Dukers & Baelemans
Leergang FFP 2.0 Module Generiek en familie
Patrick van Erp
▪
Dag 1. Introductie▪
Fiscale en juridische uitgangspunten voor het adviesUitleg opbouw Leergang
▪
Korte introductie over de opzet van de leergang▪
Wat kun je verwachten…Opzet FFP 2.0 examen
Opzet FFP 2.0 examen Negen life events
1 2
3 4
Opbouw Leergang FFP 2.0
▪
Module 1: voorbereiding op deelexamen MC “generiek / familie”❑Dag 1 Fiscale en juridische uitgangspunten voor het advies
❑Dag 2 Sparen en Beleggen / Financiële rekenkunde
❑Dag 3 Life events: samenwonen/trouwen/scheiden en overlijden
❑Dag 4 Life events: overlijden en kinderen / vermogensoverdracht
▪
Module 2: voorbereiding op deelexamen MC “arbeid / wonen”❑Dag 5 Life events: fiscaliteit EW / verandering van baan/ ontslag en arbeidsongeschiktheid
❑Dag 6 Life events: stoppen met werken / pensioneren
▪
Module 3: voorbereiding op deelexamen MC “ondernemer”❑Dag 7 Life events: starten/groei/krimpen onderneming, verandering rechtsvorm
❑Dag 8 Life events: overname / staken / fusie
Opbouw Leergang FFP 2.0
▪
Vaardigheidstraining van 2 dagen op basis van de eindtermen FFP 2.0.▪
Er worden 5 Adviesfasen onderscheiden:❑Fase I. Inventariseren, informeren, eventueel inschakelen en coördineren
❑Fase II Analyseren, berekenen, samenwerken en ontwerpen
❑Fase III Adviseren, toelichten en eventueel terugkoppelen
❑Fase IV Begeleiden
❑Fase V Onderhouden en nazorg
Opbouw Leergang FFP 2.0
▪
Het praktijkexamen bestaat uit een casus die je thuis kan uitwerken.▪
De uitwerking wordt bij het mondeling examen verdedigd. Daarnaast bestaat het mondeling examen uit een klantgesprek met een van de assessoren.▪
Twee dagen examentraining praktijkexamen:Om je goed voor te bereiden op dit deel van het examen is het van belang de stof te herhalen. Er zal worden geoefend vanuit de 9 life-events en er wordt rekening gehouden met de specifieke examineringmethodiek van het praktijkexamen.
Het lesmateriaal
▪
Eigen syllabi (examengericht)▪
Dukers & Baelemans App voor I-pad met de syllabi.▪
E- learning▪
Oefensite▪
Studiebegeleiding vakmanschap@dukers-baelemans.nl▪
Wettekstenbundel *▪
De kleine gids voor sociale zekerheid▪
Fiscaal memo▪
Financiële calculator*De opleidingsdagen
▪
Lesmateriaal❑Hand-out PowerPoint.
❑Casuïstiek plus uitwerkingen.
❑Relevante besluiten.
Dukers & Baelemans certificaat
▪
Je behaalt het D&B financieel planner certificaat door:▪
De 3 modules waarin nieuwe stof wordt aangereikt worden afgerond met een proefexamen.Deze proefexamens dien je binnen een jaar na de eerste bijeenkomst met een gemiddeld voldoende resultaat af te ronden.
7 8
9 10
Kennismaking
▪
Wie ben je?▪
Wat doe je in de adviespraktijk?▪
Wat verwacht je van FFP 2.0?▪
Hoe ging de voorbereiding op deze bijeenkomst?Generieke leerdoelen
13 14
15 16
Programma dag 1
▪ Inleiding, kennismaking.
▪ Structuur Wet Inkomstenbelasting 2001.
▪ Casus Hartman; Berekening CBI.
▪ Lunch.
▪ Verdieping loonbelasting.
▪ Fiscaal partnerschap, korte quiz.
▪ Casus Beer.
▪ Levensverzekeringen met MC vragen.
▪ Afrondende quiz en openstaande vragen.
▪ Evaluatie.
Wet IB 2001
Bespreken structuur
Wettenbundel
▪ Niet in schrijven.
▪ Markeren mag.
▪ Niet beschreven extra tabs mogen ook.
Structuur Wet IB 2001
▪ Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
▪ Hoofdstuk 2 Raamwerk
▪ Hoofdstuk 3 Heffingsgrondslag Werk en Woning
▪ Hoofdstuk 4 Heffingsgrondslag Aanmerkelijk Belang
▪ Hoofdstuk 5 Heffingsgrondslag Sparen en Beleggen
▪ Hoofdstuk 6 Persoonsgebonden Aftrek
▪ Hoofdstuk 7 Buitenlands belastingplichtigen
▪ Hoofdstuk 8 Heffingskorting
▪ Hoofdstuk 9 Wijze van Heffing
▪ Hoofdstuk 10 Aanvullende regelingen
▪ Hoofdstuk 10bisOvergangsrecht eigen woning
▪ Hoofdstuk 10A Overgangsrecht t.g.v. wijzigingswetten
Structuur Wet IB 2001
▪ Invoeringswet IB 2001 overgang IB ’64 naar IB 2001
▪ Uitvoeringsbesluit IB 2001
“Bij algemene maatregel van bestuur”
▪ Uitvoeringsregeling IB 2001
“Bij ministeriele regeling”
Definitie in wetteksten
▪ Meer dan bijkomstig 10%
▪ In enigszins belangrijke mate 15%
▪ In belangrijke mate 30%
▪ Grotendeels 50%
▪ Hoofdzakelijk 70%
▪ Nagenoeg geheel 90%
19 20
21 22
Hoofdstuk 1
▪ Partnerbegrip, belangrijk uitgangspunt bij CBI berekening en advies.
▪ Opzoekvraag:
In welke wet vinden we een deel van de definitie over het partnerbegrip en wat staat daar dan?
▪ Artikel 5a AWR
▪ Verder tref je in hoofdstuk 1 de definitie van:
❑
Artikel 1.4 (pleeg)kind
❑
Artikel 1.7 lijfrenten en pensioenen
Hoofdstuk 2
▪ Wie moeten belasting betalen: subject van heffing.
▪ Art. 2.1
Binnenlands belastingplichtig => woonachtig in Nederland
Buitenlands belastingplichtig => niet woonachtig in Nederland, wel inkomen in Nederland.
Vraagje
▪
Helmut heeft een vakantiewoning in Schoorl, hij woont en werkt in Berlijn. Is hij in Nederland:a)
Binnenlands belastingplichtig.b)
Buitenlands belastingplichtig.c)
Niet belastingplichtig.▪
Juist: antwoord BHoofdstuk 2
▪ Waarover moet belasting worden betaald?
Object van heffing.
▪ Boxenstelsel (heffingsgrondslagen)
❑
Box 1 belastbare inkomen uit werk en woning (hfdstk 3)
❑
Box 2 belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang (hfdstk 4)
❑
Box 3 belastbare inkomen uit sparen en beleggen (hfdstk 5)
Hoofdstuk 2
▪ Hoe(veel) en wanneer moet je betalen.
Afdeling 2.3. verschuldigde inkomstenbelasting.
