• No results found

Nota van uitgangspunten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Nota van uitgangspunten"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Buitengebied Asten 2015

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Nota van Uitgangspunten 5

Hoofdstuk 1 Inleiding 6

1.1 Aanleiding en doel 6

1.2 Plangebied 6

1.3 Vigerende bestemmingsplannen 7

1.4 Juridische planvorming 8

1.5 Voorgestane beleidsaanpassingen 8

1.6 PlanMER 10

1.7 Conclusie: Beleidsaanpassingen versus planMER 11

Hoofdstuk 2 Belemmeringen en beleidsinventarisatie 12

2.1 Aanschrijven instanties 12

2.2 Planologische kaders 12

2.3 Rijksbeleid 13

2.4 Beleid provincie Noord-Brabant 20

2.5 Gemeentelijk beleid 23

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten milieu 32

3.1 Nieuw beleid 32

3.2 Bodem 32

3.3 Geluid 32

3.4 Luchtkwaliteit 33

3.5 Bedrijven en milieuzonering 34

3.6 Externe veiligheid 35

3.7 Geur (niet-agrarische) bedrijven 35

3.8 Geur veehouderijen 36

3.9 Flora- en Faunawet, Natura 2000, Vogel- en Habitatrichtlijn 36

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten 38

4.1 Uitgangspunten 38

4.2 Algemene regels 41

4.3 Overgangs- en slotregels 42

Hoofdstuk 5 Handhaving 43

5.1 Uitgangspunten voor een goed handhavingsbeleid 43

5.2 Lokaal handhavingsbeleid 43

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid 45

6.1 Economische uitvoerbaarheid 45

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 46

Hoofdstuk 7 Procedure 47

(4)

7.1 Inspraak 47

7.2 Vooroverleg 47

7.3 Te volgen procedure 48

7.4 Ontwerp 48

7.5 Vaststelling 48

Bijlagen 49

Bijlage 1 . 50

(5)

Nota v an Uitgangspunten

Nota van Uitgangspunten

(6)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Asten 2008 is op 7 juli 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit analoge bestemmingsplan beslaat het gehele buitengebied (m.u.v. golfbaan Gezandebaan, glastuinbouwgebied Kleine Heitrak en Prinsenmeer). Een volgende (algehele) herziening van het bestemmingsplan buitengebied is pas in 2019 wettelijk verplicht. Niettemin zijn er nu redenen om het bestemmingsplan buitengebied tussentijds te actualiseren.

Met name de verwerking van de provinciale Verordening ruimte 2014 vraagt om actualisatie van het bestemmingsplan (uiterlijk 1 maart 2016). Daarnaast zijn alle bestemmingsplannen tegenwoordig digitaal en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Het bundelen van alle doorlopen procedures in één bestemmingsplan en het digitaal raadpleegbaar maken van deze informatie heeft grote praktische voordelen. Ook zitten er kleine omissies in het vigerende bestemmingsplan die gerepareerd dienen te worden.

Het doel van het project is actualisering van het geldende bestemmingsplan voor het Buitengebied van Asten. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de volgende uitgangspunten:

bestaande rechten (qua bouw- en gebruiksmogelijkheden) worden in het bestemmingsplan in principe gerespecteerd. Bij afwijkingen worden deze gemotiveerd;

het nieuwe bestemmingsplan moet voldoen aan de bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de RO-Standaarden 2012 (SVBP2012);

de nieuwe provinciale regels uit de Verordening ruimte 2014 dienen in het plan verwerkt te worden;

afgeronde procedures (o.a. wijzigingsplannen en postzegelplannen) dienen eveneens in het plan overgenomen te worden (bijlage 1);

reparatie van geconstateerde omissies uit het vigerende bestemmingsplan (bijlage 1);

herbestemming van gestopte agrarische bedrijven;

indien noodzakelijk, herziening van: de doorvertaling van het recreatiebeleid en/of beleid mbt vrijkomende agrarische bebouwing en/of mestbewerking en/of plattelandswoningen.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat het gehele buitengebied van de gemeente Asten, met uitzondering van recreatiepark Prinsenmeer in Ommel. De buitenste grenzen van het plangebied worden bepaald door de gemeentegrenzen met de omliggende gemeenten Someren, Helmond, Deurne, Peel en Maas en Nederweert.

(7)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan gelden momenteel enkele bestemmingsplannen.

Lopende procedures voor individuele ontwikkelingen worden niet in het plan betrokken. Alle afgeronde procedures (bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, 'projectbesluiten') worden wel overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Op dit moment zijn dit 40 vigerende plannen. Met het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan komen deze oudere plannen te vervallen.

1.3.1 Herbestemming gestopte agrariërs

Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Asten 2008 zijn verschillende agrarische bedrijven gestopt. Van deze bedrijven zijn de milieuvergunningen ingetrokken. Deze locaties dienen van een passende herbestemming voorzien te worden. Voor zover het gaat om locaties waar de voormalige stallen zijn gesloopt op grond van provinciale verplaatsings-/ beëindigingsregelingen (VIV/ BIV) is wonen vaak de meest passende herbestemming. Bij de locaties waar de bedrijfsbebouwing nog aanwezig is kan omschakeling naar een niet-agrarisch bedrijf een optie zijn.

(8)

1.3.2 Reparatie omissies

Gebleken is dat het geldende bestemmingsplan buitengebied omissies bevat. Deze dienen gerepareerd te worden. Het gaat om (kleine) aanpassingen op de verbeelding en onduidelijke of verkeerde bepalingen in de regels

1.4 Juridische planvorming

In het bestemmingsplan worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen aan de in het plan begrepen gronden toegekend. Met het oog op deze bestemmingen worden regels gegeven, welke in ieder geval het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende bouwwerken reguleren.

Daarnaast bevat het plan standaardregels met betrekking tot het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregeling. Naast de planregels bestaat het bestemmingsplan ook uit een volledige, toegankelijke en begrijpelijke verbeelding van het plan (de plankaart). Het bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting waarin de gemaakte keuzes voor de totstandkoming van het bestemmingsplan onderbouwd worden.

Het bestemmingsplan dient digitaal beschikbaar, raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Ten behoeve van de uniformiteit dient het gehele plan opgesteld te worden conform de IMRO2012 en de SVBP2012.

Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Wet ruimtelijke ordening stelt ten aanzien van bestemmingsplannen.

Het op te stellen bestemmingsplan betreft een actief beheersplan. Hierin zijn de gebruiks- en bouwmogelijkheden conform de bestaande situatie vastgelegd, tenzij illegaal en niet wenselijk. De uit de relevante beleidskaders voortvloeiende ontwikkelingsmogelijkheden worden in de bestemmingsplanregeling verwerkt, waarmee het plan de nodige flexibiliteit krijgt om in te kunnen spelen op toekomstige vragen van bewoners en gebruikers van het buitengebied.

