• No results found

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE. Begeleidend document bij de

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE. Begeleidend document bij de"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NL

NL

NL

(2)

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Brussel, 15/7/2008 SEC(2008)2282

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE Begeleidend document bij de

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET

COMITÉ VAN DE REGIO’S

NAAR EEN GEZAMENLIJKE PROGRAMMERING VAN HET ONDERZOEK:

Samenwerken om gemeenschappelijke uitdagingen doeltreffender aan te pakken SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING

{COM(2008)468 definitief}

{SEC(2008)2281}

(3)

NL

2

NL

1. PROCEDURELE ASPECTEN EN RAADPLEGING VAN BETROKKEN PARTIJEN

1.1. Inleiding

Deze effectbeoordeling vergezelt het initiatief dat werd gepresenteerd in de mededeling van de Europese Commissie "Naar een gezamenlijke programmering van het onderzoek". Gezamenlijke programmering (GP) is een van de vijf beleidsinitiatieven die de Commissie in 2008 ontwikkelt naar aanleiding van het groenboek "De Europese Onderzoeksruimte: Nieuwe perspectieven"

binnen de dimensie "Onderzoeksprogramma's en prioriteiten optimaliseren". GP is het proces waarmee lidstaten op vrijwillige en "à la carte"-basis gemeenschappelijke onderzoeksagenda's op een specifiek gebied of voor een specifiek onderwerp omschrijven, ontwikkelen en uitvoeren.

Dit kan inhouden dat bestaande nationale programma's worden gecoördineerd of dat geheel nieuwe programma's worden opgezet, middelen worden gedeeld en de voortgang gezamenlijk wordt bewaakt en geëvalueerd. Door op een beperkt aantal strategische gebieden te komen tot meer en betere grensoverschrijdende samenwerking, coördinatie en integratie van met overheidsgeld van de lidstaten gefinancierde onderzoeksprogramma's, moet dit initiatief er mede toe leiden dat overheidsgeld in Europa doelmatiger wordt besteed en belangrijke maatschappelijke uitdagingen beter kunnen worden aangepakt. Het voorstel stimuleert gezamenlijke programmering door middel van een politiek proces op hoog niveau dat door de lidstaten wordt aangestuurd en zich kenmerkt door flexibiliteit in de gehanteerde instrumenten, de omvang van het proces en de mate van coördinatie en integratie van programma's.

Gezamenlijke programmering is gericht op onderzoeksprogramma's van overheden en heeft daarom eerder betrekking op publiek-publieke dan op publiek-private samenwerking. De industrie kan bij de uitvoering echter wel een rol spelen.

1.2. Steun op beleidsniveau en van de betrokken partijen

Op beleidsniveau is de afgelopen 15 jaar bij herhaling steun uitgesproken voor een betere en effectievere coördinatie van onderzoeksactiviteiten in Europa: de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2008 moedigde de Commissie en de lidstaten aan om "initiatieven te blijven ontwikkelen voor de gezamenlijke programmering van onderzoek op gebieden waarop deze benadering passend is, om zo vanaf eind 2010 nieuwe gezamenlijke programma's en gemeenschappelijke oproepen tot het indienen van projecten op een meer strategische en beter gestructureerde wijze te kunnen starten".

Ook onder beleidsmakers, onderzoekers en burgers bestaat brede consensus over het feit dat de urgente en gemeenschappelijke uitdagingen - waaronder klimaatverandering, energie, veiligheid, gezondheid en vergrijzing - op Europees niveau gezamenlijk moeten worden aangepakt. Deze betrokken partijen zijn ook van mening dat onderzoek een centrale rol moet spelen bij het aanpakken van deze uitdagingen, maar vinden wel dat het gezamenlijk vaststellen van een agenda en betere coördinatie van het onderzoek in Europa noodzakelijk is opdat onderzoek een daadwerkelijke bijdrage kan leveren.

