• No results found

Deutsche Kammerphilharmonie Bremen Andris Poga

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Deutsche Kammerphilharmonie Bremen Andris Poga"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deutsche Kammer-

philharmonie Bremen

Andris Poga

(2)

Gelieve je GSM uit te schakelen & geen foto’s of video’s te maken.

muzikale uitvoering Deutsche

Kammerphilharmonie Bremen

muzikale leiding Andris Poga bariton

Matthias Goerne

dmitri SjoStakovitSj (1906-1975)

Kamersymfonie in c, opus 110a 23’

Largo Allegro molto Allegretto Largo Largo

johanneS brahmS (1833-1897)

Wie bist du, meine Königin 4’

uit ‘9 Lieder und Gesänge’, opus 32 nr 9 (arr. A. Schmalcz)

An den Mond 2’

uit ‘5 Gesänge’, opus 71 nr 2 (arr. A. Schmalcz)

Sommerfäden 3’

uit ‘5 Gesänge’, opus 72 nr 2 (arr. A. Schmalcz) Meerfahrt

uit ‘4 Lieder’, opus 96 nr 4 (arr. A. Schmalcz) 3’

pauze

Vier ernste Gesänge, opus 121 (arr. A. Schmalcz): 18’

Denn es gehet dem Menschen wie dem Vieh Ich wandte mich und sahe an Alle O Tod, wie bitter bist du

Wenn ich mit Menschen - und mit Engelzungen redete mieczySlaw weinberg (1919-1996)

Kamersymfonie nr 1, opus 145 30’

Allegro Andante Allegretto Presto

di 22 feb 2022

Grote podia / Blauwe zaal 20:00 / pauze ca. 20:50 einde ca. 22:00 inleiding Francis Maes 19:15 / Blauwe foyer teksten programmaboekje Francis Maes

(3)

TWEE REQUIEMS, TWEE KAMERSYMFONIEËN

Het programma dat de Deutsche Kammerphilharmonie Bremen voorstelt, vertoont twee interessante verbanden. Het eerste is inhoudelijk. Zowel de Kamersymfonie van Sjostakovitsj als de Vier ernste Gesänge van Brahms werken met de idee van het requiem. Ze gaan beide over kwetsbaarheid, terugblikken en de eindigheid van het leven. Het verband tussen het werk van Sjostakovitsj en de Eerste Kamersymfonie van Weinberg ligt in de vriendschap en de muzikale verwantschap die beide componisten met elkaar deelden.

Johannes Brahms schreef Vier ernste Gesänge in 1896, kort voor zijn overlijden in 1897.

De onmiddellijke aanleiding was de plotse beroerte en het onverwachte overlijden van Clara Schumann op 26 maart 1896. Het lot van zijn dierbare vriendin deed hem reflecteren over de menselijke kwetsbaarheid en de verhouding tot de dood. Brahms voltooide de liederen op 7 mei 1896. Hij droeg de bundel op aan de kunstenaar Max Klinger.

Vier ernste Gesänge bundelt vier liederen op teksten uit de Bijbel. Brahms had zijn hele loopbaan teksten uit de Bijbelvertaling van Maarten Luther gebruikt in zijn muziek. Hij schreef die voorliefde toe aan zijn strenge protestantse opvoeding. De vele verzen die hij als kind van buiten moest leren, zonder al te veel begrip van hun inhoud, kwamen hem later van pas. Brahms beschikte over een grote parate kennis van de Bijbel. Zijn hele carrière als componist verzamelde hij citaten die hem troffen. Hij noteerde ze in notitieboek met het oog op latere composities. Eens een tekst op muziek gezet, kon hij de passage afvinken.

Voor Vier ernste Gesänge koos Brahms drie teksten uit de wijsheidsboeken van het Oude

Testament. Twee liederen ontlenen hun tekst aan de beroemde filosofische tekst Prediker. De tekst van het derde lied komt uit het boek Jezus Sirach. Het afsluitende lied verwerkt een iconische tekst uit het Nieuwe Testament: het hooglied op de liefde uit de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs.

Brahms staat bekend als een componist die liberaal omging met teksten uit de Bijbel. Hij zocht in de eerste plaats naar hun menselijke, eerder dan hun religieuze betekenis. Toch zou het te ver gaan om de christelijke betekenis van zijn tekstkeuze volledig te ontkennen. Brahms bevestigt de diepe inhoud van het christendom als een levensvisie die leidt van de erkenning van de menselijke realiteit naar haar voltooiing in een transcendente toekomst. Zo concipieerde hij zijn monumentale Ein deutsches Requiem.

