• No results found

Zijn we klaar voor de veranderende arbeidsmarkt? Nederland en België vergeleken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Zijn we klaar voor de veranderende arbeidsmarkt? Nederland en België vergeleken"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

middenopgeleiden (CEDEFOP, 2016). De laagste positieve groei in werkgelegenheid voor hoog- opgeleiden wordt verwacht in Duitsland (0,3%), Spanje (4,5%) en Estland (7,1%), terwijl de hoogste groei wordt verwacht in Slovakije (50,8%), Polen (49,3%) en de Tsje- chische Republiek (46,3%). Deze cijfers kunnen worden vergeleken met 24,5% voor België en 29,1%

voor Nederland. Tegelijkertijd neemt de werkgelegenheidsvoet voor laagopgeleiden in de meeste EU-landen sterk af. Voor Neder- land voorspelt CEDEFOP een daling van -19% in de werkgelegenheid voor laagopgeleiden, en voor België -26,1% tegen 2025.

De voorspellingen van CEDEFOP komen niet over- een met de hypothese van baanpolarisatie in Eu- ropa. Deze stelt namelijk dat de werkgelegenheid voor middenopgeleiden afneemt, terwijl de werk- gelegenheid voor laag- en hoogopgeleiden toe- neemt (Goos, Manning, & Salomons, 2009). Of de hypothese van baanpolarisatie al dan niet in vraag moet worden gesteld, is echter niet de opzet van dit artikel. Wat over het algemeen unaniem wordt gesteld, is een toenemende vraag naar hoogopge- leiden en dat deze toename sterk wordt gedreven door innovatie (Acemoglu, 1998; Autor, Levy, &

Murnane, 2003). Dit artikel focust zich daarom op de vraag of de arbeidsmarkt voldoende toegerust is om aan de toenemende vraag naar hoogopgeleiden

Zijn we klaar voor de veranderende arbeidsmarkt? Nederland en België vergeleken

De vraag naar hoger opgeleiden is gestegen over de afgelopen twee decennia en verwacht wordt dat deze vraag zal blijven stij- gen in de komende jaren. Drie factoren spelen een belangrijke rol in het toerusten van de arbeidsmarkt om aan de toenemende vraag naar hoogopgeleiden te voldoen: het opleidingsniveau, al- locatieve matching efficiëntie en de samenstelling van vaardig- heden. Een analyse van deze factoren voor België en Nederland toont aan dat het maatschappelijke debat over de aansluiting van onderwijs met de noden op de arbeidsmarkt zich beter toe- spitst op de door jongeren gevolgde studierichtingen en hierin verworven vaardigheden dan op opleidingsniveau.

Uitgedrukt in procenten werken er in de meeste EU-landen meer hoogopgeleiden (tertiair onder- wijs, ISCED 5-8) dan middenopgeleiden (minimaal secundair onderwijs, ISCED 3-4) en laagopgelei- den (minder dan secundair onderwijs, ISCED 0-2) op de arbeidsmarkt. Zo is 81,8% van de hoog- opgeleiden in de leeftijdscategorie 20 tot 64 jaar werkzaam op de Belgische arbeidsmarkt, in ver- gelijking met 67,2% van de midden- en 45,6%

van de laagopgeleiden. Voor de Nederlandse ar- beidsmarkt liggen deze cijfers op 87,5% (hoogop- geleiden); 77,2% (middenopgeleiden); en 59,8%

(laagopgeleiden).

Voorspellingen van het European Centre for the Development of Vocational Training tonen boven- dien een sterke groei in de werkgelegenheidsvoet voor hoger opgeleiden tegen 2025 en een mid- delmatige groei van de werkgelegenheidsvoet van

(2)

te voldoen. Zijn België en Nederland klaar voor een veranderende arbeidsmarkt?