2. PROBLEEMOMSCHRIJVING

2.1. Noodzakelijke verbetering van Europa's mogelijkheden om zijn maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden door meer coördinatie en een gezamenlijke strategische gerichtheid van met overheidsgeld gefinancierd O&O

Om zijn maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden, moet Europa beschikken over een

(4)

onderzoeksstelsel dat hoogwaardige resultaten kan voortbrengen. Europa heeft zijn onderzoeksuitgaven echter niet snel weten te verhogen, en moet zich daarom blijven inspannen om de schaarse middelen voor onderzoek en ontwikkeling beter te gebruiken door ze efficiënter en effectiever in te zetten. In dit verband speelt de publieke sector een belangrijke rol en moet zij proberen om het rendement van overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling te vergroten.

Er kan op vele manieren worden geprobeerd om met overheidsgeld gefinancierd onderzoek en desbetreffende ontwikkeling effectiever en doelmatiger te maken. Eén van de tot op heden onvoldoende bewandelde wegen waarop nog veel kan worden bereikt, is verbetering van de organisatie van Europa's overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling door betere grensoverschrijdende samenwerking en coördinatie van programma's.

Hoewel de lidstaten in de loop der jaren vele regelingen hebben ontwikkeld om transnationale samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling mogelijk te maken, wordt in Europa nog steeds circa 85% van de civiele overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling op nationaal niveau geprogrammeerd, gefinancierd, bewaakt en geëvalueerd. In vergelijking met andere gebieden van het structuurbeleid, waaronder mededinging, handel, industrie enz. zijn onderzoek en ontwikkeling in Europa nog steeds minder goed geïntegreerd en gecoördineerd.

Om daar iets aan te doen, werd op gemeenschapsniveau recentelijk een aantal initiatieven op touw gezet die zijn gericht op grotere coördinatie van nationale onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's (waaronder de open coördinatiemethode en het ERA-NET-programma voor netwerken van nationale en regionale eigenaars en beheerders van onderzoeksprogramma's) en op het benutten van artikel 169 van het Verdrag, dat de Gemeenschap de mogelijkheid biedt om te participeren in onderzoeks- en ontwikkelings- programma's van meerdere lidstaten. Wanneer wordt gekeken naar de bedragen die ermee gemoeid zijn, blijven deze inspanningen echter zeer bescheiden van omvang. Door een gebrek aan strategische regie en steun van de lidstaten hebben zij slechts op beperkte schaal geleid tot volledige integratie van programma's.

2.2. Noodzakelijke nieuwe benadering

Steeds meer wordt de noodzaak erkend van een nieuwe en meer strategische benadering voor de coördinatie van publieke O&O-programma's in Europa. Deze benadering moet zich richten op de gebieden die oplossingen kunnen aandragen voor de urgente maatschappelijke uitdagingen van Europa en waarop coördinatie winst kan opleveren waar het gaat om de doelmatigheid en de impact van het onderzoek. De inspanningen die in het verleden zijn gedaan om gezamenlijke programmering te bevorderen, werden duidelijk gehinderd door een gebrek aan politiek engagement op het hoogste niveau in de lidstaten, een gebrek aan voldoende en betrouwbare gegevens over en kennis van de specifieke structuur en organisatie van de respectieve gebieden van wetenschap en technologie (W&T) en door de starheid van de gebruikte instrumenten.

Het is nu echter goede moment voor een nieuw beleidsinitiatief voor gezamenlijke programmering. Het bredere beleidskader is veranderd nu de grote maatschappelijke uitdagingen waarmee iedereen te maken heeft in alle lidstaten op gemeenschapsniveau bovenaan de politieke agenda zijn komen te staan en duidelijk is geworden wat de kosten zijn wanneer coördinatie achterwege blijft. Gezamenlijke inspanningen zijn met name nodig op de gebieden van pan- Europese uitdagingen, en dit kan alleen maar met succes gebeuren wanneer de lidstaten er zich

(5)

NL

4

NL

volledig voor inzetten. Het nieuwe initiatief moet worden gebaseerd op de zienswijzen van de belanghebbenden en op de ervaring uit het verleden.

