• No results found

De Leerling centraal : Onderwijs op maat met digitale middelen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Leerling centraal : Onderwijs op maat met digitale middelen"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE LEERLING CENTRAAL

ONDERWIJS OP MAAT MET DIGITALE MIDDELEN

Simon van der Molen

Master SEC Natuurkunde Onderzoek van Onderwijs

ir. S.P. van der Molen, Studentnr: 9208526 ELAN, Universiteit Twente

Uitgevoerd op het Bataafs Lyceum te Hengelo Afstudeercommissie:

Periode: februari - april 2012 Dr. J.T. van der Veen, opleidingsdirecteur

Deelnemende klassen: 3VA, 3VB en 3MA Dr. Ir. H.J. Pol, vakdidacticus

Onderdeel van OSG Hengelo.

HAVO • Atheneum • Gymnasium • Masterclass

(2)

Website: http://wephysics.nl

Youtube kanaal SoleduVideo: https://www.youtube.com/user/SoleduVideo/videos?sort=dd&flow=grid&view=1

Enschede, 18 juli 2012. Aangepast op 4 november 2012, afgerond op 11 december 2012.

(3)

VOORWOORD

Ik wil bij deze alle mensen bedanken die in het verleden of heden bijgedragen hebben aan dit ontwerp en onderzoek door middel van ideeën, inspiratie, inzicht, support of anderszins. In min of meer chronologische volgorde zijn dat: Jan Vervoort, Mabel Lengton, Flinn Zimo, Levi Nes, Neo Romme, Jan van der Molen, Ria van der Molen, Woudi van der Molen, Hans Bijwaard, Richard Walgemoet, Foeke van der Woude, Pieter Telleman, Joanne Duijvestijn, Joyce Boijmans, Henk Pol, Jan van der Veen, Jan van der Meij en natuurlijk alle leerlingen van de klassen 3VA, 3VB en 3MA uit het jaar 2011-2012.

(4)
(5)

SAMENVATTING

In de onderwijspraktijk zie ik vaak verveling in de klas, dat uit zich in dromen, kletsen en spelen met mobieltjes en andere gadgets. Je probeert als docent dit met studiewijzers, waarmee ze een eigen programma kunnen doorlopen, meer onderwijs op maat te leveren met de nodige uitdaging. Maar het werkt niet goed. Is het dan mogelijk om door gebruik te maken van dit vervelinggedrag: dromen = oplossingen bedenken, kletsen = inzichtelijk krijgen, spelen = leren, een programma op te stellen wat hier aan voldoet. Dus is het mogelijk om met een digitale leeromgeving leerlingen op al deze facetten aan te spreken, waarbij het niveau minimaal gelijk blijft aan de oude situatie. Dan is er in ieder geval winst behaald op een positievere onderwijs beleving, zodat Einstein niet meer verbaast hoeft te zijn dat nieuwsgierigheid de schoolbanken overleeft. De resultaten van het onderzoek geven hier een positief beeld, zij het met wat strubbelingen. Ook het niveau blijft gehandhaafd. Dus het lijkt mogelijk om het anders te doen, maar dan moet je wel het roer om durven gooien.

(6)
(7)

INHOUDSOPGAVE

Inleiding ... 8

Theoretische analyse ... 10

Behaviorisme en cognitivisme ... 10

Constructivisme... 11

Motivatie en leren ... 12

Individuele verschillen... 14

Toetsing ... 17

Ontwerp ... 19

Uitgangspunten ... 20

Voorwaarden ... 20

Eerste ontwerp ... 21

Aangepast ontwerp ... 25

Aftekenen weektaken ... 27

Monitoring ... 29

Onderzoeksmethode... 31

Observaties ... 31

Leerstijlen test ... 31

Enquete ... 32

Video requests ... 32

P-vragen ... 32

Weektaken ... 32

Toetsen... 32

De resultaten... 33

Observaties en ervaringen ... 33

Enquête ... 35

Video ... 36

P-vragen ... 40

Weektaken ... 42

Toetsen... 48

Conclusies en discussie ... 50

Bibliografie ... 52

Bijlagen ... 53

Resultaten enquete ... 53

Weektaak met planningsinformatie... 55

Rubric aftekenen weektaak... 56

(8)

INLEIDING

In het huidige onderwijs herinnert de schoolbel nog steeds aan de tijd van de fabrieksbel. In de tijd van de industrialisatie hadden we mensen nodig die voldoende opgeleid waren om met de steeds complexere productieprocessen te kunnen werken. De school werd hiervoor ‘geoptimaliseerd’ om kinderen via klassikale lessen snel kennis bij te brengen met behulp van directe instructie. In die tijd heerste er ook meer discipline in de vorm van orde en tucht. Inboezeming van ontzag door de autoriteit ‘Docent’ was vanzelfsprekend. De docent stond hier dus centraal. In de huidige tijdsgeest, waarin kinderen met veel vrijheid opgroeien en autoriteit niet meer vanzelfsprekend is, zou het logisch zijn als het onderwijs mee gaat veranderen. Echter gaat dit nog maar mondjesmaat. Het studiehuis was denk ik een poging hiertoe. Dit mislukte echter doordat het vaak als bezuinigingsmaatregel werd toegepast. Bovendien moest iedere school zelf het wiel gaan uitvinden. Er werden geen faciliteiten meegeleverd om het te gaan uitvoeren en/of er is toch te weinig onderzoek naar gedaan hoe je dat gaat uitvoeren.

De huidige generatie kinderen groeit bovendien op met apparaten als computers, tablets en mobieltjes. Die hebben al een revolutie opgeleverd wat betreft sociale omgang en manieren van werken. Dit wordt door de kinderen al op zeer jonge leeftijd eigen gemaakt. Hierdoor gaan ze al anders om met dergelijke apparatuur dan volwassenen die pas op latere leeftijd met digitale leefomgeving in aanraking zijn gekomen. Deze kinderen, zou je kunnen zeggen, weten beter met deze apparaten om te gaan dan volwassenen. Dus moeten we die kinderen ook de creatieve ruimte geven om het uiterste uit die apparaten te halen en er fatsoenlijk mee om te gaan. Het onderwijs moet ze daar natuurlijk in begeleiden. Anders, als we ze niet de ruimte geven, blijft het zoals Einstein het ook beleefde, gegeven zijn uitspraak: “Het is een wonder dat nieuwsgierigheid de schoolbanken overleeft”.

Het is namelijk dit proces wat belangrijk is in het leren, gebruikmakend van de aanwezige nieuwsgierigheid komend tot nieuwe inzichten die weer leiden naar nieuwe kennis, vaardigheden en producten. Juist door gebruik te maken van deze apparatuur, kan je een motiverende factor krijgen voor het leerproces van leerlingen. Dus laat leerlingen kennis tot zich te laten nemen via deze moderne weg dan via ‘old school’. Ik wil hierbij niet uitsluiten dat ze nog ook nog steeds met pen en papier (en liniaal) overweg moeten kunnen, maar wel dat uitgezocht zou moeten worden wat beter werkt voor de ‘moderne’ jongeren.

Een moderne manier zou zijn om met een digitale methode te gaan werken in plaats van een papieren methode. Waarbij leerlingen ook leren informatie te verwerken van het internet (en andere bronnen). Dit zou dan digitaal verwerkt kunnen worden door middel van: fora voor discussie en wiki’s, prezi’s, interactieve e- books voor informatie opslag en opdrachten via een digitaal informatieverwerkend systeem. Het handigste (lees het prettigste of het meest intuïtieve) systeem wat zich daar nu voor schijnt te lenen is een tablet met een touchscreen. Deze hebben namelijk geen opstarttijd, lange accuduur en werken (voor je gevoel) erg vlot. Dat zijn inderdaad belangrijke voorwaarden om een les niet te frustreren door zwak functionerende computers.

Boeken zijn immers ook altijd meteen gebruiksklaar. Nadeel van deze tablets is dat ze geen Flash en Java ondersteunen, je kan dan helaas geen gebruikmaken van de vele natuurkundige simulaties die er zijn. Ik denk dat in een niet al te verre toekomst de tablets ook gaan verdwijnen. Dan zullen tafels volledig een digitaal scherm zijn waarop je met je handen of pennetje kan werken. Dan zullen leerlingen zelfs niets meer hoeven mee te dragen naar school. Alles staat dan in de cloud en kan achter elke ‘tafel’ meteen worden opgeroepen, hiermee kan je vervolgens verder werken.

Nu is het zo dat in mijn lessen zich regelmatig leerlingen vervelen, wat geen goede zaak is. Je probeert via studiewijzers en het aanbieden van extra (bonus) opdrachten leerlingen materiaal op maat aan te bieden.

