• No results found

University of Groningen When well begun is half done Peters, Annemijn Maron

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "University of Groningen When well begun is half done Peters, Annemijn Maron"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

When well begun is half done

Peters, Annemijn Maron

DOI:

10.33612/diss.132605604

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date: 2020

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Peters, A. M. (2020). When well begun is half done: How the adoption of sustainable energy technologies can lead to sustainable use of the technologies and other pro-environmental behaviours. University of Groningen. https://doi.org/10.33612/diss.132605604

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

6.

Nederlandse

samenvatting

(3)
(4)

Introductie

Klimaatverandering wordt grotendeels veroorzaakt door menselijk handelen. Om antropogenische klimaatverandering tegen te gaan zijn gedragsveranderingen nodig, zoals de aanschaf van duurzame energie technologieën (sustainable energy

technologies; Steg, Perlaviciute, & Van der Werff, 2015). Steeds meer mensen schaffen SET aan (IEA, 2018; Eurostat, 2018). SET produceren duurzame energie (zoals zonnepanelen; PV) of kunnen duurzame energie verbruiken en opslaan (zoals elektrische auto’s; EV). Om een duurzame energietransitie te realiseren is het belangrijk dat mensen SET niet alleen aanschaffen, maar ook op een duurzame manier gebruiken, zodat de vraag naar energie wordt afgestemd op het beschikbare aanbod van duurzame energie (duurzaam SET gebruik; Steg, Perlaviciute, & Van der Werff, 2015). Mensen kunnen bijvoorbeeld hun energievraag afstemmen op de productie van energie door hun eigen PV (Geelen, Reinders, & Keyson, 2013; Van der Kam & Van Sark, 2015, Nicolson, Huebner, & Shipworth, 2017). Ook kunnen mensen vraag en aanbod van energie op elkaar afstemmen door slimme technologieën aan te schaffen die apparaten automatisch aan- en uitschakelen op basis van de hoeveelheid beschikbare duurzame energie (Kobus, Klaassen, Mugge, & Schoormans, 2015). Duurzame energie technologieën leiden niet altijd tot duurzaam gedrag (Nilsson, Bergstad, Thuvander, Andersson, Andersson, & Meiling, 2014; Pritoni, Meier, Aragon, Perry, & Peffer, 2015; Abrahamse, & Schwom, 2018). Zo produceren PV vooral energie gedurende de dag, wanneer veel mensen niet thuis zijn, terwijl de energievraag het grootste is in de ochtend en aan het begin van de avond (Bahaj & James, 2007; Van der Kam & Van Sark, 2015). Elektrische auto’s worden vaak direct bij thuiskomst uit het werk opgeladen, terwijl de vraag naar elektriciteit op dat moment al erg groot is (Elaad, 2013). Om deze additionele piek in de vraag naar energie op te vangen wordt elektriciteit opgewekt door pieklastcentrales. Deze zijn vaak minder efficiënt dan basislast centrales, wat zorgt voor meer CO2 uitstoot

(Cavoukian, Polenetsky & Wolf, 2010; Ahn, Li, & Peng, 2011; Borenstein, 2012). Bovendien kan een te grote piek in elektriciteitsvraag zorgen voor overbelasting van het elektriciteitsnet, waardoor het energienet minder stabiel wordt (Van der Kam & Van Sark, 2015).

(5)

Voor het realiseren van een duurzame energietransitie en het beperken van de opwarming van de aarde is het cruciaal dat mensen niet alleen SET aanschaffen en op een duurzame manier gebruiken, maar dat mensen veel verschillende duurzame gedragingen vertonen, variërend van het besparen van energie tot aan het overstappen op een plantaardig dieet (Steg, Perlaviciute, & Van der Werff, 2015; IPCC, 2018). Dit leidt tot de vraag of en wanneer de aanschaf van SET niet alleen leidt tot duurzaam gebruik van SET, maar ook het vertonen van andere duurzame

gedragingen kan stimuleren. Daarom onderzoeken we in dit proefschrift of en

wanneer de aanschaf van SET kan leiden tot duurzaam gebruik van SET en tot andere duurzame gedragingen. Daarnaast gaan we na hoe duurzaam gebruik van SET en andere duurzame gedragingen kunnen worden gestimuleerd na aanschaf van SET.

