• No results found

Loonkoppeling in de werkloosheidsuitkeringen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Loonkoppeling in de werkloosheidsuitkeringen"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Loonkoppeling in de

werkloosheidsuitkeringen

Focus Focus

(2)

De werknemer die werkloos wordt en toelaatbaar is op basis van arbeidsprestaties krijgt in toepassing van het verzekeringsprincipe een cijfercode toegekend op basis van de loonschijf waarin zijn gemiddeld dagloon zich bevindt. Er zijn sinds 1 januari 2002 58 cijfercodes die elk overeenkomen met een bepaalde loonschijf.

Vóór de aanpassing van het loonplafond op 1 januari 2002 bedroeg het aantal loonschijven 54. De cijfercode 54 werd eind 2001 toegekend aan lonen in de loonschijf van 58,8197 EUR per dag of hoger. Voor aanvragen vanaf de maand januari 2002 zijn er 4 loonschijven bijgeko- men. De hoogste code, code 58, wordt toegekend aan lonen in de loonschijf van 61,5137 EUR per dag of hoger.

Dat er proportioneel zoveel gevallen aan code 54 of 58 betaald worden is toe te schrijven aan het overschrijden van het loonplafond op het ogenblik van de aanvraag voor werkloosheidsuitkeringen.

Voor wat betreft de minima gelden er twee principes: er zijn minimumuitkeringen die gebaseerd zijn op het gewaarborgd gemiddeld minimummaandloon en er zijn minimumuitkeringen die ook rekening houden met de gezinssituatie. Bij het toekennen van een cijfercode wordt enkel rekening gehouden met het eerste principe.

Het gaat dan om de cijfercodes 28 en 37 die overeenko- men met de minimumlonen voor de leeftijdsklassen van minder dan 21 jaar en van 21 jaar of meer, die respectie- velijk 953,68 en 1 163,02 EUR bedragen in februari 2003. Deze twee codes vertegenwoordigen dus in feite absolute minimumuitkeringen. Het aantal gevallen jonger dan 21 jaar aan de minimumcode is verwaarloos- baar, zodat in de praktijk in deze studie enkel sprake is van code 37.

Er wordt dus ook rekening gehouden met de gezinssituatie voor de bepaling van het minimum. Naargelang de situatie kan een hoger bedrag worden uitgekeerd dan het minimum dat bepaald werd op basis van het loon.

Deze studie behandelt enkel de analyse van de minima bepaald op basis van het loon.

Code 37 is meer vertegenwoordigd omdat lagere codes op basis van lagere lonen tot de minimumuitkering van code 37 opgetrokken worden. Lagere codes dan 37 komen dus in principe niet voor, behoudens voor enkele categorieën die verder in deze studie niet meer aan bod komen omdat ze lage aantallen vertegenwoordigen (alles samen 3,5 %). Het gaat meer bepaald over: beroeps- militairen die een RSZ-bijdrage betalen op een laag forfaitair bedrag bij ontslag uit het leger, werknemers die een te laag loon ontvingen en van wie de toestand nog moet geregulariseerd worden bij de RSZ, –21-jarigen die een code krijgen die overeenkomt met het

(minimum)loon dat op hen van toepassing is.

Forfaitaire, niet loongekoppelde bedragen worden met toepassing van het solidariteitsprincipe toegekend aan samenwonenden in de 3de (forfaitaire) periode, aan school-

verlaters met wachtuitkeringen, aan deeltijds leerplichtigen met overbruggingsuitkeringen en aan vrijgestelden om familiale of sociale redenen.

De uitkering voor volledig werklozen is degressief in de tijd, die voor tijdelijk werklozen niet. Het aandeel van de forfaitaire uitkeringen is daarom groter bij volledig werklo- zen dan bij tijdelijk werklozen. Een ander verschil met volledig werklozen is het feit dat elk jaar de code van de tijdelijk werkloze wordt herzien volgens het loon van de lopende arbeidscyclus. Hogere codes komen er dus meer voor dan bij volledig werklozen. Anderzijds kan de uitke- ring bij tijdelijke werkloosheid meer beknot worden door het loonplafond. Omwille van deze verschillen hebben we de analyse gemaakt voor alle werklozen samen en voor de volledig werklozen en de tijdelijk werklozen afzonderlijk.

Inleiding

(3)

Het onderzoek gebeurt aan de hand van de betalingen en uitgaven voor de maand februari 2003. Traditioneel is het aantal tijdelijk werklozen groot tijdens deze maand omwille van slechte weersomstandigheden in de bouw.

