• No results found

é'« Q. O CD (D CD ~ CD - O (D

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "é'« Q. O CD (D CD ~ CD - O (D"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

é'« CD (D (D Q. O Q. (D CO CO CD~ CD£■- O(D

(2)

Gemeenceblad afd. l

Nr. 121. Voordracht ten geleide van de Notitie Beeldende kunst 1993—1996.

Amsterdam, 19 februari 1993.

Aan de Gemeenteraad

iVtec onze voordracht van 14 januari 1993, ar. 37, hebben wij u de Notitie Beeldende kunst 1993—1996 ter vaststelling voorgelegd. Op grond van uitkomsten van gevoerd nader overleg trekken wij genoemde voordracht in en bieden u hierbij een gewijzigde voordracht aan.

Op 20 november 1992 is ons concept van de Notitie Beeldende kunst 1993—1996 verschenen.

Thans bieden "wij u ter vaststeüing aan de Notide Beeldende kunst 1993—1996 (Gemeenteblad 1993, bijlage B).

"Op 21 januari 1993 hebben wij nader overleg gehad met de stadsdeelbesturen van -Amsterdam -Noord, Oost, Osdorp, Westerpark en Zuidoost met betrekking tot onze, in de notitie gedane, voorstellen voor de kunstuitleen.

Dit overleg is aanleiding geweest voor nader beraad in ons College op

2 februari 1993. Daarbij is besloten optiieuw advies te vragen aan de Commissie voor Cultuur, EducaQe, Jeugdzaken en Besmurtijke Betrekkingen over het onderwerp Kunstuiüeen.

De Commissie voor Cultuur, Educaüe, Jeugdzaken en Bestuurlijke Betrekkingen heeft zich op 17 februan 1993 uitgesproken voor een nadere precisermg van hetgeen in de Noütie Beeldende kunst 1993—1996, paragrafen 7.1 tot 7.5, is voorgesteld ten aanzien van de kunstuiüeen. Deze precisermg werd opgesteld in de vonn van een concept-motie van de raadsleden Hulsman,

mevr. Spier-van der Woude en Robbers.

In de concept-motie werd overwogen:

— dat in paragraaf 7.1 van de notitie wordt beargumenteerd dat een vernieuwde aanpak van de kunstuitleen Amsterdam dringend gewenst is en in paragraaf 12. een goede richting wordt geschetst voor een nieuwe Kunstuitleen Amsterdam; -

— dat de eigen verancwoordeüjldiieid van de stadsdeelraden voot het functioneren van de artodieken in. de toekomst voUedig dient te worden ' gerespecteerd;-

— dat de centrale stad vanuit haar kunstspreidingsdoelstelling een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het opzetten en het fimctioneren van een samenhangende kunstuiüeen in Amsterdam;

dat het verdelen van aankoopbudgetten onder vijf stadsdelen geen oplossing biedt voor de door ons CoUege gesignaleerde problemen van de kunstuiüeen en de Stichting Beeldende Kunst en artotheken geen echte kansen biedt zich te vernieuwen;

— dat op dit moment niet valt vast te stellen, weUce bedragen cr nodig zijn voor een nieuwe opzet van de kunstuiüeen in Amsterdam.

Het op deze overwegingen gebaseerde advies strekt ertoe dat een

invoeringsplan voor een nieuwe opzet van de kimstuiüeen' wordt opgesteld in goed overleg met de stadsdeelbesturen en de Stichting Beeldende Kunst. Bij het

1

(3)

Nr. 121

invoeringsplan wordt gebruik gemaakt van de expertise van de landelijke Federatie Kunstuitleen. De desbetreffende organisatie heeft reeds te kennen gegeven hiertoe in principe bereid te zijn. Uitgangspunten bij het Invoeringsplan zijn:

— een besparag op het stelsel van kunstuitleen door middel van hogere efficiëntie, een grotere vrijheid ten aanzien van het dienstenpakket, tniddelenverwerving en collectie beheer alsmede door een wijziging van de verhouding eigen inkomsten en (decl)gemeentelijk subsidie;

— beschikbaarstelling van cniddelen voor de kunstuitleen conform het financieel kader van de Notitie Beeldende Kunst voor de jaren 1993 en 1994; de beschikbaarstelling van middelen voor de ovenge twee planjaren zal worden vastgesteld in samenhang met het invoeringsplan.

Het advies kan in de financiële paragraaf van de Nodtie Beeldende kunst 1993—1996 (biz. 38) worden verwerkt door Ln de kolommen 1995 en 1996 de bedragen, vermeld onder "projecten" en "kunsmiüeen", te wijzigen van respectievelijk ƒ 2.000.000 en ƒ 1.000.000 in "pro memorie".

Wij sluiten ons bij dit. advies aan.

Op grond van het vorenstaande stellen wij, na raadpleging van de Commissie voor Culmur, Educatie, Jeugdzaken en Bestuurlijke Betrekkingen op

16 december 1992 en 17 februari 1993, u voor, het volgende besluit te nemen:

De Ctmeenieraad van Amsterdam,

Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 19 februari 1993, Besluit:

met inachmeming van de in de voordracht vermelde aanvulling, de Notitie Beeldende kunst 1993—1996 (Gemeenteblad 1993, bijlage B) vast te stellen.

Afschrift van dit besluit zal aan Burgemeester en Wethouders worden gegeven.

Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, K. Kooiker Ed,. van Thijn

'secretaris burgemeester

Verschenen 19 februari 1993.

2

(4)

GEMEENTERAADSFRACTIE AMSTERDAM

Motie

Amsterdam, 24 februari 1993

De raad,

gehoord de discussie over de Notitie Beeldende Kunst;

overwegende dat:

- het bestaan van "tolgrenzen" voor kunstenaars tussen gemeenten en provincies ongewenst is;

- bij andere gemeenten en provincies nog te veel tol- grenzen bestaan voor Amsterdamse beeldende kunstenaars;

- de sociaal-economische positie van vele beeldende kunstenaars in Amsterdam bijzonder mager is;

- de reservering in het financiële voorstel 1993 voor overhead, reorganisaties en vrije ruimte wel bijzonder ruim bemeten is met een bedrag van ruim 1,1 miljoen;

- het doen van een onderzoek naar het functioneren van de . gemeente-aankopen onvoldoende reden is in 1993 geen

gemeente-aankopen te doen;

spreekt uit:

- zij voornemens is het kriterium Amsterdamse kunstenaars te schrappen bij het leeuwendeel van de beleidsonderdelen beeldende kunst ingaande 1995;

- de definitieve uitvoering van dit voornemen afhankelijk is van de voortgang die wordt geboekt bij het slechten van tolgrenzen bij andere overheden voor Amsterdamse kunstenaars;

- in 199 3 wel gemeente-aankopen zullen plaatsvinden voor een bedrag van f. 286.090,- en dit bedrag te dekken uit de vrije ruimte 1993.

De leden van de raad.

Mw. A. de Waart (PvdA)

Dhr. B. Holvast (Groenlinks)

1

(5)

Notitie

Beeldende kunst 1993-1996

Gemeenteblad 1993, bijlage B

(6)

biz.

Inhoudsopgave

0. Inleiding 5 1. Uitgangspunten 7 1.1. Advies Amsterdamse Kunstraad van 2 maart 1992 7 1.2. Vertrekpunt 8 1.3. Beleidsuitgangspunten 8 1.4. Taakafbakening ten opzichte van het rijk 11 1.5. Samenwerking met de stadsdelen 12 2. Projecten 13 2.1. Verruiming van de projectsubsidies 13 2.2. Een biënnale? 13 2.3. Financieel voorstel 13 3. Opdrachten 15 3.1. Afbakening 15 3.2. Bestaande kunst in de openbare ruimte 16 3.3. Opdrachtenbeleid 17 3.4. Financieel voorstel 18 4. Aankopen 20 4.1. Functioneren van de aankooprondes 20 4.2. Onderzoek voorafgaand aan beleid 20 5. Reorganisatie van de beleidsuitvoering 22 5.1. Taakgebied 22 5.2. Stedelijk Centrum Beeldende Kunst 23 5.3. Overleg in de beeldende kunst 24 5.4. Informatievoorziening 25 5.5. Financieel voorstel 25 6. De Fodorfunctie 26 7. Kunstuitleen 28 7.1. Het huidige stelsel 28 7.2. Een nieuwe Kunstuitleen Amsterdam 29 7.3. Overgangssituatie en financieel voorstel 30 7.4. Wel of geen verkoop van werk 31 7.5. Het BKR-werk 31 8. Instellingen 32 8.1. Stichting De Appel 32 8.2. Montevideo 32 8.3. Kunstenaarsverenigingen 33 8.4. Arcam 33 8.5. Overzicht 33 9. Overige disciplines 34 Samenvatting van de voorstellen 35 Financieel overzicht:

I Bestedingen beeldende kunst: ontwikkeling 1993 1996 38 II WVC-gelden beeldende kunst: 1992 en 1993 40

(7)

0. Inleiding.

Bij de behandeling van het Amsterdamse Kunstenplan 1993—1996 in de Commissie voor Cultuur, Educatie, Jeugdzaken en Bestuurlijke Betrekkingen op 4 juni 1992 is voor het onderdeel beeldende kunst een nadere uitwerking in het vooruitzicht gesteld.

Kort na het zomerreces van 1992 zouden de evaluatie van de WVC-gelden voor beeldende kunst, de beleidswijzigingen en de verdeling van de zogenoemde

WVC-gelden 1993 1996 ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Commissie voor Cultuur, Educatie, Jeugdzaken en bestuurlijke Betrekkingen.

De voorliggende Notitie Beeldende kunst 1993 1996 is deze uitwerking.

Het bleek noodzaak een aantal problemen in onderlinge samenhang te bezien en de voorstellen te plaatsen binnen het geheel van de beeldende kunst. Er was daarom meer tijd nodig voor de opstelling van deze notitie dan voorzien bij de behandeling van het Amsterdamse Kunstenplan. De reikwijdte van de voorstellen maakt onzes inziens een behandeling in uw Vergadering gewenst.

