• No results found

De invloed van consequentiebetrokkenheid van ontvangers van een fear appeal boodschap op de verwerking en de effecten daarvan in de obesitasvoorlichting voor ouderen. Masterscriptie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van consequentiebetrokkenheid van ontvangers van een fear appeal boodschap op de verwerking en de effecten daarvan in de obesitasvoorlichting voor ouderen. Masterscriptie"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Masterscriptie

De invloed van consequentiebetrokkenheid van ontvangers van een

fear appeal boodschap op de verwerking en de effecten daarvan in de

obesitasvoorlichting voor ouderen.

Scriptiebegeleider: Prof. dr. C.J.M. Jansen Student: A. Assen (s1832964)

(2)

2 Inhoudsopgave 1.Inleiding 3 2.Theoretisch kader 7 2.1 Obesitas 7 2.2 EPPM 7 2.3 Fear Appeals 9 2.4 Consequentiebetrokkenheid 11

3.Methode van onderzoek 12

3.1 Variabelen 12 3.2 Proposities 13 3.3 Materiaal 16 3.4 Respondenten 17 3.5 Vragenlijst 17 3.5.1 Pre-test 17 3.5.2 De uiteindelijke vragenlijst 18 3.6 Procedure 22 4. Resultaten 23 5. Discussie 25

5.1 Evaluatie methode en gekozen materialen 26 5.2 Bevindingen in relatie tot bestaande literatuur 27

5.3 Beperkingen onderzoek 28

5.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek 28

6. Literatuurlijst 30

(3)

3

1.Inleiding

Overgewicht is een sterk groeiend gezondheidsprobleem in Nederland. De

Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) duidt overgewicht en obesitas aan als ‘een abnormale of overmatige vetstapeling die leidt tot gezondheidsrisico’s. Obesitas is bovendien een complex gezondheidsprobleem, omdat er meerdere factoren van invloed kunnen zijn op het ontstaan van overgewicht. Het gaat hierbij om factoren als lichamelijke inactiviteit, een grote inname van voedsel en/of genetische factoren in combinatie met leefstijl (Senden & Krumeich, 2011). Het verschil in de termen obesitas en overgewicht bevat de mate van overgewicht: bij een Body Mass Index (BMI) van 25 of hoger is er sprake van overgewicht en bij een BMI van 30 of hoger is er sprake van obesitas. Bij een BMI van 40 of hoger is er zelfs sprake van morbide obesitas (CBS,2010).

Overgewicht en obesitas behoren tot de belangrijkste volksgezondheidsproblemen in Nederland. Het is na roken de belangrijkste oorzaak van ziekten. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is in 2010 het percentage overgewicht onder volwassenen (vanaf 20 jaar) in de afgelopen 30 jaar met ruim 50% gestegen. De helft van de mannen en vier op de tien vrouwen hadden in 2010 overgewicht. 10,2% van deze mannen en 12,6% van deze vrouwen hebben obesitas. Overgewicht komt daarnaast vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Bij obesitas is dat andersom: meer vrouwen hebben obesitas dan mannen. Daarnaast heeft drie van de vijf 65-plussers overgewicht (59,2%). Dat is vaker dan bij volwassenen tot 65 jaar (45,5%). Ook obesitas komt vaker voor bij ouderen (15,8%) dan bij andere volwassenen tot 65 jaar. De Nederlandse overheid ontwikkelde vanuit de Stichting Idee le Reclame (SIRE) enkele

(4)

4 1

Afbeeldingen 1 en 2. Obesitas campagnes van SIRE

Afbeeldingen 1 en 2 zijn gebruikt in de obesitas campagne van SIRE. In deze afbeeldingen is er sprake van twee verschillende boodschappen die worden gecommuniceerd. In beide

afbeeldingen is er sprake van een visueel aspect gecombineerd met een tekstueel aspect, welke als doel hebben een positieve gedragsverandering bij de ontvangers te cree ren, namelijk het veranderen van een ongezond naar een gezond eetpatroon. Om deze gedragsverandering te realiseren kan er gebruik worden gemaakt van fear appeal boodschappen. Dit zijn boodschappen waarmee getracht wordt een positieve gedragsverandering bij de doelgroep te bereiken door ontvangers angst aan te jagen voor de onwenselijke gevolgen van continuering van hun bestaande gedrag (Witte, 1992, p.329). Afbeelding 2 is een voorbeeld van een fear appeal

(5)