De erkenning van de sterfelijkheid gaat gepaard met de belofte van verlossing en voltooiing. In Vier ernste Gesänge herneemt Brahms die gedachtegang. De nuchtere en compromisloze visie op het menselijke leven als begrensd en onderhevig aan verdriet en onrecht krijgt een antwoord in de gedachte dat onze visie op de realiteit beperkt blijft.

Ooit zal ze opgaan in een ervaring van de totaliteit van het bestaan. Wij zien nu alles slechts gedeeltelijk, maar ooit zullen we het geheel zien, “van aangezicht tot aangezicht”, zoals Paulus het formuleerde.

Wat Vier ernste Gesänge onderscheidt van Ein deutsches Requiem is de volgehouden contemplatieve toon van het geheel. In het vroegere werk was er plaats voor devotie en een rechtstreeks gebed tot God. De late cyclus is volledig filosofisch en contemplatief.

De stem die eruit spreekt is de stem van de reflectie, van de nadenkende geest die de realiteit overschouwt en naar zingeving zoekt. De muziek is in haar geheel gericht op

de vertolking van die geest van reflectie. Van bij de beginmaten neemt ze de luisteraar bij de hand in een contemplatief proces.

De stem die spreekt uit de Kamersymfonie van Sjostakovitsj is ook een stem van reflectie, maar dan gevoed door de persoonlijke herinnering. Het werk dat we kennen als de Kamersymfonie opus 110a is een bewerking van het Achtste Strijkkwartet uit 1960. Rudolf Barshai bewerkte het voor strijkorkest op vraag van uitgeverij Peters. De uitvoering van de Veertiende Symfonie door zijn Kamerorkest van Moskou had hem met de componist in contact gebracht. Sjostakovitsj bekrachtigde de bewerking, maar stelde een nieuwe titel voor om het te onderscheiden van het kwartet.

Het Achtste Strijkkwartet wordt gerekend tot de iconische werken in het oeuvre van Sjostakovitsj. Uit de correspondentie die hij toen voerde met Isaak Glikman blijkt dat hij het schreef als een terugblik op zijn creatief leven:

“Ik bedacht me dat bij mijn overlijden op zekere dag wellicht niemand een werk zou schrijven voor mijn nagedachtenis, en dat ik er daarom beter zelf een kon schrijven. Het titelblad zou de opdracht kunnen vermelden:

ter nagedachtenis van de componist van dit werk.”

Sjostakovitsj was tegelijk ironisch en ernstig over zijn eigen muziek, een eigenschap die hij deelde met Brahms. Uit zijn relaas maken we op dat de compositie zich aan hem opdrong. Hij was in de zomer van 1960 in Dresden voor een filmopdracht over de vernieling van de stad tijdens de oorlog. Hij nam de ruïnes in zich op en trok zich terug in de idyllische omgeving bij Gohrisch.

Daar componeerde hij niet de ‘filmscore’

waarvoor hij was afgereisd, maar het Achtste Strijkkwartet. Hij had er nauwelijks drie

dagen voor nodig. Vanuit het besef dat een persoonlijke terugblik op zijn eigen muziek geen plaats had in de ideologie van de Sovjetkunst, voorzag hij het kwartet van een aanvaardbare opdracht aan de slachtoffers van fascisme en oorlog. Die opdracht leidde de aandacht af van de ware geest van het werk als een testament van zijn persoonlijke emoties. De band met zijn persoon wordt meteen duidelijk in het hoofdmotief dat is ontleend aan de notennamen D-ES-C-H, het muzikale anagram van zijn initialen in Duitse transliteratie.

Het Achtste Strijkkwartet is gestructureerd rond enkele duidelijke citaten uit eigen werk: in deel 1 de Eerste Symfonie, in deel 2 de finale van het Pianotrio van 1944 met zijn beroemde Joodse dans. Het derde deel herneemt het thema uit het Concerto voor cello en orkest van 1959. Het vierde deel verwijst naar de opera De Lady Macbeth uit het district Mtsensk (1932) en het vijfde deel keert terug naar de aanvang van de Eerste Symfonie. In het vierde deel citeert Sjostakovitsj bovendien een revolutionair lied uit de negentiende eeuw: Gekweld door harde gevangenschap. Het lied was ontstaan in de revolutionaire bewegingen en groeide uit tot een favoriet lied van de bolsjewistische revolutie. Zo weerklonk het op de begrafenis van Lenin. Het vervult de functie van een geseculariseerd requiem, een herdenking van overleden helden die hun leven gaven voor de toekomst van het volk.