1.5 Voorgestane beleidsaanpassingen

In het onderstaande worden de aan te passen beleidsuitgangspunten in het bestemmingsplan Buitengebied Asten 2015 beknopt weergegeven.

De gemeente Asten streeft een goed woon- en leefklimaat na. Nog niet overal in het buitengebied is het woon- en leefklimaat op niveau. Op sommige plekken zorgen hoge concentraties van veehouderijen voor overbelasting van geur en of fijn stof. Op andere plekken zorgt juist de terugtrekkende agrarische sector ervoor dat het woon- en leefklimaat onder druk staan. Leegkomende stallen zorgen hier voor verpaupering en nodigen uit voor illegale activiteiten die ten koste gaan van de leefbaarheid.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht deze negatieve trends te doorbreken door te sturen op de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische sector enerzijds en nieuwe economische dragers anderzijds.

Tegelijkertijd dient men zich te realiseren dat het laagdynamische karakter van het bestemmingsplan zich niet altijd leent om de hoogdynamische werkelijkheid te sturen. Hiervoor zijn aanvullende maatregelen vereist. Wel dient het bestemmingsplan waar mogelijk in te spelen op gewenste toekomstige ontwikkelingen door hiervoor afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden op te nemen.

(9)

Hierna worden de belangrijkste beleidsonderwerpen voor het buitengebied benoemd.

1.5.1 Overschrijdingsgebieden (urgentiegebieden)

In een gebied ten zuiden van de kern Heusden liggen relatief veel en grote veehouderijen. Hoewel deze bedrijven voldoen aan de wettelijke regels, is in (delen van) dit gebied sprake van overschrijding van de normen voor fijn stof en geur. Dit is ook herkenbaar in de bezorgdheid van omwonenden die steeds vaker overlast beleven.

De gemeente Asten erkent deze problemen en is samen met bewoners (dorpsraad) en agrariërs (ZLTO) in gesprek om het woon- en leefklimaat in het gebied te verbeteren. Of dit ook leidt tot aanwijzing van een urgentiegebied, zoals bedoeld in de motie van Provinciale Staten van Noord-Brabant, is onbekend.

Wel is voorstelbaar dat de dialooggesprekken zullen leiden tot beleidsaanpassingen, maar nog niet duidelijk is of dit ook betrokken wordt in deze herziening van het bestemmingsplan Buitengebied.

1.5.2 Niet-agrarische bedrijven (vrijkomende agrarische bebouwing)

De ontwikkelingen in de agrarische sector zijn tweeledig, enerzijds wordt ingezet op schaalvergroting, terwijl anderzijds steeds meer agrariërs stoppen met hun bedrijf. Voor de agrariërs die willen uitbreiden zijn de regels bekend en is er geen noodzaak voor aanvullende regels. De categorie stoppende agrariërs is een ander verhaal. Naar verwachting zal het aantal gestopte agrariërs gestaag toenemen. Evenredig met deze toename zal ook de oppervlakte leegstaande agrarische bebouwing gestaag toenemen. De gemeente Asten onderkent de afname van de agrarische sector in haar buitengebied en wenst de leefbaarheid en het woon- en leefklimaat op peil te houden en waar mogelijk te verbeteren. Hiertoe wordt onderzocht of functiewijziging van agrarisch bedrijf, naar regulier bedrijf een positieve bijdrage kan leveren. Een en ander ter ondersteuning van het economisch (bedrijventerreinen) beleid en ten bate van het woon- en leefklimaat.

Hoever de mogelijkheden voor omschakeling naar niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied zullen gaan is mede afhankelijk van de bestaande milieuruimte. Ten behoeve van de milieutechnische doorrekening (planMER) worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

1. Bedrijf aan huis toestaan bij alle woningen in het buitengebied, tot maximaal 200 m² in bestaande bebouwing (in aanvulling op beroep aan huis);

2. Omschakeling naar (niet- agrarisch) bedrijf, tot maximaal 600 m² bebouwing;

3. In overbelaste gebieden (urgentiegebieden) worden ruimere ontwikkelingsmogelijkheden toegestaan, bijv. ook milieucategorie 3. Doel is om stoppende agrariër een alternatief te bieden en zodoende geur/fijn stof overschrijding te verminderen;

4. Gebieden die in het kader van natuur als gevoelig worden gekenmerkt worden uitgesloten van de bovengenoemde mogelijkheden. Bijvoorbeeld de zone rond Groote Peel om melkveehouderij alle ruimte te geven.

Op grond van de uitkomsten van de milieutechnische doorrekening (planMER) zullen de exacte kaders voor het beleid voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied bepaald worden.

(10)

1.5.3 Mestbewerking

De gemeente Asten heeft de ambitie om de in haar gemeente geproduceerde mest te bewerken en zal terughoudend zijn in het meewerken aan initiatieven die de behoefte van de gemeente overschrijden. Bij alle veehouderijen is mestbewerking toegestaan, mits de activiteit zich beperkt tot de bewerking van eigen mest. Mestbewerking van derden wordt als nevenfunctie toegestaan (tot capaciteit van maximaal 25.000 ton mest/jaar) in de zones die hiervoor zijn aangemerkt door de VR2014. De gemeentelijke zonering Recreatief ontwikkelingsgebied is hiervan uitgesloten. In deze gebieden is mestbewerking gezien de toeristisch-recreatieve ambities niet wenselijk.

1.5.4 Recreatie

Het Uitvoeringsprogramma Recreatie en Toerisme 2007-2010 vormt de basis van het recreatieve beleid zoals dat is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Asten 2008. Het bestemmingsplan bevat verschillende afwijkingsregels (ontheffingen) om kleinschalige recreatie (bed &

breakfast, minicamping) als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven toe te staan. Ook is het voor agrarische bedrijven mogelijk om te schakelen naar een kleinschalig recreatiebedrijf (dag- en verblijfsrecreatie). In het zogenaamde recreatief ontwikkelingsgebied zijn ook mogelijkheden voor meer intensieve vormen van recreatie. Zo bevat het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor omschakeling van agrarisch bedrijf naar een camping.

De gemeente wil het huidige recreatiebeleid voortzetten. Dit betekent dat ook het nieuwe bestemmingsplan ruimte moet blijven bieden aan nieuwe recreatieve ontwikkelingen. Hierbij zijn de meer grootschalige/intensieve vormen van recreatie voorbehouden aan het recreatief ontwikkelingsgebied. Dit betekent dat de bestaande regelingen in het bestemmingsplan grotendeels behouden blijven, maar zo nodig worden aangescherpt dan wel verruimd om in te kunnen spelen op de actuele vraag.

Op plaatsen in het buitengebied waar het woon- en leefklimaat onder druk staat door (beleving van) overbelasting van geur en/of fijn stof zijn nieuwe recreatieve ontwikkelingen in beginsel uitgesloten, tenzij de ontwikkeling bijdraagt aan het oplossen van de overbelasting. Horeca wordt bij alle zelfstandige recreatiebedrijven in het buitengebied toegestaan, mits deze (ruimtelijk) ondergeschikt is aan de hoofdbestemming.