5

Dit onderzoek is geï nspireerd door onderzoek van Hertgers en Jansen (2006). Zij deden

onderzoek waarbij ze het persoonskenmerk consequentiebetrokkenheid bij de verwerking van fear appeals in obesitas boodschappen centraal stelden. De consequentiebetrokkenheid van de participant in het onderzoek van Hertgers en Jansen (2006) werd geoperationaliseerd als het oordeel over het eigen gewicht. Consequentiebetrokkenheid is de betrokkenheid die ontstaat als ontvangers van een boodschap er belang bij hebben om voor zichzelf een juiste keuze te maken ten opzichte van de boodschap. Een hogere consequentiebetrokkenheid leidt volgens Chaiken et al. (1989) tot een verhoogde motivatie om er zeker van te zijn dat de uiteindelijke attitude correct is (Hoeken, Hornikx en Hustinx, 2012, p.72). Dat consequentiebetrokkenheid effect heeft op de verwerking en de uitkomsteffecten van een fear appeal, valt te verklaren door

onderzoeken die zich richtten op persoonskenmerken als consequentiebetrokkenheid en need for cognition. Zo bleek uit onderzoek van Ruiter, Verplanken, Cremer en De Kok (2004) dat persoonskenmerken wel degelijk van invloed zijn op de verwerking van fear appeal

boodschappen. De resultaten van hun experiment, waarin jonge vrouwen met een hoge of lage need for cognition werden geconfronteerd met een meer of minder krachtige fear appeal boodschap, bevestigden dat bij een hoge mate van perceived threat, een hoge need for cognition de kans op danger control vergrootte.

In het onderzoek van Hertgers en Jansen (2006) bleek consequentiebetrokkenheid bij angstig geworden participanten de kans te vergroten op een rationele en niet op een emotionele reactie op de gepercipieerde dreiging. Zij maakten in dit onderzoek gebruik van het Extended Parallel Process Model (EPPM) van Witte (1998, p.433). Dit model stelt dat fear appeals alleen de kans hebben om te werken bij ontvangers, wanneer wordt voldaan aan enkele voorwaarden. Deze voorwaarden worden verderop in deze scriptie toegelicht. Hertgers en Jansen (2006)

concludeerden in hun onderzoek dat consequentiebetrokkenheid invloed heeft op de verwerking van een fear appeal en het effect daarvan op jongeren. Naar aanleiding van bevindingen deden ze de aanbeveling om meer onderzoek te doen naar de effecten bij de verwerking van fear appeal boodschappen van variabelen als need for cognition en

(6)

6

zorg, zijn preventieve maatregelen bij ouderen vaak niet meer aan de orde, omdat overgewicht dan al een feit is en niet meer tijdig kan worden gesignaleerd. Ouderen met overgewicht hebben meer problemen met bijvoorbeeld mobiliteit, hebben vaker depressieve klachten of diabetes en zijn meer afhankelijk van anderen (Visser, 2007). Het CBS onderschrijft dat bijvoorbeeld

diabetes veel voorkomt onder mensen met obesitas. In de CBS-publicatie Gezondheid en zorg in cijfers 2014 is een analyse gepubliceerd die de kans op het wel versus niet krijgen van diabetes berekent en daarbij rekening houdt met al deze kenmerken. Hieruit blijkt dat die kans voor mensen met obesitas 6 keer zo groot is vergeleken met mensen met een normaal gewicht. Uit onderzoek van Visser (2007) blijkt eveneens dat er te weinig aandacht is voor overgewicht bij ouderen. Omdat overgewicht bij ouderen niet direct levensbedreigend is, wordt het ook niet als een serieus probleem gezien. Terwijl blijkt dat ouderen met obesitas meer kans hebben op het ontwikkelen van mobiliteitsbeperkingen, pijn tijdens dagelijkse activiteiten, urinaire

incontinentie, depressieve symptomen en opname in een verpleeghuis. Overgewicht heeft zo een lagere kwaliteit van leven tot gevolg. Visser (2007) vond in haar onderzoek ook dat overgewicht bij ouderen nog weinig in de huisartsenpraktijk wordt besproken. Slechts bij een op de tien ouderen met ernstig overgewicht die het afgelopen jaar bij de huisarts kwamen, nam de huisarts zelf het initiatief om het gewicht te bespreken.

In dit onderzoek stonden de volgende vragen centraal:

 Wat zijn bij ouderen tussen de 55 en 70 jaar de relaties tussen de variabelen die volgens het EPPM bepalend zijn voor de verwerking en de effecten van de fear appeal

boodschap?