De invloed van motieven voor de adoptie van SET op duurzaam gebruik van SET en ander duurzaam gedrag

In Hoofdstuk 2 veronderstellen we dat de mate waarin SET op een duurzame manier wordt gebruikt afhankelijk is van de gevolgen van de aanschaf voor de manier waarop men zichzelf ziet. We beargumenteren dat de aanschaf van SET kan leiden tot

duurzaam gebruik van SET en het vertonen van andere duurzame gedragingen als de aanschaf van SET de milieu-identiteit versterkt. De milieu-identiteit is de mate waarin men zichzelf ziet als een milieuvriendelijk persoon (Van der Werff, Steg, & Keizer, 2013a, 2013b). Onderzoek laat zien dat wanneer mensen zich realiseren dat zij op een duurzame manier hebben gehandeld in het verleden, de milieu-identiteit wordt versterkt, waardoor mensen ook meer geneigd zijn om ander duurzame gedragingen te gaan vertonen. Dit komt omdat mensen gemotiveerd zijn om te handelen in overeenstemming met hoe ze zichzelf zien (Van der Werff et al., 2013b, 2014a, 2014b; Kashima, Paladino, & Margetts, 2014; Steg, 2016).

We beargumenteren dat de aanschaf van SET de milieu-identiteit kan versterken, als de aanschaf laat zien dat men een milieuvriendelijk persoon is. We verwachten dat dit het geval is wanneer mensen de SET aanschaffen om het milieu te beschermen, dat wil zeggen als mensen sterke milieu motieven hebben om SET aan te schaffen. Hoe meer de keuze voor de aanschaf van SET wordt bepaald door de motivatie om het milieu te beschermen, hoe meer mensen zich ervan bewust zijn dat ze op een duurzame manier handelen en hoe meer het gedrag laat zien dat ze een duurzaam persoon zijn, waardoor de milieu-identiteit versterkt wordt. Een versterkte

(6)

milieu-identiteit kan vervolgens duurzaam SET gebruik en andere duurzame

gedragingen stimuleren, omdat mensen graag in overeenstemming handelen met hoe ze zichzelf zien. We verwachten daarentegen dat als mensen SET vooral aanschaffen voor een andere reden dan bescherming van het milieu (bijvoorbeeld omdat mensen graag technologisch innovatief willen zijn, of omdat de aanschaf van SET goedkoop is), mensen zich er minder bewust van worden dat ze op een duurzame manier handelen, waardoor mensen zichzelf in mindere mate zullen zien als een duurzaam persoon en de milieu-identiteit niet versterkt wordt. Daardoor is de kans klein dat andere duurzame gedragingen, waaronder het duurzaam gebruiken van SET, worden gestimuleerd.

De resultaten in Hoofdstuk 2 zijn in overeenstemming met onze

verwachtingen: twee studies onder elektrische auto bezitters laten zien dat naarmate milieu motieven een grotere rol spelen bij de aanschaf van een elektrische auto, men meer geneigd is tot duurzaam gebruik van de elektrische auto (i.e. het laden van de auto met duurzame energie en zoveel mogelijk op momenten wanneer er een overschot aan duurzame energie is) en het vertonen van andere duurzame

gedragingen, omdat in dat geval de milieu-identiteit lijkt te zijn versterkt. Daarnaast vinden we dat de mate waarin mensen een elektrische auto aanschaffen voor

financiële redenen niet gerelateerd is aan de milieu-identiteit, en dat de aanschaf van een elektrische auto er dan ook niet toe lijkt te leiden dat mensen de elektrische auto op een duurzame manier gaan gebruiken, of andere duurzame gedragingen gaan vertonen. De resultaten voor de technologische reden om SET aan te schaffen zijn niet consistent: in Studie 1 vinden we dat hoe sterker de technologische motieven voor de aanschaf van SET, des te sterker de milieu-identiteit en des te meer mensen geneigd zijn om een aantal andere duurzame gedragingen te vertonen (de zogeheten directe en indirecte energiebesparende gedragingen). Echter, deze relaties zijn minder sterk dan de relaties tussen milieu motieven, milieu-identiteit en deze duurzame gedragingen. Daarnaast repliceren we deze bevindingen niet in Studie 2. Onze resultaten hebben belangrijke theoretische implicaties. Er is nog weinig bekend over wanneer het vertonen van één duurzame gedraging andere duurzame gedragingen stimuleert (zgn. positieve spillover) en wanneer het vertonen van die gedraging het vertonen van andere duurzame gedragingen niet stimuleert, of zelfs afremt (zgn. negatieve spillover; Thøgersen & Crompton, 2009; Truelove, Carrico, Weber, Raimi, & Vandenbergh, 2014; Dolan & Galizzi, 2015; Nilsson, Bergquist, &

(7)

Schultz, 2017). Onze resultaten suggereren dat de reden die mensen hebben voor het vertonen van gedrag een belangrijke rol kan spelen bij positieve spillover: hoe meer mensen een gedraging vertonen om het milieu te beschermen, des te meer dit gedrag de milieu-identiteit versterkt, waardoor mensen ook meer geneigd zijn om andere duurzame gedragingen te gaan vertonen. Op basis van ons onderzoek kunnen echter geen sterke conclusies worden getrokken over causale verbanden, gezien het cross-sectorale onderzoeksdesign van beide studies. Er is experimenteel onderzoek nodig om het causale verband tussen motieven voor de aanschaf van SET, milieu identiteit en het consistent vertonen van duurzaam gedrag, inclusief het duurzaam gebruiken van SET verder te testen.