1.6 PlanMER

Vanwege de ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan Buitengebied Asten 2008 biedt aan veehouderijen, dient in het kader van de actualisatie een planmer-procedure te worden doorlopen. Het feit dat in het nieuwe bestemmingsplan minder mogelijkheden bij recht worden geboden, vanwege de doorvertaling van de provinciale Verordening Ruimte 2014, heeft geen consequenties voor de planmer-plicht. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die via een binnenplanse afwijking of wijzigingsbevoegdheid worden geboden, leiden tot een planmer-plicht. Het planMER geeft inzicht in de potentiële milieugevolgen van de maximale ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

In het planMER en de passende beoordeling komen niet alleen de effecten van de veehouderijen aan de orde, maar wordt ingegaan op alle ontwikkelingsruimte met mogelijke relevante milieugevolgen (waaronder bijvoorbeeld neven- en vervolgfuncties). Waar nodig beschrijft het planMER alternatieven en maatregelen waarmee ongewenste effecten kunnen worden voorkomen.

Het planMER en de passende beoordeling worden zowel inhoudelijk als procedureel optimaal afgestemd op het bestemmingsplan. Dit betekent dat de onderzoeksuitgangspunten en alternatieven aansluiten bij de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt en de in dat kader te maken keuzes. Daarbij is de doorvertaling van de provinciale Verordening ruimte 2014 in het bestemmingsplan

(11)

van groot belang. De voorwaarden die in de provinciale verordening zijn gekoppeld aan het begrip 'zorgvuldige veehouderij' (optredende concentraties fijn stof, geurbelastingen, score op Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en beschikbaarheid van voldoende grond) leggen beperkingen op aan de ontwikkelingsruimte voor veehouderijen. Het planMER brengt de consequenties van de VR 2014 voor de ontwikkelingsruimte in het buitengebied van de gemeente Asten in beeld. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt vervolgens bekeken op welke wijze de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan kunnen worden afgestemd op de aanwezige milieugebruiksruimte. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om de keuze of de nog beschikbare milieuruimte (geurhinder, fijn stof, stikstofdepositie) wordt 'gereserveerd' voor bestaande veehouderijen, of dat er ook ruimte wordt geboden voor omschakeling naar (intensieve) veehouderij met het risico dat bestaande veehouderijen in de directe omgeving 'op slot' worden gezet. Het planMER geeft alle noodzakelijke informatie om in dit soort gevallen een gemotiveerde keuze te maken.

1.6.1 Passende beoordeling Natuurbeschermingswet 1998

Cruciaal onderdeel van het planMER is de passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet. Binnen de gemeentegrenzen ligt het Natura 2000-gebied Groote Peel en op enige afstand de gebieden Deurnsche Peel & Mariapeel, Strabrechtse Heide & Beuven en Weerter- en Budelerbergen & Ringselven. Al deze gebieden zijn overbelast qua stikstofdepositie zodat bij elke extra depositie significante effecten op de instandhoudingsdoelen niet op voorhand kunnen worden uitgesloten.

In het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd op welke wijze wordt omgegaan met de resultaten uit de passende beoordeling. Gezien de scherpe jurisprudentie op dit vlak is een goede motivering van groot belang voor de juridische houdbaarheid van het bestemmingsplan. Op basis van de uitkomsten van de passende beoordeling wordt de conclusie door vertaald in een passende regeling, rekening houdend met de actuele jurisprudentie en ontwikkelingen rondom provinciale stikstofbank en de Programmatische aanpak stikstof (PAS).

1.7 Conclusie: Beleidsaanpassingen versus planMER

Op grond van de uitkomsten van de milieutechnische doorrekening (planMER) zullen de exacte kaders voor het beleid in het buitengebied bepaald worden.

(12)

Hoofdstuk 2 Belemmeringen en beleidsinventarisatie

2.1 Aanschrijven instanties

In het kader van de inventarisatie zijn ook diverse instanties aangeschreven met niet zichtbare belangen (ondergrondse leidingen, zoneringen) in het plangebied. Daarbij zijn deze instanties verzocht hun belangen in het plangebied kenbaar te maken. In dit kader zijn de volgende reacties ontvangen:

DVD Directie-Zuid (Defensie): geen reactie ontvangen. Verwachting is dat er geen belangen zijn die juridisch/planologisch in het bestemmingsplan bescherming behoeven.

Enexis (gas, elektriciteit): geen reactie ontvangen. Verwachting is dat er geen belangen zijn die juridisch/planologisch in het bestemmingsplan bescherming behoeven.

Gasunie: in het westen van het plangebied loopt een aardgastransportleidingen, te weten de Z-540-01.

KPN Telecom Netwerkdiensten: geen reactie ontvangen. KPN heeft geen netwerkbelangen die juridisch/planologisch in het bestemmingsplan bescherming behoeven. Wel zal bij eventuele werkzaamheden rekening moeten worden gehouden met de kabels van KPN.

Ziggo: reactie ontvangen. De belangen die juridisch/planologisch in het bestemmingsplan bescherming behoeven worden in het bestemmingsplan opgenomen.

ProRail: geen reactie ontvangen. Er zijn geen belangen die juridisch/planologisch in het bestemmingsplan bescherming behoeven.

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM): geen reactie ontvangen.

Er wordt in ieder geval een van gemeentewege beschermende regeling opgenomen voor de in gebied aanwezige archeologische- en cultuurhistorische waarden en voor de monumenten.

Rijkswaterstaat: reactie ontvangen. Het rooilijnen- of vrijwaringszonebeleid van Rijkswaterstaat zal met betrekking tot de A67 worden doorvertaald in het bestemmingsplan.

Tennet: reactie ontvangen. De leidingen die door het plangebied lopen zullen opgenomen worden in het bestemmingsplan.

Brabantwater: reactie ontvangen. De ondergronden zijn ontvangen waarop de aanwezige leidingen zichtbaar zijn. De leidingen die door het plangebied lopen zullen opgenomen worden in het bestemmingsplan.

Waterschap Aa en Maas: De legger is een set van kaarten en registers, waarmee voor een ieder inzichtelijk is wat waar van het waterschap mag worden verwachten. Voor het waterschap is de legger, in relatie met de keur, hèt instrument om het watersysteem publiekrechtelijk te beschermen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan en het intekenen van de bestemming 'Water' (primaire waterlopen) en 'Waterstaat - Waterlopen' (eventuele bijbehorende beschermingszone) zal worden uitgegaan van de meest actuele gegevens.

2.2 Planologische kaders

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

(13)

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Noord Brabant worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede als randvoorwaarden zullen dienen voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De SVIR speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

de veranderende behoefte aan wonen en werken;

de mobiliteit van personen;

economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;

de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;

waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;

aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;

deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap.

Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers en reizigers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een

(14)

eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. In de SVIR zijn deze nationale opgaven uit de nationale ruimtelijke structuur aangevuld met regionale opgaven.

