017 uitfaseren Pensioen Eigen Beheer

Pensioenwet: Driehoeksverhouding

Werkgever

Pensioenuitvoerder

Werknemer pensioen

Aanbod pensioenovereenkomst

Casus Van Baelen

Uitwerken in subgroepen

Rechten werknemer

▪Vrijwillige voortzetting bij einde deelname (art. 54)

3 jaar bij werknemer / 10 jaar zelfstandige

▪Bij einde deelname, recht op opgebouwd pensioen (art. 55)

Let op premieregelingen: Blijven belegd, of omgezet in verzekerd kapitaal, of omgezet in uitkering.

▪Indexatie slapersrechten (artikel 58 lid 1)

▪Uitruil OP naar NP en vice versa (artikel 60 & 61)

Hoger of eerder ingaand pensioen

▪Afkoop kleine pensioenen (artikel 66, 67 en 68 PW)

▪Afkoop bovenmatig pensioen (artikel 69 PW)

▪Waardeoverdracht (artikel 71 PW)

Bescherming voor werknemers

▪Arbeidsongeschiktheid

Behoud opgebouwde rechten (art. 55 PW)

Mogelijk voortzetting bij AO of Premievrijstelling bij AO

▪Werkloosheid

Behoud opgebouwde rechten (art. 55 PW)

Gedurende WW-periode verplicht doorlopen PP, wanneer dit gedekt is op risicobasis. Hoogte PP: PP dat opgebouwd zou zijn bij einde dienstverband. (art. 55 lid 5 PW).

▪Faillissement werkgever

Betalingsplicht premies door werkgever (art. 24 – 27 PW)

Termijnen voor premievrij maken pensioen (art. 28 – 29)

Waardeoverdracht

43 44

45 46

(9)

Het wettelijk recht op waardeoverdracht

▪Sinds 8 juli 1994 in de Pensioenwet

▪Alle rechten waarvan de opbouw is geëindigd na 8-07-1994 mogen worden overgedragen.

▪Ook al heb je in het verleden besloten deze niet over te dragen. Telkens recht wanneer je gaat deelnemen aan een nieuwe pensioenregeling!

Doel waardeoverdracht

▪Beperken “pensioengat”

▪Oorspronkelijk voldeed dit goed:

Overdracht naar Eindloonregeling

•Behoud opgebouwde aanspraken &

•Verkrijgen fictieve dienstjaren in nieuwe regeling

Bij salarisstijging groeit pensioen optimaal mee

▪Overdracht naar middelloonregeling, minder effectief

▪Overdracht naar beschikbare premie, kansen en risico’s beleggen

Recht op waardeoverdracht?

▪Art. 72 PW

Bij onvoldoende dekkingsgraad mag pensioenfonds niet meewerken aan uitgaande of inkomende waardeoverdracht

▪Art. 74 PW

Recht herleeft zodra pensioenfonds weer voldoende vermogen heeft.

Tijdelijke maatregel waardeoverdracht

Art 72a PW & gestelde voorwaarden

▪Een kleine werkgever (inkomend of uitgaand) mag weigeren mee te werken aan waardeoverdracht bij te hoge bijbetalingslasten.

▪Te hoge bijbetalingslasten indien de bijbetaling bij een individuele waardeoverdracht meer dan € 15.000 EN meer dan 10% procent van de overdrachtswaarde bedraagt.

▪Bijbetalingsproblematiek geldt alleen bij waarde-overdrachten van of naar een verzekeraar. Bij pensioenfondsen speelt dit niet!

Nut van waardeoverdracht

▪Wat is het advies aan de cliënt bij verandering van baan?

Welk pensioensysteem waaruit en waarnaar men overdraagt?

Toeslagenbeleid?

•Indexeert oude regeling?

•Heeft nieuwe regeling tussentijdse indexatie?

Partnerpensioen bij oude regeling op risicobasis?

De individuele keuzemogelijkheden in de regeling?

Overzichtelijkheid?

Vertrouwen in pensioenfonds/verzekeraar?

Dekkingsgraad pensioenfonds?

Risicospreiding?

Zeker recht (EL/ML) omzetten in beleggingen?

Flexibiliteit in oude en nieuwe regeling?

Risico afkoop klein pensioen

Financieel toetsingskader

▪Indexatie alleen mogelijk vanaf een dekkingsgraad 110%

▪Indexatie van pensioenaanspraken heeft grote invloed op de financiële planning van je klant.

Beleidsdekkingsgraden:

▪ABP 104,1% (30-06-2018) 102,7% (28-02-2019)

▪PME 101,4% (30-06-2018) 100,7% (28-02-2019)

▪PMT 101,9% (30-06-2018) 101,9% (28-02-2019)

▪Zorg en Welzijn 100,6% (30-06-2018) 100,9% (28-02-2019)

49 50

51 52

(10)

Dekkingsgraad

▪Dekkingsgraad is de mate waarin er vermogen aanwezig is ten opzichte van de contante waarde van de pensioenverplichtingen

▪Beleggingsrendement is dan van groot belang, maar wat speelt nog meer een grote rol?

De rente voor contant maken verplichtingen (UFR)!!