Wat is bij ouderen tussen de 55 en 70 jaar de relatie tussen consequentiebetrokkenheid en de variabelen die volgens het EPPM bepalend zijn voor de verwerking en de effecten van de fear appeal boodschap?

(7)

7

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden de verschillende termen in dit onderzoek toegelicht aan de hand van de gebruikte literatuur.

2.1 Obesitas

Overgewicht is een teveel aan lichaamsvet en ontstaat als je lichaam meer voedingsstoffen binnenkrijgt dan nodig is voor de maximale energiebehoefte. Obesitas is ook overgewicht. Wanneer er sprake is van overgewicht of obesitas wordt bepaald door het uitrekenen van de Body Mass Index. Om deze uit te rekenen wordt het gewicht in kilogram gedeeld door de lengte in meters in het kwadraat. Overgewicht en obesitas gaan op de lange termijn gepaard met een verhoogd risico op ziekten zoals hart- en vaatziekten, diabetes, psychosociale problemen en vroegtijdige sterfte. Een deel van deze problemen treedt al op jonge leeftijd op waardoor er steeds vaker diabetes wordt gediagnosticeerd bij kinderen met obesitas (Renders, 2002, p. 147). Bij jongeren kan op korte termijn al sprake zijn van consequenties van overgewicht. Dit kan leiden tot een hoge bloeddruk, diabetes, een hoog cholesterol, depressieve symptomen en een laag zelfbeeld. Op de lange termijn hebben jongeren met obesitas meer risico op het krijgen van obesitas als volwassene. Uit onderzoek blijkt dat mensen met obesitas voor hun achtste

levensjaar, zwaarder zullen zijn bij een volwassen leeftijd dan mensen die kampen met overgewicht vanaf een volwassen leeftijd. Het is daarom van belang om preventief te waarschuwen voor de gevolgen van obesitas (Scho nbeck, 2011).

2.2 EPPM

In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van het meest invloedrijke fear-appeal model; het Extended Parallel Process Model van Witte (1998, p. 433). Het EPPM stelt dat fear appeals alleen de kans hebben om te werken bij ontvangers, wanneer wordt voldaan aan enkele voorwaarden. Ontvangers die een fear appeal moeten verwerken, beoordelen eerst de ernst en de dreiging die in de boodschap worden gepresenteerd. Een voorwaarde om fear appeals te laten slagen, is dat ontvangers ervan doordrongen raken dat de dreiging die in de boodschap wordt gepresenteerd ernstig is (perceived severity). Ook moeten zij ervan overtuigd zijn dat de gepercipieerde

(8)

8

een persuasieve boodschap is dat er we l een response bij de ontvanger ontstaat nadat hij de dreiging heeft waargenomen.

Afbeelding 3.. Extended Parallel Process Model van Witte (1998, p. 433)

Zodra een ontvanger daadwerkelijk angst ervaart, begint het tweede verwerkingsproces van de fear appeal boodschap. De ontvanger beoordeelt dan achtereenvolgens of de voorgestelde maatregel tegen de gepercipieerde dreiging die bij de fear appeal wordt gepresenteerd echt werkt (response efficacy) en of hij denkt dat hij de voorgestelde maatregel zelf kan uitvoeren (self-efficacy). Deze twee componenten vormen samen de inschatting van de perceived efficacy. Is de perceived efficacy hoger dan de eerder waargenomen perceived threat (de ontvanger wordt weliswaar bang van de gepercipieerde dreiging, maar gelooft wel dat de voorgestelde maatregel werkt en dat hij in staat is om de maatregel uit te voeren), dan komt deze ontvanger vervolgens in de danger control mode terecht. Deze route vergroot de kans dat het gedrag van de ontvanger in positieve zin verandert. Er is echter ook een negatieve response van de ontvanger mogelijk. In dat geval wordt deze bang van de gepercipieerde dreiging, maar denkt hij dat de voorgestelde maatregel niet zal werken en/of dat hij de voorgestelde maatregel niet kan uitvoeren. De ontvanger komt in dat geval in de fear control mode terecht, waardoor hij niets met de fear appeal boodschap te maken wil hebben, en dus ook niet de gewenste gedragsverandering zal ondergaan (Witte, 1998, p. 433).