Een uitgebreide inspraak- en adviesprocedure, zoals gehouden bij de voorbereiding van het Amsterdamse Kunstenplan, lag bij deze uitwerkingsnotitie niet voor de hand.

In het Amsterdamse Kunstenplan zijn immers de inhoudelijke en financiële kaders voor de beeldende kunst vastgelegd.

Wel wordt de notitie, gelijk met de aanbieding aan de Commissie voor Cultuur, Educatie, Jeugdzaken en Bestuurlijke Betrekkingen voorgelegd aan de Amsterdamse Kunstraad en verspreid onder de betrokken instellingen.

Met de aan u gevraagde vaststelling van de notitie vragen wij tevens uw instemming met ons bestedingsvoorstel voor de gelden van het Ministerie van Welzijn,

Volksgezondheid en Cultuur (WVC-gelden) voor beeldende kunst voor 1993.

Onder beeldende kunst worden hier mede begrepen de verwante disciplines bouwkunst, vormgeving, fotografie en videokunst. Het museumbeleid valt buiten dit bestek.

Bij de lezer wordt bekend verondersteld: het advies van de Amsterdamse Kunstraad van 2 maart 1992 en het Amsterdamse Kunstenplan 1993 1996 (Gemeenteblad 1992, afd. 1, nr. 553, en bijlage Q), vastgesteld op 8 juli 1992. Beide stukken zijn alsnog verkrijgbaar bij de afdeling Kunstzaken der Gemeentesecretarie.

De in deze notitie genoemde geldbedragen zijn indicatief, uitgedrukt in guldens en in de meerjarenoverzichten niet geïndexeerd.

De notitie is als volgt onderverdeeld.

In de paragraaf Uitgangspunten gaan wij in op het advies dat de Amsterdamse Kunstraad uitbracht ten behoeve van het Amsterdamse Kunstenplan; wij geven een overzicht van de al genomen besluiten en vermelden onze beleidsuitgangspunten.

Tevens behandelen wij in deze paragraaf drie aspecten uit de taakverdeling met het rijk en de samenwerking met de stadsdelen.

Drie taakgebieden beschrijven wij in de paragrafen projecten, opdrachten en aankopen.

Het zijn de taken die wij zien voor een toekomstig Stedelijk Centrum Beeldende Kunst, dat in hoofdlijnen wordt beschreven in de paragraaf Reorganisatie van de

beleidsuitvoering.

Aan de Gemeenteraad

(8)

De wijze waarop wij gestalte willen geven aan een deel van de vroegere taken van Museum Fodor, daaronder begrepen de uitvoering van het voorstel-Van der Giessen (Gemeenteblad 1992, afd. 1, nr. 592) ter zake, behandelen wij onder de titel De Fodorfunctie.

In de paragraaf gewijd aan de kunstuitleen gaan wij uitgebreid in op een tweede door ons noodzakelijk gevonden reorganisatie.

De instellingen die wij in het kader van het beeldende-kunstbeleid willen subsidiëren, behandelen wij, voor zover dat nog niet elders is gebeurd.

Kort gaan wij daarna nog in op de overige disciplines die wij eveneens onder het beeldende-kunstbeleid rekenen.

Ten slotte is er een samenvatting van de voorstellen en een financieel overzicht. Wij schetsen hierin het financiële beeld voor de gehele planperiode.

(9)

1. Uitgangspunten.

1.1. Advies Amsterdamse Kunstraad van 2 maart 1992.

Het advies van de Amsterdamse Kunstraad, ons op 2 maart 1992 toegezonden ten behoeve van het Amsterdamse Kunstenplan, bevat een apart deeladvies voor de beeldende kunst. Dit deeladvies is opgesteld op basis van een evaluatie van de bestedingen van de WVC-gelden voor beeldende kunst 1988 1990.

Op talrijke plaatsen in deze notitie is het advies van de Amsterdamse Kunstraad ons uitgangspunt geweest. Ter wille van de leesbaarheid zullen wij er niet iedere keer naar verwijzen.

Wij noemen hier een aantal onderwerpen in de volgorde van het advies, waaraan wij bij de opstelling van deze notitie in het bijzonder aandacht hebben besteed.

Bij de evaluatie stuitte de Kunstraad op het probleem dat niet alle feitelijke gegevens met betrekking tot het Amsterdams beeldende-kunstbeleid zijn ondergebracht in een sluitend informatiesysteem.

Over de doelstellingen van het beeldende-kunstbeleid merkt de Kunstraad op, dat beleid zich vooral moet richten „op de kwaliteit van de kunstproduktie en minder op de inkomensvorming van kunstenaars. Ook bij activiteiten, gericht op afname en spreiding, moet kwaliteit een hoofdrol spelen.

De Kunstraad pleit voor een duidelijke afbakening tussen beeldende-kunstbeleid en beleid ten aanzien van kunsteducatie.

De Kunstraad wijst op de taakverdeling tussen het rijk en de gemeenten, met name op het terrein van inkomensbeleid van kunstenaars en de

verantwoordelijkheid voor individuele subsidies.

De Kunstraad adviseert om geen nieuwe individuele kunstenaarsregelingen in het leven te roepen. Gelijktijdig wordt het van belang geacht dat bestaande afspraken met de Gemeentelijke Sociale Dienst met betrekking tot kunstenaarsinkomens worden gecontinueerd.

- De Kunstraad acht een herbezinning op het lokaal protectionisme noodzakelijk.

Voor de kunstuitleen adviseert de Kunstraad een besteding van 25% van de WVC-gelden alsmede een wijziging van de organisatie en het dienstenpakket.

De Kunstraad spreekt waardering uit voor het opdrachtenbeleid, met name voor de openheid ten aanzien van nieuw aantredende kunstenaars en disciplines. Voor de continuïteit in dat beleid moet worden gewaakt.

De Kunstraad adviseert de budgetten voor documentatie en publiciteit voor vrouwelijke beeldend kunstenaars af te schaffen.

De Kunstraad beveelt een tweejaarlijkse grootschalige manifestatie aan.

De Kunstraad plaatst een aantal kritische kanttekeningen ten aanzien van het functioneren van Museum Fodor, adviseert niettemin een extra bedrag voor tentoonstellingsactiviteiten opdat het museum zich zou kunnen ontwikkelen tot een centrum waar kwaliteit en diversiteit wordt gepresenteerd.

De Kunstraad adviseert het budget voor activiteiten en presentaties in het buitenland af te schaffen, daarbij evenwel oog houdend voor het belang van buitenlandse contacten. De Kunstraad ziet voor de gemeente geen taak weggelegd bij het in stand houden van werkruimte in het buitenland.

Geconstateerd is dat de bestedingen in de beoordeelde jaren een sterk

versnipperde indeling hadden, dat de overhead niet duidelijk is afgebakend en dat de post flexibilisering geen duidelijke functie meer heeft.

De Kunstraad plaatst vraagtekens bij de plaats en de functie van de

Benoemingsadviescommissie en pleit tegelijkertijd voor een meer inzichtelijke adviesstructuur.

(10)

1.2. Vertrekpunt.

De paragraaf Beeldende Kunst uit het door uw Vergadering vastgestelde

Amsterdamse Kunstenplan vormt, met inbegrip van de aanvaarde voorstellen ter zake, het vertrekpunt voor deze notitie. Wij noemen de voornaamste punten:

— samenhang en inzichtelijkheid, daarbij minder beleidsinstrumenten hanterend dan voorheen:

het aansluiten op de door het rijk voorgestane taakverdeling tussen het rijk en de gemeenten:

een duidelijke keuze maken over het al dan niet hanteren van protectionistische criteria:

een duidelijke keuze maken ten aanzien van de verkoop van artotheekwerk:

drastische reorganisatie van de uitvoeringstaken op het terrein van de beeldende kunst.

Daarbij is een aantal beslissingen al genomen:

een prioriteit van ƒ 800.000 voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum;

een prioriteit van ƒ 100.000 voor de Stichting Beurs van Berlage en een structurele reservering van ƒ 100.000 ten laste van de WVC-gelden voor dezelfde instelling:

— een prioriteit van ƒ 100.000 voor de subsidiëring van de Stichting Nieuwe Kerk:

~ in aanvulling op de huidige bestedingen voor woon-/werkruimten voor kunstenaars, een nader te bepalen reservering in het investeringsplan voor objectsubsidies voor nieuwe ateliers/atelierwoningen, waarvoor de Stichting Woon- en Werkruimten Kunstenaars thans concrete plannen ontwikkelt:

een structurele reservering van ƒ 275.000 uit de WVC-gelden voor beeldende kunst voor de gedeeltelijke voortzetting van de functie van Museum Fodor:

een structurele reservering van ƒ 150.000 ten laste van de WVC-gelden voor beeldende kunst ten behoeve van het instituut voor vormgeving:

een nader te bepalen bijdrage ten laste van de WVC-gelden voor de kunstenaars- verenigingen die per 1 juni 1993 de Nieuwe Vleugel van het Stedelijk Museum zullen moeten verlaten:

een posterioriteit van ƒ 900.000 door middel van de opheffing van het Bureau Beheer Kunstwerken Beeldend Kunstenaars (BKB):

een posterioriteit van ƒ 260.000 door het stopzetten van de bijdrage Voorzieningsfonds voor kunstenaars:

een posterioriteit van ƒ 210.000 door beëindiging van het exploitatiesubsidie Stichting Beeldende Kunst (SBK):

een posterioriteit van ƒ 800.000 door beëindiging van het exploitatiesubsidie Fodor.

Het beschikbare geld voor de beeldende kunst, exclusief kapitaalinvesteringen, exclusief het budget voor het Stedelijk Museum, maar inclusief de WVC-gelden voor beeldende kunst, is voor 1993 ongeveer 9,5 miljoen gulden.

Dat is, kort bijeen, de uitgangssituatie voor het hierna omschreven voorstel.

1.3. Beleidsuitgangspunten.

Voorafgaand aan de voorstellen die wij u doen, volgt hierna de uitgangspunten waarop ze zijn gebaseerd.

De vroegere doelstellingen kwaliteit, verscheidenheid en participatie (Nota Beeldende Kunstbeleid in Amsterdam (Gemeenteblad 1985, bijlage AK) beschouwen wij als nog altijd actueel.