Een proces waarmee wordt gestreefd naar een gezamenlijke programmering moet niet te veel

"top-down" zijn, met een voortrekkersrol voor de Commissie, maar ook niet te veel "bottom-up", omdat dat ten koste gaat van de samenhang in de strategie en van de gerichtheid.

Een proces is alleen efficiënt wanneer lidstaten gezamenlijk op zoek gaan naar gebieden van gemeenschappelijke zorg waarop gezamenlijk optreden doeltreffender kan zijn bij het aanpakken van belangrijke maatschappelijke uitdagingen. Het is vooral belangrijk dat goede en in gezamenlijk overleg vastgestelde criteria worden gebruikt om te bepalen op welke gebieden het opstarten van een gemeenschappelijke programmering het meest zinvol is. Om deze criteria operationeel te maken, moeten goede gegevens beschikbaar zijn. Gegevens over bestaande nationale en regionale programma's op diverse gebieden moeten worden verzameld, onder meer over datgene wat wel en niet onder die programma's valt, wat eventuele overlappingen zijn en waar de schaal en omvang ontoereikend zijn.

Ook voor wat het aantal deelnemende landen betreft, moet worden gekozen voor een flexibele benadering. Niet alle lidstaten kennen op alle gebieden dezelfde uitdagingen. Dat geldt met name voor de uitgebreide Unie van 27 landen.

Wanneer ten slotte het proces effectief is, kan gepast worden opgetreden met alleen de meest doelmatige instrumenten op een bepaald gebied.

2.3. Subsidiariteit en Europese meerwaarde

Het recht van de Gemeenschap om op dit gebied op te treden is vastgelegd in meerdere artikelen van het Verdrag, die voorzien in coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten en de Gemeenschap op onderzoeksgebied (artikelen 165, 169 en 171). Het voorgestelde proces voor gezamenlijke programmering kan met recht als noodzakelijk worden beschouwd omdat het niet waarschijnlijk is dat de lidstaten het uitsluitend via intergouvernementele maatregelen in voldoende mate tot stand kunnen brengen. Dergelijke maatregelen zijn in de afgelopen jaren onvoldoende tot ontwikkeling gekomen en de meeste initiatieven voor multilaterale programma- coördinatie zijn ontstaan in het kader van activiteiten van de Gemeenschap. Het is daarom onwaarschijnlijk dat de afzonderlijke lidstaten deze problemen kunnen aanpakken.

De Europese meerwaarde van het voorstel komt deels voort uit de transnationale aard van enkele van de belangrijkste uitdagingen (bijvoorbeeld klimaatverandering) waarop de lidstaten gezamenlijk moeten reageren om de problemen goed te kunnen aanpakken. Het voorstel is ook gerechtvaardigd omdat het de mogelijkheid biedt om met overheidsgeld gefinancierde O&O-programma's in Europa grootschaliger en doeltreffender te maken door gemeenschappelijke uitdagingen gezamenlijk aan te gaan en gemeenschappelijke oplossingen te ontwikkelen, toegangsbelemmeringen, waaronder hoge opstart- en exploitatiekosten op bepaalde gebieden van wetenschap en technologie weg te nemen, gegevens en deskundigheid te delen, grotere wetenschappelijke, technologische en innovatieve effecten te bereiken, overlapping van programma's in Europa te voorkomen, programma's meer diepgang te geven en de beheerskosten voor programma's te beperken.

(6)

3. DOELSTELLINGEN

3.1. Algemene beleidsdoelstellingen

In algemene zin wordt met het GP-initiatief beoogd om de EU meer mogelijkheden te bieden haar ambitieuze beleidsdoelstellingen te verwezenlijken en het hoofd te bieden aan de grote uitdagingen waarvoor zij zich in de komende jaren gesteld ziet:

(1) bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de herziene Lissabon- strategie;

(2) Europa helpen om door onderzoek effectiever in te spelen op de belangrijkste maatschappelijke uitdagingen;

(3) bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Onderzoeksruimte (EOR).