(9)

9

respondent. Daarnaast doet ze de aanbeveling om threat specifiek na te meten, zodat er meer zicht komt op of de respondent uiteindelijk in de fear control mode of danger control mode terechtkomt. Hoewel Popova (2012) het nut van het EPPM onderschrijft met betrekking tot gezondheidscommunicatie en het stapsgewijze proces, zijn er volgens haar binnen het EPPM een aantal inconsistenties te vinden. Door de stappen in het proces beter te operationaliseren zou het model verbeterd kunnen worden (Popova, 2012, p.469).

2.3 Fear appeals

Een voorbeeld van een fear appeal is te zien in onderstaande poster in figuur 1.

Deze afbeelding is afkomstig uit de ‘Zeg vaker nee’ campagne van SIRE (Stichting Idee le Reclame) uit 2005. Met het beeld van het hoofd van een jong kind met het lichaam van een dikke volwassene tracht SIRE ontvangers van de boodschap te wijzen op een van de onwenselijke gevolgen van overgewicht, namelijk ‘Zeg vaker nee tegen te veel eten en te weinig bewegen. Anders is over 5 jaar 20% van onze kinderen te dik.’ Obesitas werd dus volgens SIRE herkend als probleem maar dan voornamelijk bij

volwassenen. SIRE had daarom als doel de focus te verleggen naar de verantwoordelijken voor overgewicht, namelijk de opvoeders van kinderen.

(10)

10

(2013) deden daarom onderzoek naar de tweede stap in het verwerkingsproces, namelijk naar in hoeverre de voorgestelde maatregel tegen de gepercipieerde dreiging die bij de fear appeal wordt gepresenteerd echt werkt (response efficacy), en in hoeverre de ontvanger denkt dat hij de voorgestelde maatregel zelf kan uitvoeren (self-efficacy). Uit hun onderzoek blijkt dat een fear appeal meer effect heeft wanneer de focus dus niet alleen ligt op de expliciete waarschuwing welke tot threat leidt, maar wanneer de fear appeal zich tevens richt op de response efficacy en de self efficacy.

Wanneer we kijken naar de inhoudelijke kenmerken van fear appeals, die als doel hebben de ontvanger threat aan te jagen en een gedragsverandering te realiseren, is er sprake van twee varianten: verbaal-visuele fear appeals en verbale fear appeals. Bij verbaal-visuele fear appeals bevat de uiting een combinatie van tekst en beeld, terwijl de verbale uiting enkel tekst bevat. Jansen et al. (2005) deden onderzoek naar de effecten van het toevoegen van fear appeals aan waarschuwingen op sigarettenpakjes. Uit dit onderzoek bleek dat de verbaal-visuele varianten hoger scoorden dan enkel de verbale varianten. De effectverschillen deden zich met name voor als aan de antirookwaarschuwingen illustraties werden toegevoegd die expliciet lieten zien welke schade aan het lichaam kan ontstaan. Werden er illustraties toegevoegd met een

metaforisch karakter, dan gold dat er geen effecten waren op het voorgenomen rookgedrag of op de neiging van ontvangers om zich aan de communicatie te onttrekken. De duidelijkste effecten op gedragsintenties werden gevonden voor de verbaal-visuele waarschuwingen met expliciete illustraties.

Naast de visuele en/of verbale kenmerken van een fear appeal, valt er ook onderscheid te maken tussen fysieke fear appeals en sociale fear appeals. Fysieke fear appeals gaan in op de

(11)

11

2.4 Consequentiebetrokkenheid

Er is al veel onderzoek gedaan naar de vraag hoe mensen hun standpunt bepalen aan de hand van communicatie. Volgens het Elaboration Likelihood Model (ELM) van Petty en Cacioppo (1986) willen mensen in principe een standpunt innemen ten opzichte van een onderwerp dat overeenkomt met de heersende norm. De meest veilige manier om tot zo’n ‘correcte attitude’ te komen, is het zorgvuldig afwegen van alle relevante argumenten (Hoeken, 2012). Voor een zorgvuldige afweging van argumenten moet er sprake zijn van een hoge bekwaamheid, motivatie en voldoende gelegenheid. De bekwaamheid en motivatie hangen samen met bepaalde

persoonskenmerken. Deze persoonskenmerken kunnen stabiel zijn, zoals intelligentie en eigendunk. Het is lastig om bij het ontwerpen van teksten rekening te houden met stabiele persoonskenmerken, omdat deze moeilijk te beï nvloeden zijn. Een persoonskenmerk dat e e n van de belangrijkste determinanten is van de motivatie om argumenten kritisch te beoordelen, is consequentiebetrokkenheid. Een hogere consequentiebetrokkenheid leidt volgens Chaiken et al. (1989) bij personen die een bepaalde communicatie boodschap tot zich nemen tot een

verhoogde motivatie om erop te kunnen vertrouwen dat de uiteindelijke attitude correct is (Hoeken, 2012). In dit onderzoek werd consequentiebetrokkenheid, evenals in het onderzoek van Hertgers en Jansen (2006), geoperationaliseerd als het oordeel over het eigen gewicht. Dit betekende dat er onder andere werd onderzocht in hoeverre de ontvangers van een boodschap er belang bij hadden om voor zichzelf een juiste keuze te maken ten opzichte van de obesitas boodschap met een fear appeal. Dit onderzoek richtte zich op de effecten van