(11)

Inmiddels zien wij het wél als een noodzaak om verschuivingen aan te brengen in de inzet van de verschillende (op die doelstellingen gerichte) beleidsinstrumenten.

Kwaliteit: de kunst op eigen merites beoordeeld.

Wij willen de kwaliteit van de kunst tot onze eerste zorg maken, ook bij activiteiten, gericht op participatie en verscheidenheid. De maatregelen die wij voorstellen, zijn erop gericht, dat de kunst die erbij betrokken is, wordt beoordeeld op grond van aan die kunst zelf ontleende maatstaven en verdiensten. Dit betekent eveneens dat een aantal tot dusverre gehanteerde criteria, zoals inkomensvorming van kunstenaars en herkomst van kunstenaars, goeddeels van het palet verdwijnen.

De actuele gedachtenvorming over kwaliteit in de (beeldende) kunst biedt niet zoveel houvast voor operationele criteria. Vooral bij nog in ontwikkeling zijnde kunstvormen en kunststromingen is het geen eenvoudig begrip. Wij komen daarom al snel terecht bij het beoordelingsproces: wie is bevoegd en bij machte om over kwaliteit te

oordelen?

Kwaliteit wordt doorgaans vastgesteld aan de hand van intersubjectiviteit tussen kunstbeschouwers, collega-kunstenaars en het meest betrokken publiekssegment.

Er is wel gesteld dat de beeldende kunst daarmee tot het terrein van een hermetische klasse van deskundigen zou zijn geworden. Dit zou weer op gespannen voet kunnen staan met de doelstellingen verscheidenheid en participatie.

Nu valt dat, onzes inziens, mee. De discussie over kunst in ons land is breed en open.

Het kunstaanbod is beslist niet eenzijdig en kunstobjecten die "onleesbaar" zijn of zich afschermen voor het publiek, hebben daarin niet de overhand.

Niettemin, een grotere rol voor kwaliteit brengt een hernieuwde aandacht voor het keuzeproces met zich mee.

Keuzeproces bedoelen wij hier in brede zin; u vindt in deze notitie voorstellen gericht op:

- een meer effectieve uitvoering van het beleid:

aandacht voor benoeming, werkwijze en bezoldiging van de leden van commissies en werkgroepen die adviseren over kunstwerken en kunstsubsidies;

vergroting van de keuzevrijheid bij beoordeling.

Nadruk op kwaliteit heeft betrekking op de actuele kunstbeoefening. Met hetzelfde kwaliteitsbegrip voor ogen kijken wij evenwel ook naar de collecties die in de loop der jaren zijn opgebouwd: de voorraad werk van de vroegere Beeldende-Kunstenregeling (BKR), de uitleenkunst, de kunst in de openbare ruimte en het werk van de jaarlijkse aankooprondes.

Verscheidenheid: meer kleur in de kunst.

Van alles is veel in Amsterdam, zeker op het terrein van beeldende kunst, waar de meeste ons bekende disciplines en stromingen zijn te vinden. Dit betekent overigens niet dat alles en iedereen evenredig zijn vertegenwoordigd; de maatschappelijke machten en krachten zijn in de kunstwereld werkzaam als overal elders.

Wij willen met name aandacht blijven besteden aan de positie van vrouwen en minderheden, en wel vooral via het eerder genoemde keuzeproces. Als er voldoende vrouwen en leden van minderheidsgroeperingen deelnemen aan de advisering, komt er meer aandacht voor hun werk en voor nieuwe culturele invalshoeken.

(12)

Wij zetten daarom ons streven voort om per saldo een gelijke deelname van vrouwen en mannen te bereiken in adviserende commissies en werkgroepen.

Evenzeer gaan wij door met ons streven naar voldoende inbreng en deelname van minderheden.

Er zijn nog relatief weinig allochtone beeldend kunstenaars werkzaam. Wij verwachten daarom naast het voorgaande van de mensen die betrokken zijn bij de

beleidsuitvoering, een alerte instelling ten aanzien van "gekleurde" kunst en multiculturele benaderingen.

Met nadruk stellen wij dat het hier niet gaat om een verdunning van kwaliteitseisen terwille van allochtone groeperingen, maar integendeel om het tijdig onderkennen en benutten van nieuwe (of juist oude) culturele impulsen.

Participatie: beeldende l<unst beter over het voetlicht.

Onder de vele vormen van participatie gaat het ons hier vooral om het publiek: de toegankelijkheid van en de publieksverbreding voor de beeldende kunst. Andere vormen van participatie in de beeldende kunst zien wij vooral als het werkterrein van de kunsteducatie en het onderwijs. Over de kunsteducatie in het algemeen bij uitstek van belang voor de toekomstige produktie, spreiding en afname van kunst komen wij in de loop van 1993 met een aparte notitie. Die notitie zal eveneens een uitwerking van het Amsterdamse Kunstenplan zijn.

Hiervoor noemden wij de kwaliteit in de beeldende kunst als het belangrijkste

beleidscriterium. Nu moet kwaliteit niet alleen aanwezig zijn, het moet ook als zodanig kunnen worden getoond. Daarmee bevinden wij ons bij de presentatie: de wijze van tentoonstellen c.q. toepassen van kunst, het zichtbaar maken van samenhang tussen kunstobjecten, het geven van uitleg en informatie, het verzorgen van publiciteit en het uitlokken van reacties en discussies.

In Amsterdam valt veel van de schone kunsten te aanschouwen. Allereerst zijn er natuurlijk de drie grote musea rond het Museumplein. Verder zijn er talloos veel musea, galeries en andere presentatie-instellingen. Beeldende kunst is te zien in openbare gebouwen, openbare vitrines en in de buitenruimte, in artotheken en bij de SBK, tijdens tal van ateliermanifestaties enz.

Niettemin valt er aan verschillende toegankelijkheidsaspecten het nodige te

verbeteren. Veel kunst staat uitsluitend in depots, sommige kunst in de buitenruimte staat er slecht en anoniem bij. Sommige presentatie-instellingen zijn moeilijk vindbaar of hebben grillige openingstijden.

Bezien we de situatie in Amsterdam door de ogen van een "nieuwkomer" (hetzij een bezoeker van de stad, hetzij iemand die een nieuw terrein van de beeldende kunst wil verkennen): van geval tot geval is het dan moeilijk om de plek te vinden, het tijdstip te kennen, het werk te zien en de informatie te bekomen.

Wij willen dat onze kunstcollecties beter worden benut, dat de beeldende kunst in Amsterdam effectief wordt gepresenteerd en beter over het voetlicht treedt. Vandaar dat in onze voorstellen is opgenomen:

een onderzoek naar de functie van de gemeentelijke aankopen;

een opknapactie voor kunst in de buitenruimte;

— steun aan een aantal presentatie- en coördinatie-instellingen;

— de mogelijkheid om incidentele projecten gericht op informatie, documentatie en publikatie te ondersteunen;

(13)

het bevorderen van de samenwerking tussen instellingen, werkzaam op het terrein van beeldende kunst.

Eveneens onder de noemer participatie, c.q. spreiding van kunst, is al geruime tijd een aantal instellingen werkzaam in de kunstuitleen. Gelet op het belang van de

kunstuitleen zijn wij van oordeel, dat de organisatie en de dienstverlening opnieuw bezien moeten worden. Wij doen daartoe een voorstel op hoofdlijnen.

1.4. Taakafbakening ten opzichte van het rijk.

Gezamenlijke financiering.

De subsidiëring van een instelling door zowel het rijk als de gemeente heeft in het algemeen nadelen, vooral voor de instelling zelf. In een paar gevallen is om

uiteenlopende redenen toch voor zo'n gezamenlijke financiering gekozen: het instituut voor vormgeving, Stichting De Appel en Montevideo.

Internationale projecten.

Daar hoort bij het tot op heden gezamenlijk met het Ministerie van Welzijn,

Volksgezondheid en Cultuur (WVC) in stand houden van atelierruimte in New York.

Wij volgen het advies van de Amsterdamse Kunstraad en laten deze taak vanaf 1994 aan de rijksoverheid. Binnen de nieuwe organisatie van het beeldende-kunstbeleid zal voldoende ruimte zijn om initiatieven met een internationaal karakter te honoreren, indien zij voldoende zijn gerelateerd aan het Amsterdamse culturele belang.

Individuele bijdrageregelingen.

De Interimbijdrageregeling beeldende kunst en vormgeving verbindt aan de

rijksuitkering aan provincies en grote gemeenten de voorwaarde dat "de bijdrage niet besteed wordt ter bekostiging van tegemoetkomingen in beroepskosten van beeldend kunstenaars, voor welke kosten de mogelijkheid openstaat bij de Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten, Bouwkunst en Vormgeving, tenzij de tegemoetkoming wordt verleend in de uitvoeringskosten van een bepaald project."

De strekking is duidelijk: wat het landelijk Fonds voor Beeldende Kunsten, Bouwkunst en Vormgeving (Fonds BKVB) doet, gaat de gemeente niet nóg eens doen. In die taakverdeling kunnen wij ons vinden. In 1992 hebben wij in overleg met het Ministerie van WVC, bij wijze van overgang, de produktiebudgetten en het documentatiebudget voor vrouwelijke kunstenaars nog voor één jaar gehandhaafd. Vanaf 1993 worden deze regelingen beëindigd.

Op grond van voornoemd overleg hebben wij er vertrouwen in dat het Fonds BKBV, mede op basis van afspraken met het Ministerie van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid, met verruimde mogelijkheden zijn taak zal kunnen vervullen.

In het Amsterdamse Kunstenplan is dan ook al aangegeven dat de produktie- budgetten en het documentatiebudget voor vrouwelijke kunstenaars niet worden gecontinueerd.

(14)

Opheffing van de tolgrenzen.

In het verlengde van de taakverdeling nnet het rijk op het terrein van de individuele bijdrageregelingen hebben wij ons de vraag gesteld, of het wenselijk is om, ten aanzien van een aantal regelingen, de bepaling in stand te houden dat ze uitsluitend voor Amsterdamse kunstenaars van toepassing zijn.

Amsterdam heeft binnen Nederland een centrumfunctie voor de beeldende kunst.