❑
Totaal van de heffingen box 1, 2 en 3 min heffingskortingen
❑
Gewone aanslag/conserverende aanslag
❑
Tarieven box 1, 2 en 3
❑
Let op:
Afwijkende tariefschijven voor belastingplichtigen geboren voor 1 januari 1946
25 26
27 28
Hoofdstuk 2
▪ Toerekenregels
❑
Binnen de boxen:
→ Artikel 2.14 Aan “eerste” Box toerekenen
→ Artikel 2.14 Boxhopping voorkomen
→ Artikel 2.14a APV toerekenen aan insteller/erfgenamen
❑
Ouder – kind:
→ Artikel 2.15 Is het inkomen kind of van ouders?
❑
Tussen fiscale partners:
→ Artikel 2.17 Welke bestanddelen zijn te verdelen?
Hoofdstuk 3 / box 1
▪ Binnen de box worden de inkomensbronnen benoemd die in de heffingsgrondslag vallen (zie art 3.1 Wet IB 2001).
▪ De volgorde van de opsomming is ook de volgorde van beoordeling op belastbaarheid. Dus is iets geen winst uit onderneming, dan is het wellicht resultaat uit overige werkzaamheden, of loon et cetera (zie art 2.14 Wet IB 2001).
▪ Module 3:
❑Winst uit onderneming
❑Resultaat uit overige werkzaamheden
❑Inkomen uit aanmerkelijk belang
▪ Hoofdstuk 3 / box 1 verwijst naar de Loonbelasting Art. 3.81 Wet IB 2001 =>
Loon conform de bepalingen uit de Wet op de Loonbelasting.
▪ Winst en Resultaat uit overige werkzaamheden wordt in Module 3 behandeld. Dat maakt Loon de eerste inkomenscomponent in Box 1 gedurende module 1 & 2!
▪ Na de lunch duiken we even in de Loonbelasting.
Vraagje
▪
Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen….wat zijn dat, geef eens een voorbeeld?
▪
Opzoekvraag:Alimentatie is één van de belaste p.u.
Waar vind ik de belastbaarheid hiervan?
▪
Artikel 3.101 lid 1 sub b Wet IB 2001Hoofdstuk 3 / box 1
▪ Art 3.110 e.v. inkomen uit eigen woning.
❑
Voordeel Eigen Woning
▪ Begrip Eigen Woning.
❑
3.111-1 Hoofdregel=> hoofdverblijf, eigendom, permanent beschikbaar
❑
Ficties:
❑
3.111-2 Leeg in de verkoop
❑
3.111-3 Nieuwbouw / aanbouw
❑
3.111-4 Scheiding
❑
3.111-5 Opname zorginstelling
❑
3.111-6 Tijdelijk elders
Vraagje
▪ Danny verhuist, haar huis staat vanaf 1-9-2018 leeg in de verkoop.
Saskia wordt na een auto ongeluk vanaf 1-9-2018 opgenomen in een verzorgingstehuis / revalidatiekliniek, haar woning staat voorlopig leeg.
Hoe lang kunnen Danny en Saskia de woning aanmerken als EW?
▪ Danny: 31-12-2021 (artikel 3.111 lid 2 Wet IB 2001)
▪ Saskia: 01-09-2020 (artikel 3.111 lid 5 Wet IB 2001)
31 32
33 34
Vraagje
▪ Uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
▪ Lieke vraagt zich af of ze een nabestaandenlijfrente kan sluiten met haar buurman als begunstigde.
▪ Begunstiging is vrij: mag buurman zijn Artikel 3.125 lid 1 sub b Wet IB 2001
Hoofdstuk 3 / box 1
▪ Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
▪ Negatieve persoonsgebonden aftrek.
❑
Beiden terugdraaien van eerdere aftrek.
▪ Verliesverrekening, (art 3.148 ev).
▪ Middeling, (art 3.154 ev).
❑
Indien van toepassing in de wetsvolgorde gebruiken.
Eerst verliesverrekening, daarna middeling!
Hoofdstuk 5 / box 3
▪ Inkomen uit sparen en Beleggen
▪ Forfaitair rendement 0,36% en 5,38% 5.2
▪ Benoemen van rendementsgrondslag 5.3
▪ Uitzondering voor krachtens erfrecht verkregen 5.4
▪ Heffingsvrij vermogen 5.5
▪ Vrijstellingen 5.7 – 5.17f
▪ Waardering 5.19 – 5.23
Vraagje
Arthur heeft een bedrijfspand dat wordt verhuurd aan een derde.
Waarde van het pand € 400.000, WOZ-waarde € 320.000.
Voor welke waarde dient Arthur het pand op te nemen in box 3?
Zou het een woning zijn, dan € 320.000, maar hier is sprake van een bedrijfspand.
Uitgangspunt is dan Waarde Economisch Verkeer (€ 400.000).
Artikel 5.19 Wet IB 2001!
Vraagje
Janine (62) heeft vorig jaar de bloot eigendom van haar woning (WOZ-waarde
€ 300.000) verkocht aan haar dochter Ilona (36) en zelf het levenslang vruchtgebruik behouden.
▪ Betreft deze woning voor Janine nog een eigen woning?
▪ Voor welke waarde dient Ilona haar bezit op te nemen in Box 3?
Antwoord
▪ Janine: Vruchtgebruik is niet krachtens erfrecht. Daarmee is het geen eigen woning (artikel 3.111 lid 1 onder b).
▪ Waarde van vruchtgebruik aangeven in box 3
▪ Ilona dient haar Bloot Eigendom op te geven in Box 3. Het BE is immers niet krachtens erfrecht verkregen, waardoor artikel 5.4 Wet IB 2001 niet van toepassing is.
▪ Berekening waarde vruchtgebruik / bloot eigendom middels artikelen 18 en 19 Uitvoeringsbesluit Wet IB 2001 (UBIB).
37 38
39 40
Antwoorden
▪ Janine is 62, daarmee zou factor 11 van toepassing zijn.
▪ Echter bij een vrouw 5 jaar terugstelling (art 19, lid 7 UBIB).
▪ Dit geeft 57 en daarmee factor 13.
▪ Deze factor vermenigvuldigen met 4% (zie art 18, lid 2 UBIB).
▪ De uitkomst is het vruchtgebruik.
Waarde woning: € 300.000
Waarde vruchtgebruik = 13 * 4% * € 300.000 = € 156.000 -/-
Waarde bloot eigendom daarmee: € 144.000
Janine geeft in Box 3 aan: € 156.000 Ilona geeft in Box 3 aan: € 144.000
Hoofdstuk 6 / Persoonsgebonden budget
▪ Benoemen van de verschillende soorten PGA (afdeling 6.1).
▪ Volgorde van de aftrek (artikel 6.2).
▪ Belangrijkste soorten PGA:
❑
Onderhoudsverplichtingen, afdeling 6.2, art 6.3 – 6.7
❑
Zorgkosten, afdeling 6,5, art. 6.16 – 6.20
❑
Scholingsuitgaven, afdeling 6.7, artikel 6.27 – 6.30
❑
Giften, afdeling 6.9, artikel 6.32 – 6.39a
Vraagje
Edgar wil de alimentatie afkopen die hij aan Ellen moet betalen. Hij wil dit doen middels een lijfrenteverzekering.
Wie moet de:
❑Verzekeringnemer
❑verzekerde
❑Begunstigde zijn op deze polis?
Vraagje
Edgar wil de alimentatie afkopen die hij aan Ellen moet betalen. Hij wil dit doen middels een lijfrenteverzekering.
❑
Verzekeringnemer: Edgar of Ellen
❑
Verzekerde: Ellen
❑
Begunstigde: Ellen
Vraagje
Bram betaalt alimentatie aan zijn ex-partner. Inmiddels woont hij samen met Iris, zij hebben een notarieel samenlevingscontract. Iris verdient twee keer zoveel als Bram.