(12)

12

3. Methode van onderzoek

In dit onderzoek werd gekeken naar de effecten van de variabele consequentiebetrokkenheid bij de verwerking van fear appeal boodschappen in obesitasvoorlichting. In dit onderzoek stonden de volgende vragen centraal:

Wat zijn bij ouderen tussen de 55 en 70 jaar de relaties tussen de variabelen die volgens het EPPM bepalend zijn voor de verwerking en de effecten van de fear appeal

boodschap?

Wat is bij ouderen tussen de 55 en 70 jaar de relatie tussen consequentiebetrokkenheid en de variabelen die volgens het EPPM bepalend zijn voor de verwerking en de effecten van de fear appeal boodschap?

In hoeverre spelen bij ouderen tussen de 55 en 70 jaar andere emoties dan angst een rol bij de verwerking van een fear appeal boodschap over obesitas?

3.1 Variabelen

In dit correlationele onderzoek werd e e n poster gebruikt. Zo konden threat en efficacy worden gemeten, en met elkaar en andere EPPM-variabelen in verband worden gebracht die werden opgeroepen door een en dezelfde fear appeal boodschap (zie over de gebruikte boodschap paragraaf 4.2).

De eerste variabelen die werden gemeten, vloeiden voort uit het EPPM van Witte (1998). De eerste variabele was de perceived threat (waargenomen dreiging). Deze is opgebouwd uit de perceived severity (waargenomen ernst van de dreiging) en de perceived susceptibility (waargenomen kans dat het dreigende gevaar de ontvanger daadwerkelijk zal overkomen) De tweede variabele was de perceived efficacy (aanbevolen maatregel). Deze is opgebouwd uit de perceived response efficacy (hoe effectief is de aanbevolen maatregel?) en de perceived self efficacy (in welke mate is de ontvanger in staat de maatregel zelf uit te voeren?)

De volgende variabele die werd gemeten, was het niet stabiele persoonskenmerk

consequentiebetrokkenheid. In dit onderzoek ging het erom hoe ernstig en belangrijk de ontvanger het obesitasprobleem vond dat met een fear appeal boodschap (in dit geval een poster, zie paragraaf 4.2) onder zijn of haar aandacht werd gebracht. Bij een hoge

(13)

13

erg belangrijk, en bij een erg lage consequentiebetrokkenheid als voor hem/haar als erg onbelangrijk.

Behalve angst werden ook enkele andere emoties gemeten. In eerdere onderzoeken is

aangetoond dat fear appeals ook andere emoties kunnen opwekken dan angst (Dillard, Plotnick, Godbold, Freimuth & Edgar, 1996). Zo toonden Dillard et al. (1996) aan dat 97% van de door hen onderzochte hiv/aids-boodschappen zorgde voor een verandering in twee of meer emoties. Emoties als angst en verrassing correleerden ook positief met de acceptatie van de boodschap (Dillard et al., 1996). Dillard (1994) toonde eveneens in eerder onderzoek tevens aan dat, in plaats van een theorie te ontwikkelen voor elke aparte emotie, er een algemene theorie zou moeten komen voor emoties en overtuiging: ‘’(…) instead of developing a theory for each emotion and simply controlling for effects of other emotions in empirical tests, “a far more productive task would be to broaden our sights beyond a single emotion and to aim for a general theory of affect and persuasion. (…)’’(Dillard et. al, 1996). Davis en Jansen (2016) voerden twee onderzoeken uit om er achter te komen of en in hoeverre voorkennis van threat en efficacy in een fear appeal boodschap van invloed waren op de uitkomst van de boodschap. Met de uitkomst werden attitude en gedragsintenties ten opzichte van de fear appeal boodschap bedoeld. Het EPPM diende in beide onderzoeken als theoretisch kader. Bevindingen uit beide onderzoeken lieten zien dat voorkennis van de threat (informatie over de dreiging) nauwelijks van invloed is op de reactie die de ontvanger op de fear appeal boodschap zal geven. Voorkennis van de efficacy bleek echter een belangrijkere rol te spelen. Een andere bevinding uit beide onderzoeken was dat het EPPM onjuist suggereert dat individuele verschillen, in dit geval voorkennis, alleen indirect van invloed zou kunnen zijn op de fear appeal uitkomst, namelijk door verschillende percepties van threat en efficacy. In tegenstelling tot wat het EPPM doet vermoeden is er namelijk niet altijd sprake van een indirect effect dat veroorzaakt wordt door de waargenomen threat (dreiging) of waargenomen efficacy. Uit beide onderzoeken bleek eveneens dat de fear appeal boodschap beter overkomt wanneer respondenten de aanbevolen maatregelen al kenden.