Echter blijkt dat daar opvallend weinig tot geen gebruik van gemaakt wordt, ook al krijgen ze er bonuspunten voor. Hoe dan ook ligt de verantwoordelijkheid van het leerproces bij de leerling, de leerling moet immers uiteindelijk zelf de stof tot zich nemen. Dat kan niet iemand anders doen. De docent is verantwoordelijk voor een goed lesprogramma en enthousiasme. Maar het blijkt niet goed te werken. Differentiëren in een les blijkt dan ook een lastige klus te zijn, dat heb ik ook vernomen van collega’s.

(9)

Leerlingen in een groep zijn ook geneigd minder hun eigen verantwoordelijkheid te nemen om hun eigen leerproces voort te zetten. Ze volgen de groep. Dat moet dus anders. Het moet blijkbaar heel concreet en (persoons)gericht zijn, zodat het duidelijk is dat de verantwoordelijkheid bij hen ligt en dat het aansluit bij hun kennisniveau en beleving.

ONDERZOEKSVRAAG

Dit alles leidt tot de volgende onderzoeksvraag: Is het mogelijk een digitaal systeem te ontwerpen zodat leerlingen met meer zelfstandigheid, uitdaging en plezier aan het werk gaan, zonder dat het vakinhoudelijke niveau lager wordt?

OVERZICHT VERSLAG

Voor dit onderzoek heb ik een elektronische leeromgeving (ELO) opgezet waarin leerlingen uiteindelijk hun eigen leerroute gaan volgen. Hierin worden ze gestuurd door het systeem. Een leerling doorloopt dan een programma in zijn of haar tempo dat bij zijn of haar niveau hoort. Het idee is dat in het systeem vragen worden gesteld die het niveau gaan ‘meten’ en vervolgens stuurt welke opdrachten gemaakt moeten gaan worden. Het niveau van de opdrachten kan dan variëren van makkelijk tot moeilijk of beter van basis (via eventuele herhaling) naar verdieping of verrijking. Met het systeem kan ik als docent de leerlingen monitoren op hun vorderingen en zo nodig ingrijpen als ik zie dat leerlingen op bepaalde onderwerpen afhaken wat betreft hun niveau en/of voortgang. Zodoende komt dan hopelijk de leerling centraal te staan.

In het volgende hoofdstuk begin ik met een analyse van onderwijskundige theorieën waaraan het systeem zou moeten voldoen om succesvol te zijn. Eerst wordt telkens een stuk theorie

beschreven, waarmee vervolgens een idee wordt uitgewerkt voor de digitale leeromgeving. In het daaropvolgende hoofdstuk wordt een ontwerp van het systeem uiteen gezet op basis van de theorie en functionele eisen waaraan het zou moeten voldoen, hierin worden ook ideeën genoemd voor aanpassingen. In het hoofdstuk daarop volgt de onderzoeksstrategie met daarin vermeld welke data wordt gemeten tijdens het hele proces. In het voorlaatste hoofdstuk worden de resultaten besproken en in het afsluitende hoofdstuk volgt een discussie met conclusies.

(10)

THEORETISCHE ANALYSE

BEHAVIORISME EN COGNITIVISME

Behaviorisme en cognitivisme vallen onder de verzamelnaam objectivisme (Valcke, 2010). Het objectivisme komt tot mij over als het drillen van de absolute waarheid aan leerlingen die op een autoritaire manier wordt opgelegd. Op het oog lijkt het dan ook dat het objectivisme meer geschikt is voor leerlingen die extrinsiek gemotiveerd moeten worden. Echter moeten intrinsiek gemotiveerde leerlingen op een of andere manier zichzelf drillen om de opgedane kennis te automatiseren (zie ook

“Intelligentie en leren”, blz. 16). Bovendien kan ik mij voorstellen dat adolescente jongeren meer extrinsiek gemotiveerd moeten worden vanwege de puberteit. Ze gaan hun eigen weg volgen en zetten zich dus af tegen autoriteit. Hoewel dat vroeger ook zo was, was er ook meer ‘respect’ voor autoriteit. In de huidige moderne tijd lijkt de vanzelfsprekendheid van de docent als ‘gerespecteerde’ autoriteit minder te worden en moet je nieuwe manieren vinden om toch extrinsiek te motiveren.

Hoe dan ook zal het te ontwikkelen lessysteem gebruik moeten maken van (geprogrammeerde) instructie uit het behaviorisme om informatie over te dragen en om vervolgens te kijken of de informatie is

onthouden (en begrepen). Volgens de cognitive load theory (Sweller, 1994) moet de instructie de schema’s vervangen die in het lange termijn geheugen zijn opgeslagen. Schema’s zijn ervoor om nieuwe informatie te kunnen koppelen, waarmee ze verwerkt kunnen worden. Daarna worden ze als een nieuw schema in het lange termijn geheugen opgeslagen. Mensen hebben bovendien een beperkte cognitieve capaciteit en die zal voor iedere leerling in een klas ook weer verschillend zijn, zie ook “Individuele verschillen” (blz. 14). De cognitieve belasting hang ook af van de complexiteit van de informatie en instructie, hierbij moet er ruimte over blijven voor de verwerking van deze nieuwe informatie.

Als je dan bedenkt dat bij het geven van klassikale instructie waarbij iedere leerling uniek is, ook zitten ze allemaal in de 4 HAVO klas, dan nog zal iedere leerling er dus meer of minder moeite mee hebben om de instructie te volgen. Voor degenen die het heel makkelijk oppikken schuilt het gevaar van verveling en voor degenen die het (te) moeilijk vinden kunnen afhaken omdat ze denken dat ze het toch niet gaan begrijpen. Hiermee is het wel duidelijk dat je als docent veel enthousiasme moet overbrengen om iedereen bij de les te houden en te motiveren om aan de slag te gaan. Dit lukt natuurlijk niet altijd.

VERTALING NAAR HET ONTWERP

Kortom, om iedereen tegemoet te komen voor het oppikken van de informatie op zijn of haar manier is het logisch om met gerichte video-instructies te gaan werken. Leerlingen kunnen dan op hun eigen manier de video bekijken, dat wil zeggen stopzetten, terugspoelen, later nog een keer bekijken enzovoort (zie ook Zelfdeterminatietheorie, blz. 13). Het idee is dat ik met de video’s informatie, begrippen en vaardigheden wil instrueren. Die moeten rustig en duidelijk verteld worden. Het enthousiasme wat je voor een les nodig hebt, zou ik dan willen loskoppelen van dergelijke video-instructies. Het enthousiasme van een docent in een les zal nog steeds nodig zijn, zodat leerlingen met extra motivatie aan de slag te gaan.

Voordat ze de video-instructie gaan bekijken, wil ik ze aanraden om eerst de bijbehorende uitleg in het boek te lezen. Als ze dan vervolgens de video hebben bekeken, is het de bedoeling dat ze er vragen over beantwoorden waarvoor ze een cijfer krijgen. Dit wordt in beginsel de D-vragen genoemd. De ‘D’ staat voor diagnostisch, dit is na de eerste week echter veranderd in P-vragen, waarbij de ‘P’ voor (leer)proces staat. Deze vragen zijn dan een stok achter de deur (extrinsieke motivatie) waarmee ze gedwongen worden de video en het boek te gaan lezen/bestuderen.

Bovendien kunnen ze deze vragen telkens opnieuw maken, hierbij telt het hoogste cijfer. Dit geeft de nodige herhaling van de begrippen, die herhaling zal verschillend zijn voor elk individu.

(11)

Dit is tevens een formatieve manier van toetsen (zie ook Toetsing, blz. 17), bovendien sluit dit aan bij de zelfdeterminatietheorie (ZDT, blz. 13).

Jong volwassenen die gaan studeren hebben de puberteit achter zich gelaten en een studiekeuze gemaakt. Zij hebben wellicht meer intrinsieke motivatie en dus meer veel behoefte aan

informatie en zouden wellicht beter in staat zijn colleges met directe instructie te volgen. Dus vertaald naar de schoolpraktijk zou ik zeggen dat je tot en met de vierde (havo en vwo) een manier moet vinden voor extrinsieke motivatie en vanaf de vijfde en zesde klas meer naar intrinsieke motivatie moet toewerken voor aansluiting met de vervolgopleiding. Echter kan dat natuurlijk weer per leerling en per vak verschillen. Dat maakt het lastig om een coherent systeem te bedenken, wat daaraan zou kunnen voldoen.