Het effect van een discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk

duurzaam SET gebruik op milieu-identiteit en motieven om SET aan te schaffen

In Hoofdstuk 3 onderzoeken we of mensen de SET, in dit geval PV, na aanschaf ook daadwerkelijk duurzaam gaan gebruiken (duurzaam gebruik wil in dit geval zeggen dat mensen hun energiegebruik aanpassen op de productie van hun PV-systeem). Meer specifiek: we onderzoeken of het daadwerkelijke gebruik van PV overeenkomt met de intentie om de PV duurzaam te gebruiken voorafgaand aan de aanschaf van PV, en wat de gevolgen zijn van een mogelijke discrepantie tussen het beoogde en daadwerkelijke duurzame gebruik van PV.

In Hoofdstuk 3 stellen we dat een mogelijke discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk duurzaam gebruik van PV implicaties kan hebben voor de manier waarop mensen zichzelf zien en de reden die zij toeschrijven aan hun PV aanschaf. We beargumenteren dit als volgt: mensen beoordelen hun eigen gedrag aan de hand van een referentiepunt (cf. Tversky & Kahneman, 1974). We veronderstellen dat het beoogde duurzame PV-gebruik kan fungeren als een dergelijk referentiepunt, waarmee het daadwerkelijke duurzame gebruik na de aanschaf van PV kan worden vergeleken. Vervolgens beredeneren we dat een mogelijke discrepantie tussen het beoogde en daadwerkelijke duurzame gebruik van PV de manier waarop mensen zichzelf zien kan beïnvloeden. Mensen zijn namelijk gemotiveerd om consistent te zijn (of consistent te lijken), en stemmen daarom de manier waarop zij zichzelf zien en hun motieven graag af op hun gedrag (Van der Werff, Steg, & Keizer, 2013b, 2014a, 2014b; Kashima, Paladino, & Margetts, 2014; Steg, 2016). Daarom

(8)

veronderstellen we dat wanneer mensen de PV minder duurzaam gebruiken dan beoogd voorafgaand aan de aanschaf, dit ertoe kan leiden dat mensen zichzelf in mindere mate als een duurzame PV-gebruiker zien. Daarentegen, wanneer mensen de PV duurzamer gebruiken dan beoogd, dan is het waarschijnlijk dat mensen zichzelf meer als een duurzame PV-gebruiker gaan zien.

Mogelijk heeft de discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk duurzaam SET gebruik niet alleen invloed op de mate waarin mensen zichzelf zien als duurzame PV-gebruiker (een meer specifieke indicator), maar ook op de mate waarin mensen zichzelf zien als een milieuvriendelijk persoon in het algemeen (de milieu-identiteit). Echter, onderzoek heeft laten zien dat de milieu-identiteit vooral wordt beïnvloed wanneer mensen zich ervan bewust worden dat ze verschillende duurzame gedragingen hebben vertoond (Van der Werff et al., 2014a). De vraag is dus of een discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk duurzaam PV-gebruik gevolgen heeft voor de algemene milieu-identiteit, zeker als de mate waarin mensen ander duurzaam gedrag vertonen niet verandert.

Daarnaast beargumenteren we in Hoofdstuk 3 dat een mogelijke discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk duurzaam gebruik van de PV zelfs de reden die mensen toeschrijven aan de aanschaf van PV (de aanschaf motieven) kan

beïnvloeden. Dit verklaren we door de hierboven genoemde motivatie om consistent te zijn, waardoor mensen graag motieven en gedrag op elkaar af willen stemmen. Daarom onderzoeken we in Hoofdstuk 3 niet alleen of een mogelijke discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk duurzaam gebruik van PV gevolgen heeft voor de manier waarop mensen zichzelf zien (zowel de specifieke duurzame SET identiteit als de meer algemene milieu-identiteit), maar ook voor de reden die mensen toeschrijven aan de adoptie van SET (aanschaf motieven).

We verwachten dat wanneer mensen PV op een meer duurzame manier gebruiken dan beoogd, mensen zichzelf meer zien als duurzame PV-gebruiker. Mogelijk zien mensen zichzelf zelfs als een meer duurzaam persoon in het algemeen, en schrijven mensen in sterkere mate milieuredenen toe aan de aanschaf van PV. Daarentegen verwachten we dat wanneer mensen PV minder duurzaam gebruiken dan beoogd, mensen zichzelf minder als duurzame PV-gebruiker zullen zien. Mogelijk zien mensen zichzelf ook minder als een duurzaam persoon in het algemeen, en zijn ze minder geneigd om milieu redenen toe te schrijven aan de aanschaf van PV.