Voorwaardelijke of onvoorwaardelijke indexatie

Levensverwachting gemiddelde Nederlander

▪Toetsterm: Vertaalt factoren die rol spelen bij indexatie pensioen

Invloed indexatie

Wat is de invloed op de koopkracht van het pensioen?

Koopkracht middelloonregeling zonder tussentijdse indexatie?

Reële waarde van beschikbare premieregelingen:

Koopkracht van geprognosticeerde pensioenuitkering

Veelal kapitaal vertaald in gelijkblijvende uitkering!

En in alleen OP, terwijl overgang op partner gewenst is!

Toetsterm: analyseert effect van inflatie op pensioen en kan dit uitleggen

Jaar 1 5 10 15 20

Pensioenuitkering € 20.000 € 20.000 € 20.000 € 20.000 € 20.000 Koopkracht 1% inflatie € 20.000 € 19.029 € 18.106 € 17.227 € 16.391 Koopkracht 2% inflatie € 20.000 € 18.115 € 16.407 € 14.860 € 13.459 Koopkracht 3% inflatie € 20.000 € 17.252 € 14.882 € 12.837 € 11.074

Voorbeeld inflatie

▪Man, alleenstaand, 15-05-1975

▪Salaris € 80.000

▪Woning € 250.000 en hypotheek van € 230.000

▪Spaarrekening van € 100.000 (rente 1,5%)

▪Pensioen op 67 jaar van € 30.000

▪Gewenst budget vanaf pensioendatum € 40.000

▪Spaarrekening gebruikt om tekort op te vangen

Geen inflatie

Tekort in 2052, klant 77 jaar

Inflatie 1,5% - geen indexatie pensioen

Tekort in 2048, klant 73 jaar

Pensioenuitkering zonder indexatie

▪Nominaal: € 30.000

2043: € 20.070

2044: € 19.773

2045: € 19.481

2046: € 19.193

2050: € 18.083

2055: € 16.786

55 56

57 58

(11)

Vraag Antwoord

Schatting

Drie vrienden zijn net begonnen bij hun werkgever. Ze zijn alle drie 27 jaar oud, verdienen nu € 30.000 per jaar en weten dat dit op 37-jarige leeftijd € 40.000 wordt, op 47-jarige leeftijd € 50.000 en op 60-jarige leeftijd € 60.000. Ze willen allemaal tot 67- jarige leeftijd werken. Ze vragen zich af wie nu het hoogste pensioen zal hebben op einddatum.

Vriend A: Eindloon, 1,657% opbouw, AOW franchise blijvend € 15.000 Vriend B: Middelloon, 1,875% opbouw,

AOW-franchise blijvend € 15.000, jaarlijkse indexatie pensioenrechten 1%.

Vriend C: Beschikbare premie, eindkapitaal o.b.v. 4% € 302.800, bij 2,8%

rekenrente leidend tot levenslang OP van € 22.200

A.Vriend A, dan B, dan C B.Vriend B, dan A, dan C C.Vriend B, dan C, dan A

Feedback

Antwoord op MC vraag schatting

Antwoord A is juist

Totaal A: € 29.826 Totaal B: € 25.752,546 Totaal C: € 22.200

Maar zal het pensioen van C lager zijn dan dat van A en B??

Toetsterm: Berekent pensioenopbouw a.h.v. PG, opbouw% e.c.

Antwoord op MC vraag

Vriend A 40 * 1,657% * (€ 60.000 -/- € 15.000) = € 29.826 Vriend B 10 jaar opbouw over € 30.000, 10 jaar over € 40.000, 13 jaar

over € 50.000 en 7 jaar over € 60.000, Rekenmachine op BEGIN, maar jaarlijks ook indexatie met 1%!

Periode 1: Per jaar = 1,875% * (€ 30.000 -/- € 15.000) = € 281,25

<10> <N> <1> <YR> <-281,25> <PMT> <FV> = € 2.971,92 Nog 30 jaar geïndexeerd: 2.971,92 * 1,01^30 = € 4.005,70

Periode 2: Per jaar = 1,875% * (€ 40.000 -/- € 15.000) = € 468,75

<10> <N> <1> <YR> <-468,75> <PMT> <FV> = € 4.953,20 Nog 20 jaar geïndexeerd: 4.953,20 * 1,01^20 = € 6.043,85

Antwoord op MC vraag 1

Vriend B Periode 3: Per jaar= 1,875% * (€ 50.000 -/- € 15.000)= € 656,25

<13> <N> <1> <YR> <-656,25> <PMT> <FV> = € 9.153,00 Nog 7 jaar geïndexeerd: 9.153,00 * 1,01^7 = € 9.813,25

Periode 4: Per jaar = 1,875% * (€ 60.000 -/- € 15.000) = € 843,75

<7> <N> <1> <YR> <-843,75> <PMT> <FV> = € 6.147,28

Totaal A: € 29.826

Totaal B: 4.005,70 + 6.043,85 + 9.813,25 + 6.147,28 = € 26.010,08

Totaal C: € 22.200

De fiscaliteit van pensioen

Hoofdregel

▪Wat is loon?