Drie factoren

Onderzoek van de Universiteit Maastricht (TIER- UM) toont aan dat dit afhangt van ten minste drie factoren. Ten eerste speelt het opleidingsniveau van de beroepsbevolking een belangrijke rol. Logischer- wijze is de arbeidsmarkt beter uitgerust voor de toe- nemende vraag naar hoogopgeleiden wanneer een land een hoge scholingsgraad onder de beroeps- bevolking heeft. Een tweede belangrijke factor is de manier waarop werknemers of werklozen wor- den ‘gesorteerd’ over openstaande betrekkingen. Er wordt vastgesteld dat een arbeidsmarkt beter func- tioneert wanneer dit sorteringsproces op een effici- ente manier verloopt (Blanchard, Diamond, Hall, &

Yellen, 1989). Een openstaande betrekking stelt ei- sen aan kandidaten wat betreft opleidingsniveau en vaardigheden, aangeboren dan wel verworven in het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Een efficiënt werkende arbeidsmarkt is in staat snel en met mini- male kosten de beste kandidaat voor de betrekking te vinden. Daarmee is niet enkel het opleidingsni- veau maar ook de samenstelling van vaardigheden onder de beroepsbevolking belangrijk voor een goede aansluiting met de eisen van de werkgever (Lazear, 2009). De samenstelling van vaardigheden onder de beroepsbevolking is de derde en laatste factor die we in dit artikel bespreken.

Opleidingsniveau

Cijfers van de European Labour Force Survey (LFS) laten zien dat de scholingsgraad onder zowel de Belgische als de Nederlandse beroepsbevolking in de afgelopen vijftien jaar sterk is gestegen. Deze toename kan worden toegeschreven aan jongeren die langer naar school gaan en meer starterskwali- ficaties behalen dan in het verleden. Tabel 1 toont aan dat het percentage individuen in België tus- sen 15 en 64 jaar dat een diploma heeft behaald in het hoger onderwijs (hogeschool of universiteit) is gestegen van 24,9% in 2002 naar 33,2% in 2016.

Het aantal schoolverlaters met een diploma op middelbaar niveau (BSO, TSO, ASO, KSO) steeg in dezelfde periode van 34,6% naar 38,6%. Het aan- tal laagopgeleide individuen (primair onderwijs

afgerond of niet) in de Belgische beroepsbevolking daalde van 40,5% in 2002 naar 28,2% in 2016.

Tabel 1 geeft tevens het opleidingsniveau naar hoogst behaalde diploma weer voor de Nederland- se beroepsbevolking. In Nederland geldt leerplicht tot de leeftijd van 16 jaar, waarna de kwalificatie- plicht volgt voor jongeren tussen de 16 en 18 jaar zonder startkwalificatie (Rijksoverheid, z.j.). Een startkwalificatie is een diploma secundair onder- wijs (ISCED 3-4) van het type havo (hoger alge- meen voortgezet onderwijs), vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs) of mbo (middelbaar beroepsonderwijs niveau 2 of hoger). Leerlingen in het vwo worden voorbereid op universitair (we- tenschappelijk hoger) onderwijs (afgekort: wo) en men kan dit schooltype vergelijken met ASO in Vlaanderen. Een leerling uit de havo kan doorstro- men naar het wo, echter enkel via het behalen van een vwo-diploma of via het succesvol afronden van een eerste jaar in de hogeschool. De hogeschool, of niet-universitair hoger onderwijs, wordt in Ne- derland aangeduid als het hoger beroepsonderwijs (hbo). Het Nederlandse schooltype hbo staat voor bachelor onderwijs (ISCED 6) en een hbo traject duurt gemiddeld 4 jaar.1

Het schooltype BSO in Vlaanderen kan worden vergeleken met het schooltype mbo in Nederland, waarbij minimaal mbo-niveau 2 vergelijkbaar is met het volgen van een zevende jaar in het BSO in Vlaanderen. Ook TSO kan onder het mbo geplaatst worden. Het dient echter te worden opgemerkt dat het beroepsonderwijs in Nederland sterker is uitgebouwd dan in Vlaanderen. Het Nederlandse beroepsonderwijs kent vier niveaus, het vierde en hoogste niveau geeft toegang tot hoger onderwijs (hbo). Deze toegang verloopt zonder schakelpro- gramma’s wanneer de gevolgde sector in het mbo (bijvoorbeeld economie) overeenkomt met de ge- wenste hbo-sector. De laatste jaren werd de aan- dacht voor meer deelname van jongeren met een mbo-4 diploma aan het hbo verscherpt (Mulder et al., 2017). In het bijzonder legt het debat het accent op het verbeteren van de doorstroom mbo-hbo om zo uitval in het eerste jaar hoger onderwijs te voorkomen. Enkel mbo-4 leerlingen kunnen door- stromen van het mbo naar het hbo. Dit is verschil- lend met Vlaanderen waar iedereen met een geldig secundair diploma automatisch toegang krijgt tot hoger onderwijs.