Daardoor bestaat er nu juist in Amsterdam geen eigen parochie: het verschil tussen Amsterdamse en niet-Amsterdamse kunstenaars is diffuus.

Veel kunstenaars die niet in Amsterdam wonen en/of werken, zijn sterk met Amsterdam verbonden. Bij voorbeeld omdat ze in aangrenzende (ROA)gemeenten wonen, omdat ze in Amsterdam exposeren en er hun werk verkopen of omdat ze hun carrière ooit in Amsterdam zijn begonnen. Veel kunstenaars zouden in Amsterdam wonen als ze er woon-/werkruimte konden vinden. Sommige kunstenaars zouden niet in Amsterdam wonen als dat voor hun werk niet zo noodzakelijk was.

De nieuwe taakverdeling tussen het rijk en de gemeente ten aanzien van de inkomensvorming van kunstenaars is naar ons oordeel het juiste moment om het begrip Amsterdams kunstenaar grotendeels te doen vervallen. Bij het kopen, huren of doen vervaardigen van beeldende kunst, alsmede bij benoemingen in commissies of werkgroepen zal de gemeente zich niet laten leiden door woonplaats, werkplaats of herkomst van kunstenaars, maar door het belang voor Amsterdam als centrum voor de beeldende kunst.

In één opzicht blijft het begrip Amsterdams beeldend kunstenaar wel actueel: bij de atelier(woning)bemiddeling.

Hierbij blijven Amsterdammers voorrang genieten.

In het recente verleden heeft voorts de vraag gespeeld, of activiteiten die buiten Amsterdam plaatsvinden, maar waaraan Amsterdamse kunstenaars deelnemen, wel of niet subsidiabel zijn.

Voor ons ligt het criterium thans niet bij de herkomst van de individuele kunstenaar, maar bij het culturele belang voor Amsterdam. Als een activiteit (bij voorbeeld een uitwisseling) dat belang dient, is er aanleiding om subsidie in overweging te nemen.

1.5. Samenwerking met de stadsdelen.

Wij zien geen noodzaak om de eerder vastgelegde taakverdeling tussen de stad en de stadsdelen te herzien, maar wel bestaat van onze kant behoefte aan een vergroting van de samenwerking op het terrein van beeldende kunst. Ook de stadsdeelbesturen voeren een cultuurbeleid; wij streven ernaar dat de beide bestuurlijke niveaus elkaar aanvullen en versterken.

Al enige tijd is duidelijk dat overleg en coördinatie bij beeldende-kunstmanifestaties van nut is. Bij twee aangelegenheden uit deze notitie komt de noodzaak tot

samenwerking andermaal naar voren: de kunstuitleen en het opdrachtenbeleid.

Voor de kunstuitleen komen wij met een voorstel waarvan het succes in hoge mate afhankelijk zal zijn van de deelname van de stadsdeelbesturen die een artotheek in stand houden.

Het opdrachtenbeleid bevat een voorstel voor de herordening, schoning en

opwaardering van kunst in de openbare ruimte. Ook hiervoor is nauwe samenwerking met de stadsdelen een voorwaarde.

(15)

2. Projecten.

2.1. Verruiming van de projectsubsidies.

In 1992 is een totaalbedrag van ƒ 1.216.660 beschikbaar gesteld voor manifestaties en activiteiten (ten laste van de WVC-gelden) en bijzondere projecten (een apart volgnummer).

Het gaat in feite om één activiteit: een jaarlijkse subsidieronde waarbij ingezonden initiatieven van groepen kunstenaars en instellingen worden beoordeeld. Bij deze subsidieronde speelt de advisering door de Amsterdamse Kunstraad een belangrijke rol.

Wij willen deze bestedingen tot een taak maken van het door ons voorgestelde Stedelijk Centrum Beeldende Kunst (zie paragraaf 5).

Verder willen wij er, onder de noemer "projectsubsidies", meer geld voor reserveren en er een bredere oriëntatie aan geven.

Wij vermeldden al de mogelijkheid om activiteiten in relatie tot het buitenland te ondersteunen en de wenselijkheid van initiatieven, gericht op een betere toegankelijkheid van de kunst, zoals publikaties en informatievoorziening.

Is de uitvoering van dit beleid onderdeel geworden van de taken van het Stedelijk Centrum Beeldende Kunst, dan kan het centrum, naast de behandeling van de gebruikelijke aanvragen, actief optreden om nieuwe, gecombineerde of

gecoördineerde activiteiten aan te moedigen.

Voor de advisering over deze besteding kan het bestuur van het Stedelijk Centrum Beeldende Kunst een adviescommissie in het leven roepen; deze neemt, op dit terrein, de taak van de Amsterdamse Kunstraad over.

De afgrenzing van de post projectsubsidiëring kan grotendeels ongewijzigd blijven:

initiatieven op enig terrein van beeldende kunst, bouwkunst, vormgeving, fotografie of videokunst:

het cultureel belang van Amsterdam moet gediend zijn;

de projecten dienen te sporen met de algemene beleidsuitgangspunten.

2.2. Een biënnale?

Binnen deze categorie projectsubsidies zou thuishoren een biënnale, zoals de Amsterdamse Kunstraad aanbeveelt.

Wij zien nog onvoldoende aanleiding om met een initiatief tot een twee- of meerjarig evenement te komen. Het lijkt ons beter om pas voor een wederkerend evenement te kiezen na gebleken succes bij een eerste maal. Zo'n manifestatie zou het initiatief kunnen zijn van een combinatie van instellingen.

2.3. Financieel voorstel.

Wij gaan er vanuit dat er enige tijd voor nodig is om de oriëntatieverbreding, gekoppeld aan de voorgestelde budgetvergroting, op verantwoorde wijze waar te maken.

Wij (maar natuurlijk ook met het oog op de budgettaire ontwikkeling van andere taken) stellen daarom voor de middelenverruiming in twee tranches door te voeren: per 1993 en per 1995.

(16)

(bedragen in guldens) 1992 1993 1994 1995 1996

Volgn. 540.1.12 276.660 286.340 286,340 286.340 286.340 Verwerving artotheken

Ten laste van WVC-gelden 940.000 1.213.660 1.213.660 1.713.660 1.713.660 Totaal projecten 1.216.660 1.500.000 1.500.000 2.000.000 2.000.000

(17)

3. Opdrachten.

3.1. Afbakening.

Amsterdam heeft een traditie en een reputatie hoog te houden met zijn

kunstopdrachten. Vanaf de jaren twintig verleent de gemeente opdrachten aan beeldend kunstenaars voor het maken van kunst die wordt geplaatst in openbare gebouwen of aan de openbare weg. Het meest in het oog springen de kunstwerken aan de openbare weg. De visuele kwaliteit van de stad wordt erdoor vergroot en de voorbijganger komt op ongedwongen wijze in aanraking met kunst.

Wij beschouwen opdrachten en aankopen om praktische redenen als verschillende categorieën beeldende kunst. Hierna volgt een aantal kenmerken van

opdrachtenkunst.

Bij kunstopdrachten, vooral bij werk in de buitenruimte, zijn steevast meerdere partijen, disciplines en geldstromen in het geding; Gemeentesecretarie,

gemeentelijke diensten, stadsdeelbesturen, woningbouwverenigingen, bewoners en bedrijven.

De eisen die aan een object of project worden gesteld, kunnen sterk uiteenlopen.

Van een kunstwerk kan worden verwacht dat het autonoom is, dat het

"commentaar" op zijn omgeving geeft, dat het object- of functiegebonden is, dat het bijdraagt aan de omgevingsvormgeving, dat het deel uitmaakt van het landschap enz.

Kunstwerken moeten in een concept-stadium worden beoordeeld op kwaliteit en uitvoerbaarheid. Dat vereist inzicht en ervaring van degenen die erover adviseren.

De uitvoering van een verkozen ontwerp moet vaak intensief begeleid worden. Dit vooral in het geval de kunstenaar nieuwkomer in de opdrachtenkunst is.

In de begroting voor 1992 wordt nog budgettair onderscheid gemaakt tussen verschillende opdrachtvormen ten laste van de portefeuille Cultuur:

In dit staatje zijn niet alle advies- en overheadkosten zichtbaar. De eerste vier posten maken deel uit van de WVC-gelden, de laatste twee komen uit een ander

begrotingsvolgnummer.

Naast deze opdrachten zijn er verschillende andere regelingen:

0,5%-regeling stadsuitbreiding. Niet objectgebonden financiering per prioriteit door de centrale stad. Gemiddelde jaarlijkse besteding: ongeveer f 250.000;

0,5%-regeling stadsvernieuwing. Niet objectgebonden financiering vanuit het Stadsvernieuwingsfonds op aanvraag.

Jaarlijkse besteding: ongeveer ƒ 100.000 voorde binnenstad; bij de stadsdelen sterk uiteenlopend;

topografische atlas |

kleinschalige opdracht 11111111111111111111 grootschalige opdrachten 11111

opdrachten In relatie tot architectuur 11 opdrachten kunstuitleen openbare gebouwen 1111

fotografie-opdrachten 11

ƒ 35.000 ƒ 1.000,000 ƒ 200.000 ƒ 75.000 ƒ 150.000 ƒ 100.000 opdrachten kleln-/grootschallg ||||||||||||||||

advleskosten 11

ƒ 800.000;

ƒ 100.000.

(18)

2%-regeling openbare gebouwen. Objectgebonden financiering vanuit de

bouwkredieten door centrale stad (binnenstad) of stadsdeel. In sommige gevallen (bij voorbeeld politiebureaus) wordt 1% van de bouwsom gereserveerd.

De bestedingen lopen van jaar tot jaar sterk uiteen;

Fonds Kunst en Woningbouw. Bestedingen onder verantwoordelijkheid van de Bouw- en Woningdienst Amsterdam (BWA): jaarlijks ongeveer ƒ 50.000 voor de binnenstad. De overige gelden uit dit fonds zijn ongeoormerkt opgenomen in de uitkering van het Stadsdeelfonds.

Kritiek is er op de mate waarin stadsdeelbesturen kans zagen om middelen te reserveren voor de toepassing van de regelingen. Er zijn echter gelijktijdig ook goede voorbeelden te zien van de benutting van bestaande regelingen door stadsdelen.