Kan zij de alimentatie aftrekken van haar inkomen?
Antwoord:
Bram en Iris zijn fiscaal partners
(samenlevingscontract, mits ingeschreven in GBA) Artikel 2.17 lid 5 Wet IB 2001: vrij toedelen
Hoofdstuk 8 / Heffingskortingen
▪ Kortingen komen in mindering op de te betalen belasting.
→ Het zijn dus geen “aftrekposten”
▪ Eerst berekenen te betalen belasting in Box 1, 2 en 3, daarna pas verrekenen kortingen.
▪ Groot aantal kortingen, let daarom bij vragen goed op of:
❑
Er kinderen zijn: Mogelijk Ink. afh. combinatiekorting
❑
Leeftijd: Mogelijk (Alleenstaande) ouderenkorting
❑
Beleggingen: Mogelijk Korting groen beleggen
43 44
45 46
Hoofdstuk 8 / Heffingskortingen
▪ Algemene heffingskorting:
→ Inkomensafhankelijk
€ 2.265 -/- 4,683% * (Box 1 inkomen > € 20.142)
→ Maximale vermindering € 2.265
→ Minimale algemene heffingskorting bij hoge inkomens € 0
▪ Maar let op: Heffingskortingen kunnen nooit hoger zijn dan totaal te betalen belasting over Boxen 1, 2 en 3!!
▪ Uitzondering: minst verdienende partner (art. 8.9):
❑
Afbouw in komende jaren
❑
Korting afhankelijk van leeftijd
Hoofdstuk 8 / Heffingskortingen Arbeidskorting
→ Inkomensafhankelijk
Bij arbeidsinkomen € 20.450 al maximaal = € 3.249 Maar arbeidsinkomen > € 33.112 → 3,6% korting Minimaal resterende arbeidskorting € 0
Consumptief Besteedbaar Inkomen (CBI)
Casus Hartman
in subgroepen
Casus Hartman
FISCAAL CBI
Box 1
Salaris € 80.000€ 80.000
Bonus € 35.000€ 35.000
Bijtelling auto € 8.800
Eigenwoningforfait (0,70% maal Woz-waarde) € 2.100
Rente € -10.080€ -10.080
Aflossing € -5.000
115.820
€
Periodieke gift € -800€ -800
Overige giften € 2.500 € -2.000
Drempel € 1.247
-1.253
€ Verzamelinkomen (voor PGA!!!!)
Box 1 € 115.820
Box 3 € 8.898
124.718
€
Alimentatie € -5.400€ -5.400
belastbaar inkomen box 1 € 108.367
Belasting box 1
tot € 20.142 € 7.362
van € 20.142 tot € 33.994 € 5.658
€ 33.994 tot € 68.507 € 14.099
€ 68.507 en hoger € 20.706
Totaal belasting Box 1 € -47.825
Extra heffing i.v.m. Aftrekbeperking eigen woning € -246
Casus Hartman
Belasting box 1
tot € 20.142 € 7.362
van € 20.142 tot € 33.994 € 5.658
€ 33.994 tot € 68.507 € 14.099
€ 68.507 en hoger € 20.706 Totaal belasting Box 1 € -47.825
Casus Hartman
Correctie op de te betalen belasting:
Aftrekbare kosten EW € 10.080 * 2,45% = € 246
€- 47.825
Totaal te betalen:
€ 48.07149 50
51 52
Casus Hartman Wet op de Loonbelasting
▪ Voorheffing op de Wet Inkomstenbelasting.
▪ Waarom ingevoerd?
▪ Inhoudingsplichtige?
Wet uniformering Loonbegrip (WUL)
▪
Doel:Diverse loonbegrippen in verschillende wetten uniformeren.
Door de WUL wordt het loonstrookje van de werknemer en de loonadministratie van de werkgever eenvoudiger.
▪
LoonbegripBruto loon
€ ……..
-/- werknemersbijdrage pensioenpremie € ……..
+/+ opname levensloop € ……..
+/+ bijtelling auto € ……..
_______
-/- heffing loon werknemersverz. / ZvW / loonheffing
€ ……..
Netto Loon
€ ……..
Wet op de loonbelasting 1964
Loonbelasting een voorheffing op Inkomstenbelasting Relevante hoofdstukken t.b.v. financiële planning:
▪ Hoofdstuk I Belastingplicht (wie moeten betalen)
▪ Hoofdstuk II Voorwerp van de belasting (waarover)
▪ Hoofdstuk IIB Pensioenregelingen
Bijdrage ZVW
▪ Inkomensafhankelijke bijdrage ZVW bedraagt 6,90% of 5,65% van het bijdrage inkomen (max € 54.615).
▪ 6,90% wanneer werkgever, of uitkeringsinstantie de bijdrage rechtstreeks afdraagt. Dit is bij:
❑
Loondienst
❑
DGA die wel verzekerd is voor werknemersverzekeringen
❑
Bijstand via gemeente
❑
ANW, WW, WIA & WAO uitkering
❑
VUT ingegaan voor 2006 & destijds ziekenfonds verzekerd
▪ Bij overige vormen van inkomen 5,65%.
Vraagje
Loes is in loondienst. Haar bruto salaris bedraagt € 30.000. Daarnaast verdient zij als freelance fotografe bruto € 4.000 bij (gekwalificeerd als Resultaat uit overige werkzaamheden). Tot slot ontvangt zij partneralimentatie van haar ex-partner van € 22.000 per jaar.
▪ Hoeveel inkomensafhankelijke bijdrage ZVW wordt er in totaal afgedragen voor/door Loes?
▪ Wat kost de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW Loes in 2018?
55 56
57 58
Uitwerking Loes
▪ De werkgever draagt 6,90% van € 30.000 af; € 2.070.
▪ Loes dient zelf af te dragen over haar overige inkomsten. Haar totale inkomen bedraagt € 56.000. Het maximum inkomen voor de ZVW is echter € 54.614.
▪ Afdracht Loes derhalve 5,65% over € 54.614 -/- € 30.000
▪ Dit leidt tot 5,65% maal € 24.614 = € 1.390.
▪ In totaal wordt er afgedragen: € 2.070 + € 1.390 = € 3.460.
▪ Dit kost Loes de bijdrage die ze zelf dient te voldoen (€ 1.390). De bijdrage van de werkgever wordt rechtstreeks afgedragen en vormt geen inkomen voor Loes waarover ze belasting verschuldigd is.
Fiscaal partnerschap
Het fiscaal partnerschap
Fiscaal partnerschap
Art. 5a AWR
▪ Gehuwd: fiscaal partners tenzij:
❑
gescheiden van tafel en bed (iets anders dan duurzaam gescheiden),
❑
Verzoek tot echtscheiding / scheiding van tafel en bed + niet meer op hetzelfde adres ingeschreven.
▪ Ook andere perioden in dat jaar mits op hetzelfde adres ingeschreven in de basisregistratie personen.
Fiscaal partnerschap
Art. 5a AWR
▪ Niet gehuwd: fiscaal partners mits:
❑
Op hetzelfde adres ingeschreven in basisregistratie personen
❑
Notarieel samenlevingscontract
▪ Ook andere perioden in dat jaar mits op hetzelfde adres ingeschreven.
▪ Bijzondere regeling bij opname in verzorgings- of verpleeghuis.
Fiscaal partnerschap
Art. 5a AWR
Bijzondere bepalingen bij:
▪ Meer echtgenoten (oudste huwelijk).