Dit heeft ook zijn invloed op het geheel van de vergoede werkloosheid, in die zin dat de hoogste code, code 58, proportioneel meer in februari zal vertegenwoordigd zijn dan tijdens maanden met minder tijdelijke werkloosheid.

De cijfers moeten dus met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden en geven slechts grote tenden- sen aan. Gemiddeld op jaarbasis zal code 58 minder sterk vertegenwoordigd zijn dan in de maand februari.

1 Uitkeringsgerechtigde volledig en tijdelijk werklozen samen volgens code - in % van totaal

Wanneer we het geheel van de werkloosheidsbetalingen bekijken (volledige en tijdelijke werkloosheid samen) zien we dat meer dan 2/5 van de werklozen hun uitkering beperkt ziet door het loonplafond.

Slechts 29 % van de werklozen ontvangt een uitkering proportioneel aan het loon.

Aan de andere zijde van het uitkeringsspectrum bemer- ken we dat 1/4 van de betalingen bestaat uit forfaitaire uitkeringen.

Vrouwen hebben over het algemeen meer zuiver loon- gekoppelde uitkeringen (39 % van de betalingen) dan mannen (1/5). Zij hebben ook meer forfaitaire uitkerin- gen dan mannen (36,7 % tegen 16,6 %). Slechts 1/5 van de vrouwen krijgt de maximumuitkering, tegen bijna 2/3 van de mannen.

Analyse van de toegewezen uitkeringsbedragen (codes) voor de betalingen en uitgaven van de maand

februari 2003

Grafiek 1: percentage betalingen en uitgaven werkloosheid volgens code (in % van totaal)

Mannen

17,3

39,0

10,3

0,2

19,7 35,4

1,5 28,7

1,8 0,2 2,1

13,6

1,3

24,7

1,7 2,5

0,0 5,0 10,0 15,0 20,0 25,0 30,0 35,0 40,0 45,0

forfait codes 1 t/m 21

codes 22 t/m 36

code 37 codes 38 t/m 53

code 54 codes 55 t/ m 57

code 58

betalingen uitgaven

Vrouwen

Totaal mannen en vrouwen

36,8

0,5

5,3 4,4

31,5

13,3

1,5 6,7 29,0

17,1 33,6

6,8 4,9 1,2

6,7 0,6 0,0

5,0 10,0 15,0 20,0 25,0 30,0 35,0 40,0 45,0

forfait codes 1 t/m 21

codes 22 t/m 36

code 37 codes 38 t/m 53

code 54 codes 55 t/ m 57

code 58

betalingen uitgaven

In totaal gebeuren 43,7 % van alle betalingen aan de hand van de voormalige maximumcode 54 en van de nieuwe maximumcode 58. Bij de mannen gebeurt liefst 63,7 % van de betalingen aan maximumcodes 54 en 58. Bij de vrouwen is dit percentage slechts 19,9 %. Bij de mannen heeft van deze twee codes de code 58, de nieuwe maximumcode die rekening houdt met het hogere loonplafond, het hoogste aandeel (39,0 %), bij de vrouwen de code 54, de vroegere maximumcode (13,2 %). Dit heeft onder meer te maken met het grotere aandeel van de tijdelijk werklozen bij de mannen en de langere werkloosheidsduur en de globaal lagere lonen bij de vrouwen.

Het geheel van de proportioneel loongekoppelde uitkerin- gen (alle cijfercodes met uitzondering van de codes 37, 54 en 58) bedraagt 28,8 %. Betalingen voor werklozen met een code tussen 38 en 53 vormen bijna 1/4 (23,8 %) van de totale populatie betalingen. Opvallend daarbij is dat het aandeel van de ‘nieuwe’ codes van 55 tot 57 nog geen 2 % bedraagt van het totaal aantal betalin- gen. Blijkbaar heeft de verhoging van het loonplafond weinig invloed gehad op de proportionele loonkoppeling en heeft ze enkel gezorgd voor een verschuiving van de maximumuitkeringen van code 54 naar code 58.

Dit betekent eveneens dat de afstand tussen het werkelijke loon en het toegepaste loonplafond relatief groot blijft.

24,3

0,3 3,2 3,2

23,8 19,5

24,2 18,7

27,2

1,4 18,9

1,7 26,0

0,4 3,9 3,6

0,0 5,0 10,0 15,0 20,0 25,0 30,0 35,0 40,0 45,0

forfait codes 1 t/m 21

codes 22 t/m 36

code 37 codes 38 t/m 53

code 54 codes 55 t/ m 57

code 58

betalingen uitgaven

(4)

Het is opvallend dat de proportionele loonkoppeling plaats vindt bij ongeveer 40 % van de vrouwen en bij slechts 20 % van de mannen.