3.2. Specifieke doelstellingen

Om bij te dragen aan de verwezenlijking van deze algemene beleidsdoelstellingen, moeten de doelmatigheid en doeltreffendheid van met overheidsgeld gefinancierde onderzoeksprogramma's in Europa worden verbeterd op die gebieden waarop Europa zich voor grote maatschappelijke uitdagingen gesteld ziet. De specifieke doelstellingen luiden als volgt:

(1) verbetering van de coördinatie van nationale publieke onderzoeksprogramma's in de EU op gebieden die oplossingen kunnen bieden voor belangrijke maatschappelijke uitdagingen en waarop een gemeenschappelijke grensoverschrijdende benadering een duidelijke meerwaarde biedt;

(2) hierdoor versterking van de effecten van deze programma's, zowel op het gebied van wetenschap en technologie (wetenschappelijke uitmuntendheid, delen van middelen, gegevens en deskundigheid, bereiken van kritische massa, optimalisatie van programma's) als wat hun economische en maatschappelijke effecten betreft.

3.3. Operationele doelstellingen

Om de effecten en de doelmatigheid in bovengenoemde zin te bevorderen, luiden de operationele doelstellingen als volgt:

(1) aanbieden van een effectief proces waarmee een meer strategische benadering van de coördinatie van nationale onderzoeksprogramma's wordt bevorderd, om bij te dragen tot oplossingen voor de maatschappelijke uitdagingen in Europa;

(2) waarborgen dat dit proces en de daaruit voortvloeiende initiatieven voor gezamenlijke onderzoeksprogramma's zich kenmerken door grote steun en betrokkenheid van belanghebbenden;

(3) via dit proces, en het gebruik van passende instrumenten, bevorderen van grensoverschrijdende integratie en structurerende effecten van publieke onderzoeksprogramma's, met name door het bereiken van een kritische massa qua inspanningen op O&O-gebied;

(7)

NL

6

NL

(4) invoeren van een proces dat een in verhouding staand optreden met alleen de meest doelmatige gemeenschappelijke programmeringsinstrumenten mogelijk maakt en waarbij niet altijd alle landen betrokken hoeven te zijn;

(5) waarborgen dat gezamenlijke initiatieven zijn gebaseerd op actuele en juiste informatie over nationale en regionale programmeringsactiviteiten;

(6) bevorderen van een grotere samenhang van het beleid.

4. BESCHRIJVING VAN DE BELEIDSOPTIES

Om deze doelstellingen te verwezenlijken, werden vier beleidsopties onderzocht. De belangrijkste verschillen tussen deze opties houden verband met twee centrale aspecten: de manier waarop gebieden voor gemeenschappelijke programmering worden geïdentificeerd en de instrumenten waarvan de inzet met het oog op de uitvoering wordt overwogen1.

Bij de optie "business-as-usual" (optie 1) worden onderwerpen voor gemeenschappelijke programmering op ad hoc-basis en van beneden uit geïdentificeerd door uiteenlopende belanghebbenden in de lidstaten. Uitvoering vindt plaats met een beperkt aantal instrumenten (met name het ERA-NET-programma en artikel 169-regelingen) en wordt nauwelijks gecoördineerd. Bovendien wordt voor de kritische massa (aantal en relevantie van partners) en voor de nagestreefde mate van programma-integratie een flexibele aanpak gehanteerd.

De optie "artikel 169 maximaliseren" (optie 2) heeft een aantal eigenschappen gemeen met de

"business-as-usual"-optie, omdat onderwerpen voor gemeenschappelijke programmering vanuit de basis door de lidstaten worden geïdentificeerd en uitvoering plaatsvindt met dezelfde twee instrumenten (met name het ERA-NET-programma en artikel 169). Deze optie verschilt echter van de "business-as-usual"-optie omdat zij een proactieve benadering voorstelt waarin ERA-NET- en ERA-NET Plus-acties van het ERA-NET-programma altijd aan artikel 169-acties voorafgaan. Onderwerpen voor gemeenschappelijke programmering zouden moeten samenvallen met het kaderprogramma, waardoor de algehele horizontale samenhang van het beleid stelselmatig wordt gewaarborgd, en er wordt meer aandacht geschonken aan de kritische massa en de mate van programma-integratie.