De laatste jaren wordt een voorzichtig begin gemaakt met gecombineerde financiering waarbij betrokken kunnen zijn: de centrale stad, de stadsdeelbesturen, de BWA, woningbouwverenigingen, het Praktijkbureau en het Stadsvernieuwingsfonds.

Een maximale benutting van bestaande en nieuwe financieringsmogelijkheden voor kunstopdrachten zal vanzelfsprekend een van de expliciete taken zijn van het Stedelijk Centrum Beeldende Kunst.

De post "Opdrachten ten behoeve van kunstuitleen aan openbaar toegankelijke gebouwen" willen wij niet onder deze naam voortzetten. Niet omdat het geen succesvolle opdrachtvorm is, maar met het verdwijnen van de BKB en de komst van een Stedelijk Centrum Beeldende Kunst en een Kunstuitleen Amsterdam ontstaat een nieuwe situatie. Opdrachten als bedoeld in deze post, kunnen in overleg tussen de twee organisaties worden verleend.

Geheel apart van de beschreven opdrachtensector staat de post van ƒ 100.000 voor fotografie-opdrachten. De uitvoering hiervan is in handen van het Amsterdams Fonds voor de Kunst. Het fonds heeft naast deze post nog een bedrag van 100.000 voor fotografie-opdrachten. Wij willen in overleg met het bestuur van het Amsterdams Fonds voor de Kunst bezien, of het Stedelijk Centrum Beeldende Kunst de verantwoordelijkheid voor de fotografie-opdrachten kan overnemen.

Eveneens een op zichzelf staand onderdeel zijn de opdrachten voor tekeningen voor de Topografische Atlas van het Gemeente-archief. Dit onderdeel laten wij ongewijzigd.

Wij gaan nu eerst kijken naar wat er al staat in de openbare ruimte.

3.2. Bestaande kunst in de openbare ruimte.

De door de Dienst Musea voor Moderne Kunst bijgehouden "Inspectielijst

Monumenten aan de Openbare Weg" telde op 12 mei 1992 385 objecten. In die lijst zijn overigens niet opgenomen de kunst aan bruggen, voor of bij openbare gebouwen, scholen enz.

Opvattingen over kunst in de openbare ruimte veranderen door de tijd. Die

veranderende opvattingen kunnen worden waargenomen aan de hand van het werk dat sedert de jaren dertig is geplaatst. De kwaliteit, ook gezien vanuit kunsthistorisch oogpunt, is zeer uiteenlopend.

Los van de kwaliteit van elk kunstvoorwerp apart hebben wij geconstateerd, dat in het totale stadsbeeld veel kunstwerken niet (meer) goed staan.

Soms is er geen samenhang met de omgeving of met andere kunst.

- Soms valt het werk gewoon tegen.

Soms is de onderhouds- of conserveringsstaat slecht.

(19)

- Sommige kunstwerken worden, te midden van de stedelijke veelheid aan visuele stimuli, volledig onzichtbaar.

- Vaak is het moeilijk voor de onbevangen toeschouwer om de portee van een geplaatst kunstwerk te begrijpen, omdat nadere informatie moeilijk toegankelijk is.

Wij willen een opwaardering van de gehele stedelijke collectie openbaar geplaatste kunst. Wij zullen in overleg met de stadsdelen en de Dienst Musea voor Moderne Kunst bezien op welke wijze dat in gezamenlijke verantwoordelijkheid kan gebeuren.

Ons staan drie maatregelen voor ogen:

1. het kritisch doorlichten van de gehele collectie. Waar nodig, kunstwerken weghalen, verplaatsen, hergroeperen, schoonmaken of de directe omgeving kuisen;

2. het verzorgen van betere informatie over de openbaar geplaatste kunst. Dit kan zijn in de directe nabijheid van een object, dit kan tevens zijn door middel van een goed verkrijgbare publikatie;

3. bij de in de toekomst te plaatsen kunstwerken worden tijdelijke plaatsing en verplaatsing nadrukkelijk als mogelijkheden in de opdracht vermeld.

Bij de uitvoering van dit project moet aan de auteursrechtelijke aspecten voldoende aandacht worden geschonken en moet in overleg met de betrokken kunstenaars en buurtbewoners worden gewerkt. Bij het ramen van de kosten konden wij gebruik maken van een uitgebreide verkenning van het stadsdeel Amsterdam-Noord.

Het project Opwaardering kunst in de openbare ruimte zou binnen de planperiode voltooid kunnen zijn.

3.3. Opdrachtenbeleld.

Ten aanzien van het overige opdrachtenbeleid geven wij hierna de belangrijkste aandachtspunten:

opdrachten zijn in hun opzet gericht op kwaliteit, niet op inkomensvorming.

De herkomst van kunstenaars speelt niet langer een rol;

kunst in opdracht kan worden opgevat als een collectie die zowel samenhang als ontwikkeling moet kennen en waarbinnen de verwerving van nieuw werk en het beheer van het bestaande in een goede verhouding tot elkaar staan;

er moet voldoende aandacht zijn voor de opdrachtgeversrol;

diverse opdrachtvormen zijn mogelijk: tijdelijkheid en flexibiliteit bij opdrachten, klein werk, grote projecten, opdrachten gerelateerd aan podiumevenementen, opdrachten gerelateerd aan vormgeving en bouwkunst, autonoom werk enz. Het moet in beginsel allemaal kunnen en in een beredeneerde verhouding tot elkaar staan;

de mogelijkheden van bestaande (percentage)regelingen, gecombineerde

financiering en publiek-private financiering moeten zo goed mogelijk worden benut;

de effectiviteit van de financieringsinstrumenten wordt geëvalueerd;

trajectverkorting bij besluitvorming, samenwerking tussen besturen, diensten en bedrijven en aandacht voor acquisitie. Binnen het voorgestelde Stedelijk Centrum Beeldende Kunst zijn daarvoor de voorwaarden geschapen.

Belangrijk is de overgang naar de nieuwe organisatie. Wij zijn van mening dat de beste kansen voor het opdrachtenbeleid geschapen worden, als binnen het Stedelijk Centrum Beeldende Kunst:

(20)

1. een coördinator kunstopdrachten met voldoende gezag en middelen kan optreden tussen besturen, diensten, private bedrijven, bewoners en adviescommissie;

2. de taken van de Commissie Beeldende Kunstopdrachten en de werkgroepen Kunst Oude Stad, Kunst Nieuwe Stad en Kleinschalige opdrachten worden ingepast in de adviesstructuur van het centrum.

Ad 1. Wij verwachten dat een coördinator zeer veel kan bijdragen aan de

samenhang van de collectie en aan de acquisitie van nieuwe middelen en projecten.

Het is denkbaar dat de coördinatiefunctie wordt gecombineerd met die van directeur.

Ad 2. De commissie en de werkgroepen hebben een goede reputatie opgebouwd in de beeldende-kunstwereld. Wel zal ook ten aanzien van dit adviesorgaan meer aandacht worden besteed aan samenstelling en selectieproces.

Hangende de overgang naar de nieuwe beleidsuitvoering kan met het hier geformuleerde inhoudelijke beleid worden aangevangen binnen de bestaande organisatorische kaders.

Ten aanzien van de bestaande post "opdrachten gerelateerd aan bouwkunst"

adviseert de Amsterdamse Kunstraad ons, de vormgeving eraan toe te voegen.

In de beoogde eindsituatie zullen bouwkunst en vormgeving een nadrukkelijke plaats hebben in de beeldende-kunstopdrachten, echter zonder dat daaraan op voorhand jaarlijkse prijskaartjes worden gehangen. Voor een overgangsperiode handhaven we de post, uitgebreid met de discipline "vormgeving" en verhoogd van ƒ 75.000 tot ƒ 250.000.

De Amsterdamse Kunstraad heeft twijfels uitgesproken over het organisatorische draagvlak voor het project Stadspoorten. Wij nemen dit ter harte en zullen, hangende de reorganisatie van de beleidsuitvoering, geen nieuwe opdrachten in het kader van dit project verstrekken.

3.4. Financieel voorstel.

Ons bestedingsvoorstel voor de kunstopdrachten is afgestemd op de voorgenomen wijziging van de beleidsuitvoering. De opgevoerde bedragen zijn in hun totaliteit beschikbaar voor opdrachten: de desbetreffende overhead (zoals organisatie- en advieskosten) is opgenomen in een aparte post Overhead Beeldende Kunst (zie Financieel overzicht I).

Ervan uitgaande dat het stedelijk centrum in 1994 zijn werkzaamheden start, hebben wij voor de eerste twee planjaren de bestaande posten grootschalige en kleinschalige opdrachten samengevoegd. Vanaf het derde planjaar komt ook het budget

"opdrachten gerelateerd aan bouwkunst en vormgeving" daarbij en is er een verruiming van de middelen.

(21)

(bedragen in guldens) 1992 1993 1994 1995 1996

Topografische Atlas 35.000 35.000 35.000 35.000 35.000 Kleinschalige opdrachten 1.000.000 _ _ _ _ Grootschalige opdrachten 200.000 _ _ _ _ Opdrachten in relatie tot

bouwkunst en vormgeving 75.000 250.000 250.000 Opdrachten kunstuitleen

openbare gebouwen 150.000

Opdrachten beeldende kunst 800.000 2.000.000 2.000.000 2.500.000 2.500.000 Opwaardering kunst in de

openbare ruimte 150.000 300.000 300.000 300.000 Fotografie-opdrachten 100.000 100.000 100.000 100.000 100.000 Advieskosten 100.000 - —

Subtotaal volgnr. 540.1.11 935.000 1.000.000 1.000.000 1.000.000 1.000.000 Subtotaal WVC-gelden 1.525.000 1.535.000 1.685.000 1.935.000 1.935.000

Totaal opdrachten 2.460.000 2.535.000 2.685.000 2.935.000 2.935.000

(22)

4. Aankopen.

4.1. Functioneren van de aankooprondes.

Jaarlijks besteedt de gemeente een bedrag van ongeveer ƒ 500.000 aan een aankoopronde ten behoeve van de collectie van het Stedelijk Museum. Deze gemeentelijke aankopen leiden een enigszins gescheiden leven ten opzichte van de overige activiteiten van het museum.