▪ Een samenlevingscontract met meerdere personen (samenlevingscontract niet in aanmerking nemen).
▪ Met meerdere personen een samenlevingscontract (oudste contract).
Fiscaal partnerschap
Art. 1.2 Wet IB 2001, Uitbreiding:
Wel op hetzelfde adres ingeschreven maar geen notarieel samenlevingscontract, toch fiscaal partner indien:
▪ Kind uit relatie
▪ Kind erkend
▪ Partner voor pensioenregeling
▪ Samen eigenaar van een woning
▪ Minderjarig kind ingeschreven op zelfde adres
▪ Voorafgaand jaar fiscaal partner en nog zelfde adres basisregistratie personen
61 62
63 64
Fiscaal partnerschap
Art. 1.2 Wet IB 2001
Beperking:
Ondanks art. 5a AWR / uitbreiding 1.2 Wet IB 2001 geen fiscaal partners indien:
▪ Ouder - kind als kind op 1/1 nog geen 27 jaar is.
▪ Geen inwoner van Nederland en niet kwalificeert als binnenlandse belastingplichtige.
Fiscaal partnerschap
Art. 1.2 Wet IB 2001
Bijzondere bepalingen:
▪ Meerdere personen voldoen: volgorde bepalend
(art. 5a AWR – 1.2 lid 1 a – 1.2 lid 1 b - 1.2 lid 1 c -1.2 lid 1 d-1.2 lid 1 e)
▪ Opname in verpleeg- of verzorgingshuis
▪ Gelijkstelling aanverwantschap
MC Vrage n
Vraag Antwoord
Fiscaal partnerschap: vraag 1
Peter en Anja zijn in maart 2016 gaan samenwonen en zijn sindsdien ingeschreven op hetzelfde adres in de basisregistratie personen. Zij trouwen in april 2017 in gemeenschap van goederen en staan daar ingeschreven.
Peter wordt verliefd op een ander en trekt bij haar in op 1 november 2017. Op 1 november 2017 laat hij zijn adres direct in de basisregistratie personen aanpassen.
Op 1 februari 2018 dient Anja het verzoek tot echtscheiding in bij de rechtbank.
Op welk moment zijn Peter en Anja fiscaal partner in 2017 en 2018?
A.Vanaf 1 januari 2017 tot 1 februari 2018.
B.Vanaf 1 januari 2017 tot 1 november 2017 en niet in 2018.
C.Vanaf 1 april 2017 tot 1 februari 2018.
Feedback
Feedback
Het juiste antwoord is: vanaf 1 januari 2017 tot 1 februari 2018. (A)
▪Andere perioden gelden ook, mits zij op hetzelfde adres staan ingeschreven in de basisregistratie persoonsgegevens (Art. 5a lid 2 AWR)
▪Op basis van het partnerbegrip geldt het moment waarop niet meer ingeschreven zijn op hetzelfde adres en het echtscheidingsverzoek wordt ingediend (artikel 5a lid 4 AWR).
Vraag Antwoord
Fiscaal partnerschap: vraag 2
Johan en Sophie zijn begin oktober 2006 gescheiden en duurzaam uiteengegaan. Hun kinderen zijn ouder dan 20 jaar en hebben hun eigen weg gevonden. In de rust die ontstond na een broeierig decennium voor beide exen, besluiten ze ‘het samen weer te proberen’.
Op 1 april 2018 gaan ze weer samenwonen in een huurappartement. Geheel in lijn met hun wens om de relatie nog wat flexibel te houden zetten ze nog niets op papier.
Ze staan met ingang van 1 augustus 2018 ook samen ingeschreven op het zelfde adres in de basisregistratie personen.
Wat is juist ten aanzien van de hoofdregel inzake fiscaal partnerschap in artikel 1.2 Wet IB 2001?
A.Op 1 april 2018 worden ze weer fiscaal partner van elkaar.
B.Op 1 augustus 2018 worden ze weer fiscaal partner van elkaar.
C.Ze worden geen fiscaal partner van elkaar, ze voldoen niet aan de eisen.
67 68
69 70
Feedback
Feedback
Het juiste antwoord is: op 1 augustus 2018 worden ze weer fiscaal partner van elkaar. (B)
▪Artikel 1.2 lid 1a Wet IB 2001.
▪Ook niet meer thuiswonende kinderen hebben invloed op het verplicht fiscale partnerschap.
Vraag Antwoord
Fiscaal partnerschap: vraag 3
Johan en Sophie zijn op 1 april 2017 gescheiden.
Hun kinderen zijn inmiddels reeds allen ouder dan 20 jaar en hebben hun eigen weg gevonden.
Na een kortstondige rustpauze van drie jaar trekt Johan op 1 april 2020 weer in bij Sophie om “het samen weer te proberen”.
Het oude vertrouwde pand staat sinds de scheiding uitsluitend op naam van Sophie. Omdat Johan een tijd heeft gewoond bij zijn ouders en bij enkele bekenden stond zijn inschrijving in de basisregistratie personen nog op het adres van Sophie.
Wat is juist ten aanzien van de hoofdregel inzake fiscaal partnerschap in artikel 1.2 Wet IB 2001?
A.Ze blijven de hele tijd elkaars fiscale partners.
B.Tussen 1 april 2017 en 1 april 2020 zijn beiden geen fiscaal partner van elkaar.
C.Tot 31 december 2017 zijn beiden verplicht elkaars fiscaal partner; op 1 april 2020 worden zij weer elkaars fiscale partner.
Feedback
Feedback
Het juiste antwoord is: ze blijven de hele tijd elkaars fiscale partners. (A)
▪Johan en Sophie zijn vanaf 1 april 2016 niet getrouwd en hebben geen samenlevingscontract. Volgens artikel 5a AWR zijn ze geen fiscaal partner.
▪Artikel 1.2 Wet IB 2001: Ingeschreven in de basisregistratie personen op hetzelfde adres en samen kinderen hebben.
▪De inschrijving in de basisregistratie personen is bepalend, samen met het feit dat zij gezamenlijke kinderen hebben. Hierdoor worden zij voor het fiscaal partnerschap behandeld alsof zij samenwoners zijn.
Vraag Antwoord
Fiscaal partnerschap: vraag 4
Mo en Samia zijn gehuwd in 2010. Na een vreselijke ruzie pakt Mo op 1 februari 2017 zijn koffers en gaat bij zijn broer wonen. Op 1 mei laat hij zijn adres wijzigen in de basisregistratie personen.
Op 1 september wordt het verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank. De uiteindelijke beschikking wordt pas 30 december 2017 ingeschreven.
Wanneer zijn Mo en Samia niet langer elkaars fiscale partner en wat betekent dat voor de hypotheekrente aftrek?
A.Op 1 mei, daardoor kan hij tot 1-2-2019 zijn deel van de rente aftrekken.
B.Op 1 september, en hij kan tot 1-2-2019 zijn deel van de rente aftrekken.
C.Op 1 september, daardoor kan hij tot 1-9-2019 zijn deel van de rente aftrekken.
Feedback
Feedback
Het juiste antwoord is: op 1 september, en hij kan tot 1-2-2019 zijn deel van de rente aftrekken. (B)
▪Voor de hypotheekrente aftrek bij scheiding wordt het begrip ‘Duurzaam gescheiden leven’ gehanteerd.
▪Art 3.111.4 Wet IB 2001.