(9)

In Hoofdstuk 3 testen we bovenstaande redenering in een longitudinale studie onder mensen die een subsidie ontvingen om PV aan te schaffen. De studie bevat twee meetmomenten: voorafgaand aan en na de aanschaf van PV. We vragen de deelnemers naar de mate waarin ze zichzelf zullen gaan zien (voorafgaand aan aanschaf) versus zichzelf zien (na aanschaf) als een duurzame PV-gebruiker, de mate waarin zij zichzelf zien als een milieuvriendelijk persoon in het algemeen, de

motieven om PV aan te schaffen, de mate waarin ze van plan zijn om de PV duurzaam te gaan gebruiken voorafgaand aan de aanschaf dan wel de mate waarin zij de PV daadwerkelijk duurzaam gebruiken na de aanschaf, en de mate waarin zij verschillende andere duurzame gedragingen vertonen.

De resultaten laten zien dat de meerderheid van de deelnemers de PV op een minder duurzame manier gebruikt dan beoogd voorafgaand aan de aanschaf van PV. Dit is een belangrijke bevinding, aangezien PV alleen hun volledig potentieel

realiseren wanneer mensen ze op een duurzame manier gebruiken, dat wil zeggen, door zoveel mogelijk de vraag naar energie aan te passen aan de productie van PV (Geelen, Reinders, & Keyson, 2013). Daarnaast beïnvloedt deze discrepantie de manier waarop mensen naar zichzelf kijken. Na de aanschaf van de PV zagen mensen zichzelf minder sterk als duurzame PV-gebruiker dan voor de aanschaf van de PV. Bovendien vinden we dat hoe groter de discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk duurzaam gebruik, des te minder mensen zichzelf zien als duurzame PV-gebruiker en als milieuvriendelijk persoon in het algemeen. De milieu-identiteit is echter niet zwakker na de aanschaf van PV. Dit kan mogelijk worden verklaard doordat de mate waarin mensen andere duurzame gedragingen vertonen niet verschilde voor en na de aanschaf van PV. Het is van belang om te onderzoeken of de mate waarin mensen andere duurzaam gedragingen vertonen inderdaad kan optreden als buffer, aangezien een sterke milieu-identiteit het vertonen van verschillende duurzame gedragingen stimuleert, terwijl een zwakke milieu-identiteit het vertonen van duurzame

gedragingen kan afremmen (Van der Werff et al., 2013a, 2013b, 2014a, 2014b; Peters et al., 2018). Als de mate waarin mensen andere duurzame gedragingen vertonen fungeert als een buffer in het geval dat mensen hun PV minder duurzaam gebruiken dan beoogd, blijven de gevolgen voor de bereidheid om andere duurzame

gedragingen te vertonen in de toekomst mogelijk beperkt.

Ten slotte testen we het effect van de discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk duurzaam PV gebruik op de reden die men toeschrijft aan de PV

(10)

aanschaf (aanschaf motieven). De motieven om PV aan te schaffen hebben we op twee manieren gemeten: de mate waarin mensen denken dat PV positieve gevolgen hebben voor het milieu en het belang van deze positieve gevolgen voor het milieu voor de beslissing om PV aan te schaffen. De resultaten laten zien dat mensen na de aanschaf van PV de positieve gevolgen voor het milieu minder hoog inschatten dan voorafgaand aan de aanschaf. Echter, het belang van deze positieve gevolgen voor het milieu voor de beslissing om PV aan te schaffen verandert niet. Bovendien zijn beide maten niet gerelateerd aan de discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk

duurzaam gebruik.

Samen suggereren deze bevindingen dat de discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk duurzaam PV gebruik vooral gevolgen lijkt te hebben voor de manier waarop mensen zichzelf zien (vooral de specifieke duurzame SET gebruiker identiteit, in mindere mate de meer algemene milieu-identiteit), maar niet voor motieven om PV aan te schaffen. Onze bevindingen suggereren dat mensen inderdaad gemotiveerd zijn om consistent te zijn (of consistent te lijken), en manier waarop zij zichzelf zien af te stemmen op hun gedrag. Onze resultaten zijn dan ook in lijn met verschillende theorieën waarin het streven naar consistentie centraal staat, waaronder de cognitive dissonance theory (Festinger, 1957) en de self-perception theory (Bem 1972). Gezien de bevinding dat de meerderheid van de respondenten niet in overeenstemming handelt met hun beoogde duurzame SET gebruik, is het van belang om te onderzoeken hoe mensen kunnen worden gestimuleerd en ondersteund om in overeenstemming te handelen met hun intenties, aangezien het de manier waarop mensen zichzelf zien (zowel als duurzame SET gebruiker, als milieuvriendelijk persoon in het algemeen) kan beïnvloeden.