De referenties in de partituur blijven niet beperkt tot duidelijk herkenbare citaten.

Ze bevatten ook allusies op andere werken uit Sjostakovitsj’s oeuvre, of zelfs naar klassiekers zoals Tsjajkovski en Wagner.

Over de betekenis van het Achtste

Strijkkwartet is veel inkt gevloeid. Vandaag wordt het vooral in verband gebracht met het gewetensonderzoek dat Sjostakovitsj moest voeren bij zijn toetreding tot de

(4)

communistische partij in 1960. Dat het om een persoonlijke terugblik gaat, staat boven alle twijfel. Het beroemde kloppende motief in het vierde deel wordt graag gelezen als een grafische weergave van de vrees voor de beruchte “klop op de deur” - de angst om opgepakt te worden en te verdwijnen.

Of Sjostakovitsj zo’n letterlijke referentie zou hebben bedoeld is niet te achterhalen.

Met evenveel recht kan de passage worden gehoord als een referentie naar het beroemde motief uit Beethovens laatste strijkkwartet, dat de componist voorzag van de woorden Muss es sein?

Mieczyslaw Weinberg was goed bevriend met Dmitri Sjostakovitsj, die hem openlijk ondersteunde tegen de heersende opinie in. Door het Sovjet-establishment was Weinberg lange tijd niet aanvaard. Dit had minder met zijn muziek te maken dan met zijn afkomst. Hij kwam uit een Joodse Poolse familie. Hij studeerde in Warschau en Minsk. Bij de inval van de nazi’s in de Sovjet-Unie vluchtte hij eerst naar Tasjkent in Oezbekistan, nadien naar Moskou op uitdrukkelijke uitnodiging van Sjostakovitsj.

Weinberg kwam in moeilijkheden tijdens de antisemitische campagne van Stalin in 1953. Als schoonzoon van Solomon Michoëls, een Joodse acteur en regisseur die in 1948 was vermoord, werd hij tijdens het beruchte artsencomplot in verdenking gesteld. Sjostakovitsj protesteerde formeel tegen zijn arrestatie bij de gevreesde Lavrenti Beria. Na Stalins overlijden kwam hij vrij.

Weinberg componeerde een rijk oeuvre en voelde zich gesteund door de erkenning van vooraanstaande musici. Officiële erkenning volgde pas in de jaren 1970.

De Eerste Kamersymfonie dateert officieel uit 1987. In werkelijkheid gaat het om een transcriptie van Weinbergs Tweede Strijkkwartet uit 1940, een compositie uit zijn periode in Tasjkent. De stijl van het vroege

vierdelige werk komt neer op een briljante demonstratie van neoclassicisme.

Mieczyslaw Weinberg

(5)

Johannes Brahms

Wie bist du, meine Königin, opus 32 nr 9 Wie bist du, meine Königin, Durch sanfte Güte wonnevoll!

Du lächle nur, Lenzdüfte wehn Durch mein Gemüte, wonnevoll!

Frisch aufgeblühter Rosen Glanz, Vergleich ich ihn dem deinigen?

Ach, über alles, was da blüht, Ist deine Blüte wonnevoll!

Durch tote Wüsten wandle hin, Und grüne Schatten breiten sich,

Ob fürchterliche Schwüle dort Ohn Ende brüte, wonnevoll!

Laß mich vergehn in deinem Arm!

Es ist ihm ja selbst der Tod, Ob auch die herbste Todesqual Die Brust durchwüte, wonnevoll!

Georg Friedrich Daumer (1800-1875)

An den Mond, opus 71 nr 2 Silbermond mit bleichen Strahlen pflegst du Wald und Feld zu malen,

gibst den Bergen, gibts den Talen der Empfindung Seufzer ein.

Sei Vertrauter meiner Schmerzen, Segler in der Lüfte See:

Sag’ ihr, die ich trag’ im Herzen, wie mich tötet Liebesweh.

Sag’ ihr, über tausend Meilen sehne sich mein Herz nach ihr.

“Keine Ferne kann es heilen, nur ein holder Blick von dir.”

Sag’ ihr, daß zu Tod getroffen diese Hülle bald zerfällt;

nur ein schmeichlerisches Hoffen sei’s, das sie zusammenhält.