Het aandeel van de forfaitaire, niet loongekoppelde uit- keringen in de betalingen bedraagt bijna 1/4. Bij de mannen is dat evenwel slechts 13,6 %, bij de vrouwen liefst 36,8 %. Dit komt door een grotere proportie vrouwen die samenwonend zonder gezinslast zijn en door een gemiddeld langere werkloosheidsduur bij vrouwen zodat de kans op een forfaitaire uitkering groter is.

Bij de mannen is het opvallend dat het aandeel van de voormalige maximumcode 54 in de betalingen veel kleiner is (24,7 %) dan het aandeel van deze code in de uitgaven (35,4 %). Het aandeel van de code 58 is daarentegen veel groter in de betalingen (39,0 %) dan in de uitgaven (28,7 %). De reden daarvoor is de invloed van de tijdelijke werkloosheid. Het grootste deel van de betalingen voor tijdelijke werkloosheid gebeurt bij de mannen namelijk aan code 58. Het aandeel van de tijdelijke werkloosheid in de totale uitgaven is in vergelijking met zijn aandeel in de betalingen kleiner, omdat in tegenstel- ling met volledige werkloosheid gemiddeld minder dagen per betaling vergoed worden bij de tijdelijke werkloosheid.

Code 37, de uitdrukking van het minimum op basis van het minimumloon, heeft een aandeel van 3,2 % in de betalingen en van 3,6 % in de uitgaven. Bij de vrouwen zijn deze percentages evenwel wat hoger en lopen op tot 4,4 en 4,9 %.

Samengevat kan men zeggen dat proportioneel loon- gekoppelde uitkeringen een minderheid van ongeveer 29 % vertegenwoordigen in de globale werkloosheid.

De andere 71 % zijn niet of niet-proportioneel loon- gekoppelde uitkeringen: 1/4 forfaitaire uitkeringen, meer dan 2/5 maximumuitkeringen wegens overschrijding van het loonplafond en iets meer dan 3 % minimumuitkeringen.

(5)

2 Uitkeringsgerechtigde volledig werk- lozen volgens code - in % van totaal

De betalingen aan volledig werklozen kunnen in drie bijna even grote groepen verdeeld worden. Zuiver loongekoppelde uitkeringen, forfaitaire uitkeringen en maximumuitkeringen (hoogste code) behelzen elk ongeveer 1/3 van het aantal betalingen.

Vrouwen behouden meer dan mannen een proportionele band met hun vroeger loon omdat hun lonen lager zijn.

Mannen daarentegen overschrijden meer dan vrouwen het loonplafond en ontvangen dus meer dan vrouwen een maximumuitkering.

20,0

3,3 22,8

37,7

1,1 12,7 12,7

0,3

4 4,5

0,3 2,1

2,1 3,1

2 3,2

1,1 12,9

0,0 5,0 10,0 15,0 20,0 25,0 30,0 35,0 40,0 45,0 50,0

fo rfait codes 1 t/m 21

codes 22 t/m 36

code 37 codes 38 t/m 53

code 54 codes 55 t/ m 57

code 5 8

betalingen uitgaven

39,7

0,5

5,7 4,7

29,8

14,2

0,7 4,5

30,1 33,0

17,7

0,6

6,9 5,1

0,9 5,8

0,0 5,0 10,0 15,0 20,0 25,0 30,0 35,0 40,0 45,0 50,0

forfait codes 1 t/m 21

codes 22 t/m 36

code 37 codes 38 t/m 53

code 54 codes 55 t/ m

57 code 58

betalingen uitgaven

30,8

0,4

4,1 4,1

26,7 24,8

0,9 8,2 21,4

31,1 28,1

9,4 4,1 1,0

4,5 0,5 0,0

5,0 10,0 15,0 20,0 25,0 30,0 35,0 40,0 45,0 50,0

forfait codes 1 t/m 21

codes 22 t/m 36

code 37 codes 38 t/m 53

code 54 codes 55 t/ m 57

code 58

betalingen uitgaven

Grafiek 2:

percentage betalingen en uitgaven volledige werkloosheid volgens code (in % van totaal) Mannen

Totaal mannen en vrouwen Vrouwen

Bij de volledig werklozen behaalt code 54 als voormalig hoogste code een hoog aandeel, met name 24,8 % van de betalingen. De werkloosheid van veel volledig werklozen dateert immers reeds van vóór de verhoging van het loonplafond op 1 januari 2002. Sindsdien is door het optrekken van het loonplafond de code 58 de hoogste code en gebeurden er reeds 8,2 % van de betalingen aan deze code. Beide codes samen vertegen- woordigen 1/3 van het totaal aantal betalingen. Zij betreffen werknemers met een uitkering die lager is dan deze die zij zouden ontvangen zonder loonplafond. Bij de mannen bedraagt dit aandeel de helft, bij de vrouwen nog geen 20 %.