CONSTRUCTIVISME

Constructivisme valt onder het relativisme (Valcke, 2010). Het idee van relativisme is dat leerlingen meer vanuit hun zelf met de materie moeten werken om tot dieper inzicht te komen. Intrinsiek gemotiveerde leerlingen passen dit uit zichzelf toe. Echter moet volgens mij iedereen zelf ‘stoeien’ met nieuwe kennis en begrippen om tot dieper inzicht te komen. Het kost immers tijd en energie en daarom moet het ‘stoeien’

een beloning geven voor de nodige motivatie om er aan te beginnen. Voor een intrinsiek gemotiveerde leerling zal dat het begrip zijn dat wordt opgedaan. Voor een extrinsiek gemotiveerde leerling zal daar toch iets anders tegenover moeten staan. Bijvoorbeeld het halen van cijfers. Dit kan je voor elkaar krijgen door in het systeem het gemaakte werk te laten aftekenen door de docent, hiervoor krijgen ze een cijfer.

In 1998 werd in Nederland het studiehuis geïntroduceerd. Het idee van het studiehuis was in mijn ogen een model om het constructivisme als een moderne manier van werken op te leggen aan alle leerlingen.

De scholen moesten dit dan zelf vorm gaan geven, meestal in de vorm van zelfstandig werken waarbij ze te veel losgelaten werden zonder duidelijke structuur. Het studiehuis is uiteindelijk dan ook niet goed uit de verf gekomen. Scholen grepen het vaak aan als een bezuinigingstool in plaats van het verbeteren van de onderwijspraktijk. Blijkbaar hebben scholen eenzelfde grondhouding als leerlingen, als het niet hoeft en je kan het ontwijken dan doe je dat. Kortom, er moet iets in het systeem komen dat een stok achter de deur geeft, zodat de leerlingen toch gaan doen wat ze moeten doen.

GUIDED DISCOVERY

Constructivisme is een mooi concept echter kan je niet van iedereen verwachten dat hij of zij een

‘Einstein’ is, die zelf de ene ontdekking na de andere genereert. Dat is zelfs voor zeer begaafde mensen een flinke klus. Toch zal bij iedereen de kennis in zijn of haar hoofd gecreëerd moeten worden om voldoende begrip van de feitelijke ‘waarheid’ te krijgen. Op die manier moet er een samenspel zijn tussen het objectivisme en het relativisme om tot het gewenste doel te komen.

Volgens Bruner (Bruner, 1992) wordt een eigen ontdekking beter onthouden en ben je daarna ook beter in staat een probleem op te lossen. Aangezien het veel tijd kost een ontdekking te doen is het logisch om daar de leerlingen bij te helpen, opdat het sneller gaat maar dat het toch hun eigen ontdekking wordt. Bruner noemt dit guided discovery. In het te ontwerpen systeem (ELO, zie

“Ontwerp”, blz. 19) zou je dus opdrachten moeten verwerken waarmee dit gerealiseerd kan worden.

Dit zou in beginsel de experimenten/opdrachten zijn die in de gebruikte methode staan. Indien nodig zullen er nieuwe experimenten/opdrachten gemaakt moeten worden die aansluiten bij de instructie en de theorie.

(12)

VERTALING NAAR HET ONTWERP

In het ontwerp gaan leerlingen aan het werk met een weektaak, hierin staan alle opdrachten die ze aan het eind van de week af moeten hebben. Het idee is dan dat ze in de les zelfstandig aan de slag gaan met opgaven en de experimenten. Ze kunnen de docent en TOA om hulp vragen. De docent loopt dan zelf ook rond om pro-actief leerlingen te helpen met hun leerproces. Aan het einde van de week zou alles afgetekend kunnen worden door de docent, maar wordt in beginsel weggelaten. De verwachting is dat dit veel extra administratief werk met zich meebrengt voor de docent wat dan ten koste gaat aan vakinhoudelijke aandacht voor de leerlingen.

MOTIVATIE EN LEREN

DIRECTE INSTRUCTIE

Bij traditioneel onderwijs wordt dus veelvuldig gebruik gemaakt van (klassikale) directe instructie. Om leerlingen gemotiveerd te krijgen helpt het als de indeling van de les volgens een vast patroon vorm gegeven wordt. Dat zijn de negen events van Gagné (Gagné, 1985). Deze zijn opgedeeld in vier delen.

Deel 1: de introductie van de les waarbij het gaat om aandacht vragen (1) en informeren over het doel (2). Deel 2: Is de kern van de les. Eerst wordt voorkennis opgehaald (3), stimulus voor het materiaal wordt gegeven (4), er wordt leerlingbegeleiding aangeboden (5), de leerling wordt uitgedaagd tot prestaties (6) en er wordt feedback gegeven op hun presteren (7). In deel 3 wordt de prestatie getoetst (8) meestal gebeurt dit aan het eind van een onderwerp maar kan ook tijdens de les via een meerkeuze vraag en handen laten opsteken bijvoorbeeld. In het laatste deel 4 gaat het om bevorderen van retentie en transfer (9) van het geleerde.

VERTALING NAAR HET ONTWERP

Zoals eerder aangegeven bij behaviorisme en cognitivisme (blz. 10) heb je te maken met allemaal unieke leerlingen die ieder hun eigen capaciteiten hebben. Een dergelijk schema van Gagné kan dan ook goed helpen om iedereen bij de les te houden. Voor de video-instructies zijn alleen events 1 t/m 4 bruikbaar. Events 5 en 6 volgen na de video door middel van het stellen vragen waarbij feedback wordt gegeven. Op basis van deze resultaten en eventueel de voorgeschiedenis van een leerling zullen daarna de volgende opdrachten, die voor meer uitdaging moet zorgen, automatisch klaargezet moeten worden. Hiermee wordt de uitdaging die iedere leerling nodig heeft op maat gegeven.

ARCS MODEL

Het ARCS model van Keller (Keller, 1987) beschrijft hoe je leerlingen gemotiveerd krijgt om met de leeractiviteiten aan de slag te gaan. Dit model geeft een fundamentele basis waaraan het aangeboden leermateriaal moet voldoen. Er is een zekere overlap met de events van Gagné. Bij Keller gaat het om Attention, Relevance, Confidence en Satisfaction. Hieronder verder uiteengezet.

VERTALING NAAR HET ONTWERP

Bij de start van een hoofdstuk of onderwerp is het laten zien van een spectaculaire demo nodig om de aandacht (Attention) te vestigen voor de rest van het onderwerp. Hier zou dan ook het globale doel of thema aangegeven moeten worden. Bijvoorbeeld dat je al gelijk de eindopdracht

(13)

geeft, bijvoorbeeld bij optica waarin ze breking en lenzen moeten gaan bestuderen, zou dat het bepalen van de diameter van de zon kunnen zijn. Waarbij ze dat aan het eind van het hoofdstuk in zijn geheel zouden moeten kunnen bepalen en verklaren. Dit geeft dan gelijk de relevantie (Relevance) van de leerstof aan. Ook het aanbieden van voorkennis instructies geeft de

relevantie aan. Er zal wel geëist moeten worden dat ze alle taken afronden, om daarmee hiaten te voorkomen. Door gebruik te maken van formatieve toetsing (zie “Toetsing” blz. 17) geeft het geheel een game karakter (zie paragraaf Educatieve games, blz. 13) en dat geeft volgens mij het vertrouwen (Confidence) dat nodig is om gemotiveerd te raken/blijven. De uitdaging zit dan in het steeds beter willen worden zonder door iemand negatief bekritiseerd te worden. De computer geeft in principe inhoudelijk neutrale feedback. Het steeds beter worden (hogere puntenscore) en het doen van ontdekkingen geeft dan volgens mij dan een prettige bevrediging (Satisfaction). Dit leidt mijn inziens tot een positieve vicieuze cirkel die de intrinsieke motivatie triggert.

ZELFDETERMINATIETHEORIE

In Valcke (2010) wordt de zelfdeterminatie theorie (ZDT) van Deci & Ryan (2001) besproken als de fundamentele basis voor motivatie. Hierin wordt gezegd dat mensen behoeften hebben om hun situatie te willen beheersen (competentie), behoeften hebben om erbij te willen horen (sociale verbondenheid) en de behoefte hebben om hun situatie zelf aan te kunnen pakken (autonomie). Ik ga er vanuit dat ieder individu deze intrinsieke motivatie bezit.

VERTALING NAAR HET ONTWERP

Deze drie aspecten van de ZDT komen als volgt terug in het ontwerp. Competentie wordt verworven doordat ze de kans krijgen om telkens de P-vragen opnieuw te maken. Ze kunnen tevens zelf bepalen wanneer en hoe ze de opdrachten en experimenten gaan maken in de les, dit geeft tevens de nodige autonomie voor een leerling. De experimenten kunnen ze zelfstandig of in tweetallen maken. Dit geldt ook voor de opdrachten. Ze mogen ten allen tijde met mede

leerlingen overleggen. Waarmee ze sociale verbondenheid kunnen aangaan met klasgenoten.