▪Artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964:

“Al hetgeen uit een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking wordt genoten”

▪Dus ook pensioenaanspraken

61 62

63 64

(12)

Omkeerregel

▪Aanspraken onbelast (artikel 11 lid 1 sub c LB)

▪Uitkeringen belast (artikel 10 lid 1 LB)

Bij dag 1 reeds behandeld

▪Artikelen 18 t/m 19f Wet LB middels opzoekvraag

▪Vandaag enkele aanvullende fiscale pensioenzaken

Pensioen richtleeftijd

▪Op basis van artikel 18a, zesde lid wordt de pensioenrichtleeftijd jaarlijks getoetst aan zelfde formule als die voor AOW-ingangsdatum.

▪Per 1-1-2018 => verhoogt naar 68 jaar

Dienstjaren en Pensioengevend loon

Dienstjaren (art. 18g, lid 1):

→Let op verwijzing art. 10a UBLB

Ouderschapsverlof e.d.

Inkoop dienstjaren voor en na 8 juli 1994

Parttime werken 10 jaar voor pensioen

Pensioengevend loon (art. 18g, lid 2):

→Let op verwijzing naar art. 10b UBLB

Alle loonbestanddelen behalve auto (lid 1)

Variabele loonbestanddelen niet bij eindloon (lid 2)

Oud salaris, bij demotie ≤ 10 jaar voor pensioendatum (lid 3)

Opbouw over oud salaris bij ziekte (lid 4)

De opbouwpercentages

▪Voor beschikbare premieregelingen zijn de staffelpercentages navenant aangepast.

▪Het pensioengevend salaris maximaal € 105.075

▪Minimale AOW-franchise middelloon € 13.344 en eindloon € 15.099.

Opbouw % Middelloon PP Eindloon PP

68 jaar 1,875 1,313 1,657 1,160

67 jaar 1,738 1,536

66 jaar 1,615 1,427

65 jaar 1,503 1,328

Casus Van Zuijlen Lijfrenten

67 68

69 70

(13)

Fiscaal

▪Artikel 1.7 Wet IB 2001: Fiscale definitie

▪Artikel 3.124 Wet IB: Wanneer aftrek

3.125 en 3.126a: lijfrentevormen

▪3.127 Wet IB: Hoogte aftrek

Belastingheffing

Uitkeringen uit lijfrente worden voorbelast in de Loonbelasting en maken onderdeel uit van Box 1

Art. 11 lid 1 sub a Uitvoeringsbesluit LB.

Art. 3.100, lid 1 onder b Wet IB 2001

Negatieve uitgave inkomensvoorzieningen: de afgetrokken premies en daarop gemaakt rendement worden belast

Art. 3.132 & 3.133 → Belast in Box 1

Art. 30i AWR → revisierente (20% of tegenbewijsregeling)

Let op:

Art 3.133, lid 2 onder d: Afkoop kleine lijfrente

Art 3.133, lid 9: Afkoop i.v.m. AO

Uitkering reguliere lijfrente

Hoofdregel

Kwalificeert lijfrentecontract voor aftrek → uitkering belast!

Uitzonderingen

Overgangsrecht niet afgetrokken premies 2001 – 2010 → Volledige saldomethode (art. 10a.6 Wet IB)

Niet afgetrokken premies vanaf 2010 → saldomethode eerste € 2.269 per jaar/per belastingplichtige (art. 3.107a Wet IB)

Voorbeeld

Katja heeft in de jaren 2005 tot 2015 € 3.000 lijfrentepremie betaald. Van deze premie was echter € 2.000 per jaar aftrekbaar. In 2016 koopt zij een tijdelijke oudedagslijfrente aan van 5 jaar met een uitkering van

€ 6.100 per jaar.

Fiscale uitwerking:

De saldomethode is van toepassing op 10 * € 1.000 = €10.000

Uitkering in jaar 1 (€ 5.500) is daarmee onbelast

De uitkering in jaar 2 is voor € 4.500 onbelast. De overige € 1.000 is belast

De uitkeringen in jaar 3 tot en met 5 zijn volledig belast

Nettolijfrente en Nettopensioen

Nettolijfrente in 3

e

pijler

▪Vanaf een inkomen van € 105.075 (2018).

▪De waarde van de opbouw is vrijgesteld in box 3, de uitkering te zijner tijd wordt niet belast in box 1.

▪De netto lijfrente kan worden uitgevoerd door banken en verzekeraars.

▪Sanctie indien eerder opnemen.

73 74

75 76

(14)

Vraag Antwoord

Vraag

Hubrecht wordt in 2024 63 jaar en gaat dan met pensioen. Zijn inkomen is al jaren veel hoger dan € 100.000.

Hubrecht bouwt al sinds 2015 een nettolijfrente op. De opbouw vindt plaats bij de XYZ Bank. Hubrecht wil de lijfrente in laten gaan als hij met pensioen gaat.

Hoe lang moet de lijfrente minimaal lopen?

A.Levenslang B.24 jaar C.20 jaar

D.Er is geen minimale looptijd voor een nettolijfrente

Feedback

Antwoord

Antwoord B is juist.