Bij de volledig werklozen is de forfaitaire uitkering uiteraard meer aanwezig dan bij de tijdelijk werklozen en bij alle uitkeringsgerechtigde werklozen samen. Het aandeel bedraagt voor mannen en vrouwen samen 30,8 % van de betalingen. Bijna 40 % van de vrouwen ontvangt een forfaitaire uitkering. Bij de mannen bereikt dit aandeel slechts 20 %.

De proportioneel loongekoppelde betalingen (alle codes in onze studie met uitzondering van de codes 37, 54 en 58) hebben een aandeel van 32,1 %. Het aandeel van de andere betalingen (niet loongekoppelde forfaitaire en niet proportioneel loongekoppelde minimum- of maximumuitkeringen) bedraagt 68 %, meer bepaald:

30,8 % forfaitaire uitkeringen, 1/3 maximumuitkeringen (overschrijdingen van het loonplafond) en iets meer dan 4 % minimumuitkeringen.

Er zijn grote afwijkingen naar geslacht. De vrouwen ontvan- gen veel meer forfaitaire uitkeringen dan de mannen.

Bij de mannen worden de uitkeringen meer dan bij de vrouwen beperkt tot de maximum werkloosheidsuitke- ring wegens overschrijding van het loonplafond.

Proportioneel wordt bij de vrouwen het grootste aandeel vergoed met forfaitaire uitkeringen: vrouwen zijn gemiddeld langer werkloos en zijn minder vertegenwoor- digd bij de samenwonenden met gezinslast en bij de alleenwonenden, waar over de ganse duur loongekoppelde uitkeringen worden betaald (geen forfaitaire uitkeringen).

Vrouwen hebben ook een groter aandeel in de proportio- neel loongekoppelde uitkeringen aan codes 38 tot 53 dan de mannen. Dit is het gevolg van het feit dat werkloze vrouwen meer uit lagere loonsectoren of lagere loon- beroepen komen. Om complementaire redenen (werkloze mannen hadden hogere lonen) is bij de mannen de voor- malige maximumcode 54 het meest vertegenwoordigd.

We zien dat de proportionele verdeling van de onder- scheiden codes binnen de uitgaven min of meer over- eenkomt met de proportionele verdeling van de codes binnen de betalingen. Uitzondering zijn de forfaitaire uitkeringen waarvan het aandeel groter is in de betalin- gen dan in de uitgaven, en de code 54 waarvan het aandeel in de betalingen kleiner is dan in de uitgaven.

(6)

Grafiek 3: percentage betalingen en uitgaven tijdelijke werkloosheid volgens code

(in % van totaal)

Mannen

59,4

30,7

2,6 0,1 2,1 2,8

2,2 3,1 4,7 0,0

32,0 60,5

0,0 10,0 20,0 30,0 40,0 50,0 60,0 70,0 80,0 90,0

forfait code 1 t/m 24

code 25 t/m 38

code 39 code 40 t/m 57

code 58

betalingen uitgaven

1,6 0,0 0,4 0,8

17,1 80,1 75,9

19,6 0,5 1,1

2,9 0,0

0,0 10,0 20,0 30,0 40,0 50,0 60,0 70,0 80,0 90,0

forfait code 1 t/m 24

code 25 t/m 38

code 39 code 40 t/m 57

code 58

betalingen uitgaven

3 Tijdelijk werklozen volgens code - in % van totaal

Ongeveer 3/4 van de betalingen voor tijdelijke werkloos- heid gebeurt aan de maximumcode 58.

Het verschil naar geslacht is hier evenwel frappant. Bij de mannen bereikt het aandeel van de maximumuitkering in de betalingen 85 %, bij de vrouwen slechts 31 %.

1,4 0,0 0,2 0,5

2,6 0,0 0,2 0,7 10,8

11,9 84,7

87,1

0,0 10,0 20,0 30,0 40,0 50,0 60,0 70,0 80,0 90,0

forfait code 1 t/m 24

code 25 t/m 38

code 39 code 40 t/m 57

code 58

betalingen uitgaven

Totaal mannen en vrouwen

Voor ongeveer 3/4 van de tijdelijk werklozen wordt de uitkering begrensd door toepassing van het loonplafond.