Betek enis voor het plangebied

Het plangebied ligt in de regio Brabant en Limburg. Voor deze regio geldt een aantal specifieke opgaven van nationaal belang. Zo wordt ingezet op het versterken van het vestigingsklimaat van voornamelijk de Brainport Zuidoost-Nederland (regio Eindhoven-Helmond) en Greenport Venlo. Naast deze regio zijn ook andere gebieden in deze regio, zoals de haven van Moerdijk, Maintenance Valley in West- en Midden-Brabant, het chemiecluster in Sittard-Geleen en de medische cluster in Maastricht, belangrijk voor de concurrentiekracht van de regio. Het optimaal benutten en verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze regio's via weg, water, spoor en lucht is hierbij van groot belang.

Daarnaast dienen de waterveiligheid, -kwaliteit en zoetwatervoorziening geborgd te worden op zowel korte als lange termijn. Verder zal de (herijkte) Ecologisch Hoofdstructuur (EHS), inclusief Natura 2000-gebieden, verder tot stand gebracht en beschermd worden. Ten slotte dient ruimte vrij gemaakt te worden voor een buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam naar Antwerpen en het Roergebied, dienen voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie aangewezen te worden en moet het hoofdenergie netwerk (380kv) over de grens compleet en robuust gemaakt worden.

Een goed vestigingsklimaat kan bereikt worden door hoogwaardige stedelijke woonmilieus, stedelijke voorzieningen en variërende toegankelijke groengebieden rond het stedelijk gebied te realiseren. Op deze manier wordt de regio aantrekkelijker voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers om hier te komen werken en/of zich hier te vestigen. Dit geldt voornamelijk voor de regio Eindhoven. In Parkstad Limburg speelt voornamelijk het aanpakken van de krimpopgave een belangrijke rol.

Conclusie

De gemeente Asten ligt ten zuidoosten van Brainport Zuidoost-Nederland en maakt er geen direct deel van uit. Door de gemeente Asten loopt een hoogspanningsverbinding dat van nationaal belang is.

Daarnaast is de opgave van nationaal belang binnen deze is het tot stand brengen van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief de Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn gelegen in het voorliggende plangebied en ontvangen de daarbij passende bestemming.

2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en worden met het Barro en het Bro juridisch verankerd.

In totaal gaat het om dertien nationale belangen, te weten: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In het kader van deregulering en decentralisatie is er voor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te

(15)

laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd, wat bijdraagt aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Enkele bepalingen hebben echter betrekking op provinciaal medebewind en ontheffingsmogelijkheden. In het bijzonder gaat het hier om de artikelen ten behoeve van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de EHS.

In het plangebied is de A67 gelegen en ten westen van het plangebied loopt een gasleiding, een vaarweg en een hoogspanningsverbinding. Tevens is de Groote Peel gelegen binnen eht plangebied. Deze gebieden zullen bestemd worden in lijn met het Barro.

2.3.3 Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte

De monumentenzorg in Nederland is de laatste jaren gemoderniseerd. Hierdoor is onder andere de verankering van de zorg voor cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening een feit geworden. Op deze manier wordt een zorgvuldige omgang met cultureel erfgoed gewaarborgd bij de veelal snelle ontwikkelingen die zich voor doen bij de inrichting van de stad en het platteland.

De verankering krijgt gestalte op een tweetal manieren. Enerzijds is het van belang om cultureel erfgoed volwaardig mee te nemen in de ruimtelijke afwegingsprocessen ten behoeve van het goed functioneren van de ruimte. De verplichting hiertoe is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 4, van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit artikel schrijft namelijk voor dat de overheid bij het nemen van een planologisch besluit (bijv.

bestemmingsplan, beheersverordening of projectbesluit) verplicht is om in de toelichting te motiveren op welke wijze rekening is gehouden met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

Anderzijds is het van belang om waardevol erfgoed te benoemen. Op die manier maken overheden namelijk duidelijk welke waarden zij van publiek belang vinden. De Rijksoverheid doet dit middels de Visie erfgoed en ruimte (Kiezen voor karakter), welke in 2011 is vastgesteld. Deze visie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en versterkt bovendien het sectorale instrumentarium van de monumentenzorg (Monumentenwet 1988).

De visie Erfgoed en ruimte heeft twee doelen. In eerste instantie geeft het Rijk met de visie aan op welke manier ze zelf belangen behartigt die betrekking hebben op gebiedsgerichte erfgoedzorg, welke prioriteiten hierbij gesteld worden en op welke wijze er wordt samengewerkt met zowel publieke als private partijen. In tweede instantie geldt de visie als referentiekader voor gebiedsgericht erfgoedbeheer.

Om het gebiedsgerichte erfgoedbeleid de komende jaren uit te kunnen voeren, heeft het Rijk een vijftal prioriteiten opgesteld:

1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;

2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;

3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;

4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;

5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan heeft geen uitzonderlijke cultuurhistorische waarden van nationaal belang. Derhalve is geen van de vijf prioriteiten van toepassing binnen het plangebied.

(16)

Bovendien is het onderhavige bestemmingsplan conserverend van aard en maakt deze derhalve niet of nauwelijks ontwikkelingen mogelijk. Dit plan heeft dan ook geen consequenties voor het cultureel erfgoed van rijksbelang en past derhalve binnen het rijksbeleid ten aanzien van cultuurhistorie. In paragraaf 2.5.9 wordt, conform artikel 3.1.6, lid 4 van het Bro, dieper ingegaan op het thema cultuurhistorie.

2.3.4 Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta, ook wel de Conventie van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de grond bevinden, zoals gebruiksvoorwerpen, grafvelden en nederzettingen. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:

Tijdig rek ening houden met eventuele aanwezigheid van archeologische waarden

Het is belangrijk dat bij de ruimtelijke inrichting van een gebied tijdig rekening gehouden wordt met mogelijk aanwezige archeologische resten. Daarom dient voorafgaand aan een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in bodem te verwachten zijn;

Behoud in situ:

Er wordt naar gestreefd archeologische waarden op de plaats zelf te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd. Indien mogelijk worden de resten ingepast in de ontwikkeling, zodat ze tast- en goed zichtbaar blijven;

Verstoorder betaalt:

Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Doorvertaling naar Nederlands beleid

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn geïmplementeerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007). De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen volgens het principe: 'de verstoorder betaalt'.

In de Wet op de archeologische monumentenzorg is een nadrukkelijke koppeling gelegd tussen bescherming van het archeologisch erfgoed en het bestemmingsplan. De kern van het verdrag van Malta behelst dat archeologische waarden (het bodemarchief) volwaardig mee moet worden gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg is onderdeel van de Monumentenwet 1988. In artikel 38a van deze wet is omschreven dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en -monumenten.

Op basis van de geldende archeologische beleidskaart (2013) worden in het bestemmingsplan beschermende regelingen opgenomen voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden, uitgesplitst naar de toegekende waarde (hoog, middelhoog, laag), door middel van de dubbelbestemming

(17)

'Waarde - Archeologie'.