EDUCATIEVE GAMES

Wat betreft extrinsieke motivatie is de huidige generatie leerlingen minder snel geneigd een autoritaire manier van lesgeven te accepteren. Wat eens genoeg discipline genereerde om extern gemotiveerd te raken is daar nu een andere methode voor nodig. Een mogelijkheid zou nu kunnen zijn het gebruik van educatieve games zoals ook Prensky (Prensky, 2005) in een artikel van Maarten Brinkerink (Brinkerink, 2005) aangeeft. Het spel geeft immers structuur waarbij de doelen duidelijk zijn voor de nodige motivatie. Het spel geeft de nodige feedback en goede prestaties werken wederom motiverend. Nieuwe levels zorgen bovendien voor nieuwe uitdagingen waarbij creativiteit nodig is om ze op te lossen, dit haakt weer in op Bruner’s idee van “Guided discovery” (blz. 11), wat leidt tot beter onthouden en het beter kunnen oplossen van problemen. Tevens kunnen spellen gespeeld worden samen met anderen. Wat ook de sociale vaardigheid verder kan vergroten (zie ook ZDT, blz. 13) , wat wellicht voor leerlingen met een zwakke sociale vaardigheid drempel verlagend kan werken om toch sociale verbondenheid aan te gaan.

(14)

VERTALING NAAR HET ONTWERP

Zoals in paragraaf “Constructivisme” (blz. 11) aangegeven wordt de stof aangeboden in

weektaken. Hiermee wordt er een duidelijk structuur neergezet, waardoor leerlingen niet aan het

‘zwemmen’ raken, maar wel dat ze genoeg vrijheid hebben om zelf te bepalen hoe ze het allemaal willen indelen.

De cijfers die de leerlingen kunnen halen voor de P-vragen, die volgen op de instructie, worden gemiddeld over alle weken. Daarmee groeit het cijfer continu tot een maximum van een tien aan het einde van het hoofdstuk/onderwerp. Voor de cijfers van de opdrachten/weektaak geldt eenzelfde constructie. Je kan het zien als het steeds beter kunnen worden in een level. In een vervolg ontwerp zou je kunnen nadenken over bonuspunten als vragen heel snel correct worden gemaakt of volhardingspunten als iemand door blijft gaan totdat die het uiteindelijk opgelost heeft, zie khanacademy.org(Khan, Khan Academy, 2012) voor een uitwerking hiervan op basis van wiskundeopdrachten.

Vervolgens kan de hoogte van de cijfers en de snelheid en efficiëntie waarmee die cijfers zijn gehaald een indicatie worden voor het niveau en daarmee de vervolgopdracht. Hetzelfde level/niveau geeft dan een herhalingsopdracht en een hoger level/niveau geeft een verdiepingsopdracht.

INDIVIDUELE VERSCHILLEN

In traditioneel onderwijs is het zo dat leerlingen als groep de instructie moet volgen van de docent. Dit heeft als gevolg dat als een docent niet in staat is om de aandacht volledig naar zich toe te trekken tijdens de instructie, dat de leerlingen in groep ‘groepsgedrag’ gaan vertonen wat nadelig kan zijn voor de instructie. Het is dan nog steeds aan de docent om toch een duidelijk verhaal te vertellen en aan te geven wat ze moeten kennen en maken. Tevens wordt er van een docent verwacht, terwijl de groep zich als groep gedraagt, rekening te houden met individuele verschillen. Je voelt hier duidelijk een enorm spanningsveld hoe je hiermee om zou moeten gaan. Dit gaat volgens mij hoe dan ook ten koste van de efficiëntie van een les. Hoewel ik goed besef dat bepaalde leerlingen extra aandacht nodig hebben vanwege hun karakter of aandoening (bv. Asperger, ADHD), moeten ze ook gewoon meedraaien in een les. Algemeen geldt volgens mij dan ook dat elke leerling, wat hij of zij ook heeft als bijzonderheid, gebaat is bij rust(veiligheid), structuur en duidelijkheid. Dit zijn basisbehoeften.

VERTALING NAAR HET ONTWERP

In het ontwerp (ELO) zullen dus alle taken/leeractiviteiten per week worden klaargezet. In beginsel zal alleen de eerste leeractiviteit zichtbaar zijn. Als deze activiteit wordt afgevinkt (dat kan handmatig zijn, maar ook automatisch gebeuren na het bekijken van de activiteit) wordt de volgende activiteit zichtbaar en kan die bekeken en uitgevoerd worden. Hiermee wordt een heldere structuur gegeven, waarbij het wel zaak is dat de opdrachten/leeractiviteiten duidelijk zijn omgeschreven. In dit proces kan ook gekeken worden naar het niveau van de leerling. Als bijvoorbeeld een leeractiviteit een bepaalde score oplevert, dan kan er gestuurd worden in de daaropvolgende leeractiviteit. Hiermee krijgt elke leerling zijn eigen programma te verwerken en wordt iedere leerling ook teruggeworpen op zijn of haar eigen verantwoordelijkheid. Het heeft geen nut om je te verbergen (in de groep), want dat levert niks meer op. Hopelijk heeft dit als gevolg dat iedereen rustig met zijn of haar programma aan de slag gaat en geeft dit ook de rust die nodig is voor iedereen.

(15)

LEERSTIJLEN

Naast vele verschillende

karaktereigenschappen die leerlingen kunnen hebben, maakt volgens Kolb (Kolb, 1984) iedereen gebruik van vier leerstijlen (Figuur 1), waarvan er vaak een bij voorkeur het meest wordt gebruikt. Deze stijlen zijn denker, doener, beslisser en dromer. De voorkeurstijl is meestal het startpunt voor een leerling. Vervolgens zou het zo moeten zijn dat alle leerstijlen doorlopen worden voor een optimale constructie van kennis en dat een leerling niet blijft steken in de voorkeurstijl. In de methode moeten dus alle stijlen opgenomen zijn en gemaakt worden door de leerlingen.

VERTALING NAAR HET ONTWERP

In het ontwerp (ELO) moeten verschillende soorten leeractiviteiten worden opgenomen waarmee wordt afgedwongen dat leerlingen via verschillende stijlen door de lesstof gaan om zo optimaal te leren. Omdat iedereen nu in zijn of haar eigen tempo kan werken, zal het denk ik zo zijn dat bij een bepaalde opdracht de voorkeursstijl zal worden toegepast. De globale indeling van opdrachten per week zal in beginsel bestaan uit het lezen van het boek/opgaven maken (denker), experimenten (doener), opgaven maken/video-instructie (beslisser) en demonstratie practicum (dromer). Dit laatste zal echter beperkt aangeboden worden omdat dit tijd kost voor mij als docent, en er eerst voorrang gegeven moet worden om het systeem draaiend te krijgen. Voor de dromer stijl/proces zou je ook nog aan documentaireachtige filmpjes kunnen opnemen over de betreffende onderwerpen, en korte colleges (met of zonder demo’s) waarin je ook

onderwijsleergesprekken in opneemt of gedachte experimenten laten uitwerken op basis van een gegeven uitgangssituatie.

Reflectie Experimenteren

Figuur 1 leerstijlen volgens Kolb

Concrete ervaring

Abstractie

dromer

denker doener

beslisser

(16)

INTELLIGENTIE EN LEREN

Volgens Gardner (Gardner, 1983) houdt intelligentie in: de bekwaamheid om te leren, om problemen op te lossen. Dit zou dan op verschillende (meervoudige) manieren kunnen. De volgende subvormen van intelligentie zijn door Gardner

beschreven.

• Verbaal (woordslim)

• Logisch (rekenslim)

• Visueel (beeldslim)

• Muzikaal (muziekslim)

• Lichamelijk (beweegslim)

• Interpersoonlijk (mensslim)

• Intrapersoonlijk (zelfslim)

• Natuurgericht (natuurslim) Bij het ontwerpen van een

leermethode zou het dan ook mooi zijn, om hier rekening mee te houden.

Dat wil zeggen dat je leeractiviteiten aanbiedt die aansluit bij de

begaafdheid van de betreffende leerling. Dit is dan ook wat beoogd wordt met de doelstellingen van

meervoudige intelligentie die Kagan (Kagan, 1992) beschrijft. Dat is de aangeboden stof te laten aansluiten bij het kunnen en het leuk vinden wat bevestiging geeft van intelligentie. Vervolgens het stimuleren van brede ontwikkeling (stretch), het bevorderen van zelfvertrouwen en jezelf en andere leren kennen en respecteren (celebrating). Het is vrij complex (en dus tijdrovend) om dit in het ontwerp op te nemen, daarom wordt dit nu achterwege gelaten. Ik wilde dit hier toch noemen omdat het aansluit bij het idee om onderwijs op maat te leveren aan ieder individu. Een ander punt is dat je in het middelbaar onderwijs per vak bezig bent. Dat wil zeggen het aanbod van verschillende

intelligenties deels terugkomt in de verschillende vakken.