3.2 Proposities

(14)

14

proposities opnieuw te toetsen. Deze 12 proposities werden namelijk benoemd in de herziene theoretische review van het EPPM (Witte, 1998). Het EPPM bestaat namelijk uit 11 constructen en 12 proposities die de relatie tussen voorgenoemde constructen tonen. Popova onderzocht deze proposities, constructies en veronderstellingen van het EPPM om de tekortkomingen van het EPPM te belichten en te verhelpen door suggesties voor verbeteringen aan te dragen in toekomstige onderzoeken.

Om de drie onderzoeksvragen te beantwoorden, werden drie proposities onderzocht, zoals geï nventariseerd door Popova (2012). De beperkte tijd die voor dit onderzoek beschikbaar was, noopte tot een selectie van de proposities die hier konden worden getoetst. Daarnaast was niet iedere propositie geschikt om antwoord te kunnen geven op de drie gestelde onderzoeksvragen. Omdat de eerste onderzoeksvraag kijkt naar de variabelen die volgens het EPPM bepalend zijn voor de verwerking en de effecten van de fear appeal boodschap, werd onderstaande propositie onderzocht.

1. Wanneer perceived efficacy hoog is, is er sprake van een correlatie tussen threat en fear. Popova (2012) stelt op basis van onderzoek van Witte (1992) dat de relatie tussen threat en fear in combinatie met een hoge mate van efficacy wederkerig is. Deze propositie is gebaseerd op propositie 9 uit het artikel van Popova (2012), waarin wordt gesteld dat ‘Cognities over efficacy niet in relatie staan tot fear control responses’. Er is namelijk alleen sprake van een threat bij een hoge perceived efficacy. Wanneer de efficacy hoog is, is er een relatie tussen fear en danger control, gemedieerd door threat. Witte (1992) beschrijft deze relatie als ‘bidirectional’, oftewel wederkerig ( in twee richtingen mogelijk). Een threat in de boodschap leidt tot fear. Fear wordt op zijn beurt weer gezien als een signaal dat de threat inderdaad significant is en dat de threat nog hoger mag zijn. Een hogere threat leidt vervolgens tot een grotere verandering in attitude, intenties en gedrag ten opzichte van de aanbevolen maatregelen. Deze propositie vond

(15)

15

Om deze propositie te kunnen testen, zijn er eerst twee nieuwe variabelen gecree erd: ‘perceived efficacy’, welke bestaat uit de response efficacy en self efficacy en ‘threat’, welke bestaat uit de variabelen ‘susceptibility’ en ‘severity’.

Omdat in de tweede onderzoeksvraag het individuele persoonskenmerk ‘consequentiebetrokkenheid’ centraal stond, werd propositie 2 getoetst.

Consequentiebetrokkenheid correleert met perceived threat, perceived efficacy en fear. Volgens het EPPM van Witte (1992) beoordeelt een ontvanger van een fear appeal boodschap eerst de ernst en de dreiging van de boodschap. De ontvanger moet er van doordrongen raken dat de gepresenteerde boodschap ernstig is en dat de gepercipieerde dreiging voor de ontvanger zelf geldt. Deze twee componenten, namelijk de perceived severity en perceived susceptibility, vormen samen de inschatting van de perceived threat. De ontvanger beoordeelt eveneens achtereenvolgens of de voorgestelde maatregel tegen de gepercipieerde dreiging die bij de fear appeal wordt gepresenteerd echt werkt (response efficacy) en of hij denkt dat hij de

voorgestelde maatregel zelf kan uitvoeren (self-efficacy). Deze twee componenten vormen samen de inschatting van de perceived efficacy.