▪Al dan niet zijn van fiscaal partner is daarbij niet van doorslaggevend belang. Duurzaam gescheiden leven is daar het criterium.
Persoonsgebonden aftrek / verliesrekening / middeling
Casus Beer
73 74
75 76
Casus Beer
▪ Wat zie je voor fiscale mogelijkheden met betrekking tot het verlies uit 2017 als je kijkt naar het inkomen van Rob?
▪ Wie is/zijn in 2018 de fiscaal partner(s) van Rob en geef daarbij aan voor welke periode dat dan het geval is.
▪ Opdracht 3
A. Hoe dient de alimentatie c.q. de woning waarin zijn ex en dochtertje wonen in de aangifte van Rob te worden verwerkt?
B. Hoe kan de afkoop worden gerealiseerd (ga ook in op de (fiscale) gevolgen voor Rob en zijn ex)?
C. Kan Rob de alimentatie en de afkoop van de alimentatie via de aangifte van Maaike laten verwerken?
Verliesrekening (art. 3.150 Wet IB 2001 ev)
▪ Verlies in box 1 in 2018 ad -/- € 50.000
❑
De aftrek voor eigen woning was niet door te schuiven naar 2018.
❑
Zie artikel 3.147 Wet IB 2001: Aftrek in jaar dat het betaald is!
❑
Zou hij niet betaald hebben, maar de rente bijvoorbeeld hebben laten
“bijschrijven” op de lening dan was de rente ook aftrekbaar in 2017. De rente was dan immers “rentedragend” geworden.
❑
Zou hij de rente hebben verrekend met bijvoorbeeld een positief spaarsaldo, dan was de aftrek ook in 2017!
Verliesrekening (art. 3.150 Wet IB 2001 ev)
▪ Verlies in box 1 in 2017 ad -/- € 50.000.
▪ Verrekenen met inkomen box 1 in 3 voorafgaande jaren. Nog resterend verrekenbaar verlies 9 toekomstige jaren.
▪ Stel inkomen in:
❑
2014 € 30.000
❑
2015 € 15.000
❑
2016 € 90.000
Verliesrekening (art. 3.150 Wet IB 2001 ev)
▪ Verlies in box 1 in 2017 ad -/- € 50.000.
▪ Verrekenen met inkomen box 1 van 3 voorafgaande jaren.
▪ Leidt bij veronderstelde inkomens tot:
Jaar Inkomen Verliesverrekening Belast Box 1
❑
2014 € 30.000 -/- € 30.000 = € 0
❑
2015 € 15.000 -/- € 15.000 = € 0
❑
2016 € 90.000 -/- € 5.000 = € 85.000
Middeling (art. 3.154 Wet IB 2001 ev)
▪ Na verliesverrekening door Rob Beer, betreffen zijn belastbare inkomens in Box 1:
2016 € 85.000
2017 € 0
2018 € 72.000
▪ Toetsterm:
❑
Berekent de teruggave inkomstenbelasting als gevolg van middeling.
Uitwerking middeling (1) (art. 3.154 Wet IB 2001 ev) 1. Bereken de werkelijk betaalde Box 1 heffing, voor toepassing van de
heffingskortingen!
❑
In 2016 over € 85.000 € 35.727
❑
In 2017 over € 0 € 0
❑
In 2018 over € 72.000 € 28.933
❑
Totaal over 2016 – 2018: € 64.660
2. Bereken het gemiddelde inkomen over de jaren 2016 – 2018.
❑
(€ 85.000 + € 0 + € 72.000)/3 = € 52.333
79 80
81 82
Uitwerking middeling (2) (art. 3.154 Wet IB 2001 ev) 3. Bereken de heffing over gemiddelde inkomen
❑
In 2016 over € 52.333 € 20.374
❑
In 2017 over € 52.333 € 20.502
❑
In 2018 over € 52.333 € 20.511
❑
Totaal over 2016 – 2018: € 61.387
4. Trek de verschuldigde belasting over het gemiddelde inkomen af van de werkelijk over de jaren betaalde belasting.
▪ (In tegenstelling tot hetgeen in de wet staat, mag je voor het FFP-examen gemakshalve voor alle jaren rekenen met de grensbedragen en percentages van 2018).
Uitwerking middeling (3) (art. 3.154 Wet IB 2001 ev)
❑
Werkelijk betaald 2016 – 2018 € 64.660
❑
Verschuldigd over gemiddelde € 61.387 -/-
❑
“Teveel betaald” € 3.273
5. Verlaag de uitkomst met de drempel
❑
Teveel betaalde Box 1 heffing € 3.273
❑
Drempel € 545 -/-
❑
Rob Beer ontvangt terug € 2.728
Casus Beer
▪ Wat zie je voor fiscale mogelijkheden met betrekking tot het verlies uit 2017 als je kijkt naar het inkomen van Rob?
▪ Wie is/zijn in 2018 de fiscaal partner(s) van Rob en geef daarbij aan voor welke periode dat dan het geval is.
▪ Opdracht 3
a)
Hoe dient de alimentatie c.q. de woning waarin zijn ex en dochtertje wonen in de aangifte van Rob te worden verwerkt?
b)
Hoe kan de afkoop worden gerealiseerd (ga ook in op de (fiscale) gevolgen voor Rob en zijn ex)?
c)
Kan Rob de alimentatie en de afkoop van de alimentatie via de aangifte van Maaike laten verwerken?
Casus Beer
▪ Wat zie je voor fiscale mogelijkheden met betrekking tot het verlies uit 2016 als je kijkt naar het inkomen van Rob?
▪ Wie is/zijn in 2017 de fiscaal partner(s) van Rob en geef daarbij aan voor welke periode dat dan het geval is?
▪ Opdracht 3
a)
Hoe dient de alimentatie c.q. de woning waarin zijn ex en dochtertje wonen in de aangifte van Rob te worden verwerkt?
b)
Hoe kan de afkoop worden gerealiseerd (ga ook in op de (fiscale) gevolgen voor Rob en zijn ex)?
c)
Kan Rob de alimentatie en de afkoop van de alimentatie via de aangifte van Maaike laten verwerken?
Levensverzekeringen
Korte behandeling levensverzekeringen
▪ Toetsterm
❑
Vertaalt de algemene voorwaarden van levensverzekeringen
▪ Aanvullende Begripstoetstermen
❑
Verschillende soorten levensverzekeringen en dekking verzekering
❑
Kapitaalverzekeringen: Voorwaardelijke vrijstelling aangegroeide rente
❑
Kapitaalverzekeringen: Vrijstelling in Box 3
Voorbeelden levensverzekeringen
▪ Opbouw verzekeringen:
❑
Kapitaal komt tot uitkering bij in leven zijn op einddatum.
❑
Kan o.b.v. vaste rente, vaste rente + winstdeling, belegging etc.
▪ Overlijdensrisicoverzekeringen Alleen uitkeren bij overlijden
▪ Gemengde verzekeringen Uitkering bij leven en overlijden
▪ Risicoverzekering op vaste termijn Uitkering bij overlijden
Maar niet direct bij overlijden. Uitkering is op vastgestelde datum▪ Renteverzekering Bij leven of overlijden
Keert geen kapitaal ineens uit, maar een periodieke uitkering85 86
87 88
Kapitaalverzekeringen: drie regimes
▪ Gesloten voor 01-01-1992; Pré Brede Herwaardering / Oud Regime
❑
Minimale looptijd 12 jaar
❑
Premieverhouding 1:5 …….. 1:20
❑
Onbeperkte vrijstelling
▪ Gesloten voor 2001: Brede Herwaardering / Nieuw Regime
❑
Minimale looptijd 15 jaar
❑
Premieverhouding 1:10
❑
Beperkte vrijstelling, 15 jaars en 20 jaars
▪ Gesloten vanaf 2001
❑
Geen minimale looptijden, premieverhoudingen
❑
Ook geen vrijstelling!!