(3)

Uit tabel 1 leiden we af dat het aantal schoolver- laters met een hbo of universitair diploma in Ne- derland is gestegen van 21,6% in 2002 naar 31%

in 2016. Het percentage middenopgeleiden (mbo, havo of vwo) is in dezelfde periode licht gedaald van 42,7% naar 41,1%. Het aantal individuen zon- der startkwalificatie (vmbo of primair onderwijs) in de beroepsbevolking is daarentegen gedaald van 35,7% naar 27,9%. Het aandeel hoger opgeleiden in de beroepsbevolking lag in 2016 voor zowel Bel- gië als Nederland boven het EU-gemiddelde van 27,3%. Het percentage middenopgeleiden lag in 2016 voor beide landen onder het EU-gemiddelde van 46,2%. Ten slotte lag het aandeel lager opge- leiden in de beroepsbevolking net boven het EU- gemiddelde van 26,5%.

Een mogelijke verklaring voor het gestegen aanbod van hoger opgeleiden in de beroepsbevolking, in het bijzonder onder jongeren (Cabus & Somers, 2017b), is het financiële rendement van scholing.

Het financiële rendement geeft de procentuele stij- ging weer van het loon dat het volgen van een addi- tioneel jaar onderwijs met zich meebrengt. Een stij- ging in het rendement op onderwijs vindt plaats in- dien de relatieve vraag naar hooggeschoolde werk- nemers (ten opzichte van lager opgeleiden) sterker toeneemt dan het relatieve aanbod. We stellen vast

dat het financiële rendement voor hoger opgeleiden inderdaad gestegen is in Nederland en in België in de afgelopen decennia (Jacobs & Webbink, 2006;

Leuven & Oosterbeek, 2000; OECD, 2011).

Efficiënte arbeidsmarkt

Mismatch, of een gebrekkige aansluiting tussen on- derwijs en arbeidsmarkt, is een mogelijke maatstaf om de efficiëntie van de arbeidsmarkt in kaart te brengen. Mismatch ontstaat immers indien werkge- vers niet in staat zijn om de meest geschikte kandi- daat te vinden voor de eisen die het werk stelt. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen verschil- lende vormen van mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt, onder andere verticale, horizontale, intra-curriculaire, sectorale en skills mismatch. Ten eerste is er sprake van verticale mismatch indien de aangeworven werknemer over een opleidingsni- veau beschikt dat niet aansluit bij het vereiste oplei- dingsniveau (Cabus & Somers, 2017a). Men spreekt in dit verband van overscholing (onderscholing) wanneer het opleidingsniveau hoger (lager) ligt dan het gevraagde opleidingsniveau. Ten tweede is er sprake van horizontale mismatch wanneer een werknemer een andere studierichting heeft gevolgd dan wenselijk is voor de kwalificatie-eisen van het

Tabel 1.

Opleidingsniveau van de Belgische en Nederlandse beroepsbevolking (15-64 jaar) over de tijd

Hoogst behaalde opleidingsniveau 2002 2016

ISCED niveau 5-8

België (hogeschool, universiteit) 24,9% 33,2%

Nederland (hbo, universiteit) 21,6% 31,0%

EU-28 17,4% 27,3%

ISCED niveau 3-4

België (BSO, TSO, ASO, KSO) 34,6% 38,6%

Nederland (mbo, havo, vwo) 42,7% 41,1%

EU-28 45,6% 46,2%

ISCED niveau 0-2

België (lager onderwijs) 40,5% 28,2%

Nederland (lager of primair onderwijs, vmbo) 35,7% 27,9%

EU-28 37,0% 26,5%

Bron: Eurostat (Eigen bewerkingen)

(4)

werk. Bijvoorbeeld, een werknemer met een di- ploma lasser die werkt als bediende in de hotelsec- tor. In de literatuur wordt er ook gesproken over intra-curriculaire mismatch indien de vaardigheden die aangeleerd worden in het onderwijs niet langer aansluiten bij de nieuwe(re) baanvereisten (Marzo- Navarro, Pedraja-Iglesias, & Rivera-Torres, 2009). Zo kan het voorkomen dat een recent afgestudeerde werknemer in de bouw niet de vaardigheden heeft verworven in de gevolgde opleiding om adequaat te kunnen werken met de laatste bouwtechnieken.