Naar aanleiding van de derde onderzoeksvraag (in hoeverre spelen andere emoties dan angst een rol spelen bij de verwerking van de boodschap en de uitkomsten daarvan?) werden propositie 3 en 4 getoetst.

3. Negatieve emotie (inclusief angst) correleert met perceived threat, perceived efficacy en consequentiebetrokkenheid.

4. Negatieve emotie (zonder angst)correleert met perceived threat, perceived efficacy en consequentiebetrokkenheid.

(16)

16

3.3 Materiaal

Aan alle proefpersonen in dit correlationele onderzoek werd de onderstaande poster voorgelegd met een fear appeal boodschap. De poster bevatte een dreiging en een aanbevolen maatregel. In de poster zijn een oudere man en vrouw te zien, beide met overgewicht. Op het eerste gezicht zitten ze slechts op een bankje, maar door de setting blijkt dat deze ouderen in een graf zitten. De poster is gebaseerd op een bestaande poster gericht op rokers en werd ontworpen in opdracht van de Cancer Patients Aid Association (CPAA) in 2006.

(17)

17

‘Centrum Overgewicht Nederland’. De naam van de website en de informatie op de poster over de behandelmogelijkheid werden gebaseerd op de bestaande website

http://www.centrumvoorobesitasnederland.nl/obesitas. Ook werd de respondent aangespoord om actie te ondernemen door de begeleidende tekst ‘Obesitas? Doe er iets aan! Ga voor hulp naar www.centrumovergewichtnederland.nl’.

3.4 Respondenten

Vanwege de toenemende problematiek ten aanzien van overgewicht en obesitas bij Nederlandse ouderen, werd ervoor gekozen om de doelgroep af te bakenen tot de leeftijdsgroep van 55 tot 70-jarigen. Steeds meer ouderen hebben te kampen met overgewicht, zo blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, 2015). Daarnaast wordt er in persuasieve

gezondheidscampagnes veel minder aandacht gegeven aan dit probleem dan bijvoorbeeld aan overgewicht onder jongeren, terwijl juist ouderen vaak te kampen hebben met de gevolgen van overgewicht. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat sinds 2013 het ministerie van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), miljoen heeft uitgetrokken voor het Nationaal

Programma Preventie (NPP), waarbij alle plannen opgetekend staan om gezondheidsproblemen te voorkomen bij jongeren, waarbij ouderen in het NPP niet voorkomen.

Voor het onderzoek werden 100 respondenten benaderd die binnen de doelgroep vielen, waarbij er gestreefd werd naar een evenredige verdeling van mannelijke en vrouwelijke respondenten. Om de respondent niet vooraf te beï nvloeden werd er niet vermeld dat het onderzoek zich zou richten op overgewicht. Na het bekijken van de poster kregen de respondenten een vragenlijst voorgelegd, waarin onder meer werd gevraagd naar hun reactie op de boodschap van de poster. Er werd gebruik gemaakt van een aantal bestaande schalen om alle drie de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden.

3.5 Vragenlijst

3.5.1 Pre-test

(18)

18

moet de boodschap ook begrijpelijk zijn. Deze respondenten vielen in de leeftijdscategorie tussen de 55 en 70 jaar. In deze pre-test kregen zes respondenten schriftelijk een aantal stellingen en open vragen voorgelegd. De uitkomsten van deze pre-test zijn terug te vinden in bijlage 1. De vier stellingen met een zevenpunts schaal en tien vragen die aan de respondenten van de pre-test werden voorgelegd waren de volgende:

Ik vind de boodschap van de poster geloofwaardig Ik vind de boodschap van de poster walgelijk Ik vind de boodschap van de poster angstaanjagend Ik vind de boodschap van de poster verrassend

Wat zijn de eerste woorden die bij u opkomen na het zien van deze poster? Vindt u de boodschap in deze poster angstaanjagend?

Vindt u het gevaar dat in deze poster wordt gepresenteerd, een ernstig gevaar? Vindt u de boodschap in deze poster betrekking hebben op uzelf?

Vindt u de boodschap in deze poster duidelijk?

Vindt u de boodschap in deze poster aansporen tot het nemen van maatregelen? Vindt u de boodschap in deze poster serieus overkomen?

Vindt u de boodschap in deze poster overtuigend?

Weet u na het zien van de poster welke maatregel wordt geadviseerd? Heeft u suggesties voor het verbeteren van deze poster?