Het effect van het benadrukken van milieuvoordelen van SET op duurzaam gebruik van SET en ander duurzaam gedrag

In Hoofdstuk 2 vinden we dat de reden voor de aanschaf van SET belangrijk is voor duurzaam gebruik van SET en het vertonen van ander duurzaam gedrag. We vinden dat mensen die SET aanschaffen om het milieu te beschermen een sterkere milieu-identiteit hebben, wat vervolgens duurzaam gebruik van SET en ander duurzaam gedrag stimuleert. Een belangrijke vraag die hieruit voortkomt is of we duurzaam SET gebruik en ander duurzaam gedrag kunnen stimuleren door de milieu motieven voor de aanschaf van SET te versterken.

(11)

In Hoofdstuk 4 gaan we na of we deze milieu motieven kunnen versterken door de milieuvoordelen van SET te benadrukken. We beargumenteren dat wanneer mensen een boodschap ontvangen waarin de milieuvoordelen van SET worden benadrukt, mensen eerder geneigd zullen zijn om SET aan te schaffen voor milieu redenen (i.e. versterking van de milieu aanschaf motieven) dan wanneer financiële voordelen worden benadrukt. Wanneer mensen sterke milieu motieven hebben voor de aanschaf voor SET, zal deze aanschaf meer laten zien dat zij duurzame personen zijn (i.e. versterking van de milieuvriendelijke signaalwaarde van SET), waardoor men zich meer zal zien als een persoon die duurzaam handelt (i.e. versterking van de milieu-identiteit). Vervolgens zal een versterkte milieu-identiteit tot duurzaam SET gebruik en andere duurzame gedragingen leiden. We verwachten daarentegen dat wanneer financiële voordelen van SET worden benadrukt, mensen niet extra geneigd zullen zijn om SET aan te schaffen voor milieuredenen, wat ervoor zorgt dat de milieuvriendelijke signaalwaarde van SET en de milieu-identiteit niet worden versterkt, en duurzaam SET gebruik en ander duurzaam gedrag niet worden gestimuleerd.

We verwachten dat het beantwoorden van vragen over de onderliggende proces variabelen de antwoorden op de uitkomstvariabelen kunnen beïnvloeden (los van het effect van de manipulatie), en vice versa. Daarom hebben we onze redenering in twee afzonderlijke experimentele studies getest. In de studies worden de

deelnemers gevraagd om zich voor te stellen dat ze een slimme technologie gaan aanschaffen. In Studie 1 kan deze slimme technologie huishoudelijke apparaten aansturen, in Studie 2 gaat het om PV. We testen eerst of de boodschap waarin de milieu- dan wel financiële voordelen worden benadrukt invloed heeft op de intentie om SET duurzaam te gebruiken en het vertonen van ander duurzaam gedrag (Studie 1). Vervolgens testen we of een boodschap waarin de milieuvoordelen worden benadrukt (milieu conditie), de financiële voordelen worden benadrukt (financiële conditie), of waarin geen specifieke voordelen worden benadrukt (controle conditie) effect heeft op de veronderstelde procesvariabelen: motieven voor SET adoptie, de milieuvriendelijke signaalwaarde van SET en de milieu-identiteit (Studie 2). In tegenstelling tot onze verwachtingen vinden we dat het benadrukken van milieu- dan wel financiële voordelen van SET geen effect heeft op de intentie om de SET duurzaam te gebruiken of de intentie om ander duurzaam gedrag te vertonen, noch op de veronderstelde proces variabelen: aanschaf motieven, de

(12)

milieuvriendelijke signaalwaarde van SET en milieu-identiteit. We kunnen twee mogelijke verklaringen geven voor deze bevindingen. De eerste verklaring betreft het gebruikte onderzoeksdesign. Mensen vragen om de adoptie van SET in te beelden is misschien niet voldoende om het gewenste effect te bereiken. Mensen zijn

waarschijnlijk eerder geneigd om het vertonen van gedrag naar zichzelf toe te schrijven als ze dit gedrag daadwerkelijk vertonen, in plaats van wanneer ze het zich inbeelden. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op een steekproef van mensen die op het punt staan om SET daadwerkelijk aan te schaffen om

bovenstaande redenering te kunnen testen. Mocht het niet mogelijk zijn om een steekproef te doen onder toekomstige adopters van SET, dan zou de hypothetische aanschaf van SET meer realistisch kunnen worden gemaakt, bijvoorbeeld door het gebruik van virtual reality. Virtual reality kan worden gebruikt om de inleving in en betrokkenheid bij een hypothetische situatie te vergroten, waardoor de impact van de manipulatie mogelijk wordt vergroot.