Fiscale betekenis vrijstelling
Tot 2001
▪ Werd rente belast met inkomstenbelasting.
▪ Wanneer een kapitaalverzekering aan de voorwaarden voldeed, werd de daarin opgebouwde “rente” niet belast.
Vanaf 2001
▪ Hoofdregel: Kapitaalverzekering is vermogen in Box 3.
▪ Waarde wordt daarmee belast.
→ Geen voorwaarden & geen vrijstelling meer.
▪ Uitzonderingen: Kapitaalverzekering Eigen Woning Kapitaalverzekering bij eigen BV
Overgangsrecht kapitaalverzekeringen (1)
▪ Verschillende behandeling voor en vanaf 2001.
→ Overgangsrecht voor bestaande verzekeringen
1. Vrijstelling in Box 3 wanneer de polis reeds bestond per 14-09- 1999.
❑Vrijstelling = € 123.428 per belastingplichtige voor alle kapitaalverzekeringen lopende per 14-09-1999 tezamen.
❑Fiscaal partners hebben recht op dubbele vrijstelling; € 246.856.
❑Verzekerd kapitaal niet verhoogd en looptijd niet verlengd.
❑Artikel AM Invoeringswet Wet IB 2001.
Overgangsrecht kapitaalverzekeringen (2)
2. Op moment van uitkeren verzekering bepalen of er een belast rentebestanddeel is op basis van Wet IB 2001 in het jaar 2000.
→Ja? Rentebestanddeel belast in Box 1
→Echter uitkering wordt maximaal gesteld op: € 123.428 dan wel (indien hoger) op de waarde van de verzekering per 31-12-2000.
Artikel AN Invoeringswet Wet IB 2001 Gevolgen bij uitkering
❑Oud-Regime - Onbeperkte vrijstelling
❑Voldoen aan voorwaarden → geen Box 1 heffing over uitkering
❑Nieuw-Regime - Beperkte vrijstelling in 2000 van maximaal € 123.428
❑Meeste uitkeringen worden gesteld op € 123.428. Veelal geen Box 1 heffing over uitkering.
Overgangsrecht kapitaalverzekeringen (3)
Uitkering van een kapitaalverzekering heeft mogelijk gevolgen voor de vrijstellingen van nog overig lopende kapitaalverzekeringen:
• Voor bepaling belast rentebestanddeel (Box 1)
• Voor bezitsvrijstelling Box 3 gedurende looptijd
Heeft een uitkering gevolgen voor een vrijstelling?Vrijstelling in Box 3 Box 1
▪ Uitkering Oud-Regime: Nee Nee
▪ Uitkering Nieuw-Regime: Ja Ja
▪ Uitkering KEW/SEW/BEW: Ja Ja
Ter voorkoming van verwarring
▪ Uitkeringsvrijstelling in Box 1
• Geldt per begunstigde!
• Overdragen helft uitkering naar partner
▪ Kapitaalvrijstelling in Box 3
• Geldt per belastingplichtige!
→ Fiscaal partners dubbele vrijstelling
91 92
93 94
MC Vrage n
Vraag Antwoord
Verzekeringsvragen – vraag 1
Joost is gehuwd met Eline. Zij wonen in een huurhuis. Per eind december 2017 is de kapitaalverzekering die Joost had afgesloten in 1988 (premie € 3.000 per jaar) tot uitkering gekomen; € 140.000. Hiervan heeft hij € 40.000 gestoken in een groenbelegging en de overige
€ 100.000 op een spaarrekening gezet.
Daarnaast heeft Joost nog een kapitaalverzekering (gestart 1998, looptijd 30 jaar, premie € 4.000 per jaar) met een waarde per 01-01-2018 van
€ 160.000.
Hoe hoog is de rendementsgrondslag van Box 3 in 2018 voor Joost en Eline?
A.€ 40.000 B.€ 93.912 C.€ 97.340
Feedback
Feedback – vraag 1
Het juiste antwoord is: € 40.000. (A)
▪De € 40.000 groenbelegging is vrijgesteld (art. 5.13).
▪De lopende kapitaalverzekering kent een waarde van € 160.000. Aangezien Joost en Eline zijn getrouwd, zijn ze fiscaal partner en hebben ze beiden recht op € 123.428 vrijstelling in Box 3 →
kapitaalverzekering geheel vrijgesteld.
▪De eerder uitgekeerde verzekering heeft geen invloed. Dit was immers een Oud-Regime verzekering.
▪Het vermogen is daarmee € 100.000 -/- 2 maal € 30.000 heffingsvrij vermogen = € 40.000.
Vraag Antwoord
Verzekeringsvragen – vraag 2
Joost en Eline gaan scheiden. Van de nog lopende kapitaalverzekering is Joost de verzekeringnemer en Eline de verzekerde. Bij haar in leven zijn in 2028 keert de polis € 220.000 uit en bij haar overlijden voor de einddatum in 2028 € 240.000.
Eline wil na de scheiding niet meer de verzekerde zijn. Zij verzoekt de verzekeringsmaatschappij om Joost na de scheiding als verzekerde op te nemen.
Dient de verzekeraar hieraan mee te werken?
A. Ja, de verzekerde heeft het recht het verzekerde lijf te wijzigen.
B. Nee, de verzekeringnemer heeft het recht het verzekerde lijf te wijzigen.
C. Nee, de begunstigde heeft het recht het verzekerde lijf te wijzigen.
Feedback
Feedback – vraag 2
Het juiste antwoord is: nee, de verzekeringnemer heeft het recht het verzekerde lijf te wijzigen. (B)
▪Alleen de verzekeringnemer heeft het recht om de polis aan te passen.
Vraag Antwoord
Verzekeringsvragen – vraag 3
Joost en Eline gaan scheiden. Van de nog lopende kapitaalverzekering is Joost de verzekeringnemer en Eline de verzekerde.
Nader onderzoek wijst uit dat Joost en Eline ieder voor 50% begunstigden zijn. Joost vindt dit niet wenselijk. Hij wil zichzelf en zijn dochter Isa aanwijzen als begunstigden.
Dient de verzekeraar hieraan mee te werken?
A. Ja, de verzekeringnemer heeft het recht de begunstiging te wijzigen.
B. Nee, de begunstigde moet toestemming geven voor deze wijziging.
C. Nee, tenzij Eline de begunstiging nog niet onherroepelijk heeft aanvaard.
97 98
99 100
Feedback
Feedback – vraag 3
Het juiste antwoord is: nee, tenzij Eline de begunstiging nog niet onherroepelijk heeft aanvaard. (C)
▪Normaal gesproken mag de verzekeringnemer wijzigingen aanbrengen in levensverzekeringen. Hij kan echter de begunstiging slechts wijzigen indien die begunstiging nog niet aanvaard was door de begunstigde (art. 7:968 BW).
▪In geval van aanvaarde begunstiging, kan alleen de begunstigde wijziging aanbrengen in de begunstiging.
Vraag Antwoord
Verzekeringsvragen – vraag 4
Joost en Eline gaan scheiden. Van de nog lopende kapitaalverzekering is Joost de verzekeringnemer en Eline de verzekerde. Nader onderzoek wijst uit dat Eline de begunstigde van de uitkering is.