Intra-curriculaire mismatch is een belangrijke bron voor het ontstaan van skills mismatch. Deze vorm van mismatch wordt gedefinieerd als het niet aan- sluiten van vaardigheden (skills) waarover werkne- mers beschikken bij de vraag naar vaardigheden door werkgevers. Technologisering is een van de belangrijkste onderzochte factoren die de taakin- houd van banen kan veranderen en skills mismatch in de hand werkt (Goldin & Katz, 2009). Skills mis- match en intra-curriculaire mismatch kunnen tege- lijkertijd optreden indien onderwijscurricula in on- toereikende mate aangepast worden om te voldoen aan de veranderende eisen van de arbeidsmarkt.

Intra-curriculaire mismatch treedt in veel loopba- nen automatisch op wanneer de taakinhoud van banen aan verandering onderhevig is, bijvoorbeeld door technologisering. Intra-curriculaire mismatch hoeft echter geen negatieve implicaties te heb- ben indien werknemers voldoende wendbaar zijn en nieuwe kennis en vaardigheden verwerven die aansluiten bij de baanvereisten.

Ten slotte refereert men in de literatuur frequent naar sectorale mismatch. Dit type mismatch ontstaat wan- neer een werknemer of werkloze van baan wil ver- anderen door te switchen (vrijwillig of noodgedwon- gen) naar een andere sector van tewerkstelling, maar daar moeilijk een nieuwe baan vindt en in (lange termijn) werkloosheid terecht komt. Niet iedere werknemer is even goed uitgerust voor een (snelle) wisseling van sector en dit is sterk afhankelijk van de samenstelling van vaardigheden (zie verder).

Overscholing

Onderzoekers hebben in het verleden vaker ana- lyses gedaan naar het voorkomen van overscho- ling dan onderscholing (Groot & van den Brink,

2000). Bovendien wordt er ook vaker onderzoek gedaan naar vormen van verticale mismatch en in mindere mate naar horizontale- en intra-curriculaire mismatch (Somers & Cabus, 2017). Daarom leg- gen we de focus op overscholing. Uit een recent verschenen rapport van de International Labour Office (2014) blijkt dat het voorkomen van over- scholing toenam tussen 2002 en 2012 in 13 van 25 onderzochte Europese landen. In het rapport werd een objectieve maatstaf voor overscholing gecre- eerd op basis van beroepenclassificaties (ISCO) en scholingsclassificaties (ISCED). Voor de operationa- lisering werd data gebruikt van de European So- cial Survey (ESS). Uiteraard bestaan er ook andere maatstaven voor het meten van overscholing en ILO (2014) geeft hier een mooi overzicht van. Onze keuze gaat echter uit naar overscholing gemeten op basis van ISCO omdat beroepen inhoudelijk min- der snel veranderen doorheen de tijd, en daardoor relatief vergelijkbaarder blijven dan maatstaven die, bijvoorbeeld, gebaseerd zijn op de gemiddelde scholingsgraad in het beroep.

De door ons gekozen maatstaf van overscholing maakt op basis van de ISCO-19882 beroepenclassifi- catie onderscheid tussen beroepsgroepen. Voor elk van de beroepsgroepen wordt vervolgens het op- leidingsniveau bepaald aan de hand van ISCED-973. Werkende personen in een bepaalde beroepsgroep die een hoger opleidingsniveau hebben verwor- ven dan werd toegewezen door de onderzoekers, worden beschouwd als te hoog geschoold. Tabel 2 vat het voorkomen van overscholing samen voor België, Nederland en de EU-15, en splitst de cijfers op naar geslacht. De normatieve maatstaf sugge- reert dat het voorkomen van overscholing in België lichtjes is afgenomen. In 2002 lag het totale per- centage te hoog geschoolde werknemers in de be- roepsbevolking op 10,0% en in 2012 op 9,8%. Voor Nederland nam het percentage te hoog geschoolde werknemers echter toe in de periode 2002-2012 van 3,0% naar 5,7%. Nederland volgt hiermee de al- gemeen geobserveerde stijgende trend in de EU-15.