De nettolijfrente moet voldoen aan de voorwaarden uit artikel 3.125 of 3,126a Wet Inkomstenbelasting 2001.

In dit geval is er sprake van een bancaire netto lijfrente en moet deze dus voldoen aan de voorwaarden voor een bancaire oudedagslijfrente.

Dat betekent een minimale looptijd van 20 jaar plus het aantal jaren dat Hubrecht eerder met pensioen gaat dan zijn AOW gerechtigde leeftijd (67 jaar).

De minimale uitkeringsduur bedraagt dus 20 + 4 = 24 jaar

Vraag Antwoord

Vraag

Martine is Financieel directeur bij een grote uitzendorganisatie. Haar salaris bedraagt € 168.000 per jaar. Sinds 2015 bouwt Martine naast haar pensioen een nettolijfrente op bij ABC verzekeringen.

Martine gaat op 67 jarige leeftijd met pensioen. Zij wil haar nettolijfrente in vijf jaar laten uitkeren.

Wat is de maximale hoogte van de lijfrentetermijn?

A.Er is geen maximale hoogte B.€ 105.075

C.€ 21.483 D.€ 10.323

Feedback

Antwoord

Antwoord D is juist

▪De nettolijfrente moet voldoen aan de voorwaarden uit artikel 3.125 of 3,126a Wet Inkomstenbelasting 2001.

▪De hoogte van een tijdelijke oudedagslijfrente is gemaximeerd.

▪Het bedrag uit artikel 3.125 Wet IB 2001 wordt vermenigvuldigd met een nettofactor

▪Het gemaximeerde bedrag bedraagt (100% -/- 51,95%) x € 21.483 = € 10.323

Successiewet

▪Vrijstelling nettopensioen en nettolijfrente

▪Imputatie op de vrijstelling

Onrechtmatige handelingen

▪Sanctie als sprake is van onregelmatige handelingen

▪Vervallen van de vrijstelling

▪In het voorafgaande kalenderjaar wordt tot de bezittingen gerekend de helft van de waarde vermenigvuldigd met 10.

▪Tegenbewijs mogelijk

Artikel 10a.15 Wet IB!

79 80

81 82

(15)

Netto pensioen 2

e

pijler

▪Ook invoering van een netto pensioen in 2epijler!

▪Pensioenwet van toepassing

▪Fiscaal kader betreft de Wet op de loonbelasting

Nettopensioen en nettolijfrente

Nettopensioen Nettolijfrente Alleen een levenslang

ouderdomspensioen mogelijk

Ook een tijdelijke oudedagslijfrente mogelijk

Aanbieder is een pensioenfonds,

verzekeraar of PPI Aanbieder mag ook een bank zijn Uitkering mag variëren in de

verhouding 100:75 Uitkering moet vast en gelijkmatig zijn

Kan niet vererven Kan wel vererven (banksparen) Opbouw op basis van staffel 4 met

4% of 3% rekenrente Opbouw op basis van staffel 4 met 4% rekenrente

Wet verevening bij scheiding van toepassing

Wet verevening bij scheiding niet van toepassing

Vraag

Extra vraag Casus Van Zuijlen

Op 65 jarige leeftijd wenst Roosmarie een stamrechtuitkering aan te kopen. Stel dat zij kiest voor een levenslange uitkering bij een verzekeraar.

Wat is de hoogte van de uitkering per jaar vooraf als je uitgaat van de marktrente van december 2017 en overlevingstafel van vrouwen?

Antwoord

▪Marktrente december 2017 volgens fiscaal memo bedraagt 0,0%.

▪Levensverwachting vrouw van 65 jaar op basis van overlevingstafel in de wettenbundel is 21,43 jaar.

▪€ 110.000 / 21,43 = € 5.133

Vraag

Extra vraag casus Van Zuijlen (2)

Pieter stopt uiteindelijk 1 april 2028 met werken. Hij krijgt van zijn broer de tip om zijn inkomens 2027, 2028 en 2029 te middelen. De hoogte van het inkomen in deze jaren:

2027: € 130.000 2028: € 59.496 2029: € 35.995

Wat is de hoogte van de belastingteruggaaf van Pieter? Gebruik voor je berekening de belastingcijfers 2018 uit het fiscale memo.

Antwoord

▪Gemiddeld inkomen: € 225.491 / 3 = € 75.163

▪Belasting: € 30.574 x 3 = € 91.722

▪Verschil: € 97.334 -/- € 91.722 = € 5.612

Teruggaaf: € 5.612 -/- € 545 = € 5.067

Jaar Inkomen Belasting

2027 € 130.000 € 59.062

2028 € 59.496 € 24.436 2029 € 35.995 € 13.836 Totaal € 225.491 € 97.334

85 86

87 88

(16)

Quiz toekomstvoorzieningen

Vraag Antwoord

Vraag 1

Een echtpaar gaat scheiden. De man is op 1 januari 2008 deelnemer geworden in de regeling. Trouwdatum is 1 juli 2011.

Scheidingsdatum is 1 juli 2018.

Opbouw OP is € 1.000 per jaar. Op de echtscheidingsdatum is een OP opgebouwd van € 13.500. Het meeverzekerd partnerpensioen is 70% op opbouwbasis.