Karl Joseph Simrock (1802-1876)

Sommerfäden, opus 72 nr 2 Sommerfäden hin und wieder Fliegen von den Himmeln nieder;

Sind der Menschen Hirngespinste, Fetzen goldner Liebesträume, An die Stauden, an die Bäume Haben sie sich dort verfangen;

Hochselbsteigene Gewinste Sehen wir darunter hängen.

Karl August Candidus (1817-1872)

Meerfahrt, opus 96 nr 4 Mein Liebchen, wir saßen beisammen

Traulich im leichten Kahn.

Die Nacht war still und wir schwammen Auf weiter Wasserbahn.

Die Geisterinsel, die schöne, Lag dämmrig im Mondenglanz;

Dort klangen liebe Töne Und wogte der Nebeltanz.

Dort klang es lieb und lieber Und wogt es hin und her;

Wir aber schwammen vorüber Trostlos auf weitem Meer.

Heinrich Heine (1797-1856)

(6)

VIER ERNSTE GESÄNGE, opus 121 1. Denn es gehet dem Menschen wie dem Vieh

Denn es gehet dem Menschen wie dem Vieh;

wie dies stirbt, so stirbt er auch;

und haben alle einerlei Odem;

und der Mensch hat nichts mehr denn das Vieh:

denn es ist alles eitel.

Es fährt alles an einen Ort;

es ist alles von Staub gemacht, und wird wieder zu Staub.

Wer weiß, ob der Geist des Menschen aufwärts fahre, und der Odem des Viehes unterwärts

unter die Erde fahre?

Darum sahe ich, daß nichts bessers ist, denn daß der Mensch fröhlich sei in seiner Arbeit,

denn das ist sein Teil.

Denn wer will ihn dahin bringen, daß er sehe, was nach ihm geschehen wird?

Prediker 3:19-22

2. Ich wandte mich und sahe an Ich wandte mich und sahe an Alle, die Unrecht leiden unter der Sonne;

Und siehe, da waren Tränen derer, Die Unrecht litten und hatten keinen Tröster;

Und die ihnen Unrecht täten, waren zu mächtig, Daß sie keinen Tröster haben konnten.

Da lobte ich die Toten, Die schon gestorben waren

Mehr als die Lebendigen, Die noch das Leben hatten;

Und der noch nicht ist, ist besser, als alle beide, Und des Bösen nicht inne wird, Das unter der Sonne geschieht.

Prediker 4:1-3

3. O Tod, wie bitter bist du O Tod, wie bitter bist du, Wenn an dich gedenket ein Mensch,

Der gute Tage und genug hat Und ohne Sorge lebet;

Und dem es wohl geht in allen Dingen Und noch wohl essen mag!

O Tod, wie bitter bist du.

O Tod, wie wohl tust du dem Dürftigen, Der da schwach und alt ist, Der in allen Sorgen steckt, Und nichts Bessers zu hoffen,

Noch zu erwarten hat!

O Tod, wie wohl tust du!

Wijsheid van Jezus Sirach 41:1-2

(7)

4. Wenn ich mit Menschen - und mit Engelzungen redete Wenn ich mit Menschen - und mit Engelzungen redete

und hätte der Liebe nicht,

so wäre ich ein tönend Erz oder eine klingende Schelle.

Und wenn ich weissagen könnte und wüßte alle Geheimnisse und alle Erkenntnis und hätte allen Glauben,

also daß ich Berge versetzte, und hätte der Liebe nicht, so wäre ich nichts.

Und wenn ich alle meine Habe den Armen gäbe und ließe meinen Leib brennen

und hätte der Liebe nicht, so wäre mir’s nichts nütze.

Wir sehen jetzt durch einen Spiegel in einem dunkeln Worte, dann aber von Angesicht zu Angesichte.

Jetzt erkenne ich’s stückweise;

dann aber werd’ ich’s erkennen, gleich wie ich erkennet bin.

Nun aber bleibet Glaube, Hoffnung, Liebe, diese drei;

aber die Liebe ist die größeste unter ihnen.