Nadere analyses tonen aan dat overscholing in 2012 in de EU-15 het meest prevalent is in Denemarken (18,5%), Ierland (17,0%), het Verenigd Koninkrijk (4,1%) en Duitsland (13,3%). Bovendien stellen we vast dat overscholing een meer opzichtelijk feno- meen geworden is in de EU-15 in 2012 dan tien jaar geleden. Zo hadden in 2002 enkel Duitsland en Ier- land een percentage overscholing hoger dan 10%.

(5)

Tabel 2 toont ook aan dat vrouwen vaker te hoog geschoold zijn voor hun werkzaamheden op de ar- beidsmarkt dan mannen. Daarnaast komt overscho- ling vaker voor onder jongeren in de EU-15 dan on- der de gehele beroepsbevolking. Dit blijkt echter niet voor elk land in de EU-15 zo te zijn. Overscholing is onder vrouwen in België hoger in de beroepsbevol- king dan onder jongeren, en ook Nederland heeft een kentering onder vrouwelijke jongeren.

Samenstelling van vaardigheden

Tot nu toe hebben we aangetoond dat het oplei- dingsniveau onder de beroepsbevolking zowel in Nederland als in België gestegen is. Het gestegen opleidingsniveau heeft in België echter niet geleid tot een toename van te hoog geschoolde werkne- mers, in tegenstelling tot Nederland waar dit wel een mogelijke verklaring kan zijn voor de geobser- veerde toename in overscholing. Het bestaan van overscholing op de arbeidsmarkt kan erop wijzen dat het relatieve aanbod van hoger opgeleiden sneller toeneemt dan de vraag naar hoogopgelei- den. Het rendement op hoger onderwijs spreekt dit echter tegen. Zoals we eerder bespraken, blijkt uit cijfers van de OECD (2011) dat een diploma van het hoger onderwijs vandaag meer opbrengt dan tien jaar geleden. Dit gestegen rendement op hoger onderwijs suggereert dat de relatieve vraag naar hoger opgeleiden (ten opzichte van lager op- geleide werknemers) juist sneller is gestegen dan het aanbod ervan. Het is echter mogelijk dat het

gestegen rendement wordt gedreven door de hoge vraag naar een selecte groep van afstudeerders in de beroepsbevolking. Verschillende studies tonen aan dat er inderdaad sterk uiteenlopende onder- wijsrendementen worden geschat naargelang de gevolgde studierichtingen (Altonji, Arcidiacono, &

Maurel, 2015; Andrews, Imberman, & Lovenheim, 2017; Hastings, Neilson, & Zimmerman, 2013; Kir- keboen, Leuven & Mogstad, 2016). Hieruit kunnen we opmaken dat niet alle studierichtingen in het hoger onderwijs leiden tot betere arbeidsmarkt- perspectieven. Het onderscheidend vermogen van werkzoekenden ligt daarom steeds meer in de ge- volgde studierichtingen en het type vaardigheden dat zij daarmee verwerven.

Naast het kiezen van een opleiding met voldoende arbeidsmarktperspectieven, is het van essentieel belang dat werknemers in staat zijn om gedurende de loopbaan nieuwe vaardigheden te verwerven.

Economische verschuivingen en technologische innovaties leiden vaker dan voorheen tot het ver- dwijnen van oude beroepen, het ontstaan van nieuwe beroepen en het veranderen van de taakin- houd van bestaande beroepen. In een steeds snel- ler veranderende arbeidsmarkt is het van belang dat werknemers in staat zijn om zich bij of om te scholen. Tijdens periode van crisis en onvoldoen- de banen in de sector van tewerkstelling kunnen werklozen kiezen tussen een afwachtende houding met lange(re) termijn werkloosheid als gevolg of zoeken naar een nieuwe baan. In het geval dat er onvoldoende banen beschikbaar zijn in de eigen Tabel 2.