Voor de bepaling van het bijzonder partnerpensioen wordt een tijdsevenredige verdeling toegepast. Het

ouderdomspensioen wordt verdeeld volgens de wettelijke verdeling.

Bepaal de hoogte van het te verdelen ouderdomspensioen en van het recht op bijzonder partnerpensioen.

A.Ouderdomspensioen € 3.500,- en Bijzonder Partnerpensioen € 9.450,- B.Ouderdomspensioen € 6.750,- en

Bijzonder Partnerpensioen € 4.900,- C.Ouderdomspensioen € 4.200,- en

Bijzonder Partnerpensioen € 2.940,

Feedback

Antwoord vraag 1

Het juiste antwoord is A.

▪Op grond van artikel 3 lid 1 van de WVPS heeft de ex-vrouw recht op de helft van het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioen. het huwelijk heeft 7 jaar geduurd. Opbouw OP tijdens huwelijk € 7.000 x 50% = € 3.500.

▪De ex-vrouw heeft ook nog recht op een bijzonder partnerpensioen. Dit is bepaald in artikel 57 PW. De hoogte van het bijzonder PP pensioen wordt berekend alsof de dienstbetrekking van de man op echtscheidingsdatum is beëindigd (artikel 55 PW). OP op scheidingsdatum bedraagt € 13.500 x 70% = € 9.450 BPP.

Vraag Antwoord

Vraag 2

Hoe zou het antwoord op deze vraag luiden, wanneer het echtpaar op huwelijkse voorwaarden met koude uitsluiting getrouwd was?

A.In dat geval wordt het ouderdomspensioen niet verevend en heeft de ex alleen recht op het bijzonder partnerpensioen.

B.In dat geval worden zowel het ouderdomspensioen als het partnerpensioen geheel toegekend aan de deelnemer.

C.Hetzelfde, mits partijen in de huwelijkse voorwaarden of convenant geen andere verdeling hebben afgesproken.

Feedback

Antwoord vraag 2

Het juiste antwoord is C

▪Het maakt in beginsel niet uit dat het echtpaar is getrouwd op huwelijkse voorwaarden. De WVPS en de Pensioenwet maken geen onderscheid in huwelijksgoederenregime.

▪De wetgeving omtrent de verevening en verdeling van pensioenaanspraken is regelend recht. Dit betekent dat man en vrouw in overleg van deze regels kunnen afwijken. Zij hadden al in de huwelijkse voorwaarden een andere verdeling kunnen afspreken. Indien dat niet is gebeurd kunnen zij alsnog in het echtscheidingsconvenant een andere wijze van verdeling overeen komen. Overigens kunnen zij in onderling overleg ook besluiten helemaal niets te verdelen of te verevenen

Vraag Antwoord

Vraag 3

Hoe zou het antwoord op de eerste vraag luiden, wanneer er sprake was van samenwonen in plaats van een huwelijk?

A.Hetzelfde, zowel de wet WVPS als de Pensioenwet maken geen onderscheid in samenwonen of huwelijk.

B.De ex-partner heeft onder voorwaarden alleen recht op het bijzonder partnerpensioen.

C.De ex-partner heeft alleen recht op verevening van het

ouderdomspensioen.

91 92

93 94

(17)

Feedback

Antwoord vraag 3

Het juiste antwoord is B.

▪De WVPS spreekt in artikel 2 over scheiding. Uit de definities in artikel 1 WVPS blijkt dat onder scheiding alleen echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van een geregistreerd partnerschap wordt verstaan. Bij de beëindiging van een samenwoonrelatie heeft de partner dus geen recht op verevening van het OP.

▪In artikel 57 PW wordt gesproken over beëindiging van een partnerrelatie. Op grond van artikel 1 PW wordt onder partner naast een echtgenoot en geregistreerd partner ook verstaan een partner in de zin van de pensioenovereenkomst. In veel pensioenregelingen is bepaald dat een samenwonende partner als partner in de zin van de regeling kan worden aangemerkt als sprake is van een (notarieel) samenlevingscontract en ook daadwerkelijk als partner is aangemeld. In dat geval heeft een samenwonende partner dus recht op een bijzonder partnerpensioen als de samenwoonrelatie wordt beëindigd.

Vraag Antwoord

Vraag 4

Bert (gehuwd) geboren in 1950 werkt in deeltijd door nadat hij de AOW gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Hij heeft zijn pensioen ook gedeeltelijk in laten gaan. Zijn inkomen bestaat nu uit een AOW uitkering van € 10.000 een salaris van € 12.000 en een pensioen van € 20.000. Bert heeft geen vermogen en verder geen inkomsten of aftrekposten.

Wat is het totale bedrag aan heffingskortingen waar Bert recht op heeft?

a.€ 635 b.€ 1.156 c.€ 1.763

Feedback

Antwoord vraag 4

Het juiste antwoord is B.

▪Algemene heffingskorting: € 1.157 -/- (€ 42.000 -/- 20.142) x 2,389% = € 635.

▪Arbeidskorting: € 86 + ((€ 12.000 -/- 9.468) x 14,321%) = € 449.