Ondanks dat de verzekering pas in 2028 tot uitkering komt, wil hij de verzekering in 2018 afkopen en de afkoopsom zelf ontvangen.
Heeft hij het recht daartoe?
A. Ja, voor zover Eline de begunstiging nog niet had aanvaard. Hij kan de verzekering onbelast ontvangen.
B. Ja, voor zover Eline de begunstiging nog niet had aanvaard. Hij zal over een deel van de uitkering belasting moeten betalen in Box 1.
C. Nee, afkopen is niet toegestaan. Hij zou de verzekering wel premievrij kunnen maken.
Feedback
Feedback – vraag 4
Het juiste antwoord is: ja, voor zover Eline de begunstiging nog niet had aanvaard. Hij zal over een deel van de uitkering belasting moeten betalen in Box 1. (B)
▪Afkoop is toegestaan (juridisch). Mocht Eline echter de begunstiging hebben aanvaard, dan is het niet mogelijk voor Joost om af te kopen.
▪Verder kunnen er in de verzekeringsvoorwaarden uiteraard ook specifieke clausules zijn opgenomen die afkoop onmogelijk maken. Denk bijvoorbeeld aan pensioenverzekeringen e.d.
▪Hij heeft recht op de vrijstelling van € 164.000.
Vraag Antwoord
Verzekeringsvragen – vraag 5
Joost en Eline zijn inmiddels gescheiden. Eline heeft een grote woning geërfd van haar ouders.
Zij heeft hierover zoveel erfbelasting moeten betalen, dat zij nagenoeg geen liquide middelen meer heeft.
Joost wil voorkomen dat dit zijn dochter Isa overkomt als Eline zou komen te overlijden. Hij wil daarom als verzekeringnemer een overlijdensrisicoverzekering nemen met Eline als verzekerde en Isa als begunstigde.
Kan dat?
A. Nee, de verzekeringnemer moet in dit geval ook de begunstigde zijn.
B. Ja, maar dan moet Isa ook als premiebetaler worden opgenomen.
C. Ja, dit kan.
Feedback
Feedback – vraag 5
Het juiste antwoord is: ja, dit kan. (C)
▪Als verzekeringnemer mag Joost een verzekerde aanwijzen (die hiervoor wel toestemming moet geven), een premiebetaler aanwijzen (waaronder zichzelf) en een begunstigde aanwijzen.
Wat is er blijven hangen van de dag
Afslui te n de Q u iz
103 104
105 106
Vraag Antwoord
Afsluitende quiz – vraag 1
Herman woonachtig in Bussum heeft een Trust op de Kaaimaneilanden opgericht en daarin zijn Box 3 vermogen van € 2.300.000 ingebracht.
De voorwaarden zijn zo ingericht dat hij eens per jaar wordt geïnformeerd over de ontwikkeling van het belegde vermogen. Herman onttrekt niet aan dit vermogen en is ook niet van plan dit ooit te doen.
Bij zijn overlijden is bepaald dat zijn zoon Engelbert eigenaar wordt van het gehele Trust- vermogen.
Is er in Nederland belasting verschuldigd over het Trust vermogen?
A. Ja, Box 1 heffing door Herman.
B. Ja, Box 3 heffing door Herman.
C. Nee, dit vermogen valt buiten Nederlandse heffing.
Feedback
Feedback – vraag 1
Het juiste antwoord is: ja, Box 3 heffing door Herman. (B)
▪Vermogen in een Trust betreft APV (afgezonderd particulier vermogen) en wordt toegerekend aan de insteller van de Trust (Herman).
▪De vraag omschrijft dat Herman niet zelf belegt. Daarmee zal hij het normaal actief vermogensbeheer niet te buiten gaan, waardoor het vermogen in Box 3 wordt opgenomen.
▪Ondanks dat het vermogen in het buitenland is ondergebracht, is hierover gewoon in Nederland belasting verschuldigd. Een Nederlands belastingplichtige is immers over zijn wereldvermogen belasting verschuldigd.
Vraag Antwoord
Afsluitende quiz – vraag 2
Nadine is in 2017 een periodieke gift overeengekomen. In de notariële akte is vastgelegd dat zij jaarlijks per 30 november € 1.500 overmaakt, maar dat zij dit mag herroepen indien blijkt dat het goede doel zich schuldig maakt aan kinderarbeid.
In maart 2018 heeft Nadine aangifte IB over 2017 gedaan (aanslag definitief opgelegd per juli 2018).
In september 2018 komt Nadine erachter dat deze ANBI wel betrokken is bij kinderarbeid. Zij herroept haar gift van 2017 per direct.
Wat is het fiscale gevolg van deze herroeping?
A. Nadine heeft recht op verliesverrekening in 2018.
B. Nadine heeft hierdoor recht op middeling.
C. Nadine heeft in 2018 een inkomen in de vorm van een negatieve persoonsgebonden aftrek.
Feedback
Feedback – vraag 2
Het juiste antwoord is: Nadine heeft in 2018 een inkomen in de vorm van een negatieve persoonsgebonden aftrek. (C)
▪Door de herroeping krijgt Nadine haar geld terug. Over de betaling heeft zij aftrek genoten in 2017.
Doordat het bedrag nu terugkomt, wordt dit gezien als inkomen in Box 1, namelijk een negatieve persoonsgebonden aftrek (art. 3.139 onder e Wet IB 2001).
▪De herroeping leidt niet tot een verlies, daardoor is verliesverrekening niet mogelijk.
▪Nadine kan mogelijk gebruik maken van middeling, maar het feit dat zij de gift herroept is niet de reden waarom zij recht krijgt op middeling.
Vraag Antwoord
Afsluitende quiz – vraag 3
Perry (44) en Ingrid (36) zijn sinds 2002 gehuwd, hebben geen kinderen en wonen in een huurwoning.
Ingrid werkt in loondienst en verdient daarmee bruto € 42.000 per jaar. Perry doet de huishouding en heeft de laatste 12 jaar geen inkomen meer gehad.
Zij hebben geen vermogen, maar wel een persoonlijke lening voor de Volkswagen Golf die zij in 2016 hebben gekocht.
Heeft Perry recht op een heffingskorting?
A. Nee.
B. Ja, de gecombineerde heffingskorting bedraagt
€ 2.265.
C. Ja, de gecombineerde heffingskorting bedraagt
€ 755.
Feedback
Feedback – vraag 3
Het juiste antwoord is: ja, de gecombineerde heffingskorting bedraagt € 755. (C)
▪Ondanks dat Perry zelf geen inkomen en geen vermogen heeft, heeft hij wel recht op de gecombineerde heffingskorting (art. 8.9 Wet IB) omdat zijn partner meer belasting betaalt dan haar heffingskortingen en de korting waarop Perry recht heeft.
▪Omdat Perry is geboren na 1963 heeft hij recht op 33 1/3% van de algemene heffingskorting.
▪€ 2.265 * 33 1/3% = € 755.
109 110
111 112
Vraag Antwoord
Afsluitende quiz – vraag 4
Marcel (71 jaar oud) geniet van zijn AOW en pensioen (€ 20.000 gezamenlijk). Hij woont in een pand met Woz-waarde € 170.000 dat hij in 2017 samen met zijn zoon heeft gekocht. Marcel zelf heeft destijds het vruchtgebruik gekocht, zijn zoon het bloot eigendom.
Marcel had per 1 januari 2018 een gespaard vermogen van € 12.000 en een beleggingsportefeuille van € 14.000.