De aankooprondes onder Amsterdamse kunstenaars (het ene jaar tweedimensionaal werk, het andere jaar ruimtelijk werk) worden vanuit de afdeling Kunstzaken der Gemeentesecretarie georganiseerd en beoordeeld door een jury waarin medewerkers van het Stedelijk Museum zitting hebben. Er wordt een expositie gehouden in

Museum Fodor en er verschijnt een catalogus.

Gevreesd moet worden dat dit deel van de collectie van het Stedelijk Museum een weinig dynamisch lot beschoren is.

Naar onze informatie staat veel van het werk, na de eerste expositie, uitsluitend op depot.

Als inkomensvormende besteding onder Amsterdamse kunstenaars zijn de gemeente-aankopen van betekenis; het is ook goed voor de reputatie van een kunstenaar om werk in de collectie van het Stedelijk Museum te hebben.

Wij moeten echter concluderen dat daarmee geen toegankelijke en herkenbare kunstcollectie is ontstaan.

Wij overwegen daarom om een andere weg in te slaan met de kunstaankopen.

Wij kunnen verschillende kanten op:

het budget toevoegen aan dat van het Stedelijk Museum;

een buiten-museale stadscollectie opbouwen, onderhouden en tentoonstellen;

wel werk selecteren, tentoonstellen en er een publikatie over samenstellen, maar het niet aankopen;

alleen werk kopen als er een behoefte aan en een bestemming voor is.

Wij voelen het meest voor een combinatie van de twee laatstgenoemde

mogelijkheden: tentoonstellingen en publikaties, bij voorkeur te organiseren vanuit het Stedelijk Museum en in aansluiting op hetgeen wij in paragraaf 6 voorstellen ten aanzien van de gedeeltelijke voortzetting van de functie van Fodor. Tegelijkertijd, als taak voor het Stedelijk Centrum Beeldende Kunst, gerichte aankopen met een omschreven doel. Met dat laatste kunnen aankopen en opdrachten in eikaars verlengde komen te liggen.

4.2. Onderzoek voorafgaand aan beleid.

Het ombuigen van het aankoopbeleid in vorenvermelde zin, betekent een forse breuk met het verleden. Vooraleer wij daartoe definitief overgaan, willen wij in 1993 een onderzoek laten doen naar:

a de huidige functie die de aankopen vervullen binnen de collectie van het Stedelijk Museum;

b de mogelijkheden om dat deel van de collectie beter te benutten, hetzij als onderdeel van het expositiebeleid van het Stedelijk Museum, hetzij op andere wijze;

c de mogelijkheden van een aankoopbeleid-nieuwe-stijl dat strookt met onze algemene beleidsdoelstellingen.

(23)

Het onderzoek kan met medewerking van de Dienst Musea voor Moderne Kunst worden verricht.

Hangende het onderzoek en een erop volgend besluit stellen wij u voor om in 1993 géén aankopen te verrichten.

In ons overzicht Ontwikkeling Bestedingen Beeldende Kunst 1993 1996 hebben wij de aankopen voor de jaren 1994 1996 pro memorie opgenomen.

(24)

5. Reorganisatie van de beleidsuitvoering.

In deze paragraaf lopen wij vooruit op een andere uitwerking van het Amsterdamse Kunstenplan, namelijk die van de fondsvorming op het gehele terrein van de cultuur.

Het is mogelijk dat bij de in 1993 op te stellen uitwerking van het navolgende voorstel, wijzigingen worden aangebracht terwille van de samenhang met de andere cultuur- sectoren.

5.1. Taakgebied.

Het Amsterdamse Kunstenplan meldt dat de uitvoering van het beeldende-kunstbeleid toe is aan herziening: de huidige uitvoering van het beleid is gefragmenteerd en loopt over te veel ambtelijke en adviserende schijven. Een onderling verband is

onvoldoende te herkennen. Een forse reorganisatie is derhalve geboden in het belang van het beroepsveld, het publiek en de beeldende kunst zelf. Het doel zal zijn een centrale facilitaire organisatie voor de behandeling van subsidiestromen en voor algemene ondersteunende activiteiten. De reorganisatie dient aan te sluiten bij de voorgenomen fonds(en)vorming.

Laten wij eerst afbakenen wat het begrip "uitvoering" hier inhoudt:

1. de subsidiëring van uiteenlopende initiatieven, inclusief advisering, afhandeling en evaluatie. De grote aantallen subsidieaanvragen, uiteenlopend van symposia tot atelierroutes, doorlopen op dit moment een lange en gecompliceerde weg slingerend tussen het Stadhuis en de Amsterdamse Kunstraad;

2. het proces van opdrachtverstrekking. De daarbij behorende advies- en begeleidingsstructuur staat onder ambtelijke regie door middel van een

afzonderlijke eenheid van de afdeling Kunstzaken. Deze werkwijze verstaat zich slecht met een bestuur-op-afstand en een Secretarie-met-kerntaken.

Voor het opdrachtenbeleid en alles wat daaraan annex is, moet onzes inziens een andere organisatorische omgeving worden gezocht:

3. de gemeentelijke aankopen. Deze werden tot dusverre in de vorm van aankooprondes door de Secretarie en de Dienst Musea voor Moderne Kunst georganiseerd:

4. de verwerving ten behoeve van de kunstuitleen, waarin tot dusverre de BKB (als onderdeel van de Dienst Musea voor Moderne Kunst) een belangrijke rol heeft gespeeld;

5. het beheer van de BKR-collectie, eveneens een taak van de BKB. De voorraad werk van de vroegere Beeldende-Kunstenregeling wordt gesaneerd, waarmee de taak zal zijn afgerond. Buiten de BKR-collectie is er nog ander werk dat door de BKB aan instellingen wordt uitgeleend:

6. de toekenning en uitreiking van prijzen. Deze taak wordt verricht door het Amsterdams Fonds voor de Kunst:

7. de atelierbemiddeling. Een taak die wordt uitgevoerd door de Stichting Woon- en Werkruimte voor kunstenaars.

Uit het voorgaande blijkt dat het niet alleen om technische uitvoering gaat, maar ook om incidentele subsidies die in de regel op artistieke advisering zijn aangewezen.

Wij willen drie taken onderbrengen in het Stedelijk Centrum Beeldende Kunst, te weten: projectsubsidies, opdrachten en aankopen-nieuwe-stijl.

Wij willen de verwerving voor de kunstuitleen alsmede de institutionele uitleen elders onderbrengen en de BKR-collectie als zodanig opheffen.

(25)

Het Amsterdams Fonds voor de Kunst is voor een deel werkzaam op het terrein van de beeldende kunst. Wij willen het fonds laten zoals het is, alleen ten aanzien van de fotografie-opdrachten willen wij bezien, of deze taak moet worden overgeheveld naar het Stedelijk Centrum Beeldende Kunst.

Wij willen de Stichting Woon- en Werkruimten voor Kunstenaars organisatorisch ongewijzigd laten. Daar vooral veel diensten worden verricht voor beeldend

kunstenaars, willen wij deze stichting bij voorkeur huisvesten bij het Stedelijk Centrum Beeldende Kunst.

5.2. Stedelijk Centrum Beeldende Kunst.

Het zal voor de oplettende lezer van het Amsterdamse Kunstenplan geen verrassing zijn dat wij een aparte en zelfstandige organisatie voor de beeldende kunst willen instellen. Ook uit de hier gegeven beschrijving van uitvoerende taken blijkt al dat de beeldende kunst en de daaraan verwante disciplines een op zichzelf staand

werkterrein vormen.

Ons staat voor ogen een organisatie die publiekrechtelijke beschikkingen kan nemen en voorzien is van een eigen uitvoerend apparaat. De organisatie, die we voorlopig de roepnaam Stedelijk Centrum Beeldende Kunst hebben meegegeven, moet in hoge mate zelfstandig functioneren. Het bestuur bedient zich van adviescommissies bij het beschikken over opdrachten, aankopen en subsidies. Wij vinden het gewenst dat het personeel dat thans binnen de Secretarie gelijksoortige taken heeft, zonder

problemen en zonder verandering van rechtspositie kan overstappen.

Lettend op de hier genoemde vereisten, moet voor een geschikte rechtsvorm worden gekozen. Daarbij te overwegen zijn de commissie ex art. 61 van de gemeentewet en de stichting.

Het bestuur, benoemd door uw Vergadering, zien wij opgebouwd uit deskundigen op persoonlijke titel. De vertegenwoordiging van de beroepswereld kan langs de weg van een adviesraad gestalte krijgen. Het bestuur van het stedelijk centrum benoemt zijn adviescommissies.

Het gemeentebestuur controleert de werking van het fonds en de realisatie van de beleidsdoelstellingen door middel van een planning-en-control-cyclus.

Wij willen het centrum voeden met een groot deel van de WVC-gelden voor

beeldende kunst. In feite zullen de WVC-gelden straks verdeeld zijn over het Stedelijk Centrum Beeldende Kunst, Kunstuitleen Amsterdam en een aantal overige

instellingen (zie Financieel overzicht II).

In beginsel willen wij het centrum niet te veel bestemmingsrichtingen opleggen voor de toegewezen middelen.

Wij stellen u daarom voor, een budgettering op drie hoofdactiviteiten (opdrachten, aankopen en projectsubsidies) met "halfdoorlatende schotjes": de budgetten zijn gescheiden maar in afzonderlijke gevallen is gecombineerde bekostiging mogelijk om daarmee op grensvlakken te kunnen opereren.

Het is zeer wel denkbaar dat aan het budget van het centrum nog andere overheids- of private middelen worden toegevoegd.

Het ontbreken van gedetailleerde oormerken en schotjes in de middelen van het centrum betekent niet, dat het gemeentebestuur zijn beleidswensen ten aanzien van de bestedingen van het centrum niet vooraf kenbaar maakt en achteraf evalueert. De opeenvolgende stadia van een planning-en-controlproces staan ervoor garant, dat het

(26)

bestuur voldoende rekening kan houden met het gemeentelijk beleidskader en zich daarop getoetst weet.