▪Ouderenkorting: € 72 (verzamelinkomen hoger dan € 36.346) Totaal: € 635 + € 449 + 72 = € 1.143

Vraag Antwoord

Vraag 5

Een werkgever besluit in de pensioentoezegging een drempelperiode op te nemen voor

arbeidsongeschiktheidspensioen. Is dit toegestaan?

A.Ja, een drempelperiode voor arbeidsongeschiktheidspensioen is toegestaan, mits de periode maximaal 2 maanden is.

B.Ja, een drempelperiode voor arbeidsongeschiktheidspensioen is toegestaan, mits de periode maximaal 6 maanden is.

C.Nee, een drempelperiode is alleen toegestaan voor ouderdomspensioen, mits de periode maximaal 2 maanden is.

Feedback

Antwoord vraag 5

Het juiste antwoord is C.

▪Het hanteren van een drempelperiode voor nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen is niet toegestaan.

▪Het hanteren van een drempelperiode voor ouderdomspensioen is wel toegestaan, mits deze maximaal 2 maanden bedraagt (artikel 14, lid 2 PW).

Vraag Antwoord

Vraag 6

Hanneke woont samen met Frederik. Zij hebben geen testament gemaakt. De broer van Hanneke, Leo, woont bij hen in. Verder heeft Hanneke geen familie.

In 2011 is Hanneke ontslagen en heeft zij haar ontslagvergoeding op een stamrechtspaarrekening gestort.

Hanneke komt in 2017 plotseling te overlijden.

Wie ontvangt het tegoed op de stamrechtspaarreking en hoe wordt het tegoed belast?

a.Leo ontvangt het gehele tegoed ineens. Het tegoed wordt in de overlijdensaangifte IB van Hanneke verwerkt.

b.Frederik ontvangt het tegoed in termijnen en over iedere termijn is loonbelasting verschuldigd.

c.Leo ontvangt het gehele tegoed ineens. Over dit tegoed is loonbelasting verschuldigd.

97 98

99 100

(18)

Vraag

Antwoord vraag 6

Het juiste antwoord is A.

▪Het tegoed op de bankspaarrekening valt in de nalatenschap van Hanneke. Erfgenaam is Leo.

▪Op basis van de wet zoals deze tot 31 december 2013 gold, mag het tegoed alleen aan de (gewezen) werknemer, partner of kinderen tot 30 jaar toekomen.

▪Leo behoort derhalve niet tot de kring der gerechtigden.

▪Artikel 11a lid 5 Wet LB 1964 bepaalt dat in dat geval het tegoed op de spaarrekening tot het loon van Hanneke wordt aangemerkt op een onmiddellijk aan het overlijden voorafgaand tijdstip.

▪Na afrekening komt het tegoed ineens beschikking aan Leo

Vraag Antwoord

Vraag 7

Joris is 37 jaar. Zijn pensioenregeling betreft een middelloonregeling. Stel nu dat hij gedurende 30 jaar ieder jaar op 31 december € 800 pensioen heeft opgebouwd. De reeds opgebouwde aanspraken worden ieder jaar met 2%

geïndexeerd.

Wat is dan de hoogte van de totale aanspraak als Joris over 30 jaar met pensioen gaat?

A.€ 32.454 B.€ 33.103 C.€ 38.400

Feedback

Antwoord vraag 7

Het juiste antwoord is A

▪Rekenmachine op END

▪1 shift P/YR

▪30 N

▪2 I/YR

▪0 PV

▪- 800 PMT

▪FV = € 32.454

Vraag Antwoord

Vraag 8

Boris (42 jaar) is actief deelnemer aan pensioenregeling A. Bowien (66 jaar) is gepensioneerd en heeft tot haar pensioen deelgenomen aan pensioenregeling A. Frank (52 jaar) is gewezen deelnemer aan pensioenregeling A. Hij neemt nu deel aan een andere pensioenregeling en heeft nietgekozen voor waardeoverdracht.

Wat is juist met betrekking tot verhoging van het ouderdomspensioenrecht door middel van een toeslag?

A.Als het OP van Boris wordt verhoogd, moeten ook de rechten van Bowien en Frank in dezelfde mate worden verhoogd.

B.Als het OP van Bowien wordt verhoogd, hoeven de rechten van Boris en Frank nietin dezelfde mate worden verhoogd.

C.Als het OP van Bowien wordt verhoogd, moet het recht van Frank in dezelfde mate worden verhoogd.

Feedback

Antwoord vraag 8

Het juiste antwoord is C

▪Artikel 58 PW.

In lid 1 staat dat indien de OP rechten van ‘actief’ gepensioneerden wordt verhoogd , de rechten van ‘slaper’ gepensioneerden ook moeten worden verhoogd.

Lid 2 geeft regels over de gelijke behandeling van verhoging van het PP.

In lid 3 staat dat als de OP rechten van gepensioneerden worden verhoogd, de rechten van gewezen deelnemer die nog niet zijn gepensioneerd in dezelfde mate moeten worden verhoogd.

▪Je mag dus wel onderscheid maken tussen actieven enerzijds en slapers en gepensioneerden anderzijds.