Wat is het belastbaar inkomen van Marcel in 2018 in Box 3?
A.€ 1.016 B.€ 477 C.€ 720
Feedback
Feedback – vraag 4
Het juiste antwoord is: € 1.016. (A)
Zijn vermogen bestaat uit:
Gespaard vermogen € 12.000
Beleggingsportefeuille € 14.000
Vruchtgebruik woning (8 x 4% x € 170.000)€ 54.400 +
Rendementsgrondslag € 80.400
Heffingsvrij vermogen € 30.000 -/-
Grondslag sparen en beleggen € 50.400
Voordeel sparen en beleggen = € 1.016 (€ 33.768 x 0,36% + € 16.632 x 5,38%)
Vraag Antwoord
Afsluitende quiz – vraag 5
Ingmar (loondienst, € 93.000 per jaar) is per oktober 2017 gaan samenwonen in een huurhuis met Ellen en haar zoon Jelle (13), waar ze alle drie staan ingeschreven in het brp Zij hebben geen samenlevingscontract.
Ellen is in loondienst (€ 30.000 per jaar). Zij is in 2017 parttime gaan werken en met een studie begonnen (kosten € 12.000 in 2017 en 2018) die haar uitzicht biedt op een betere baan in 2018. Ellen betaalt € 100 per maand aan aftrekbare lijfrentepremie en aan haar ex- partner € 750 per maand alimentatie.
Ingmar betaalt zijn ex € 1.250 alimentatie per maand en voldoet krachtens het echtscheidingsconvenant in 2018 een eenmalige gift van € 4.500 aan Unicef ter compensatie van zijn gebrek aan aandacht voor zijn eigen dochter. Ellen beschikt over € 35.000 en Ingmar over € 2.000 gespaard vermogen per 1 januari 2018. Er is geen overig vermogen. Ingmar en Ellen willen in 2018 zo weinig mogelijk belasting betalen.
Hoe hoog is in dat geval in 2018 het belastbaar inkomen van Ingmar in Box 1?
A.€ 52.768 B.€ 53.968 C.€ 74.430
Feedback
Feedback vraag 5
Het juiste antwoord is: € 53.968 (B)
▪Ingmar en Ellen staan op hetzelfde adres ingeschreven en tot hun huishouden behoort een minderjarig kind. Daarmee zijn ze fiscaal partners.
▪Dit betekent dat de alimentatie van Ellen en haar studiekosten door Ingmar mogen worden afgetrokken.
Aangezien Ingmar het hoogste inkomen heeft, is dit fiscaal interessanter dan Ellen de aftrek te laten hebben.
▪De lijfrentepremie is echter niet overdraagbaar. Deze komt alleen aan Ellen toe.
Feedback
Feedback vraag 5
▪De studiekosten zijn aftrekbaar, aangezien de studie gericht is op het verbeteren van Ellen op de arbeidsmarkt. Er is echter en drempel van € 250. Daardoor is aftrekbaar € 11.750.
▪De alimentatie aan de exen is ook aftrekbaar. Tezamen is dit voor Ellen en Ingmar € 24.000.
▪De gift van Ingmar aan Unicef is ook aftrekbaar, voor zover dit hoger is dan 1% van het verzamelinkomen. Doordat Ingmar en Ellen partner zijn, is het verzamelinkomen hier hun gezamenlijke verzamelinkomen voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek.
Feedback
Feedback vraag 5
Salaris Ingmar € 93.000
Salaris Ellen € 30.000 +/+
Lijfrente-aftrek Ellen € 1.200 -/- Inkomen Box 3 Ingmar en Ellen
(€ 2.000 + € 35.000 -/- € 60.000) € 0
Verzamelinkomen: € 121.800
Drempel bedraagt 1% € 1.218
115 116
117 118
Feedback
Feedback vraag 5
Salaris Ingmar € 93.000
Aftrek alimentatie € 24.000 -/-
Aftrek studiekosten Ellen € 11.750 -/- Aftrek gift (€ 4.500 -/- € 1.218) € 3.282 -/- Belastbaar inkomen Box 1 € 53.968
En dus Antwoord B
Vraag Antwoord
Afsluitende quiz – vraag 6
Else heeft de volgende inkomsten:
▪Huurinkomsten € 9.600 per jaar van een woonhuis dat zij permanent verhuurt (WOZ- waarde € 123.000)
▪Partneralimentatie van € 24.000 per jaar
▪Lijfrente-uitkering van € 7.000 per jaar
▪IVA-uitkering van € 30.000 per jaar Hoe hoog is haar arbeidskorting en hoeveel inkomensafhankelijke bijdrage ZVW dient zij te voldoen in 2018?
A.Arbeidskorting € 0 en ZVW bijdrage € 1.390.
B.Arbeidskorting € 3.249 en ZVW bijdrage
€ 1.390.
C.Arbeidskorting € 0 en ZVW bijdrage € 1.751.
Feedback
Feedback vraag 6
Het juiste antwoord is: arbeidskorting € 0 en ZVW bijdrage € 1.390. (A)
▪De huur, alimentatie, lijfrente en IVA-uitkering geven geen recht op de arbeidskorting. Het betreffen immers geen arbeidsinkomsten.
▪De inkomsten uit verhuur vormen geen inkomen voor ZVW.
▪Over alimentatie, lijfrente en IVA is wel ZVW verschuldigd.
▪Over de IVA wordt dit afgedragen door het UWV, daar heeft Else dus “geen last” van.
▪Verder moet rekening worden gehouden met het maximum inkomen ZVW van € 54.614 .
▪Else dient daarom nog zelf te voldoen: 5,65% * (€ 54.614 -/- € 30.000)
▪Dit is € 1.390.
Vraag Antwoord
Afsluitende quiz – vraag 7
Trijntje verdient € 20.000 bruto per jaar, heeft een auto van de zaak, catalogus waarde € 30.000, bijtelling 22%. Zij mag de auto ook privé gebruiken en betaalt daar € 150,- per maand voor.
Wat moet zij bijtellen bij haar salaris waar zij vervolgens de bijdrage ZVW over moet afdragen.
A.niets B.€ 4.800 C.€ 6.600
Feedback
Feedback vraag 7
Het juiste antwoord is: niets. (A)
Het privégebruik van de auto wordt voor de loonbelasting aangemerkt als loon in natura (art. 13bis LB) . Dit betekent dat de werkgever verantwoordelijk is voor de fiscale bijtelling bij het loon van de werknemer en de inhouding van de loonbelasting (art. 6 LB).
Vraag Antwoord
Afsluitende quiz – vraag 8
Joris (25 jaar) start dit jaar voor het eerst een eigen bedrijf in de vorm van een eenmanszaak. De oom van Joris leent hem voor het opstarten van de onderneming een bedrag van € 500.000. De rentevergoeding is geheel afhankelijk van de winst. De oom van Joris ontvangt minimaal 0,5% en maximaal 20% aan rentevergoeding.
Hoe wordt de lening bij de oom van Joris fiscaal behandeld?
A. Als winst uit onderneming.
B. Als resultaat uit overige werkzaamheden.
C.Als een vordering in box 3.
121 122
123 124
Feedback
Feedback vraag 8
Het juiste antwoord is: als winst uit onderneming. (A)
▪De lening wordt bij de oom van Joris behandeld als winst uit onderneming omdat de lening winstafhankelijk is (artikel 3.3, lid 3, onderdeel b Wet IB 2001).