Het stedelijk centrum is in dit voorstel aanzienlijk meer dan een geldkraantje. Het zal in veel opzichten initiërend, ondersteunend, begeleidend en controlerend optreden.

Het management zal grotendeels verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het beleidskader en daarover geregeld moeten rapporteren aan het bestuur. Aan de hand van zulke rapportages legt het bestuur van het centrum weer verantwoording af aan het gemeentebestuur.

Wij willen het stedelijk centrum vestigen in het pand Overtoom 141, het huidige BKB-gebouw. Het gebouw bevat geschikte faciliteiten voor het opstellen van kunstobjecten, heeft goede mogelijkheden voor loketfuncties en voldoende kantoorruimte voor de genoemde taken. Ook is het gebouw te gebruiken voor incidentele publieksfuncties.

Naast het centrum willen wij de Stichting Woon- en Werkruimten voor Kunstenaars in hetzelfde gebouw huisvesten.

Daar het bestuur verantwoordelijk zal zijn voor de adviesstructuur en de benoemingen daarbinnen, willen wij de werkzaamheden van de bestaande benoemingsadvies- commissie beëindigen op het moment dat het stedelijk centrum de taak kan overnemen.

Op basis van het hier voorgestelde werken wij, in de loop van 1993, de opzet en organisatie van het centrum nader uit. Die uitwerking zal erop gericht zijn dat de organisatie in 1994 in het pand Overtoom 141 aan de gang kan.

5.3. Overleg In de beeldende kunst.

Een reorganisatie is bij uitstek een moment om het landschap in de breedte te overzien. Welke samenhang is er in het stelsel van gemeentelijke en andere voorzieningen op het terrein van beeldende kunst?

De eerste constatering is dat er véél is: musea, presentatie-instellingen, uitleeninstellingen, onderwijsinstellingen, werkplaatsen, galeries, kunsthandel, kunstmanagement enz.

Bij de voorbereiding van deze notitie is ons van verschillende zijden erop gewezen, dat uit een hechtere overlegvorm en een betere programmeringscoördinatie tussen de publieksinstellingen veel voordeel is te behalen.

Voordeel op terreinen die wij belangrijk vinden: kwaliteit, toegankelijkheid, publieksverbreding en efficiëntie.

Het theateroverleg in Amsterdam kan hierbij model staan.

Op basis van de voorstellen in deze notitie komen er twee invloedrijke overlegpartners bij: het Stedelijk Centrum Beeldende Kunst en de Kunstuitleen Amsterdam. Te zamen met het Stedelijk Museum is er een goede basis van waaruit een reguliere

overlegvorm kan ontstaan.

De Stichting Amsterdam Kunstenstad onderzoekt op dit moment de verschillende mogelijkheden.

Wij zijn bereid om, ten behoeve van de vorming van een regulier overleg, een initiatief te nemen.

(27)

5.4. Informatievoorziening.

De Amsterdamse Kunstraad heeft in zijn advies van 2 maart 1992 geconstateerd, dat de beschikbaarheid van beleidsinformatie op het terrein van de beeldende kunst te wensen overlaat.

Bij de uitwerking van onze voorstellen zullen wij daarmee rekening houden. Binnen de planning-en-controlcyclus, waarmee de relatie tussen het stedelijk centrum en het gemeentebestuur vorm krijgt, zijn periodieke overzichten van gecumuleerde gegevens noodzakelijk. Ook van de door ons voorgestelde nieuwe Kunstuitleen Amsterdam zal worden verwacht dat deze regelmatig informatie verschaft over beleid, collectie en resultaten.

5.5. Financieel voorstel.

De personele lasten van het centrum moeten primair worden bekostigd vanuit de vrijvallende personeelsplaatsen ter Secretarie, als gevolg van taakvermindering aldaar. Bezien moet worden, of ook bij de Amsterdamse Kunstraad formatieruimte vrijvalt. Wij hebben een p.m.-post voor de personeelskosten van het centrum opgenomen vanaf 1994.

Voor de overige organisatie- en advieskosten vanaf 1994 hebben we eveneens een p.m.-post opgenomen, onder de titel Overhead. Eerst bij nadere uitwerking valt een realistisch beeld van deze kosten te geven.

Bij overgang naar de nieuwe organisatievorm moet rekening worden gehouden met een groot aantal initiële uitgaven.

Voor het geschikt maken van het gebouw Overtoom 141 is een bedrag van ƒ 250.000 geraamd, te besteden in 1993.

Deze kapitaalinvestering willen wij betrekken bij de besteding van de prioriteit 1993 ten behoeve van het investeringsplan.

Voor de verschillende overige reorganisatiekosten in 1993 willen wij ƒ 250.000 reserveren. Het is aannemelijk dat in de jaren 1994 en 1995 verdere

reorganisatiekosten moeten worden opgevoerd. De bedragen zijn nog niet te voorzien, zodat wij voor die twee jaren een post pro memorie hebben opgenomen.

(28)

6. De Fodorfunctie.

In het voorjaar van 1992 raakte het begrip Fodorfunctie in zwang. De inhoud van het begrip staat niet onomstotelijk vast, maar het gemeentebestuur wil wel dat de zich in Amsterdam afspelende ontwikkelingen in de beeldende kunst gepresenteerd kunnen worden.

We halen het woord Fodorfunctie zo nadrukkelijk aan, omdat er verwarring kan ontstaan over enerzijds ons besluit om het Museum Fodor op te heffen en anderzijds onze wens om de functie ervan gedeeltelijk te continueren.

Begripsverwarring kan eveneens ontstaan, daar waar de bedoelde functie betrekking heeft op Amsterdamse beeldende kunst. Wij doelen daarmee niet op kunst van lokale betekenis, kunst van het tweede garnituur of kunst van kunstenaars die toevallig binnen de gemeentegrenzen woonachtig zijn. Integendeel, zoals we eerder al aangaven, is Amsterdam voor de beeldende kunst niet een gemeente maar het centrum van een veel ruimer netwerk.

Wij doelen nadrukkelijk op de artistieke ontwikkelingen in Amsterdam, als centrum voor de beeldende kunst. Ook hier willen wij het cultureel belang van de stad voorop stellen.

Allereerst willen wij aangeven dat de bedoelde functie in tal van opzichten aanwezig is, verweven in het hier voorgestelde beleid en in de talrijke niet-gesubsidieerde activiteiten en instellingen.

Het door ons voorgestelde Stedelijk Centrum Beeldende Kunst kan zich oriënteren op alle facetten van beeldende kunst die het cultureel belang van Amsterdam raken. Het centrum kan daarbij veel doen aan de wijze waarop kunstenaars hun werk

presenteren. Het Stedelijk Centrum Beeldende Kunst kan bij zijn subsidiëring aandacht besteden aan internationale uitwisselingen en contacten.

De (verruimde) steun aan een aantal presentatie-instellingen en de nieuwe opzet voor de kunstuitleen (zie paragraaf 7) zullen beide de kunstpresentatie versterken.

Voorts heeft uw Vergadering zich uitgesproken voor een nadrukkelijker rol van het Stedelijk Museum. Dat gebeurde eerst bij voorstel-Hulsman/Grewel van 13 november 1991 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 949):

"Overwegende, dat het Stedelijk Museum behalve een internationaal ook een herkenbaar Amsterdams karakter moet hebben,

Besluit;

het College van Burgemeester en Wethouders te verzoeken, te bevorderen, dat in het beleid van de Dienst Musea voor Moderne Kunst bij een eventuele uitbreiding van het Stedelijk Museum ook rekening wordt gehouden met de presentatie van werk van Amsterdamse kunstenaars."

En vervolgens in het Amsterdamse Kunstenplan:

"Het Stedelijk Museum dient passend binnen zijn tentoonstellingsbeleid en reguliere exploitatie meer aandacht dan voorheen te besteden aan de presentatie van Amsterdamse kunst."

Wij willen dan ook dat dit aspect van het museumbeleid nadrukkelijk gestalte krijgt.

(29)

Ook is, bij behandeling van het Amsterdamse Kunstenplan, het voorstel van het raadslid mevr. Van derGiessen aangenomen (Gemeenteblad 1992, afd. 1, nr. 592):

"I de reservering uit de middelen van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur ter hoogte van ƒ 275.000 aan te wenden voor het gedeeltelijk behoud van de functie van Fodor;

II dit bedrag zodanig in de begroting op te nemen, dat het identificeerbaar is."

Het heeft onze voorkeur om het desbetreffende bedrag te besteden aan een

tentoonstellingenreeks waarin de aandacht wordt gevestigd op beeldend kunstenaars die zich (hebben) onderscheiden binnen c.q. voor de Amsterdamse cultuur. Het kan daarbij gaan om verschillende generaties, stromingen en disciplines, maar weer niet om kunstenaars die al elders volop in de aandacht staan.

Voor de organisatie van een dergelijke tentoonstellingsreeks is het Stedelijk Museum het best toegerust met mensen en faciliteiten. Het reguliere beleid van het museum is doorgaans gericht op overzichten; in de hier bedoelde benadering worden moment- opnamen geboden.

Het is verheugend dat de Dienst Musea voor Moderne Kunst heeft aangegeven, in beginsel een dergelijk tentoonstellingsprogramma te kunnen opstellen en uitvoeren.

Bij de hier voorgestelde invulling denken wij overigens niet aan het opnieuw creëren van een permanente museale omgeving als annex van het Stedelijk Museum. Het zou weinig zinvol zijn om eerst een museum tot posterioriteit te maken en vervolgens voor een derde van het desbetreffende bedrag daarmee opnieuw te willen beginnen.

Begin 1993 treden wij in overleg met de directeur van de dienst om te bepalen waar, hoe en op welke tijdsmomenten zulke exposities kunnen worden georganiseerd.

(30)

7. Kunstuitleen.

7.1. Het huidige stelsel.

In Amsterdam werken vijf artotheken en de Stichting Beeldende Kunst (SRK) naast elkaar. De artotheken lenen werk uit, dat ofwel gemeente-eigendom is (afkomstig uit de BKR-voorraad of door latere aankoop verworven), ofwel van kunstenaars

ingehuurd.