2.3.5 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding.

Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veiliggesteld moet worden, moet nu een antwoord worden gevonden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer.

Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn.

Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.

Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid zoals vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (ook wel bekend als de AMvB Ruimte) lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient dan ook rekening te worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn, gericht op duurzaam waterbeheer. Nieuwe ontwikkelingen worden niet rechtstreeks mogelijk gemaakt, wel wordt in het nieuwe bestemmingsplan rekening gehouden met de eisen ten aanzien van planologische- en juridische regeling op het gebied van waterhuishoudkundige aspecten, zoals gesteld door het waterschap en in het 'Gemeentelijk Waterplan'. De gemeente Asten is niet gelegen in de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, zoals bedoeld in de SVIR. In gebieden buiten de nationale ruimtelijke hoofdstructuur heeft het rijk geen primaire ruimtelijke verantwoordelijkheid.

Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen.

2.3.6 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen. In Nederland vertaalt de rijksoverheid de KRW in landelijke beleidsuitgangspunten, kaders en instrumenten. Het stroomgebied van de Maas is één van de vier stroomgebieden in Nederland (Eems, Maas, Rijndelta en Schelde) waarop de KRW van toepassing is en waarvoor een Stroomgebiedbeheerplan is opgesteld. Asten en daarmee het plangebied maakt geen deel uit van de in het Stroomgebiedbeheerplan aangewezen beschermde gebieden, waar het gaat over oppervlaktewater- en grondwaterlichamen met onttrekkingen voor menselijke consumptie.

(18)

2.3.7 Nationaal Milieubeleidsplan 4

In het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4): 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid (2001)' wordt de wil uitgesproken om een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. Het NMP4 heeft een reikwijdte tot 2030 en richt zich in hoofdzaak op enkele hardnekkige milieuknelpunten. De aandacht van dit milieubeleidsplan gaat hoofdzakelijk uit naar de duurzaamheid van de samenleving. Op basis van enkele hardnekkige milieuproblemen (onder andere klimaatverandering en overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen) en het uitgangspunt van duurzaamheid is in het NMP4 een vierledige ambitie neergelegd:

Mondiaal: beschikbaarheid natuurlijke hulpbronnen en bescherming biodiversiteit;

Nederland: natuur en biodiversiteit;

Nederland: gezond en veilig;

Nederland: hoogwaardige leefomgeving.

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan het ontstaan of verergeren van milieuproblemen. Duurzaamheid staat voorop in het plan. Bij ontwikkelingen die binnenplans mogelijk zijn zal worden gewaarborgd dat aan de relevante milieuregelgeving wordt voldaan.

2.3.8 Ladder van duurzame verstedelijking

Sinds het toevoegen van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op 1 oktober 2012, dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te worden gemotiveerd en afgewogen aan de hand van drie opeenvolgende stappen.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied, zodat een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten kan plaatsvinden.

De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de SVIR. De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat:

1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

2. indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

3. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt verstaan: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

Het bestemmingsplan voorziet in de omschakeling van agrarische bedrijven naar niet agrarische

(19)

bedrijven. Dit is echter geen 'stedelijke ontwikkeling' omdat het om een ontwikkeling gaat ter

ondersteuning van de bestaande bedrijventerreinen als een soort 'kraamkamer' en anderzijds gebruik wordt gemaakt van leegstaande agrarische bebouwing. Deze omschakelingsmogelijkheid wordt niet aangemerkt als 'stedelijke ontwikkeling'.

2.3.9 Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het beleid houdt echter niet bij de landsgrenzen op, dieren en planten trekken zich immers niets aan van landsgrenzen.

Er zijn drie thema's die centraal staan bij Natura 2000, te weten beleven, gebruiken en beschermen.

Beleven houdt in dat er ruimte wordt gecreëerd voor recreatie. Recreatie en natuurontwikkeling in dezelfde omgeving betekent echter wel dat er goede afspraken gemaakt moeten worden. Met gebruiken wordt bedoeld dat de natuur naast haar schoonheid ook economisch functioneel is. Wonen, werken en recreëren in een mooie omgeving is het streven, waarbij economie en ecologie met elkaar in balans dienen te zijn. Beschermen wil zeggen het duurzaam beschermen van flora en fauna. Het ideaalbeeld wordt bereikt wanneer de drie thema's in combinatie met elkaar zonder problemen van toepassing kunnen zijn op natuurgebieden.

De Europese Unie heeft, om de zeer gevarieerde en rijke natuur te behouden, het initiatief genomen voor Natura 2000. Het Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aan-gewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soor-ten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Binnen de gemeentegrenzen ligt het Natura 2000-gebied Groote Peel en op enige afstand de gebieden Deurnsche Peel & Mariapeel, Strabrechtse Heide & Beuven en Weerter- en Budelerbergen &

Ringselven.

2.3.10 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

De Structuurvisie Buisleidingen (vastgesteld d.d. 12 oktober 2012) bevat een ruimtelijk-economische visie op het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. De Structuurvisie Buisleidingen bevat de lange termijnvisie op het buisleidingentransport en bepaalt onder meer de ruimtereservering noodzakelijk voor een duurzaam transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Het gaat daarbij met name over het transport over land van aardgas, olie- en olieachtige producten en CO2. Deze leidingen kunnen in handen zijn van particuliere bedrijven of de overheid (leidingen van de Defensie Pijpleiding Organisatie).

Binnen het plangebied zijn dergelijke leidingen niet gelegen.

(20)

2.4 Beleid provincie Noord-Brabant

2.4.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO), vastgesteld op 1 oktober 2010 en per 1 januari 2011 in werking, vervangt samen met de Verordening Ruimte de Interimstructuurvisie, de paraplunota, de uitwerkingsplannen van het streekplan en het beleidsdeel van de reconstructieplannen. Daarnaast wordt in de gebiedspaspoorten, die geïntegreerd zijn in de SVRO, de ruimtelijke visie op het landschap gegeven.

De Structuurvisie ruimtelijke ordening (2010) geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid.

Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters.

Daarnaast is veiligheid een belangrijk aspect. Goederenvervoer per spoor zal in de toekomst om stedelijke gebieden heen geleid moeten worden.

Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor.

Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.

Duurzaamheid is nog steeds een belangrijk onderwerp binnen de ruimtelijke ordening. Er moet op zoek gegaan worden naar alternatieve mogelijkheden om energie op te wekken. Zo kan gewerkt worden aan een gezondere leefomgeving.

Het plangebied is gelegen binnen het gebiedspaspoort de Peelrand. De Peelrand is een overwegend oud en gevarieerd zandlandschap met een kralensnoer van agrarische nederzettingen, akkercomplexen, weilanden en bossen. Verspreid in het gebied zijn oude kloostercomplexen en buurtschappen gelegen.