Ten tweede, de manipulatie heeft mogelijk niet het gewenste effect gehad doordat men ook over andere voor- en nadelen is gaan nadenken, naast de voordelen die werden benadrukt in de manipulatie. Zo is het mogelijk dat de respondenten in Studie 1 ook aan nadelen met betrekking tot autonomie en privacy (Sintov & Schultz, 2015) dachten, en in Studie 2 kunnen sociale status en autarkie overwegingen (Noppers et al., 2014; 2015; Korcaj et al., 2015) een rol hebben gespeeld. Onze resultaten laten zien dat het mogelijk het geval is geweest dat de respondenten aan andere voor- of nadelen hebben gedacht dan de voordelen die benadrukt werden: slechts de helft van de respondenten beschreef enkel de voordelen van SET die in lijn waren met de conditie waarin ze zich bevonden (respectievelijk milieuvoordelen in de milieu conditie en financiële voordelen in de financiële conditie).

Vervolgonderzoek zou onze redenatie kunnen testen met SET die nieuw of minder bekend zijn. In dat geval is het minder waarschijnlijk dat men aan andere voor- of nadelen gaat denken dan die in de manipulatie worden benadrukt. Daarnaast kan vervolgonderzoek testen of de manipulatie effectiever is wanneer deze wordt toegepast bij mensen die het milieu belangrijk vinden. Onderzoek laat namelijk zien dat het benadrukken van milieunadelen van gedrag effectiever is wanneer men het milieu belangrijk vindt (e.g. mensen die biosferische waarden onderschrijven; Bolderdijk et al., 2013). Toekomstig onderzoek kan testen of deze bevindingen kunnen worden gerepliceerd bij de adoptie van SET. Meer specifiek: testen of het

(13)

benadrukken van milieuvoordelen van SET het duurzame gebruik van SET en andere duurzame gedragingen stimuleert middels de veronderstelde procesvariabelen: milieu aanschaf motieven, milieu-signaalwaarden en de milieu-identiteit.

Beperkingen en vervolgonderzoek

In de Hoofdstukken 2 en 3 richten we ons op mensen die daadwerkelijk SET hebben aangeschaft. Ook al zijn deze steekproeven niet representatief voor de algemene populatie, ze lijken representatief voor de zogeheten ‘early adopters’ van SET, die meestal gekenmerkt worden als mannen met een hoog inkomen en opleidingsniveau (Rogers, 2010; Plötz, Schneider, Globisch, & Dütschke, 2014). Onze bevindingen hebben hierdoor een hoge externe validiteit (cf. veel psychologisch onderzoek wordt uitgevoerd onder jonge, met name vrouwelijke, psychologiestudenten).

Vervolgonderzoek kan onze redenering testen in meer algemene steekproeven. Doordat we in de Hoofdstukken 2 en 3 gebruik hebben gemaakt van correlationele onderzoekdesigns, kunnen causale verbanden niet worden getoetst. Daarom moet men voorzichtig omgaan met het trekken van conclusies omtrent causaliteit. De resultaten in Hoofdstuk 2 suggereren dat het belangrijk is om de milieu aanschaf motieven te versterken, zodat de milieu-identiteit wordt versterkt en consistent duurzaam gedrag, inclusief het duurzaam gebruiken van SET wordt gestimuleerd. Om het causale verband in Hoofdstuk 2 (de relatie tussen aanschaf motieven, milieu-identiteit en duurzaam gedrag) te onderzoeken kan toekomstig onderzoek een experimenteel design gebruiken, waarbinnen verschillende aanschaf motieven worden gestimuleerd. Vervolgens kan er worden getest of de versterkte milieu motieven leiden tot verschillende duurzame gedragingen, waaronder duurzaam gebruik van SET, via de versterkte milieu-identiteit. Onze benadering in Hoofdstuk 4, waarin we de milieu aanschaf motieven proberen te versterken middels het benadrukken van de milieuvoordelen van SET, had geen effect.

De resultaten in Hoofdstuk 3 suggereren dat een mogelijke discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk duurzaam SET gebruik, de manier waarop men zichzelf ziet en de aanschaf motieven kan beïnvloeden. Om deze relatie causaal te onderzoeken kunnen twee groepen SET adopters met elkaar worden vergeleken: één groep respondenten die de SET op een meer duurzame manier gebruiken dan beoogd voorafgaand aan de aanschaf van SET, en één groep respondenten die de SET op een minder duurzame manier gebruiken dan beoogd voorafgaand aan de aanschaf.