Het belangrijkste verschil tussen de "gemeenschapsgestuurde strategische optie" (optie 3) en de twee vorige opties is dat deze derde optie meer strategisch dan bottom-up is. Uitgangspunt is de identificatie van belangrijke maatschappelijke uitdagingen en de beoordeling van de noodzaak van een kritische massa van met overheidsgeld gesteund onderzoek op de respectieve gebieden van wetenschap en technologie. Bij deze optie neemt de Gemeenschap het voortouw bij de uitvoering van deze strategische beoordelingen en het voorstellen van geschikte gebieden voor gezamenlijke programmering. Ook selecteert de Gemeenschap het meest geschikte instrument uit een breder aanbod van bekende communautaire instrumenten.

De optie van het "strategisch Europees proces" (optie 4) lijkt op de "gemeenschapsgestuurde strategische optie" omdat het ook een strategische en op het aanpakken van grotere maatschappelijke uitdagingen gerichte optie is, maar het grote verschil is gelegen in de rol van de Gemeenschap en de lidstaten. Bij de optie "strategisch Europees proces" selecteren de lidstaten (en niet de Gemeenschap) onderwerpen voor gezamenlijke programmering. Ook

1 Zie tabel 2 in het effectbeoordelingsrapport voor een overzicht van de vier opties.

(8)

selecteren of ontwikkelen de lidstaten de meest geschikte instrumenten voor de specifieke omstandigheden van het respectieve W&T-gebied (waaronder communautaire instrumenten als het ERA-NET-programma en de artikelen 168, 169, 170 of 171, benaderingen van het type

"SET-Plan" of "veiligheidsonderzoek", oprichting van nieuwe Europese agentschappen en/of nieuwe types netwerken van topcentra2, initiatieven van de Europese onderzoeksraad of Euratom, structuurfondsen enz.). De Commissie fungeert hierbij als faciliterende instantie. Zij is in elke fase van het proces verantwoordelijk voor de rapportage aan de Raad en de evaluatie van zowel het proces als geheel als van de voortgang die op specifieke gebieden wordt geboekt.

5. EFFECTBEOORDELING

Voor elke optie werden zeer uiteenlopende effecten beoordeeld, waaronder de mate van steun van belanghebbenden en hun betrokkenheid, strategische gerichtheid, structurerende effecten, beleidssamenhang, effecten voor wetenschap en technologie en bredere maatschappelijke effecten3. De conclusie van deze beoordeling was dat de optie "strategisch Europees proces" als beleidsoptie de voorkeur verdient.

De "business-as-usual"-optie werd afgewezen vanwege haar gebrek aan strategische gerichtheid, beperkt structurerend effect, negatieve uitwerking op de horizontale beleidssamenhang en geringe maatschappelijke effecten. De optie "artikel 169 maximaliseren" werd afgewezen vanwege haar gebrek aan strategische gerichtheid, haar "one-size-fits-all"-benadering en beperkte structurerende effecten. De "gemeenschapsgestuurde strategische" optie kan weliswaar grote effecten hebben, maar werd afgewezen vanwege de risico's die zij met zich meebrengt:

waarschijnlijk ontbeert zij namelijk de steun van de belanghebbenden. Dit zal vervolgens negatieve effecten hebben op haar strategische gerichtheid en structurerende en maatschappelijke impact. Bovendien is het niet waarschijnlijk dat de Gemeenschap zelf over voldoende gedetailleerde kennis van de onderzoeksprogramma's in de lidstaten beschikt om voorstellen te doen voor geschikte onderwerpen en instrumenten voor gezamenlijke programmering.