Vraag Antwoord

Vraag 9

Welke van onderstaande beweringen is

juist? A.Bij een PPI is het alleen mogelijk een

pensioenpremie te beleggen en hiermee een pensioenvermogen op te bouwen.

B.De PPI is een instelling die de pensioenuitkeringen na pensioendatum, zolang de ex- werknemer leeft, kan verzekeren.

C.De PPI verzekert een periodieke pensioenuitkering voor de nabestaanden van de werknemer als deze overlijdt.

103 104

105 106

(19)

Feedback

Antwoord vraag 9

Het juiste antwoord is A

▪Een PPI mag alleen regelingen uitvoeren waarbij geen sprake is van verzekering van risico’s. ook mag een PPI geen garanties geven. Bij een

premiepensioeninstelling is het dus alleen mogelijk een pensioenpremie te beleggen en hiermee een pensioenvermogen op te bouwen.

Vraag Antwoord

Vraag 10

Lodewijk van Avezaath is sinds 2011 lid van de raad van bestuur van een groot concern. Zijn jaarsalaris bedraagt sinds die tijd € 575.000. Lodewijk komt in conflict met de voorzitter van de raad van bestuur en afgesproken wordt dat Lodewijk per 1 juli 2018 uit dienst treedt. Lodewijk ontvangt een vertrekvergoeding van € 1.150.000. Het totale loon is 2018 is daardoor € 1.387.500

Wat is de hoogte van de heffing van loonbelasting over de vertrekvergoeding van Lodewijk?

a.€ 598.000 b.€ 862.500 c.€ 1.029.250

Feedback

Antwoord vraag 10

Het juiste antwoord is C

Artikel 32bb Wet loonbelasting is van toepassing als toetsloon hoger is dan

€ 544.000. Als volgt te werk gaan:

1. Toetsloon vaststellen op basis van 32bb lid 3a (langer dan twee jaar in dienst).

Toetsloon bedraagt jaarloon tweede jaar voorafgaand aan beëindiging dienstverband dus 2016. Toetsloon € 575.000

2. Artikel 32bb lid 4 Vertrekvergoeding is som van A min vergelijkingsloon en B min vergelijkingsloon. A is het jaarloon 2018 en B is het jaarloon 2017.

3. Vergelijkingsloon = toetsloon 2016 = € 575.000. Bij A moet je het vergelijkingsloon omrekenen als de werknemer niet het gehele jaar heeft gewerkt. In dit geval dus 6/12 x € 575.000 = € 237.500

4. A -/- vergelijkingsloon: € 1.387.500 -/- € 237.500 = € 1.150.000 5. B -/- vergelijkingsloon: € 575.000 -/- € 575.000 = € 0 6. Vertrekvergoeding: € 1.150.000 + € 0 = € 1.150.000

7. Excessief deel € 1.150.00 -/- € 575.000 = € 575.000 ( 32bb lid 1: voor zover meer dan toetsloon).

Feedback

Vervolg antwoord vraag 10

▪Heffing dus:

51,95 x € 1.150.000 = € 597.425

75% x € 575.000 = € 431.250

De totale loonheffing bedraagt dus € 597.425 + € 431.250 = € 1.028.675 Feitelijk 126,95% heffing over het excessieve deel van de vertrekvergoeding!

Lodewijk ontvangt 48,05% x € 1.150.000 = € 552.575. Het bedrag van € 431.250 betreft een pseudo-eindheffing en komt voor rekening van de werkgever.

Vraag Antwoord

Vraag 11

Martine wordt juli 2018 65 jaar en haar pensioen gaat in. Het bedraagt € 40.000 levenslang. Ze wil echter de eerste jaren actief gaan reizen en heeft daarom liever de eerste jaren meer inkomen. Ze verzoekt haar pensioenfonds om het pensioen als volgt uit te keren. De eerste 5 jaar € 45.000 en daarna levenslang € 30.000.

Mag dit?

A.Ja, dat mag

B.Nee, pensioen mag niet variëren in hoogte

C.Nee, deze verhouding is niet toegestaan

Feedback

Antwoord vraag 11

Het juiste antwoord is C

▪Pensioen mag variabel worden uitgekeerd

▪De verhouding mag echter maximaal 100:75 / 1,333 zijn

▪De verhouding hoog – laag is hier 1,5

▪Deze verhouding is daarmee niet toegestaan

109 110

111 112

(20)

Vraag Antwoord

Vraag 12

Ronald werkt 5 jaar bij Wit BV als hij van baan verandert. Hij gaat werken bij Zwart BV. De pensioenregeling bij Wit BV betreft een middelloonregeling met een opbouwpercentage van 1,7% en een AOW Franchise van € 15.000. De pensioenregeling van Zwart BV betreft eveneens een middelloonregeling. Het opbouwpercentage bedraagt 1,8% en de franchise bedraagt

€ 16.000. Bij Wit BV bedroeg zijn salaris

€ 36.000. Dit salaris is gedurende 5 jaar niet gewijzigd. Bij Zwart BV verdient Ronald nu

€ 42.000. Ronald wil de waarde van zijn pensioenaanspraken bij Wit BV overdragen naar Zwart BV.