De overigen hebben over het algemeen een loon- gekoppelde uitkering met uitzondering van de bijna 3 % die nog een forfaitaire uitkering geniet als gevolg van onvoldoende arbeidsprestaties om een loongekoppelde uitkering te kunnen genieten.

Er zijn evenwel ook hier weer grote verschillen volgens geslacht. De code 58 vertegenwoordigt bij de mannen 84,7 % van de betalingen, bij de vrouwen slechts 30,7 %.

Door lagere lonen heeft de meerderheid van de vrouwelijke tijdelijk werklozen een zuiver loongekoppelde uitkering, met uitzondering van bijna 5 % die nog een forfaitaire uitkering geniet. Daaruit kan men besluiten dat de werkloosheidsverzekering bij tijdelijke werkloosheid voor de vrouwen (vanuit het verzekeringsperspectief) het meest evenredig werkt (in 65 % van de gevallen) terwijl bij de mannen deze evenredigheid slechts in 12 % van de gevallen verzekerd is.

De uitgaven volgen ongeveer dezelfde tendensen als de betalingen. Alleen is het aandeel van code 58 in de uitgaven hoger dan het aandeel in de betalingen.

Vrouwen

(7)

Besluiten

1 De proportionele loonkoppeling geldt slechts voor een minderheid van 29 % van alle betalingen en meer bij volledig werklozen dan bij tijdelijk werklozen.

2 Meer dan 2/5 van alle betalingen gebeurt aan de maximumuitkering (codes 54 en 58), wat wijst op de overschrijding van het loonplafond.

De aanpassing van het loonplafond in januari 2002 heeft nauwelijks gezorgd voor meer proportioneel loongekoppelde uitkeringen maar heeft vooral een verschuiving teweeggebracht naar de nieuwe maximumuitkering.

3 De forfaitaire uitkeringen vertegenwoordigen 1/4 van alle betalingen voor volledige en tijdelijke werk- loosheid. Bij de volledig werklozen bedraagt dit cijfer bijna 1/3, bij de tijdelijk werklozen slechts 3 %.

4 De minimumuitkeringen op basis van het minimum- loon vertegenwoordigen iets meer dan 3 % van de betalingen.

5 De proportionele loonkoppeling doet zich meer voor bij vrouwen dan bij mannen, zowel bij volledige als bij tijdelijke werkloosheid. Het percentage propor- tioneel loongekoppelde uitkeringen is bij de vrouwen evenwel kleiner dan het percentage forfaitaire uitkeringen (37 % tegen 40 %).

Mannen zien dan weer meer dan de vrouwen hun vervangingsinkomen beknot door het loonplafond.

Zij hebben evenwel veel minder dan de vrouwen een forfaitaire uitkering.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Merk op dat op de uitkering van een liquidatiere- serve minder belasting moet worden betaald dan op de uitkering van een andere, ‘gewone’ belaste re- serve. Meestal zal het

Binnen het jaar kan de uitkeringsgerechtigde volstaan met terugbetaling van het netto bedrag van de terugvordering, omdat UWV dan nog de loonheffing, de werkgeversheffing Zvw

Tabel 4 toont de uitkomsten van de vergelijking van de gerealiseerde netto lasten bij de jaarrekening 2019 van de gemeente Leusden met de uitgavencluster in het gemeentefonds

Voor de ondersteuning van gemeenten bij de uitvoering van projecten binnen de LSI zal het ministerie van SZW vanaf 2022 jaarlijks €2,5 miljoen beschikbaar stellen via de

(Indien er één of meer meerderjarige personen in dezelfde woning als de alleenstaande of de alleenstaande ouder hun hoofdverblijf hebben, wordt de uitkering lager vastgesteld

Er zal geen betaling van de uitkering kunnen plaatsvinden indien de periode niet gedekt is door een medisch attest of het sociaal verzekeringsfonds de gegevens van het gehandicapt

Het kabinet heeft besloten om een bevoorschotting op de compensatie aan medeoverheden te verstrekken van € 60 miljoen voor de periode van medio maart 2020 tot en met 1 juni 2020..

Er zijn nieuwe gegevens beschikbaar die gebruikt zijn voor de verdeling van de bedragen voor 2021 en verder hierdoor neemt de integratie-uitkering Voogdij/18+ vanaf uitkeringsjaar