Echter kan je ook kijken naar hoe je leert. Zie het kwadrantenschema, Figuur 2. Hierin staat verticaal onbewust - bewust uitgezet tegen horizontaal onbekwaam - bekwaam. In principe is het zo dat je bij het aanbod van nieuwe stof begint in het kwadrant linksonder (Onbewust onbekwaam, OO). Dat wil zeggen je kent het niet en je realiseert je ook niet hoeveel moeite het kost om het te leren kennen.

Vervolgens ga je met de wijzers van de klok mee als je leert. Je ervaart dat je het niet begrijpt als je een oefenopgave krijgt (Bewust onbekwaam, BO). Dat is

frustrerend, maar je wordt gestimuleerd (door docent, mede leerlingen, ouders of een game-achtige en hopelijk verslavende ELO) om door te gaan. Je begint je te bekwamen en komt terecht in bewust bekwaam (BB). Dit geeft een bevredigend gevoel en motiveert om door te gaan. Echter moet je doorgaan met oefenen om het te automatiseren, zodat je er niet meer over na hoeft te denken. Je bent beland in het kwadrant rechtsonder, onbewust bekwaam (OB). Dit leerproces zie je ook terug in de leercurve van Figuur 3.

Bewust

Onbekwaam Bekwaam

Onbewust

BB

OB BO

OO

Figuur 2 Bewust en bekwaam

Figuur 3 Leercurve, Bron: (Tolsma & Wit, 2005)

(17)

Dit proces moet elke leerling doorlopen wil die de stof goed onder de knie en geautomatiseerd krijgen.

Echter zal dit voor elke leerling met zijn of haar eigen intelligentieniveau (en verschillende vorm van intelligentie) verschillend zijn. Bovendien is het zo dat leerlingen met (hoog)begaafde kwaliteiten meteen doorschieten naar bewust bekwaam. Met als gevolg dat de onbewust bekwame kant overgeslagen wordt en er dus niet geautomatiseerd wordt. “Ik ken het toch al?”, is dan een veel gehoord argument. Het is voor deze leerlingen dan ook heel belangrijk dat ze dus uitdagende

opdrachten (maar niet te moeilijk zodat ze wel aansluiting houden met het kunnen en het leuk vinden wat dus bevestiging geeft van intelligentie) aangeboden krijgen waarbij ze eerst het bewust

onbekwame ervaren en vervolgens moeten leren doorzetten om in bewust bekwaam te belanden en om uiteindelijk in het onbewust bekwame terecht moeten komen. Dit is het zogenaamde leren leren.

VERTALING NAAR HET ONTWERP

In het ontwerp zal daarom, zoals al eerder aangegeven, opdrachten op niveau aangeboden moeten worden. Dit zou, ideaal gezien, op basis van eerdere scores moeten gebeuren. Echter is dit voorlopig nog achterwege gelaten in het ontwerp, omdat dit wegens tijdgebrek niet haalbaar is. De reden om dit hier toch uitgebreid te beschrijven, is dat dit wel een van de

hoofdredenen/motivatie is om met dit ontwerp aan de slag te gaan. De kunst zal wel worden om dit in het systeem/ontwerp aan te brengen. Ik verwacht echter dat je in eerste instantie als docent voor een deel zal moeten inschatten of een leerling een hoger niveau aan kan. Dit heeft veel nadelen. Als eerste moet je als docent ervaren zijn om het niveau in te kunnen schatten.

Bovendien zit je met allerlei subjectieve (vaak onbewuste) afwegingen van een docent, die in het slechtste geval de (groei van) motivatie van de leerling kan tegenhouden. Waarmee je blijft steken in feitelijk het oude (autoritaire)onderwijs patroon, zei het in een nieuw digitaal jasje.

Echter wil je toe naar het stimuleren van autonomie en autodidactiek bij leerlingen, onafhankelijk van een docent. Dat wil niet zeggen dat er geen docent meer nodig is. Integendeel, ik ga er vanuit dat leerlingen op een dieper niveau met de materie om zullen gaan en daardoor zal de vakkennis van een docent juist meer aangesproken gaan worden.

TOETSING

In het traditionele onderwijs is het gebruikelijk dat de docent veelal summatieve toetsen afneemt.

Toetsen waarvan de docent bepaald wanneer ze worden afgenomen en die dan het niveau van de leerling bepaald alsof dat het absolute niveau is op dat moment. Er wordt

hiermee geen rekening gehouden met de gemoedstoestand of de vorm van de dag. Volgens Maurice van Werkhooven (Werkhooven, 2011) zou het een betere balans geven om meer te wisselen tussen

‘docent bepaald’ en ‘leerling bepaald’ en tussen summatief en formatief toetsen. Zie Figuur 4 voor een weergave langs twee assen in een zogenaamd toetskruis. Met ‘leerling bepaald’ wordt bedoeld dat leerlingen bijvoorbeeld zelf het tijdstip van toetsing kunnen bepalen of de mate waarin ze toetsen opnieuw kunnen proberen.

Indien de hoogste score telt bij een dergelijke herhaling van dezelfde (soort) toets dan spreek je van een formatieve toets. De leerling kan zien of hij weer een stukje verder is in het begrijpen en onthouden van de stof.

Leerling bepaald Docent bepaald

Formatief toetsen

Summatief toetsen

Figuur 4 Toetskruis

(18)

Tradioneel onderwijs zit dus voornamelijk in het kwadrant rechtsboven. Het is dan zaak om leerlingen meer autonomie (zie Zelfdeterminatietheorie, blz. 13) te geven over wanneer ze getoetst worden en of ze zichzelf kunnen verbeteren.

TAXONOMIE

Bloom (Bloom, 1956) onderscheidt zes denkniveaus (taxonomie van Bloom) in oplopend abstractie niveau: Onthouden, begrijpen, toepassen, analyseren, evalueren en creëren/scheppen. Een goed opgebouwde summatieve toets zou dan ook deze zes niveaus moeten dekken in oplopend niveau. Om een betere balans tussen summatief en formatief toetsen te realiseren en tussen docent bepaald en leerling bepaald zou je deze niveaus kunnen uitsplitsen in diverse varianten van toetsen.

VERTALING NAAR HET ONTWERP

Voor de ontwikkeling van een ELO wil ik dus varianten van toetsen maken die de kwadranten van het toetskruis dekken. Het lijkt mij logisch om het toetskruis te doorlopen in een N patroon (Figuur 4). Hierbij zou dan het onthouden en begrijpen als formatieve toetsen gevraagd kunnen worden waarbij de leerling zelf bepaald hoe vaak en wanneer ze hiermee willen oefenen (kwadrant linksonder). Je wilt immers dat iedere leerling de basis goed kent van je vak.

Vervolgens zou je dan het niveau begrijpen en toepassen nog steeds formatief kunnen toetsen, echter wel dat je in totaal bijvoorbeeld drie pogingen mag doen, waarbij uiteraard wel de hoogste score telt (kwadrant linksboven). Vervolgens zou je het kwadrant rechtsonder kunnen vullen met een schriftelijke overhoring (SO) die summatief (eenmalig) wordt afgenomen, maar waarbij de leerling bepaald wanneer hij of zij dat gaat doen, in een gegeven tijd. Uiteindelijk zou je dan kunnen afsluiten met een proefwerk (PW), die jij als docent bepaald wanneer die plaats vindt, waarbij je eindigt in het kwadrant rechtsboven. Deze laatste toets zou dan wel weer opgebouwd dienen te zijn volgens de taxonomie van Bloom, waarin je alle aspecten nogmaals toetst.

In de praktijk zal het zo zijn dat na de video-instructie een formatieve toets zal volgen die gebaseerd is op onthouden, maar ook een klein beetje begrijpen en toepassing vraagt. Verderop in het onderwerp, als ze ‘ontdekkingen’ hebben gedaan met opgaven en experimenten, wil ik dan vragen gaan stellen die meer begrip en analyse behelzen. Hierbij wordt de autonomie van de leerling beperkt door bijvoorbeeld maar 3 pogingen toe te staan met een week er tussen, zodat ze serieuze pogingen ondernemen voor die toetsen. Aan het aan het einde van het onderwerp zou dan een summatieve overhoring moeten plaatsvinden die vragen omvat over het geheel van de taxonomie, maar waar ze nog wel autonomie hebben over het tijdstip in vooraf aangegeven periode van een week. Deze laatste toets moet wel onder surveillance worden afgenomen.