Het voorkomen van overscholing in de beroepsbevolking naar geslacht (gebaseerd op ISCO)

Beroepsbevolking (ouder dan 15 jaar) Jongeren (15-29 jaar)

Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal

België 2002 7,8 12,8 10,0 6,6 11,3 8,2

2012 8,1 11,9 9,8 9,7 10,8 10,2

Nederland 2002 2,4 3,6 3,0 3,9 6,0 4,9

2012 4,4 7,0 5,7 9,6 6,8 8,1

EU-15 2002 6,5 8,5 7,4 8,6 12,2 10,2

2012* 10,2 13,6 11,9 12,6 16,6 14,4

Noten: 5 van 15 landen beschikten niet over informatie voor 2012 (Frankrijk, Griekenland, Oostenrijk, Italië, en Luxemburg) en werden daarom uit de berekening gelaten.

Bron: Eigen weergave op basis van ILO (2014).

(6)

sector van tewerkstelling, zal de werkloze in ande- re sectoren moeten zoeken naar een nieuwe baan.

De mate waarin werknemers over algemene en baanspecifieke vaardigheden beschikken speelt een belangrijke rol bij het vinden van een nieu- we baan in een andere sector in een periode van werkloosheid. Werknemers met overwegend baan- specifieke vaardigheden hebben meer kans op het ervaren van sectorale mismatch bij het verliezen van hun baan en in het bijzonder in tijden van eco- nomische crisis (Cabus, van Klaveren, & Cornelisz, 2017). Indien vacatures aanzwengelen en werklo- zen weer tewerkgesteld worden in de eigen sector, spreekt men van cyclische vormen van sectorale mismatch (Lazear & Spletzer, 2012). Afwachten is echter niet altijd de beste optie. Onderzoek toont aan dat (voldoende kapitaalkrachtige) bedrijven innoveren tijdens langere perioden van crisis om te overleven op een competitieve arbeidsmarkt (Hershbein & Kahn, 2016). Daardoor zullen werk- nemers niet meer over de nodige vaardigheden be- schikken om opnieuw een baan te vinden in de eigen sector van tewerkstelling.4 In dat geval ont- staan structurele vormen van mismatch. Een indica- tie voor structurele mismatch op de arbeidsmarkt, is een land met veel openstaande vacatures in combinatie met een hoge mate van werkloosheid.

Een land met heel weinig werkloosheid in combi- natie met veel openstaande vacatures, is ook een indicatie van mismatch. Er is dan immers te weinig arbeidspotentieel om de vraag naar arbeid te ver- vullen. Onderzoek toont aan dat zowel Nederland als België geen (bijkomende) structurele mismatch hebben ervaren naar aanleiding van de crisis (Bont- huis et al., 2013; Cabus et al., 2017).

Conclusie

We stellen vast dat het opleidingsniveau onder de Belgische en Nederlandse beroepsbevolking sterk is gestegen over de afgelopen twee decen- nia. Deze toename wordt voornamelijk bottom-up door jongeren gedreven. Gegeven de toenemende vraag naar hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt zijn dit wenselijke scholingstrends die ook door werkgevers worden geapprecieerd (Cabus & So- mers, 2017a, 2017b). Wat echter haaks staat op de toenemende vraag naar hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt, is het voorkomen van overscholing.

Overscholing wijst er immers op dat afstudeerders over meer jaren scholing beschikken dan gevraagd wordt voor een productieve uitoefening van een baan. In dit verband hebben we besproken dat de relatieve vraag naar hoger opgeleiden, uitgedrukt in het rendement op hoger onderwijs, niet in alle sectoren van tewerkstelling even snel stijgt.

We stellen vast dat het positieve rendement op ho- ger onderwijs sterk samenhangt met de gevolgde studierichting. Deze vaststelling verschuift het de- bat enigszins van de vraag naar hoger opgeleiden (opleidingsniveau) naar de vraag naar geleerde vaardigheden in het onderwijs (studierichtingen).