(14)

Daarnaast kan toekomstig onderzoek andere manieren testen om duurzaam SET gebruik en het vertonen van andere duurzaam gedragingen te promoten. Bijvoorbeeld, de milieu-identiteit van SET adopters kan ook direct (in plaats van indirect via de milieu aanschaf motieven) versterkt worden door bijvoorbeeld respondenten feedback te geven. Onderzoek laat zien dat het geven van feedback waarin wordt benadrukt dat men een milieuvriendelijk persoon is het vertonen van diverse duurzame gedragingen kan stimuleren (Van der Werff et al., 2014a, 2014b), echter is nog niet getest of dit ook het geval is bij de aanschaf en gebruik van SET. Daarom is het de vraag of mensen zichzelf als een duurzaam persoon gaan zien door de aanschaf van SET. Een toekomstige studie kan respondenten die recent een SET hebben aangeschaft feedback geven dat de aanschaf van SET hen een

milieuvriendelijk persoon maakt, en vervolgens testen of de milieu-identiteit en daardoor de bereidheid om de SET duurzaam te gaan gebruiken en andere duurzame gedragingen te vertonen worden versterkt. De feedback kan worden verstrekt via apparaten of apps die gekoppeld zijn aan bijvoorbeeld een slimme meter (Kobus et al., 2013; Sintov & Schultz, 2015).

In dit proefschrift maken we in Hoofdstuk 2, 3 en 4 gebruik van vragenlijsten waarin men wordt bevraagd over hun gedrag, namelijk de mate waarin mensen hun SET op een duurzame manier (willen) gebruiken en de mate waarin ze andere duurzame gedragingen vertonen. Zelf-rapportage over het al dan niet vertonen van gedrag hoeft niet overeen te komen met de daadwerkelijke observatie van gedrag (Gatersleben, Steg, & Vlek, 2002; Kormos & Gifford, 2014). Toekomstig onderzoek zou dan ook naast vragenlijstonderzoek ook daadwerkelijk gedrag kunnen meten om de robuustheid van onze bevindingen te testen. Dit kan bijvoorbeeld door het meten van het gebruik van eigen opgewekte energie, of de afgenomen energie van het reguliere elektriciteitsnet.

Praktische implicaties

Onze resultaten bieden verschillende inzichten die van belang zijn voor beleid en praktijk. Ten eerste is het belangrijk om de milieu motieven voor de aanschaf van SET te versterken. Men lijkt namelijk meer geneigd om SET op een duurzame manier te gebruiken en ander duurzaam gedrag te vertonen wanneer men SET aanschaft vanwege milieuredenen, omdat dat ertoe bijdraagt dat de milieu-identiteit wordt versterkt. Dit suggereert dat het belangrijk is om de milieuredenen om SET aan te

(15)

aanschaffen te versterken, in plaats van bijvoorbeeld financiële of technologische redenen. De resultaten in Hoofdstuk 4 laten echter zien dat het versterken van de milieu aanschaf motieven niet eenvoudig is. Onze benadering, waarin we mensen eerst vragen om zich in te beelden dat ze SET aanschaffen en waarbij we vervolgens de milieu- dan wel financiële voordelen van SET benadrukken, heeft geen effect op onze proces-variabelen (aanschaf motieven, milieu signaalwaarde en milieu-identiteit), dan wel de uitkomst variabelen (duurzaam SET gebruik en andere duurzame gedragingen).

Er is meer onderzoek nodig om in kaart te brengen hoe deze milieu aanschaf motieven kunnen worden versterkt. Wellicht hebben de boodschappen meer effect wanneer deze zijn toegesneden op de waarden die men belangrijk vindt. Onderzoek laat zien dat het benadrukken van milieunadelen van gedrag meer effectief is wanneer men het milieu belangrijk vindt (e.g. biosferische waarden onderschrijft; Bolderdijk, Gorsira, Keizer & Steg, 2013). Toekomstig onderzoek kan in kaart brengen of het benadrukken van voordelen van SET voor het milieu duurzaam SET gebruik en andere duurzame gedragingen stimuleert, vooral wanneer men in sterke mate bisoferische waarden onderschrijft. Daarnaast is er meer onderzoek nodig naar andere manieren waarmee, na de adoptie van SET, duurzaam gebruik van SET en het vertonen van ander duurzaam gedrag kan worden gestimuleerd.

Daarnaast vinden we dat de meerderheid van de respondenten hun SET op een minder duurzame manier gebruikt dan beoogd voorgaand aan de afschaf van SET. Dit is een belangrijke bevinding, aangezien SET hun volledig potentieel pas realiseren wanneer men ze op een duurzame manier gebruikt. Bovendien kan de discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk duurzaam gebruik verstrekkende gevolgen hebben, aangezien het de manier waarop men zichzelf ziet kan beïnvloeden. De resultaten laten namelijk zien dat hoe groter de discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk duurzaam gebruik van SET, hoe minder men zichzelf gaat zien als een persoon die SET op een duurzame manier gebruikt en als een milieuvriendelijk persoon in het algemeen.