Omdat het computer toetsen zijn kan dat bijvoorbeeld in de mediatheek onder toeziend oog van de mediathecaris. Van deze drie beschreven vormen van toetsing zal (voorlopig) alleen de eerste worden toegepast in het ontwerp.

(19)

ONTWERP

Voor een ontwerp van een elektronische leeromgeving (ELO) die voldoet aan de eisen genoemd in hoofdstuk

“Theoretische analyse” blz. 10, heb je een product nodig waarmee je voorwaardelijke leeractiviteiten kan inzetten. Het veel gebruikte open source product Moodle versie 2.x (Dougiamas, 2012) is hiervoor geschikt (zie ook paragrafen “Uitgangspunten” blz. 20 en “Voorwaarden” blz. 20). In de

ELO zit een opbouw als aangegeven in het getoonde schema, zie Figuur 5.

Dit schema kan je zien als een standaardopmaak voor de weektaak.

Het onderwerp wordt klassikaal geïntroduceerd met een demonstratie practicum, hiermee wordt het nodige enthousiasme bij leerlingen opgewekt om ze een ‘begin’-motivatie te geven. Het idee is dat je bij elke paragraaf van het boek weer demonstratiepractica geeft om de

natuurkundige sfeer er in te houden.

Daarna volgt voor elk subonderdeel (paragraaf) de video-instructie, waarin eventueel video-instructie van de benodigde voorkennis in opgenomen is.

Deze voorkennis instructie is in dit geval alleen bij de eerste paragraaf nodig. Voor de volgende paragrafen is de voorkennis meestal de vorige paragraaf en die kunnen ze ten alle tijden weer bekijken. De bedoeling is dat ze aantekeningen maken van de instructie en de bijbehorende

paragraaf uit het boek. De bedoeling is wel dat ze voor het bekijken van de video-instructie eerst de paragraaf uit het boek hebben gelezen. Dat wordt bewerkstelligd door voorwaarden op te nemen aan de leeractiviteit (Video). Die voorwaarden bepalen of de leeractiviteit zichtbaar danwel actief wordt. De laatste leeractiviteit van de instructie zijn de zogenaamde (leer)proces-vragen (P-vragen). Deze testen vooral of de basis begrippen zijn onthouden. Er wordt zo nu en dan ook wat inzicht/begrip gevraagd al gelang naar het onderwerp. Deze P-vragen zijn dus formatief ingezet.

Leerlingen kunnen deze telkens weer maken waarbij de hoogste score telt.

Na de instructie volgen de uit te voeren opdrachten. Hierin kan worden gedifferentieerd op basis van de P-vragen en eventueel eerder

opgebouwd niveau. Dit is in de uitvoering van het onderzoek achterwege gelaten vanwege de extra tijd dat dit kost om te maken en uit te voeren.

Het uitzoeken van het niveau en daarop baseren van de

vervolgopdrachten is bovendien een volledig onderzoek op zich.

Vervolgens zou je na een of twee paragrafen weer een toets in kunnen zetten die meer begrip, toepassing en analyse toetst volgens de taxonomie van Bloom (zie “Toetsing” blz. 17). De bedoeling is dat deze

toets minder vaak gemaakt kan worden, om zo invulling te geven aan het tweede kwadrant van het toetskruis.

Wegens tijdgebrek is dit vooralsnog achterwege gelaten. Ook een uiteindelijke toets die nog meer richting toepassing, analyse en evaluatie gaat is om deze reden vooralsnog achterwege gelaten. Deze laatste toets zou dan ook maar eenmalig gemaakt kunnen worden, maar wel dat leerlingen zouden kunnen kiezen wanneer ze hem maken.

Naar aanleiding van een TED talk van Salman Khan (Khan, TED, 2011)is het idee van dit systeem om leerlingen thuis de instructie te laten bekijken en op school bezig te laten zijn met de opdachten. Hiermee zijn de rollen omgedraaid in vergelijking met het traditionele onderwijs. Op deze manier is het dus ook mogelijk om zonder (!) tablets of computers te werken. De leerling doet thuis het computerwerk en noteert dan in zijn of haar agenda wat er op school moet gebeuren en in welk lesuur. Het kan immers zo zijn dat niet alle lessen in een

Figuur 5 weektaak indeling

Introductie nieuw onderwerp Motivatie/enthousiasmerend

Toetsing Uitvoering

Instructie

Instructie nieuwe kennis Voorkennis + instructie

Aantekeningen P-vragen Lezen paragraaf

Opdrachten

• Opgaven

• Experimenten

• Diverse werkvormen differentiatie

(20)

practicumlokaal worden gegeven, of dat ze juist het leerlingenlab moet reserveren. Hiermee leren de leerlingen tevens plannen. Daarnaast hangt de ELO Moodle het idee van sociaal constructivisme aan. Het geeft

mogelijkheden voor discussie via fora, chat of zelfs videoconferencing (lessen). Leerlingen kunnen dan via deze vorm van sociale media met elkaar communiceren wat betreft het onderwerp. In de praktijk zal het dan toch wel handig zijn om een tablet of computer beschikbaar te hebben. Dit kan natuurlijk ook een smartphone zijn.

UITGANGSPUNTEN

• Een ELO

• Leerling volledig verantwoordelijk maken voor zijn/haar leerproces o Leerlingen moeten leren plannen (geleidelijk meer loslaten)

• Leerproces van leerlingen sturen vanuit het proces door middel van leerproces vragen.

• Uitdaging

o Door middel van leerproces vragen leeractiviteiten op niveau aanbieden.

o Game element in het systeem voor het uitdagen steeds beter te willen worden/presteren.

• Docent als coach van het leerproces.

o Docent verzorgt voor adequate informatie voorziening dan wel tools om die informatie te kunnen verwerken

o Docenten motiveert en enthousiasmeert

• Toetskruis APS

o Toetsen: Formatief – Summatief / Docent – Leerling (Werkhooven)

• Zonder traditionele methode te werken.

VOORWAARDEN

• Werkend digitaal systeem (ELO)

o ELO Voldoet aan voorwaardelijke leeractiviteiten, voorwaardelijkheid op basis van opdrachten en cijferresultaten.

o Kan individuele voortgang van leerlingen inzichtelijk maken.

o Is gebruiksvriendelijk

o Docent kan leerprocessen monitoren

o Docent kan de methode andere richting geven

• Experimenten (voor het vak natuurkunde)

o De beschikbaarheid van een praktijklokaal moet duidelijk zijn voor leerlingen.

o TOA moet meedenken en de materialen klaarzetten voor elke les.

o Ideaal is dat er kasten zijn in het lokaal van waaruit leerlingen zelf materiaal kunnen pakken en terugzetten. Dit zou dan duidelijk in de opdrachtomschrijving van uit te voeren

experimenten aangegeven moeten worden in welke kast ze het materiaal kunnen vinden.

• ICT

o In beginsel is het niet nodig om computers in het lokaal te hebben of dat leerlingen een iPad nodig hebben. Immers, ze bekijken thuis de video-instructies en noteren vervolgens de te maken opdrachten in hun agenda van wat ze in welk lesuur moeten gaan maken.

o Uiteindelijk is het wel fijner dat ze een tablet of laptop tot hun beschikking hebben in de les, omdat ze dan hun vervolgstappen kunnen bekijken. Zeker als de traditionele methode verdwijnt dient de tablet of laptop als hun naslagwerk.

• Lokaal

o Geen bijzonderheden, tenzij de school/het vak volledig is overgegaan op een dergelijke

‘digitale methode’ dan moet het voorzien zijn van een goede (WiFi) infrastructuur. Deze infrastructuur moet genoeg bandbreedte hebben om tegelijkertijd vele video’s te kunnen streamen.

(21)

EERSTE ONTWERP

Omdat je meestal gebruik maakt van standaard leeractiviteiten begint voor de duidelijkheid elke leeractiviteit met dezelfde term om zo een grote mate van herkenning te creëren. Standaard leeractiviteiten zijn: Demonstratiepractica, Boek lezen, Video-instructie, P-vragen maken, Opgaven maken, Proefjes doen. Deze worden dan aangegeven met respectievelijk “Demo: ”, “Boek: ”, “Video: ”, “P- vragen: ”, “Applet:” , “Opgaven: ” en “Experiment: ”, met achter de dubbele punt de titel. (De D-vragen zijn na de eerste week meteen omgedoopt tot P-vragen, vandaar dat ik alleen over P-vragen spreek. D- vragen stond voor diagnostische vragen, en naar mijn idee krijg je daar geen cijfer voor, vandaar dat ik het (leer)procesvragen heb genoemd.