De optie van het "strategisch Europees proces" geniet de grootste steun van belanghebbenden, die het erover eens zijn dat: strategische onderzoeksagenda's gecoördineerd moeten worden opgesteld en uitgevoerd, met name om gemeenschappelijke maatschappelijke uitdagingen aan te pakken; een partnerschap waarin een vrijwillige bottom-up-benadering met strategische aansturing van bovenaf onmisbaar is voor het waarborgen van flexibiliteit en de aanpassing aan de specifieke eigenschappen van programma's; de beginselen van subsidiariteit, variabele omvang en werkelijke Europese meerwaarde moeten worden geëerbiedigd; en een "one-size-fits- all"-benadering niet werkbaar is.

Het proces dat wordt voorgesteld voor de keuze van onderwerpen en instrumenten voor gezamenlijke programmering, gecombineerd met de grote steun van belanghebbenden, betekent dat optie 4 de beste waarborgen biedt voor de grootste totale structurerende effecten op het systeem. Zo kunnen vervolgens de omstandigheden ontstaan waarin voor wetenschap en technologie de voordelen van een gezamenlijke programmering optimaal worden benut. Tot deze voordelen behoren:

• het wegnemen van toegangsbelemmeringen;

2 Met niet alleen financiering van integratieactiviteiten maar ook van gezamenlijk onderzoek.

3

(9)

NL

8

NL

• pan-Europese optimalisatie van programma's;

• wetenschappelijke topkwaliteit;

• het gezamenlijk aanpakken van gemeenschappelijke uitdagingen, het ontwikkelen van gemeenschappelijke, gestandaardiseerde oplossingen en het spreken met één stem;

• grensoverschrijdende projectsamenwerking (met zijn geheel eigen voordelen, waaronder het delen van gegevens en deskundigheid, een snelle verspreiding, grensoverschrijdende mobiliteit en opleiding van menselijk potentieel en grotere wetenschappelijke technologische en innovatieve effecten);

• lagere nationale kosten voor het beheer van geïntegreerde programma's;

• verbetering van niet-geïntegreerde programma's; en

• meer verantwoordelijkheid en transparantie.

Tot de voordelen voor de industrie behoren onder meer een "open innovatie", de snelle verspreiding van onderzoeksresultaten, de ontwikkeling van gemeenschappelijke gestandaardiseerde oplossingen, betere toegang tot overheidssteun voor onderzoek, makkelijker ontwikkeling van gezamenlijke publiek-private strategische onderzoeksagenda's en snellere horizontale beleidscoördinatie.

Uiteindelijk vertalen deze effecten op het gebied van wetenschap en technologie zich in meer maatschappelijk rendement van overheidsinvesteringen in onderzoek, met meer economische groei, een groter concurrentievermogen en meer werkgelegenheid tot gevolg, alsmede in snellere en betere oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en milieuproblemen.

Daarom wordt de voorkeur gegeven aan optie 4, het "strategisch Europese proces".

6. RISICO'S EN BEPERKING VAN RISICO'S

Aan de voorkeursoptie is een aantal risico's verbonden. Het belangrijkste risico is dat het vereiste politieke engagement niet echt tot uitdrukking komt.

Hoewel dit risico momenteel wellicht kleiner lijkt dan in het verleden (door het groeiende besef in de lidstaten van de maatschappelijke uitdagingen waarvoor Europa staat, van de prijs die wetenschap, technologie en samenleving betalen wanneer coördinatie achterwege blijft en van de voordelen van een gezamenlijke programmering voor W&T en maatschappij) is het voorgestelde beleidsproces ook specifiek ontworpen om dit risico te beperken. Het voorstel voorziet in een politiek proces op hoog niveau waarvoor de lidstaten zelf regelrecht verantwoordelijk zijn en waarbij de Commissie een faciliterende rol speelt. Het proces kent de Raad een belangrijke en blijvende rol toe, waarin de Raad:

• de met onderzoek belaste ministers van de lidstaten verzoekt om persoonlijke vertegenwoordigers te benoemen voor een werkgroep ad hoc op hoog niveau die geschikte gebieden voor gezamenlijke programmering moet selecteren,

• het proces bewaakt (door middel van verplichte jaarlijkse rapportage door de Commissie), en

(10)

• het proces na drie jaar evalueert.