Deze zijn cultuurhistorisch waardevol voor het gebied. In het zuiden en noorden van de Peelrand zijn enkele jonge heideontginningen en grotere bos- en stuifzandcomplexen gelegen. Het open

(21)

beeklandschap van Aa kenmerkt het westelijke deel. Ook loop hier van noordwest naar zuidoost de Peelrandbreuk. In het oostelijke deel van de Peelrand liggen tussen de dorpen kleine jonge boscomplexen.

Het westelijke deel van de Peelrand is meer verstedelijkt dan de oostrand. Deze verstedelijking komt tot uiting in grotere plaatsen en hieraan gekoppelde infrastructuur, zoals de A67, A50 en Zuid-Willemsvaart.

Het grootste gedeelte van de Peelrand is primair een grootschalig agrarisch gebied met de landbouw (intensieve veehouderij en glastuinbouw) als ruimtelijk dominante functie. De landbouw is divers, van verbrede tot intensieve vormen van landbouw. Aan de randen zijn mixlandschappen ontstaan met een menging van de functies landbouw, natuur en wonen (gemengd landelijk gebied). Ook agrarische lintbebouwing tussen de dorpen heeft een multifunctioneel karakter gekregen.

De ambitie voor dit gebied is dan ook geformuleerd als:

1. Versterken kleinschalig en afwisselend karakter van het landschap van de Peelrand;

2. De cultuurhistorische waarden van de Peelrand in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten;

3. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van de archeologische landschappen: "Peelhorst Oost" en

"Dekzandeiland Asten-Deurne";

4. Aandacht voor behoud en herstel van het verschijnsel 'wijst' (verschijnsel waarbij de grondwaterstroom stagneert vanaf de hoge horstgronden door een ondoorlatende leemlaag in de breuk. Het komt aan de breukrand aan de oppervlakte als sterk ijzerhoudende rode kwel. Als gevolg daarvan zijn de hooggelegen horstgronden veel vochtiger dan de laaggelegen slenkgronden) en de zichtbaarheid daarvan in het landschap;

5. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van halfopen landschap met bomenlanen (zoals de geelgors, de akkerleeuwenbek en de knoflookpad), het kleinschalig besloten landschap (zoals de nachtegaal en de das) en sloten en vaarten (kroeskarper) goede indicatoren zijn. De natuurkern van De Maashorst ontwikkelen met ecologische verbindingen naar de omgeving en specifiek het verbinden van de natuur in de Maashorst met die van de Stippelberg via de oostrand van de Peelrand.

2.4.2 Verordening Ruimte

De Verordening ruimte 2012 is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt in de Verordening ruimte geregeld op welke wijze het regionaal ruimtelijk overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd.

Naast deze direct bindende regels voor gemeenten kent de verordening ook een aantal bindende regels voor burgers. Deze regels hebben betrekking op de ontwikkeling van intensieve veehouderijen in de zogenaamde extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden. In het bijzonder gaat het hier om intensieve geiten- en schapenhouderijen. Door middel van deze regels wordt voorkomen dat ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden op het moment dat een bestemmingsplan van de gemeente nog niet is aangepast aan de Verordening ruimte.

Bevordering van ruimtelijke kwaliteit

(22)

Een van de hoofdlijnen van de Verordening ruimte heeft betrekking op de “bevordering ruimtelijke kwaliteit” (artikel 3.1 VR). Deze kernkwaliteiten zijn in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en meer concreet en specifiek in de uitwerking van de Structuurvisie, door middel van Gebiedspaspoorten uitgewerkt. Gebiedskenmerken zijn de spil van ruimtelijke kwaliteit: het gaat daarbij om het verbinden van de opgave met de plek. In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap.

De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in hoofdzaak de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.

Verordening Ruimte 2014

Op 7 februari 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte 2014 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Deze Verordening bevat een aantal nieuwe regels en beleidsuitgangspunten die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. De belangrijkste wijzigingen zijn van toepassing op veehouderijen. De provincie wil dat er een transitie op gang komt naar een zogenoemde zorgvuldige veehouderij. Dit heeft gevolgen voor het beleid rondom agrarische bedrijven en dus ook voor onderhavig bestemmingsplan. Er worden in de Verordening vier soorten agrarische bedrijven onderscheiden en de integrale zonering voor de intensieve veehouderij op grond van de reconstructiewet vervalt. In de Verordening zijn de gewijzigde beleidsuitgangspunten over veehouderij in regels vertaald. Een belangrijke basis voor deze wijzigingen is gelegd in het zogenoemde 'Brabantberaad'. In dit beraad hebben ruim zeventig betrokkenen vanuit diverse maatschappelijke partners een gezamenlijke lijn afgesproken ten aanzien van het duurzamer maken en vernieuwen van de veehouderij in Brabant. Om de transitie naar een duurzame en zorgvuldige veehouderij in gang te zetten, hebben Provinciale Staten in maart 2013 besloten dat zij dit proces willen ondersteunen met regels in de Verordening. De vastgestelde denklijn 'Ontwikkelruimte moet je verdienen en is niet onbegrensd' is hiervoor de basis. Er is daarbij besloten dat er alleen nog ontwikkelruimte wordt geboden aan veehouderijen, als daarmee de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij in gang wordt gezet. De basis hiervoor is in de Verordening verwerkt door de huidige omvang van alle veehouderijen vast te leggen, zowel qua omvang van het bouwvlak als omvang van de bebouwing. Nieuw daarbij is dat het onderscheid tussen grondgebonden veehouderij en intensieve veehouderij is vervallen en de integrale zonering voor de intensieve veehouderij is ingetrokken. Voor gebieden rondom kernen en natuur gelden nog wel beperkingen. Daarvoor is de aanduiding 'Beperkingen veehouderij' opgenomen. Ook het specifieke beleid dat sinds 2009 was ingesteld voor schapen- en geitenhouderijen is ingetrokken. Voor iedere veehouderij geldt nu hetzelfde regime.

Om ontwikkelruimte voor een veehouderij te verdienen moet er sprake zijn van (een ontwikkeling naar) een zorgvuldige veehouderij. Om te bepalen wat een zorgvuldige veehouderij is en hoe een ontwikkeling daaraan bijdraagt, stellen GS nadere regels op. Die regels staan inmiddels bekend als de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (hierna: BZV). Met de BZV wil de provincie ondernemers stimuleren om vergaande maatregelen te treffen die de transitie van de sector naar zorgvuldige veehouderij bewerkstelligen. Het idee daarbij is dat een ondernemer punten kan verdienen door bovenwettelijke maatregelen te treffen rondom de in de Verordening genoemde thema's. Hierbij kan de provincie minimumeisen stellen met het oog op een evenwichtige verdeling van de punten over de diverse thema's.