Korintiërs 13

Johannes Brahms

(8)

DEUTSCHE KAMMERPHILHARMONIE BREMEN

MUZIKALE LEIDING Andris Poga

BARITON Matthias Goerne CONCERTMEESTER Daniel Sepec

1STE VIOOL Timofei Bekassov

Barbara Kummer-Buchberger Stefan Latzko

Konstanze Lerbs Hozumi Murata Hanna Nebelung 2DE VIOOL Glenn Christensen Matthias Cordes Konstanze Glander Zuzana Schmitz-Kulanova Gunther Schwiddessen Beate Weis

ALTVIOOL Friederike Latzko Klaus Heidemann Anja Manthey Jürgen Winkler Sebastian Steinhilber CELLO

Nuala McKenna Tristan Cornut Marc Froncoux Ulrike Rüben CONTRABAS Juliane Bruckmann Matthias Beltinger Klaus Leopold

FLUIT Bettina Wild Ulrike Höfs HOBO

Rodrigo Blumenstock Ulrich König

KLARINET Maximilian Krome Irene Martínez Navarro FAGOT

Eduaro Calzada Higinio Arrué HOORN

Elke Schulze Höckelmann Markus Kunzig

Jessica Hill Johannes Birk TROMPET Moritz Görg Bernhard Ostertag PAUKEN

Jonas Krause

Deutsche Kammerphilharmonie Bremen De oprichting van het orkest vond plaats in 1980 in Frankfurt, waarna het in 1992 verhuisde naar Bremen en de stad opnam in zijn naam. De groep kwam meteen onder internationale aandacht door zijn deelname aan het Lockenhaus Festival van Gidon Kremer. Met hun passie voor detail en minutieuze analyse van composities vormt het orkest een vaste waarde op het Muziekfestival van Bremen en het Beethovenfest in Bonn. De 41 musici, allen gepassioneerde solisten, gaan voorbij aan alledaagse interpretatie en bekijken elk repertoire van barok, klassiek en romantiek tot hedendaags met een authentieke en frisse blik. Hierbij kiest de Kammerphilharmonie ervoor om zich tevens de verdiepen in het werk van enkele grootmeesters, en na het werk van Beethoven en Schumann, heeft het zich toegelegd om het symfonische oeuvre van Johannes Brahms. Initieel was de Deutsche Kammerphilharmonie begonnen als een kamerorkest zonder dirigent, maar ondertussen kunnen ze samenwerkingen voorleggen met vooraanstaande dirigenten, zoals Daniel Harding, Ivor Bolton en Thomas Hengelbrock. Sinds Paavo Järvi in 2004 de artistieke leiding op zich nam, kon de Kammerphilharmonie zich profileren als een internationaal orkest van wereldformaat en toert het ensemble wereldwijd.

kammerphilharmonie.com

Andris Poga is een dirigent uit Litouwen.

Hij studeerde aan de Litouwse Muziek- academie Jazeps Vitols in Riga en aan de Universiteit voor Muziek en Uitvoerende Kunsten in Wenen. In 2010 won hij de eerste prijs in de dirigentenwedstrijd Jevgeni Svetlanov in Montpellier. Van 2011 tot 2014 was hij assistent van Paavo Järvi bij het Orchestre de Paris, en van 2012 tot 2014 assisteerde hij bij het Boston Symphony Orchestra. Doorheen de jaren was hij ook gastdirigent bij verschillende grote orkesten, als Tonhalle-Orchester Zürich, het Gewandhausorchester Leipzig en NDR Elbphilharmonie Orchester Hamburg.

In 2013 werd hij muziekdirecteur van het Nationaal Symfonieorkest van Litouwen.

Sinds 2021 is hij aangesteld als chef-dirigent bij het Stavanger Symfonieorkest. Dit seizoen leidt hij onder meer Aarhus Symphony, het Gulbenkian Orchestra uit Lissabon en Oslo Philharmonic.

andrispoga.com

(9)

Matthias Goerne behoort tot de grootste liedzangers van het moment. Hij studeerde onder meer bij de legendarische Dietrich Fischer-Dieskau en Elisabeth Schwarzkopf.

Van 2001 tot 2005 was hij ereprofessor voor liedinterpretatie aan de Robert Schumann Hochschule in Düsseldorf. De voorbije seizoenen stond hij op de podia van de Philharmonie Berlin, de Philharmonie de Paris en Wigmore Hall in Londen. Hij maakte bejubelde opnamen van Duitse liederen met medewerking van de grootste pianisten, zoals het Beethoven-album met Jan Lisiecki, en Liederkreis opus 24 van Schumann met Leif Ove Andsnes. Van Schuberts Winterreise en Schwanengesang maakte hij opnamen met Christoph Eschenbach aan de piano. Met dezelfde pianist bracht hij een referentieopname uit van Vier ernste Gesänge van Brahms. Voor zijn discografie ontving hij onder meer een Gramophone Award en werd hij genomineerd voor een Grammy. Goerne heeft ook een aanzienlijke carrière in opera uitgebouwd. Tot zijn repertoire behoren de grote rollen voor bariton, zoals Wolfram in Tannhäuser, Amfortas in Parsifal of de titelrollen in Wozzeck van Alban Berg en Lear van Aribert Reimann.