Het voorgestelde proces is gebaseerd op deugdelijke gegevens en een grondige strategische analyse van de respectieve gebieden van wetenschap en technologie, zodat alleen haalbare initiatieven voor gezamenlijke programmering zullen worden ontplooid. Daarnaast kenmerkt de voorgestelde benadering zich door zijn flexibiliteit in de keuze van instrumenten4, zijn variabele geometrie en zijn flexibiliteit voor wat betreft de nagestreefde mate van programma-integratie (gedeeltelijke cyclus, volledige cyclus).

Tot de andere risico's behoren de traagheid van instellingen en het ontbreken van de noodzakelijke achtergrondinformatie. Er is echter voorzien in passende strategieën om die risico's te beperken.

Samenvattend is de naleving van betere regelgevingspraktijken de belangrijkste strategie voor het beperken van de risico's van het voorgestelde proces, dus een nauwe en transparante samenwerking met de lidstaten, de eerbiediging van de beginselen van subsidiariteit, Europese meerwaarde en evenredigheid, het voorbereiden en starten van concrete initiatieven op basis van uitgebreide en deugdelijke informatie en het waarborgen van de verantwoordelijkheid en transparantie van het proces door goede regelingen voor toezicht en evaluatie.

7. EVALUATIE EN TOEZICHT

Er wordt ook voorzien in goede regelingen voor toezicht en evaluatie. Daarbij brengt de Commissie na elke fase van het GP-proces verslag uit aan de Raad en maakt zij samen met de lidstaten na drie jaar een uitgebreide evaluatie van het proces. Zo worden geregeld toezicht en evaluatie van de vooruitgang met betrekking tot de (SMART)-doelstelling op elk gebied van gemeenschappelijke programmering gewaarborgd.

Daarnaast zal in de samenwerking en coördinatie van nationale en regionale onderzoeksprogramma's meer transparantie ontstaan door de ontwikkeling van een specifieke module voor de ERAWATCH-webservice.

4 Het volledige scala van publieke onderzoeksinstrumenten (nationale en regionale onderzoeksprogramma's, intergouvernementele onderzoeksorganisaties en samenwerkingsprogramma's, onderzoeksinfrastructuur, mobiliteitsprogramma's enz.) moet worden onderzocht en gebruikt voor de uitvoering van de specifiek

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zwaartepunten voor investeringen in de modernisering van het hoger onderwijs Een belangrijke boodschap van de universiteiten is dat de omvangrijke hervormingen die in Europa

De groep zal in 2009 nagaan hoe de administratieve lasten op alle resterende prioritaire gebieden kunnen worden verlaagd, en bijzondere aandacht blijven schenken aan rechtstreeks

Naar aanleiding van een bespreking over discriminerende rechten voor de expertise van ingevoerde farmaceutische producten op de bijeenkomst van de Samenwerkingsraad van de

De Raad heeft al reeksen indicatoren ontwikkeld met betrekking tot vrouwen in de politieke en economische besluitvorming, de combinatie van werk en gezinsleven, gelijke beloning

Teneinde overloopeffecten op de elektriciteitsmarkt ten gevolge van staatssteun voor de kolenindustrie te voorkomen, is in de kolenverordening in artikel 4, onder e), een

Hoewel de bescherming van het voor IMTS-2000 bestemde spectrum tegen siganlen van satellieten al werd besproken op WRC-03 (zie paragraaf 3.1), zijn er ook andere satellietsystemen

De EU heeft een belangrijke rol gespeeld als bijdrager aan de eerste fase van de WSIS in Genève en moet nu trachten van deze impuls te profiteren, zowel voor wat betreft haar

Op 2 augustus 2005 heeft de Commissie een voorstel aangenomen tot wijziging van deze verordening (COM(2005) 357) met het oog op de voorbereiding en de aanpassing van het