Voor het overige heeft de ondernemer keuzevrijheid in welke maatregelen het beste passen bij zijn bedrijfsvoering of de wensen van de omgeving. Door de eisen periodiek aan te passen aan de meest moderne inzichten en mogelijkheden, wordt de transitie ondersteund. Vanuit ruimtelijk perspectief

(23)

worden de volgende grenzen ten aanzien van ontwikkelruimte gehanteerd:

6. Uitbreiding van bebouwing en bouwvlak tot 1,5 ha wordt alleen mogelijk via de nadere eisen gesteld door GS;

7. Uitbreidingen boven de 1,5 ha worden uitsluitend mogelijk in bijzondere gevallen, om overbelaste situaties op te lossen en voor bedrijven die over voldoende grond beschikken om de kringlopen te sluiten.

2.4.3 Cultuurhistorische waardenkaart

De Cultuurhistorische waardenkaart 2010 (CHW 2010) is op 21 december 2010 vastgesteld en per 1 februari 2011 van kracht. De CHW 2010 geeft informatie over het ruimtelijk erfgoed van Brabant.

De gemeente Asten is volgens de CHW 2010 gelegen binnen de regio Peelrand en het archeologisch landschap 'Dekzandeiland Asten-Deurne'. De regio Peelrand bestaat uit een ring van middeleeuwse dorpen op enige afstand van het voormalige veengebied van De Peel. De oude dorpen worden gekenmerkt door akkercomplexen, schaarse groenlanden en voormalige heidevelden. De heidevelden zijn in de negentiende en twintigste eeuw ontgonnen en grotendeels omgezet in landbouwgrond, waardoor er een waardevol mozaïek is ontstaan van oude en jonge ontginningen. Voor de regio geldt als ontwikkelingsstrategie behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuur. De cultuurhistorische waarden dienen in hun samenhang verder ontwikkeld, beschermd en toeristisch-recreatief ontsloten te worden. Voor het Dekzandeiland Asten-Deurne geldt specifiek het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief.

Het Dekzandeiland bestaat uit de met oude bouwlanden en stuifduinen bedekte dekzandgronden. De eilanden worden gescheiden door de beken. Het landschap heeft een relatief lage dichtheid aan archeologische vindplaatsen. De omvang van AMK-terreinen is daarentegen het grootst van alle landschappen in Brabant. Het bestaat voornamelijk uit zeer grote terreinen met laatmiddeleeuwse archeologische waarden.

2.4.4 Keur 2015

De Keur is een aanvulling op regels uit de Waterwet en is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap. Maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen (o.a. agrariërs en tuinders).

De voorschriften in de Waterwet en de Keur geven aan wat wel en niet mag en welke plichten er zijn.

Denk aan activiteiten zoals het lozen in oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater, het dempen van een sloot, of het plaatsen van een duiker of brug. Medewerkers van het waterschap controleren de naleving van de Keur en overtredingen worden bestraft. Op de site www.brabantkeur.nl kunt u meer informatie vinden over het toepassingsbereik van het Keur. In het bestemmingsplan zullen bepalingen worden opgenomen ter ondersteuning van de naleving van het Keur.

2.5 Gemeentelijk beleid

De gemeente Asten heeft voor het voeren van beleid, diverse beleidsstukken voorhanden. Deze stukken kunnen ook van invloed zijn op het bestemmingsplan. Hierna worden de diverse stukken kort toegelicht en daar waar nodig wordt het beleid opgenomen in de regels en op de verbeeldingen.

(24)

2.5.1 Aanhoudingsbesluit Wgv

De gemeenteraad van Asten heeft op 3 februari 2015 besloten tot een aanhoudingsbesluit in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij. Het aanhoudingsbesluit geldt voor alle veehouderijen in de gehele gemeente Asten.

Het aanhoudingsbesluit heeft tot gevolg dat gedurende maximaal één jaar alle aanvragen van veehouderijen voor een omgevingsvergunning met de activiteit milieu worden aangehouden. Het aanhoudingsbesluit geldt niet voor al ingediende vergunningaanvragen. Ook meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit vallen niet onder het aanhoudingsbesluit.

De gemeente heeft de geurbelasting van alle veehouderijen in het buitengebied in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat er in het buitengebied forse overschrijdingen van de wettelijke normen zijn. Het beeld op de kaarten bevestigt de zorgen van inwoners die zijn geuit tijdens de dialooggesprekken die in Heusden zijn gevoerd. De gemeente wil deze bestaande overschrijdingen terugdringen en nieuwe ongewenste ontwikkelingen voorkomen.

Hiervoor is het nodig om de normen in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij aan te scherpen in een Geurverordening. Om een Geurverordening vast te kunnen stellen moet de gemeente eerst een gebiedsvisie opstellen om goed te kunnen beoordelen waar welke geurnorm moet gelden om de bestaande overschrijdingen terug te dringen en nieuwe ongewenste ontwikkelingen te voorkomen.

De gemeente wil het opstellen van een gebiedsvisie samen met ZLTO en dorpsraad oppakken. Een aanhoudingsbesluit biedt de mogelijkheid om dit te doen zonder vrees dat er tussentijds vergunningaanvragen worden ingediend die overschrijdingen verergeren. De verwachting is dat er binnen 1 jaar een Geurverordening aan de gemeenteraad wordt aangeboden.

Als tussentijds blijkt dat het aanhoudingsbesluit voor bepaalde gebieden of voor een gewenste ontwikkelingen kan komen te vervallen, kan de gemeenteraad daartoe besluiten. De gemeente wil hiervoor samen met de dorpsraad en ZLTO een kader opstellen. Te denken valt aan het mogelijk maken van aanvragen die leiden tot een substantiële verlaging van geur in de gemeente.

2.5.2 Welstandsnota

Indien een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is, gelden voor een bouwwerk eisen ten aanzien van Welstand (preventieve toets). Indien geen vergunning is vereist, kan een bouwwerk dat een negatieve invloed op de omgeving heeft, na realisatie alsnog aan welstand worden getoetst (excessenregeling). Hierdoor kan het mogelijk zijn dat het bouwwerk achteraf moet worden aangepast.

Het grondgebied vand e gemeente Asten is verdeeld in een aantal welstandsthema's. Van deze themma's/ gebieden zijn de waarden beschreven en is aangegeven in hoeverre deze bescherming behoeven. Ook storende elementen zijn omschreven. Uit deze waardebepaling volgen de welstandscriteria voor nieuw- en verbouw in deze gebieden.

Daarnaast zijn in de welstandnota de rijksmonumenten en beeldbepalende panden opgenomen.

(25)

2.5.3 Externe veiligheid

De gemeente Asten beschikt over een rapport “Onderzoek externe veiligheid” (2007), een

“Basisdocument externe veiligheid” (2008), een “Beleidsvisie Externe veiligheid Asten” (2008).

In het kader van externe veiligheid staan twee doelstellingen centraal:

1. de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen (het plaatsgevonden risico PR);

2. de bescherming van (groepen in) de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers (het groepsrisico GR).

Met het van kracht worden van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is de norm van het plaatsgebonden risico wettelijk vastgelegd. Voor groepsrisico daarentegen geldt geen wettelijk vastgelegde normering. Nieuwe ontwikkelingen en plannen moeten door het bevoegde gezag aan de normstelling/oriënterende waarde worden getoetst.