matthiasgoerne.org

Matthias Goerne © Marie Staggat / Deutsche Grammophon GmbH

(10)

BINNENKORT IN DE SINGEL

FATMA SAÏD / MALCOLM MARTINEAU EL NOUR

weSterSe liederen met een ooSterS tintje en populaire arabiSche klaSSiekerS

maurice ravel

Cinq Mélodies populaire grecques Shéhérazade

Pièce en forme de habanera hector berlioz

Zaide georgeS bizet Adieux de l’hôtesse arabe

manuel de Falla

Siete canciones populares Españolas manuel de Falla

Tus ojillos negros Federico garcía lorca 3 canciones españolas antiguas

SheriF mohie el din 3 Egyptian songs gamal abdel rahim

Ana Bent El Sultan (Ik ben de dochter van de Sultan)

za 26 Feb 2022 / 20:00 / blauwe zaal

€ 22, 27 (basis) / € 20, 25 (65+) / € 17, 22 (-35) / € 10 (-19 jaar) inleiding Adeline Boeckaert / 19:15 / Blauwe foyer

(11)

D/2022/5.497/015 malene bach

De internationaal gerenommeerde Deense kunstenares Malene Bach creëerde op vraag van DE SINGEL een nieuw kunstwerk op de achterwand.

Een traag, contemplatief proces. Bach werkte met "site-specifieke kleuren", exclusief gemaakt voor deze ruimte. De interactie van kleuren (alles vertrekt vanuit blauw en rood), materialen (koper en verf ) en licht speelde een cruciale rol in de ontwikkeling van het kunstwerk.

Meer weten? Bekijk het interview met Malene Bach via Lees, kijk, luister, het online magazine van desingel.be

Sammy baloji (onderdeel van de Singel on Sculpture art circuit)

De twee kunstwerken Johari - Brass Band van kunstenaar Sammy Baloji, links en rechts op het podium, zullen gedurende het seizoen 21-22 permanent te zien zijn. De sculpturen, in de vorm van een sousafoon en een Franse hoorn, zijn geïnspireerd op de instrumenten die door de Franse legermacht in de 19de eeuw werden achtergelaten in de Verenigde Staten. De instrumenten werden teruggevonden en gerecupereerd door slaven die een nieuwe muzikale stroming begonnen: de Brass Bands. De sculpturen zijn bewerkt met littekens die verwijzen naar een traditionele Congolese tatoeëertechniek die tijdens de kolonisatie werd onderdrukt. De metalen structuren waarin de instrumenten staan opgesteld, zijn gebaseerd op de contouren van de mineralen die in Katanga worden gedolven en die tot op de dag van vandaag de ongelijkheid in de wereld in stand houden. Op dit podium worden de sculpturen stille getuigen van de afwezige erkenning voor de Afrikaanse invloeden in de (muziek)geschiedenis.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ter bescherming van de privacy van de overledene en van onze medewerkers, wordt na overlijden door de technische dienst een ander cilinderslot in de deur van het

In tegenstelling tot wat meestal wordt gedacht, komen de meeste bacteriën die verantwoordelijk zijn voor de ontbinding, het lichaam niet binnen door de huid.. Integendeel, de

Verlof lijkbezorging wordt niet gecreëerd en geprint bij registratie van lijkvinding of rechtsvermoeden van overlijden (Alternatieve verloop Registreren overlijden op basis van

Boeckx, Josephus, geboren te Rijkevorsel (Prov. Antwerpen) op 15 februari 1846, overleden te Westmalle (Prov. Antwerpen) op 6 december 1928, overleden aldaar op 15 januari 1929 ,

Uit de correspondentie die hij toen voerde met Isaak Glikman blijkt dat hij het schreef als een terugblik op zijn creatief leven: ‘Ik bedacht me dat bij mijn overlijden op

Wanneer nog obductie moet worden verricht, worden, tot het moment dat deze heeft plaatsgevonden, behalve de kosten voor de verzorging, géén aanvullende kosten in rekening gebracht.

Mogelijk zijn er afspraken ge- maakt wat betreft: groepsverze- kering, premies,… Bij dit contact kan u best vragen naar de instan- tie die dient verwittigd te worden voor

En andersom kan iemand die nog geen lange diensttijdhistorie heeft (bijvoorbeeld herintreders, immigranten, voormalig ondernemers) en daardoor een relatief laag ouderdomspensioen