Onze resultaten laten zien dat het belangrijk is dat mensen die SET hebben aangeschaft, worden ondersteund om hun intenties om de SET duurzaam te gebruiken om te zetten naar daadwerkelijk duurzaam gebruik van SET. Er zijn verschillende manieren om mensen te faciliteren om hun intenties om te zetten in daadwerkelijk gedrag. Netbeheerders en/of energieleveranciers kunnen algemene

(16)

tips geven over hoe men de vraag van energie beter kan afstemmen op het aanbod (bijvoorbeeld het energiegebruik proberen te verminderen in de namiddag) of persoonlijke tips (bijvoorbeeld afgestemd op slimme meter data over energieverbruik en PV-productie). Ook kan de aanschaf van apparaten die automatisch in- en

uitschakelen op basis van de beschikbare hoeveelheid energie worden gestimuleerd (Kobus et al., 2013; Sintov & Schultz, 2015).

Conclusie

In dit proefschrift onderzoeken we óf, en zo ja hoe de aanschaf van SET kan leiden tot duurzaam SET gebruik en het vertonen van andere duurzame gedragingen, en hoe het vertonen van duurzaam gedrag, waaronder duurzaam SET gebruik, kan worden gestimuleerd. Onze resultaten laten zien dat sterke milieu motieven voor de aanschaf van SET de milieu-identiteit lijken te versterken, waardoor het vertonen van andere duurzame gedragingen, waaronder duurzaam SET gebruik, lijkt te worden

gestimuleerd. Daarnaast vinden we dat de meerderheid van onze respondenten de SET uiteindelijk minder duurzaam gebruiken dan verwacht voorafgaand aan de aanschaf van SET. Deze discrepantie tussen beoogd en daadwerkelijk duurzaam gebruik van SET heeft zelfs invloed op de manier waarop mensen zichzelf zien: hoe minder mensen de SET duurzaam gebruiken dan verwacht voorafgaand aan de aanschaf, des te minder mensen zichzelf zien als duurzame SET gebruiker en duurzaam persoon in het algemeen.

Onze resultaten hebben verschillende implicaties. Ten eerste, het is belangrijk om de milieu motieven voor de aanschaf van SET te versterken, om deze motieven het vertonen van een reeks duurzame gedragingen lijken te stimuleren, waaronder duurzaam gebruik van SET. Onze benadering, waarin we de milieuvoordelen van SET benadrukten, leidt niet tot meer duurzaam SET gebruik en ander duurzaam gedrag, en heeft geen effect op de veronderstelde onderliggende procesvariabelen: milieu motieven voor de aanschaf van SET, de milieuvriendelijke signaalwaarde en de milieu-identiteit. Toekomstig onderzoek kan zich richten op andere manieren om de milieu motieven voor de adoptie van SET te versterken of de milieu-identiteit. Ten tweede laten de resultaten zien dat het belangrijk is om, na de adoptie van SET, mensen te ondersteunen om in overeenstemming te handelen met hun intentie om SET op een duurzame manier te gebruiken. Vervolgonderzoek is nodig om te testen wat de meest effectieve manieren zijn om men hierbij te ondersteunen.

(17)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

7 Ondanks dat de migranten die illegaal de grens oversteken geen asiel mogen aanvragen in de VS, kiezen veel mensen er toch voor om de grens illegaal over te steken.. Bedenk

Premier Rutte en zijn ploeg heb- ben zich goed gerealiseerd dat de vele ingrijpende hervormingen die nodig zijn om Nederland klaar te maken voor de toekomst niet met Haagse

5.2.1. 5 Verdrag Nederland-Turkije 1986 vergeleken met art. 7 de afbakening van de heffingsbevoegdheid over ondernemingswinst.. 45 activiteiten die zowel in Nederland als

Een sterk sociaal netwerk kan de levenskwaliteit van mensen in armoede enorm ten goede komen, terwijl deze mensen nu net vaak erg geïsoleerd leven?. Om die reden werken

Terwijl velen weliswaar ergens recht op hebben, maar daarvan geen gebruikmaken, omdat ze niet weten?. dat het kan of omdat ze steeds

Vaak stellen wij vast dat terminaal zieken veel banger zijn voor de manier waarop ze zullen sterven dan voor de dood zelf', weten Ann Herman, Lies Deltour en ziekenhuispastor

• Wat zijn de wensen van de Nederlandse bevolking als het gaat om (door)behandelen rond

Tijdens de 3e digitale Ondernemersdag071 was er aandacht voor zaken doen met Leiden Bio Science Park, de arbeidsmarkt in regio Leiden en het belang van digitalisering voor