Bij het PR verdient het aanbeveling te letten op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in het invloedsgebied van de aanwezige risicobronnen komen. Bij GR dient bij toekomstige ontwikkelingen een beperkte of uitgebreide verantwoording te worden doorlopen.

In het kader van bestemmingsplannen zal bij nieuwe ruimtelijke plannen een beperkte of uitgebreide verantwoording van het groepsrisico gegeven moeten worden. Een en ander is afhankelijk van het gebied (risicoluw, gemengd of intensief) Deze gebieden zijn gedefinieerd in de beleidsvisie. Het betreft een visie, met de 0-situatie als vertrek- en uitgangspunt, van waaruit nadere stappen worden gedefinieerd, waaronder de actiepunten en het werkprogramma voor de gemeente.

De aanwezige hoogspanningsleidingen, hogedruk aardgastransportleidingen en vervoersassen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn (deels) gelegen in het buitengebied van Asten.

2.5.4 Probleeminventarisatie Opsporen Conventionele Explosieven d.d. 6 juli 2007

De gemeente Asten heeft een gemeentebrede probleeminventarisatie uit laten voeren om inzicht te krijgen in welke gedeelten van de gemeente een verhoogd risico aanwezig is op het aantreffen van Conventionele Explosieven (CE) tijdens bodemactiviteiten.

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat gedurende de Tweede Wereldoorlog diverse oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden binnen en boven de gemeente Asten. Binnen de gehele gemeenten kunnen dan ook bij toekomstige werkzaamheden CE aangetroffen worden. Geadviseerd wordt om voor toekomstige projecten waar (grond) werkzaamheden plaatsvinden een Probleemanalyse Opsporen Conventionele Explosieven uit te voeren.

2.5.5 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan (GVVP)

Op 24 oktober 2006 is het GVVP voor de gemeente Asten vastgesteld. In dit GVVP wordt inzicht gegeven in de knelpunten en probleemsituaties in de bestaande verkeersstructuur. Het GVVP vormt het kader voor nieuwe ontwikkelingen op verkeers- en vervoerniveau.

Een belangrijk onderdeel van het GVVP is het MeerjarenUitvoeringsProgramma (MUP). Hierin staan de maatregelen die nodig zijn om de doelstelling van een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem waar te kunnen maken. Maatregelen afgestemd op de groei van de

(26)

mobiliteit enerzijds en de groei van Asten in ruimtelijke zin anderzijds.

De groei van de mobiliteit uit zich naar verwachting vooral in de groei van het gemotoriseerde verkeer.

Maatschappelijk gezien is mobiliteit belangrijk. Duurzame mobiliteit, waarbij mensen een bewuste keuze maken voor het vervoermiddel, is daarnaast voor de gemeente Asten van belang. Daarom is er in het verkeersbeleid vooral aandacht voor het verbeteren van de positie van het langzame verkeer. Een groter fietsgebruik en minder autogebruik komen tenslotte de leefbaarheid ten goede. Gezien de korte fietsafstanden liggen hier kansen. Daarnaast biedt dit een kwaliteitsimpuls voor het toeristisch-recreatieve product Asten.

In het bestemmingsplan wordt zover mogelijk rekening gehouden met mogelijke toekomstige aanpassingen van de wegstructuur. Binnen de bestemming verkeer worden naast bestaande wegen ook de bijbehorende bermen opgenomen.

Het in het GVVP opgenomen parkeerbeleid is niet meer van toepassing. Hiertoe is de nota parkeernormen gemeente Asten 2011 opgesteld.

2.5.6 Nota Parkeernormen Gemeente Asten 2011

Ruimtelijke ontwikkelingen hebben invloed op de parkeersituatie in de gemeente Asten. Voor een duurzame bereikbaarheid is het belangrijk dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Bij het toetsen van de plannen speelt altijd de vraag hoeveel parkeerplaatsen voor de geplande functies nodig zijn. Om te voorkomen dat er in de toekomst een onacceptabele parkeerdruk ontstaat heeft de gemeente Asten de te hanteren parkeernormen vastgelegd in de Nota Parkeernormen Gemeente Asten 2011.

In de Nota Parkeernormen is een samenhangend stelsel van eisen en normen opgenomen voor het bepalen van de parkeerbehoefte voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De parkeernormen dienen gebruikt te worden bij bouw- en herbouwprojecten binnen de gemeente Asten. Bij het bepalen van de parkeernormen is rekening gehouden met de aard van het gebied.

De gemeente Asten heeft ervoor gekozen om een aparte Nota Parkeernormen vast te stellen. Daarbij dient in een bestemmingsplan verwezen te worden naar de Nota Parkeernormen. In het bestemmingsplan behoeven dus niet de parkeernormen zelf opgenomen te worden.

2.5.7 Waterplan

De gemeente Asten beschikt over een Waterplan Asten, vastgesteld 15 december 2006. Het waterplan vormt een uitwerking van het provinciale Partiële herziening Waterhuishoudingsplan 2003-2006. Het waterplan heeft de status van (kaderstellend) beleidsplan. De in dit plan geformuleerde doelstellingen en streefbeelden dienen door te werken in ruimtelijke afwegingen.

Voor een duurzaam waterbeheer wordt een viertal doelstellingen gehanteerd:

veerkrachtig en duurzaam watersysteem;

optimaal functionerende waterketen;

effectieve waterorganisatie;

hoog ontwikkeld waterbewustzijn en watercommunicatie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze organisaties zijn zelf niet goed op de hoogte; hun kennisniveau is verrassend laag betreffende EMV -Dit staat in schril contrast met 30.000 onderzoeken naar het militaire

In het bestuurlijk overleg met de provincie hebben wij afgesproken dat er met betrekking van de overlast van de brug, om deze overlast objectief te bepalen, een onderzoek

Om het beoordelen van initiatieven binnen de gemeente eenduidiger te laten verlopen en te zorgen voor meer duidelijkheid voor initiatiefnemers, is het voorstel om

Tegelijkertijd wordt zowel in pre- COOL als in de pilot startgroepen aangegeven dat ook in deze instellingen de educatieve kwaliteit voor verbetering vatbaar is.. Dit

In een brief aan de Tweede Kamer maakt staatssecretaris duidelijk dat uit verschillende Nederlandse onderzoeken blijkt dat VVE bij jonge kinderen, vooral met een grote achterstand

Na vaststelling door uw raad zal de nota van uitgangspunten worden vertaald naar het nieuwe bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen’. Het bestemmingsplan zal zoals

Dit Stedenbouwkundig programma van Eisen (SPvE) is de derde in de reeks (na de vastlegging van het plangebied in het Structuurplan en het accorderen van de Startnotitie) om te komen

• Niet in de logische rijrichting voor forens richting Groningen. • Rijtijd auto’s afslag – transferium (mede vanwege