Het is immers niet zo dat naarmate het opleidings- niveau stijgt, vaardigheden beter zullen aansluiten bij de noden van bedrijven. In dit verband toont onderzoek aan dat er vandaag in het bijzonder vraag is op de arbeidsmarkt naar afstudeerders in STEM-studierichtingen (Science – Technology – Engineering – Mathematics), en dat deze vraag verder zal toenemen door technologische ontwik- kelingen (Cedefop, 2014). Hoewel STEM-beroepen voornamelijk door hoger opgeleiden worden inge- vuld, wat mede het verband tussen opleidingsni- veau en onderwijsrendement verklaart, komen ook tal van studierichtingen in secundair technisch- en beroepsonderwijs in aanmerking voor het invul- len van de vraag op de arbeidsmarkt naar STEM- afstudeerders (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2012). Een rapport van de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) identificeert voor zowel België als Nederland bestaande knel- punten in het aanbod van STEM-afstudeerders op de arbeidsmarkt (Van Den Berghe & De Martelaere, 2012). Of Nederland en België al dan niet klaar zijn voor de veranderende arbeidsmarkt zal naast het opleidingsniveau van toekomstige schoolverlaters daarom afhangen van het type vaardigheden dat zij verwerven en de capaciteit van werknemers om constant nieuwe vaardigheden aan te leren.

Melline Somers5

TIER − Universiteit Maastricht Sofie Cabus

HIVA − KU Leuven

TIER − Universiteit Maastricht

(7)

Noten

1. In Vlaanderen staat hbo(5) voor onderwijsniveau ISCED-5.

2. International Standard Classification of Occupations 3. International Standard Classification of Education 4. Bovendien heeft een lange(re) periode van werkloosheid

een slechte signaalfunctie op de arbeidsmarkt (Baert &

Verhaest, 2014). Men zal daardoor minder snel aan een geschikte baan geraken.

5. Graag bedanken wij Instituut Gak voor hun financiële steun.

Bibliografie

Acemoglu, D. (1998). Why do new technologies comple- ment skills? Directed technical change and wage ine- quality. The Quarterly Journal of Economics, 113(4), 1055-1089.

Altonji, J.G., Arcidiacono, P., & Maurel, A. (2015). The analysis of field choice in college and graduate school:

Determinants and wage effects (Rapport nr. w21655).

National Bureau of Economic Research.

Andrews, R.J., Imberman, S.A., & Lovenheim, M.F.

(2017). Risky Business? The Effect of Majoring in Busi- ness on Earnings and Educational Attainment (Rapport nr. w23575). National Bureau of Economic Research.

Autor, D.H., Levy, F., & Murnane, R.J. (2003). The skill content of recent technological change: An empiri- cal exploration. The Quarterly Journal of Economics, 118(4), 1279-1333.

Baert, S., & Verhaest, D. (2014). Unemployment or Over- education: Which is a Worse Signal to Employers? IZA Discussion Paper, 8312.

Blanchard, O.J., Diamond, P., Hall, R.E., & Yellen, J.

(1989). The beveridge curve. Brookings Papers on Eco- nomic Activity, 1989(1), 1-76.

Bonthuis, B., Jarvis, V., & Vanhala, J. (2013). What’s going on behind the euro area Beveridge curve (s)? (working paper, nr. 1586). Geraadpleegd via https://ssrn.com/

abstract=2315058

Cabus, S.J., van Klaveren, C., & Cornelisz, I. (2017). Is Job Turnover the Answer to Recession? Evidence from the Netherlands (working paper, 2017-02). Geraad- pleegd via https://www.researchgate.net/publica- tion/313881438_Is_Job_Turnover_the_Answer_to_Re- cession_Evidence_from_the_Netherlands

Cabus, S.J., & Somers, M.A. (2017a). Mismatch between Education and the Labour Market in the Nether- lands: Is it a Reality or a Myth? – The Employ- ers’ Perspective. Studies in Higher Education, doi:

10.1080/03075079.2017.1284195

Cabus, S.J., & Somers, M.A. (2017b). Jongeren Verbete- ren de Aansluiting tussen Onderwijs en Arbeidsmarkt.

Over.Werk. Tijdschrift van het Steunpunt Werk, 27(1), 24-30.

CEDEFOP. (2016). Data visualisations. Geraadpleegd via http://www.cedefop.europa.eu/nl/publications-and- resources/data-visualisations/

European Commission. (2014). EU skills Panorama 2014.

Analytical highlight. Focus on science, technology, en- gineering and mathematics (STEM) skills.

Goldin, C.D., & Katz, L.F. (2009). The race between edu- cation and technology. Londen: Harvard University Press.

Goos, M., Manning, A., & Salomons, A. (2009). Job pola- rization in Europe. The American Economic Review, 99(2), 58-63.

Groot, W., & van den Brink, H.M. (2000). Overeducation in the labor market: a meta-analysis. Economics of Education Review, 19(2), 149-158.