Dus weektaak 1 zag er in het begin voor een leerling als volgt uit (Figuur 6):

Hierin is de structuur als volgt aangebracht. Het hele blok 1 gaat over weektaak een zoals de titel aangeeft. Daaronder volgt de titel van het onderwerp/paragraaf (Breking van licht). Dan volgen twee delen: Informatiebronnen (huiswerk) en Opdrachten (1,5 lessen). Bij Informatiebronnen staat de eerste leeractiviteit klaar. Dit is de introductie van het onderwerp, een klassikale demonstratie. Als leerlingen hierop klikken krijgen ze de informatie te zien wat de docent gaat doen (of heeft gedaan) in de les.

Eigenlijk had dit onder het kopje “Breking van licht” moeten staan. Nu werkt het zo, dat als leerlingen deze link hebben bekeken/aangeklikt, er een vinkje achter de activiteit verschijnt en de volgende leeractiviteit zichtbaar wordt (zie Figuur 7).

Deze tweede leeractiviteit toont al wat ze moeten gaan lezen in het natuurkundeboek.

Als een leerling de link aanklikt verschijnen er de volgende gegevens, zie Figuur 8. Hier staat wat ze moeten lezen en welke voorkennis ze kunnen bekijken (als herhaling). Dit kunnen ze zelf bepalen. Dit zijn dan links naar, in dit geval, andere video-instructies. Omdat de link nu is aangeklikt wordt die ook meteen Figuur 7 Weektaak 1 demo afgevinkt

Figuur 6 Start weektaak 1

(22)

afgevinkt en daarmee worden de voorkennis activiteiten ook zichtbaar en actief. Voor de video- leeractiviteit “video: breking van een lichtstraal” geldt dit ook. Hiermee zie je dat leerlingen zonder het boek te lezen toch de gelijk de video kunnen bekijken. De vraag is dan ook of dit ‘erg’ is. Wellicht maakt het niet uit en komt het de autonomie wel ten goede. In het aangepaste ontwerp (blz. 25, en bijlage blz.

55) zal de weektaak ook anders ‘functioneren’.

Dus als de leerling dan weer terugkeert naar het overzicht van de weektaak ziet hij dat de voorkennis activiteiten erbij zijn gekomen en de “video: Breking van een lichtstraal”. In Figuur 9, is de video al bekeken en zijn ook de D-vragen (P-vragen) al gemaakt. Deze P-vragen worden alleen afgevinkt als alle vragen zijn gemaakt en daarmee een cijfer is geproduceerd. Indien deze vragen zijn afgevinkt, verschijnen de opdrachten voor in de lessen. Deze moeten leerlingen aanklikken om te zien wat ze precies moeten uitvoeren. Deze opdrachten zouden dus afhankelijk kunnen zijn van het resultaat van de P-vragen.

Overigens staat in het kopje “Opdrachten (1,5 lessen)” informatie over hoe lang ze er mee bezig zouden moeten zijn. Dit kunnen ze dan gebruiken voor de planning.

In Figuur 9 zie je zwarte en rode vinkjes. Deze verschillen in functionaliteit. De rode vinkjes worden geplaatst zodra aan voorwaarden van die activiteit is voldaan. Dit kan simpelweg zijn het bekijken (link Figuur 9 Weektaak 1: informatiebronnen afgevinkt

Figuur 8 Inhoud van leeractiveit Boek:...

(23)

aangeklikt) van die activiteit, maar ook of er een cijfer is geproduceerd. De zwarte vinkjes kunnen leerlingen zelf plaatsen en weer weghalen als ze dat willen.

Zodra leerlingen de lesopdrachten hadden afgerond, konden ze dus zelf de vinkjes plaatsen en verscheen er de mededeling dat ze goed gewerkt hadden (zie Figuur 10). De activiteit “Einde weektaak” werd daarmee zichtbaar en moest nog wel aangeklikt worden om als afgerond te worden beschouwd.

Figuur 10 Weektaak 1 volledig afgerond

(24)

ERVARINGEN

Bij de twee klassen waar het werd toegepast bleek het zelfstandig doorlopen van de weektaak niet als vanzelfsprekend opgepakt. Dat wil zeggen, er waren leerlingen die niet aan de slag gingen en waren blijkbaar niet gemotiveerd. Daarom heb ik vanaf weektaak 2 al direct het laten

aftekenen van weektaken geïntroduceerd, voor de nodige extrinsieke motivatie. Zoals eerder aangegeven in de paragraaf “Educatieve games” (blz. 13) werd hiermee dus een opbouwend cijfer geproduceerd (game-element). Dit werkte eigenlijk goed, zelfs voor (begaafde!) leerlingen die voorheen weinig deden. Hoewel een paar leerlingen hardnekkig bleven weigeren om aan de slag te gaan. De oorzaken hiervan kunnen zijn volgens mij uiteenlopend van aard. Het kan berekenend zijn geweest (het lage cijfer kan ik wel hebben) tot simpel gezegd liever lui dan moe en ik red me wel. Ik denk wel als je dit systeem consequent toepast, dat ook deze leerlingen op een gegeven moment wel er mee gaan werken, omdat het anders wel consequenties heeft voor hun cijferresultaten. Het is wel van belang dat de opdrachten voor deze meestal slimmere leerlingen ook meer op hun niveau toegesneden moeten zijn. Dit zorgt ervoor dat ze eerder tegen moeilijkheden aanlopen (BO) en dat daarmee niet gelijk een goed resultaat wordt behaald.

Ze lopen tegen hun onbekwaamheid aan. Hierdoor gaan ze beseffen dat ze aan het werk moeten gaan.

Omdat er reeds opdrachtinformatie in de link stond (Figuur 8, link: Boek: Lees H2.1…) vergaten sommige leerlingen dit aan te klikken en verschijnt er geen vinkje met als gevolg dat de volgende leeractiviteit ook niet zichtbaar werd. Het is dus handiger en logischer om hier een meer globale opdracht omschrijving te geven zoals: “Boek: Breking”.

Tevens bleek dat het zelf aanvinken (autonomie) als prettiger werd ervaren. Immers, als ze de opdracht aanklikte om te bekijken wat ze moesten doen was die meestal ook al meteen afgevinkt. Dat gaf later voor henzelf verwarring of ze die opdracht wel degelijk hadden afgehandeld. Dus het zelf afvinken helpt wel degelijk voor het overzicht en het plannen van de leerlingen. In het begin twijfelde ik wat leerlingen prettiger zouden vinden. In het aangepaste ontwerp kunnen ze daarom de meeste activiteiten zelf afvinken, tenzij de activiteit een cijfer oplevert.

(25)

AANGEPAST ONTWERP

Gedurende het werken met de ELO zijn er een aantal wijzigingen doorgevoerd. Sommigen zijn al

aangegeven in de vorige paragrafen. Leerlingen kunnen nu dus de meeste activiteiten zelf afvinken, tenzij het een cijfer oplevert. Als ze een weektaak hadden afgerond wilde sommigen al verder met de volgende weektaak. Dat kon eerst alleen als je als docent de weektaak had afgevinkt. Daardoor konden leerlingen geen tijd inhalen of in voren werken. Daarom had ik tussentijds het zo opgelost dat de voorgaande weektaak niet afgevinkt hoefde te worden om verder te werken.

PLANNING

Een ander punt was dat ze liever hadden dat alle activiteiten van een weektaak al zichtbaar zou zijn.

Leerlingen gaven aan dat ze dan meer overzicht hadden en beter konden plannen en zelf bepalen wat ze eerst zouden kunnen gaan doen. Ik had nog wel opgenomen dat ze eerst “Informatiebronnen”

moesten afwerken om vervolgens met de “Opdrachten” aan de slag te kunnen gaan. Let wel, de opdrachten waren al wel zichtbaar, maar nog niet actief. Je zou kunnen overwegen om dit helemaal los te laten, zodat het nog meer aan de leerstijlen tegemoet komt. Maar ze moeten dan nog wel steeds alle verschillende ‘leerstijl’ activiteiten doen uiteraard. Een voorbeeld hiervan is dat er een leerling was die wel alles gemaakt had en ook goede resultaten haalde, maar bijna geen experimenten had uitgevoerd. Dit had niet zijn of haar voorkeur. Je moet dus wel iets bedenken dat leerlingen wel degelijk die experimenten gaan uitvoeren. Dit zou je kunnen aangeven bij het aftekenen van weektaken, zie paragraaf “Aftekenen weektaken” (blz. 27).

Het meest belangrijke daarbij is, denk ik wel, de informatie die zie nodig hebben om te plannen.

Zoals je hier ziet (Figuur 11), wordt de tijd bij elke (opdracht)activiteit aangegeven (Zie ook bijlage blz. 55 voor een beter overzicht). Hier zou ook nog informatie kunnen komen die locatie (lokaal) afhankelijk is.