Wat is het aantal fictieve dienstjaren dat Ronald kan inkopen?

a.0,76 jaar b.3,81 jaar c.5 jaar

Feedback

Antwoord vraag 12

Het juiste antwoord is B

▪Opbouw bij Wit BV per jaar: 1,7% x (€ 36.000 -/- € 15.000) = € 357

▪Opbouw bij Zwart BV per jaar: 1,8% x (€ 42.000 -/- € 16.000) = € 468

▪Inkoop per jaar opbouw bij Wit BV € 357 / € 468 = 0,76282

▪Dus ingekocht kan worden 5 x 0,76282 = 3,81 jaar

Vraag Antwoord

Vraag 13

Marie (52) is in loondienst. Haar inkomen over 2017 bedroeg: vast salaris voor eigen bijdrage pensioen

€ 40.000, bonus € 8.000, bijtelling auto

€ 10.000, netto onkostenvergoeding

€ 2.400. Zij neemt deel aan een beschikbare premieregeling. De eigen bijdrage daarbij is 50% van de premie.

De beschikbare premie is gesteld op 10% van de pensioengrondslag bestaande uit alle loonbestanddelen die fiscaal zijn toegestaan minus € 16.000 AOW-franchise. Marie wil in 2018 haar jaarruimte benutten.

Hoe hoog is haar jaarruimte in 2018?

A.€ 2.688 B.€ 2.900 C.€ 3.681 D.€ 3.893

Feedback

Antwoord vraag 13

Het juiste antwoord is C

▪Vast salaris en bonus zijn onderdeel Pensioengevend salaris

▪Pensioengrondslag = € 48.000 -/- € 16.000 = € 32.000

▪Pensioenpremie is daarmee 10% van € 32.000 = € 3.200

▪Factor A (art. 15 UBIB) = 0,11* € 3.200 = € 352

▪Vast salaris, bonus en bijtelling auto zijn onderdeel Premiegrondslag

▪Premiegrondslag = € 58.000 -/- 1.600 -/- € 12.129 = € 44.271

▪Leidt tot: 13,3% * € 44.271 -/- 6,27 * € 352 = € 3.681 Zeer waarschijnlijk heeft ze ook recht op de inhaalruimte!!

Vraag Antwoord

Vraag 14

Emine geniet sinds 2003 een levenslange lijfrente-uitkering van € 320 per jaar waarover jaarlijks belasting wordt afgedragen. Navraag bij de verzekeraar geeft aan dat de verzekering nog een waarde heeft van

€ 4.122. Emine besluit de verzekering af te kopen.

Wat is hiervan het fiscale gevolg?

A.Emine betaalt over € 4.122 Box 1 heffing en revisierente B.Emine betaalt over € 4.122 Box 1

heffing

C.Emine betaalt over € 1.853 Box 1 heffing en maakt voor € 2.269 gebruik van de saldomethode

Feedback

Antwoord vraag 14

Het juiste antwoord is A

▪Het bedrag van € 4.122 is lager dan het afkoopbare bedrag van artikel 3.133 Wet IB 2001

▪Artikel 3.133 schrijft echter voor dat het moet gaan om een lijfrente waarvan nog geen termijnen zijn vervallen

▪Het gaat hier juist om een uitkerende lijfrente

▪Daardoor is zowel Box 1 heffing als revisierente verschuldigd!

115 116

117 118

(21)

Resultaat?

▪0 – 5 goed wordt erg lastig!!

▪5 – 10 goed zeker niet kansloos! Even doorstuderen

▪10 – 14 goed Zet de champagne maar vast koud

Presentie en evaluatie

▪Succes met het tentamen Module 2

121 122

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aaron is een meester in het weglaten, hij heeft meer verwantschap met Francis Bacon, die ook het kwaad min of meer suggereert, maar zijn bewegende beelden worden bevroren terwijl

Indien een belastingplichtige een vermogensbestanddeel ter beschikking stelt van een verbonden persoon, die dat gebruikt om winst uit onderneming of resultaat uit.

5 Gij zult buiten de stad afmeten aan de oostzijde tweeduizend ellen en aan de zuidzijde tweeduizend ellen en aan de westzijde tweeduizend ellen en aan de noordzijde

Aangezien Joost en Eline zijn getrouwd, zijn ze fiscaal partner en hebben ze beiden recht op € 123.428 vrijstelling in Box 3 . kapitaalverzekering

▪ eigen aandeel kosten kinderen van een ouder wordt in de berekening betrokken voor zover deze kosten niet uit het kindgebondenbudget kunnen worden

▪ Op basis van het partnerbegrip geldt het moment waarop niet meer ingeschreven zijn op hetzelfde adres en het echtscheidingsverzoek wordt ingediend (artikel 5a lid 4 AWR)..

 De participanten in een fonds voor gemene rekening en in een commanditaire vennootschap (commandieten) worden niet met naam en adres genoemd in het handelsregister.  Voor

▪ Het gedrag van de klant is niet zwart/wit en ook niet alleen blauw, rood, groen of geel.. ▪ Nuances geven de aanpak in een gesprek