De SBK kent een huurkoopsysteem waarbij werk ook gekocht kan worden uit een opgebouwd spaartegoed.

De artotheken worden bestuurd en geëxploiteerd door de stadsdelen Osdorp, Zuidoost, Oost, Westerpark en Amsterdam Noord. De SBK is een zelfstandige stichting. Zowel artotheken als SBK ontvangen van de centrale stad een

verwervingsbijdrage vanuit de WVC-gelden voor beeldende kunst. Het aankopen c.q.

inhuren van werk voor de artotheken geschiedde tot dusverre door tussenkomst van de BKB, een onderdeel van de Dienst f^usea voor Moderne Kunst. Daarnaast ontvangen de artotheken een bijdrage uit de WVC-gelden voor overige activiteiten.

Behalve de kunstuitleen aan particulieren zijn er verschillende vormen van uitleen aan instellingen. Tevens worden er educatieve en andere activiteiten door artotheken georganiseerd.

De bestedingen vanuit de portefeuille Cultuur in 1992 waren aldus samengesteld:

Kunstuitleen: verwerving

artotheken 1111111111111111111111111111 ƒ 1 570 000;

Kunstuitleen: venverving SBK ||||||||||||||||| ƒ 850.000;

Documentatie/educatie/

informatie artotheken || ƒ 100.000;

Stichting Beeldende Kunst 1111 ƒ 211.000;

BKB IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII ƒ 1 028000 De laatste twee posten, de exploitatiebijdrage aan de SBK, en de exploitatie van de BKB (ten dele betrokken bij de kunstuitleen) zijn inmiddels posterioriteiten. Daarnaast zijn er de uiteenlopende exploitatiebijdragen van de betrokken stadsdeelbesturen;

Amsterdam-Noord lllllll ƒ 345.000;

Osdorp II ƒ 96.000;

Westerpark ||||||| ƒ 339.000;

Oost III II ƒ 222.000;

Zuidoost lllllll ƒ 350.000.

Hoewel er binnen de instellingen met zeer veel inzet en betrokkenheid wordt gewerkt, werkt het systeem in Amsterdam niet probleemloos. Wij noemen zes knelpunten:

de kosten van het stelsel als geheel, in relatie tot het draagvlak, zijn onevenredig hoog en worden zwaar gesubsidieerd;

de exploitatielasten zijn moeilijk te beïnvloeden, omdat er meerdere organisaties zijn. Eigen inkomsten, met name die van de artotheken, zijn te gering;

abonnementhouders bij de artotheken worden niet al te zeer geconfronteerd met de (handels)waarde van kunst;

ondanks de hoge kosten van het stelsel en de substantiële omvang van de collectie blijkt het moeilijk om een kwalitatief interessant aanbod in stand te houden. Veel kunstenaars ervaren de kunstuitleen als een weinig aantrekkelijke bestemming voor hun werk;

(31)

— de mogelijkheden van de collecties en de voorzieningen kunnen niet ten volle worden benut;

bij de artotheken ontbreekt een aankoopmogelijkheid. Zo'n mogelijkheid zou voor zowel publiek als voor kunstenaars aantrekkelijk zijn.

Wij vinden dat een vernieuwde aanpak dringend gewenst is. Wij willen de betrokken besturen dan ook voorsteilen om tot een drastische reorganisatie te komen. Daarbij passen wij de bekostiging die onzerzijds aan het stelsel wordt geleverd, aan zo'n reorganisatie aan.

7.2. Een nieuwe Kunstuitleen Amsterdam.

Wij stellen u voor dat de bestaande instellingen worden omgevormd tot één nieuwe Kunstuitleen Amsterdam.

Daarbij zouden, naar ons oordeel, de hierna opgesomde uitgangspunten moeten worden beleden:

1. een private beheersvorm;

2. één efficiënte instelling, met uitleenplaatsen naar behoefte gespreid over de stad;

3. één collectie, waarbij tevens ondergebracht het thans uitstaande werk uit de BKR-collectie, en het overige aan instellingen uitgeleende werk;

4. zoveel mogelijk vrijheid ten aanzien van dienstenpakket, middelenverwerving en collectiebeheer;

5. een drastische wijziging van de verhouding eigen inkomsten en (deel)gemeentelijke subsidie;

6. subsidie op basis van afspraken tussen de instelling, de stadsdelen en de centrale stad.

We lichten de uitgangspunten nader toe.

Ad 1. Een stichting komt ons voor als de meest geschikte rechtsvorm voor de Kunstuitleen Amsterdam.

Ad 2. De efficiëntie, daar zijn wij van overtuigd, kan op talloze punten worden verbeterd: collectiebeheer, automatisering, personeelsbeleid, financieel beleid, publiciteit en voorlichting kunnen stuk voor stuk voordeel halen uit de eenwording. De bestaande instellingen kunnen in eerste instantie uitleenpunten blijven. Gedurende de rit wordt bezien, of deze spreiding wijziging behoeft. Als een stadsdeelbestuur het wenselijk acht dat een uitleenpunt óók als cultureel centrum in ruimere zin een functie krijgt c.q. houdt, kan het komen tot een taak- en kostenverdeling met de nieuwe organisatie.

Ad 3. De Kunstuitleen Amsterdam kan zijn diensten afstemmen op waargenomen behoefte bij particuliere en institutionele klanten.

Wij denken daarbij vooral aan huurkoop (zie ook § 7.4) en uitleen aan particulieren, instellingen en bedrijven.

Er liggen nog tal van nieuwe ideeën over kunstverspreiding te wachten op een organisatie die het wil uitproberen. Er is in deze stad ook een effectief combinatiespel mogelijk met andere beeldende-kunstinstellingen.

Een grotere vrijheid ten aanzien van collectievorming en -beheer komt de kwaliteit van het werk ten goede. De organisatie kan naast of in plaats van de tot dusverre

gebruikelijke verwervingsrondes andere acquisitiemethoden hanteren en hoeft zich evenmin te beperken tot kunst uit Amsterdam of de regio.

(32)

Ad 4 en 5. Er zijn veel combinaties en differentiaties mogelijk tussen prijzen en diensten, en van elke combinatie gaat een andere aantrekkingskracht uit. Kunstuitleen heeft een participatiedoelstelling, zodat niet uitsluitend naar een economisch optimum kan worden gestreefd. In ieder geval, vinden wij, moet de mogelijkheid van een stadspastarief serieus worden onderzocht. Het spreekt welhaast vanzelf dat de eigen inkomsten een veel groter deel van de begroting van de organisatie moeten vormen.

Kijkend naar andere grote kunstuitleenorganisaties nemen wij aan dat, eenmaal op dreef, de Kunstuitleen Amsterdam voor ten hoogste 20% van subsidie afhankelijk hoeft te zijn.

Ad 6. Op termijn zal de Kunstuitleen dus voor een belangrijk deel uit eigen inkomsten geëxploiteerd moeten worden. Het spreekt vanzelf dat wij daarbij een overgangs- termijn aanhouden en dat het financiële draagvlak gedurende die termijn zeker gesteld moet zijn.

Over dit gehele bekostigingstraject willen wij met de stadsdeelbesturen tot afspraken komen.

7.3. Overgangssituatie en financieel voorstel.

Gedurende de periode, nodig om een nieuwe organisatie in het leven te roepen en een samenhangende collectie te verkrijgen, willen wij een substantiële, maar door de jaren teruglopende bijdrage ter beschikking stellen aan de participanten.

Anders dan in het verleden is de bestemming van die bijdrage in beginsel niet geoormerkt voor verwerving en kan deze worden aangewend voor coördinatie-, reorganisatie- en overgangskosten, exploitatie, integratie en uitbouw van de collectie.

Tot op het moment dat er één verantwoordelijke rechtspersoon is, wordt de bedoelde bijdrage verdeeld over de participanten, volgens een, in overleg te bepalen,

verdeelsleutel.

Dit voorstel moet in de loop van 1993 op ten minste vier punten nader uitgewerkt worden:

1. de principe-bereidheid van de betrokken besturen;

2. de organisatie-opbouw; in feite een soort fusie-operatie waarbij de personele gevolgen zorgvuldig bezien worden;

3. de bekostiging;

4. de collectie-opbouw (de bestaande collecties zijn om verschillende redenen niet zonder meer bijeen te brengen in een nieuwe beheersvorm).

Hangende deze overgangssituatie stellen wij u voor de centrale aankoop en inhuur van nieuw artotheekwerk in 1993 op te schorten en voorzieningen te treffen om te voldoen aan lopende verplichtingen.

Voor de subsidiëring van de activiteiten op het terrein van de kunstuitleen stellen wij u het volgende voor:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toch heeft de VVD-fractie ook bij deze begrotingsbehandeling aandacht gevraagd voor de herplaatsingsin- spanning, omdat het proces nog niet is afgerond.. Wachtgeld mag

politici, die huiverig stonden ten opzichte van De conclusie kan word ingrijpen van de overheid in de maatschappelijke na 1945 optredende so ontwikkeling, en zonder verzet

De schermafbeelding die hierbij is opgenomen, toont hoe de drie bestanden in verschillende Win- dows kunnen worden geopend en hoe de verschillende functies bin- nen een window

De heer Torfs is het ermee eens dat er meer bevoegdheden naar de regio’s moeten, maar als het Vlaamse discours betekent dat je heel radi- cale, gespierde machotaal moet verkopen,

Moeten we soms denken dat dit het eerste is wat een slachtof- fer van een natuurramp door het hoofd schiet wanneer hij bij bewustzijn komt: «Als B-FAST nu maar snel naar míjn

9 Indien een kandidaat meer antwoorden (in de vorm van voorbeelden, redenen e.d.) geeft dan er expliciet gevraagd worden, dan komen alleen de eerstgegeven

Deze wegen zijn bedoeld om het Nationaal Park Nieuw Land beter bereikbaar te maken en de bereikbaarheid van Lelystad te vergroten en het huidig wegennet en de bestaande

Een ander deel van deze (beoogde) operationele activiteiten die —al dan niet onder de noemer opleiding/training of gereedstelling— geacht worden zonder grondslag of