Hastings, J.S., Neilson, C.A., & Zimmerman, S.D.

(2013). Are some degrees worth more than others? Evi- dence from college admission cutoffs in Chile (Rapport nr. w19241). National Bureau of Economic Research.

Hershbein, B., & Kahn, L.B. (2016). Do Recessions Acce- lerate Routine-Biased Technological Change? Evidence from Vacancy Postings (Rapport nr. w22762). National Bureau of Economic Research.

International Labour Organization. (2014). Skills mismatch in Europe (Statistics Brief September 2014). Geneva:

International Labour Office.

Jacobs, B., & Webbink, H.D. (2006). Het rendement op onderwijs blijft stijgen. Economisch Statistische Berich- ten, 91(4492), 405-407.

Kirkeboen, L.J., Leuven, E., & Mogstad, M. (2016). Field of study, earnings, and self-selection. The Quarterly Journal of Economics, 131(3), 1057-1111.

Lazear, E.P. (2009). Firm-specific human capital: A skill-weights approach. Journal of political econo- my, 117(5), 914-940.

Lazear, E.P., & Spletzer, J.R. (2012). Hiring, churn, and the business cycle. The American Economic Re- view, 102(3), 575-579.

Leuven, E., & Oosterbeek, H. (2000). Rendement van Onderwijs Stijgt. Economisch Statistische Berichten, 85(4262), 523-24.

Marzo-Navarro, M., Pedraja-Iglesias, P., & Rivera-Torres, P. (2009). Curricular profile of university graduates versus business demands. Education and Training, 51(1), 56-69.

Mulder, J., Cabus, S., Cuppen, J., Nijman, D., De Lange, M., Peters, M., & De Witte, K. (2017). Ga zelf op on- derzoek uit. Hoe hogescholen de doorstroom kunnen verbeteren. Thema: Tijdschrift voor Hoger Onderwijs en Management, 2017(2), 55-61.

OECD. (2011). Education at a glance 2011: OECD Indica- tors. Paris: OECD Publishing.

Rijksoverheid. (z.j.). Leerplicht en kwalificatieplicht. Ge- raadpleegd via https://www.rijksoverheid.nl/onder- werpen/leerplicht/leerplicht-en-kwalificatieplicht

(8)

Somers, M.A., & Cabus, S.J. (2017). Werknemers beter toe- gerust voor de eisen van het werk. Economisch Stati- sche Berichten, 102(4749), 205-207.

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2012).

Actieplan voor het stimuleren van loopbanen in wis- kunde, exacte wetenschappen en techniek: 2012-2020.

Geraadpleegd via http://stem-academie.be/sites/de- fault/files/STEM-actieplan.pdf

Van Den Berghe, W., & De Martelaere, D. (2012). Kiezen voor STEM. De keuze van jongeren voor technische en wetenschappelijke studies. Vlaamse Raad voor Weten- schap en Innovatie (VRWI). Geraadpleegd via https://

www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/kiezen- voor-stem

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zeker door de opkomst van politieke partijen is dat ten minste eenzijdig, omdat hun bestaan het feitelijk functioneren van het parlementair stelsel grondig

Het behouden en aantrekken van hoger opgeleiden kan een positieve impuls betekenen voor de arbeidsmarkt en economie van Noord Nederland, waardoor bedrijven

Finally, these return portfolios are then used in different types of regression models, with either local, regional or global factors, in different time periods,

En hoewel we er in de peilingen goed voor staan; weten we ook: tot het laatste moment zijn er nog mensen die we kunnen overhalen om op het CDA te stemmen... We kunnen

Voor de groep cliënten die dan nog resteert, ondersteunt zij ook het voorstel om een maatwerkprofiel te ontwerpen dat enkele bestaande regelingen vervangt.. De commissie dringt

brain slices (Horvath et al. 1999 ) or dissociated neuronal cultures (Stoyanova et al. 2011 ) indicated that OXA has an excitatory effect on network activity.. However, the effects

The broadcast nature of wireless networks make them ideal for network coding since messages sent from one node to another can often be overheard, and the overheard

Basic study Which combination of clinical variables obtainable through physical examination is associated with cardiac output measured by critical care ultrasonography (CCUS)