Niet elke les vind in het practicumlokaal plaats en de meeste experimenten kunnen alleen in het practicumlokaal worden uitgevoerd. In deze weektaak (Figuur 11), zouden de experimenten toevallig ook thuis uitgevoerd kunnen worden. Sommige

Figuur 11 Aangepaste weektaak met planningsinformatie

(26)

leerlingen hadden dat ook thuis gedaan! Tevens kan je voor applets aangeven of ze flash of JAVA nodig hebben. Dat betekent bijvoorbeeld dat ze niet op een iPad uitgevoerd kunnen worden, maar dat ze daarvoor een computer nodig hebben.

BEGRIPPEN

Al doende kwam ik ook op het idee om bij het begin van een activiteit de begrippen te benoemen die erin voor komen. Dan weten ze direct om welke begrippen het gaat, en wat ze dus moeten leren, maar ook voor het later terugzoeken van de juiste video zonder die eerst volledig af te spelen. Zie hier een voorbeeld (Figuur 12) van een video met de begrippen benoemd.

Figuur 12 Begrippen die behandeld worden in de video

(27)

AFTEKENEN WEEKTAKEN

Een andere wijziging, zoals eerder aangegeven, is het aftekenen van de weektaken. Dit was in eerste instantie weggelaten in verband een te verwachten administratieve last voor de docent. Dit is dus wel na de eerste week ingevoerd, omdat leerlingen de extra extrinsieke motivatie nodig hadden om aan de slag te gaan. Voor de 3MA klas die moeizamer aan de slag ging dan de 3VA klas, was het nu dus zo dat ze een inhaalslag moesten maken. Daardoor was het soms druk bij mij aan tafel om af te tekenen. Ik had echter voorgenomen om met de iPad rond te lopen en bij elke leerling langs te gaan en zo af te tekenen. Dit werkte nog niet echt prettig, omdat je soms wel heel precies met je vingers de ‘knopjes’ van de website moet bedienen. Een computermuis werkte dan net iets handiger. Gevolg was wel lange rijen met leerlingen die moesten wachten. Iets wat Karel Lagendonck, die het KeCo-systeem heeft bedacht (Lagendonck, 2011), ook heeft ondervonden. Ik denk wel als leerlingen op schema lopen, dat er minder lange rijen zijn te verwachten. Bovendien kunnen leerlingen ook bedenken dat ze eerst verder kunnen gaan om later terug te komen om af te tekenen. Dit deel kan nog wel wat aanpassingen gebruiken.

IDEE VOOR AANPASSING

Bij een groep van 30 leerlingen die je 3 uur in de week hebt, zou je het zo moeten inregelen dat je gemiddeld 10 leerlingen per les gaat aftekenen. Dat is zo’n 5 minuten per leerling. Om meer tijd te creëren per aftekenmoment van een leerling zou je leerlingen, die al goed kunnen plannen, minder vaak kunnen laten aftekenen. Bijvoorbeeld eenmaal per maand. Volgens mij is het dan nog steeds van belang om bij leerlingen wekelijks/dagelijks langs te gaan of alles goed gaat.

Leerlingen die niet goed kunnen plannen zou je dus elke les (lestaak) moeten controleren, hierbij moet er wel gezorgd worden dat het niet te veel van de vakinhoudelijke taak afleidt.

Voordeel van het aftekenen is wel dat je de het werk van alle leerlingen hoe dan ook ziet. Je vergeet op deze manier niemand, wat anders wel mogelijk is. Bovendien kan je ze tips en aanwijzingen geven hoe ze de niet correct opgeloste opgaven en experimenten wel moeten aanpakken.

Voor het beoordelen van het aftekenen heb ik een Rubric gebruikt. Hiervoor heb ik nu maar één criterium gehanteerd, zie Figuur 13. Gezien de situatie beoordeelde ik snelle werkers standaard met het maximum aantal punten (goed en/of snel), om de leerlingen aan de slag te krijgen. In een later stadium is het verstandig om meer criteria toe te voegen, maar niet te veel. Een Rubric heeft namelijk het voordeel dat het snel werkt en veel criteria werkt weer vertragend. Het is dan nog de vraag of het efficiënt is.

Het aftekenen bleek naast dat het nodig was ook handig te zijn voor leerlingen. Dit bleek uit de

loggegevens, afronding van de weektaken werden het meest bekeken door de leerlingen. Hierin vermelde ik namelijk (vanaf weektaak 3) wat ze voor die weektaak allemaal afgerond moesten hebben. Eigenlijk het overzicht van de hele weektaak. Dit is een statische tekst, dus als je echt opdrachten op niveau

(differentiatie) gaat aanbieden dan kan dit niet meer, tenzij de ELO dit kan samenvatten. Leerlingen moeten het dan gewoon uit de individuele opdrachten halen.

(28)

IDEE VOOR AANPASSING

Voorstel voor criteria zijn: Snelheid (planning), Ordelijk/netheid, systematische probleem aanpak (SPA), praktische vaardigheid in een vierpunts schaal. Onafgerond (0 pnt), Onvoldoende (4 pnt), Voldoende (7 pnt), Uitmuntend (10 pnt). Deze grove schaalverderling is handig voor de snelheid van aftekenen en daarmee ook voor de duidelijkheid waar de leerlingen aan moeten voldoen.

Anders moet je per criteria en boordelingspunt vele beoordelingsaspecten langslopen of aan die score is voldaan. Aangezien je gedurende een aantal weken zo’n score bijhoudt komt er vanzelf een genuanceerde score uit. De schaalpunten zijn nu zo gekozen dat als je voldoende inzet pleegt kan je daar met gemak veel punten mee scoren, voor onderbouw klassen is dit handig omdat natuurkunde nog een verplicht vak is voor iedereen. Maar laat je een steekje vallen dan gaat de score ook snel omlaag. Bij planning kan je bovendien uitmuntend scoren als je de extra stof met extra uitdaging op tijd af hebt. Zie de aangepaste rubric in de bijlage blz. 56.

Ook is het mogelijk om commentaar te geven op het werk van de leerling per criterium. Hiermee krijg je een mooi dossier van opmerkingen en afspraken die je met de leerling maakt. Je hebt hiermee tegelijk een leerlingvolgsysteem in handen op vakniveau.

Figuur 13 Aftekenen weektaak met behulp van een Rubric

(29)

MONITORING

Voor de docent kan je een overzicht bekijken (Figuur 14) van alle afgevinkte leeractiviteiten van leerlingen. Elke regel komt overeen met een leerling. Je ziet in een oogopslag of iedereen al weektaak 5 heeft afgerond(laatste kolom) of belangrijker waarom bepaalde leerlingen achterlopen. Je kan die dan aanspreken op dit feit.

Figuur 14 Overzicht voortgang van alle leerlingen

(30)

Hieronder (Figuur 15), zie je een score overzicht van alle weektaken en p-vragen van één leerling. Tevens worden feedback opmerkingen getoond. Dit geeft een duidelijk beeld hoe een leerling er voor staat. Je kan vervolgens door op een item (p-vraag of weektaak) te klikken ‘inzoomen’ op die specifieke taak en meer details te weten te komen over die leerling. Je kan bij p-vragen bijvoorbeeld zien hoeveel pogingen ze hebben

ondernomen om tot die 100% score te komen. Het zou wel mooi zijn als dat in dit overzicht ook vermeld zou worden.

Figuur 15 Overzicht voortgang en resultaten van een leerling

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

14.00 - Aanvullingsspoor grondeigendom voor programmamanagers, Sarah Ros (VNG) en Jeroen Huijben (BZK)!. 14.40

• Als is geparticipeerd, moet aanvrager bij de aanvraag aangeven hoe is geparticipeerd en wat de resultaten zijn. Aanvraag omgevingsvergunning voor

› Regels in omgevingsplan als basis voor verhaal. › Voor integrale of

- In het verlengde daarvan: nu een anterieure overeenkomst sluiten, terwijl het planologisch besluit volgt onder de Omgevingswet betekent dat je achteraf geen aanvullende kosten

Maar uit onderzoek blijkt dat zowel jongeren als ouderen moeite hebben met digitale vaardig- heden, zoals bijvoorbeeld met informatievaardigheden (zie o.m.. Vooral beoordelen

De laatste tijd wordt meer en meer inge- zien dat hoogbegaafde leerlingen eveneens leerlingen zijn die ‘zorg’ nodig kunnen heb- ben.. In deze bijdrage wordt aangegeven

Van de burgers die geen digitaal contact met de overheid hadden geeft driekwart aan dat volledig digitaal (met betrekking tot de levensgebeurtenis) contact mogelijk zou zijn.. Voor

Van de reis is de gemeente bovendien niet de eindbestemming, want voor veel taken geldt dat de verantwoordelijkheid weliswaar overgaat naar gemeen- ten, maar dat van daaruit voor