In de pre-test werden aan zes respondenten eerst vier stellingen voorgelegd. Deze stellingen konden worden beantwoord aan de hand van een zeven puntsschaal, waarbij 1 ‘zeer mee oneens’ betekende en 7 ‘zeer mee eens’. Uit de resultaten van de pre-test bleek dat de

(19)

19

De respondenten van de pre-test moesten vervolgens een aantal woorden opschrijven die als eerste in hen opkwamen na het zien van de poster. De antwoorden bestonden onder andere uit naargeestig, somber, graf, eng, echtpaar en donker (voor de volledige antwoorden zie bijlage 1). De antwoorden op de vraag of de respondenten de boodschap in de poster angstaanjagend vonden, waren vier keer bevestigend, een keer ontkennend en een respondent beargumenteerde zowel ‘ja’ omdat het over overgewicht ging, als ‘nee’ omdat de repondent de boodschap eerder naargeestig dan angstaanjagend vond. De vraag of ze het gevaar dat in de poster werd

gepresenteerd een ernstig gevaar vonden, werd door alle respondenten met ‘ja’ beantwoord. Vier van de zes repondenten vonden dat de poster betrekking had op henzelf, omdat ze zelf kampten met een bepaalde mate van overgewicht. Alle respondenten vonden de poster duidelijk, serieus overkomen en aansporen tot het nemen van maatregelen. Ook wisten ze na het zien van de poster welke maatregel werd geadviseerd. Op de vraag of de respondenten nog suggesties hadden voor het verbeteren van de poster, werd door e e n van de respondenten geantwoord dat de mensen die in het graf te zien waren vriendelijk overkwamen, terwijl duidelijk was dat ze gevaar liepen. Deze respondent deed de aanbeveling dat dit ernstiger zou kunnen. Een andere respondent suggereerde dat de setting waarin de personen zich bevonden angstaanjager zou kunnen.

Naar aanleiding van de resultaten van de pre-test en de suggesties die werden gedaan, is de poster nog op een aantal punten aangepast. Zo werd de gezichtsuitdrukking van beide personen aangepast van vriendelijk naar bang en werd er een silhouet toegevoegd dat ‘de Dood’ met een zeis in zijn hand voorstelde. Ook werd de achtergrond nog wat donkerder gemaakt.

3.5.2 De uiteindelijke vragenlijst

Na het bekijken van de poster kregen de respondenten een vragenlijst voorgelegd, waarin onder meer werd gevraagd naar hun reactie op de boodschap van de poster. Ook werd de respondent gevraagd naar zijn/haar leeftijd, geslacht, lengte en gewicht en hoe hij/zij dacht eruit te zien en hoe hij/zij eruit zou willen zien.

Om de consequentiebetrokkenheid te meten die in de eerste onderzoeksvraag centraal stond, werd gebruikt gemaakt van de schaal van Cho en Boster (2005, in Hoeken et al., 2012, p. 220). De RBD Schaal is een schaal die uit 12 items bestaat waarbij de respondenten hun percepties

(20)

20

gebruik gemaakt van een schaal van Ooms, Hoeks, & Jansen (2016). De emoties die getoetst werden waren: angst, bezorgdheid, woede, verdriet, verwarring, verrassing, blijdschap, walging en compassie. De vragenlijst is terug te vinden in bijlage 2.

De vragenlijst werd opgebouwd uit stellingen die vielen onder susceptibility (vraag 1 -3), severity (vraag 4-6), response efficacy (vraag 7-9) en self efficacy (vraag 10-12). De daaropvolgende stellingen (vraag 13-20) hadden betrekking op het meten van

consequentiebetrokkenheid. Cho en Boster (2005) hebben een schaal ontwikkeld voor het meten van consequentiebetrokkenheid. Vervolgens werden er 25 emoties aan de respondenten voorgelegd waarbij zij aan dienden te geven in hoeverre zij die gevoelens ervoeren bij het bekijken van de poster.

Om de variabele susceptibility te meten, werden onderstaande items in de vragenlijst opgenomen als vraag 1 tot en met 3:

– Ik loop risico op het krijgen/hebben van obesitas. – Het is mogelijk dat ik obesitas krijg/heb.

– Ik ben vatbaar voor obesitas.

De Chronbach’s alpha voot susceptibility was .904.

Om de variabele severity te meten, werden onderstaande items in de vragenlijst opgenomen als vraag 4 tot en met 6:

– Obesitas is een serieus probleem. – Obesitas is gevaarlijk.

– Obesitas is een ernstige dreiging.

De Chronbach’s alpha voot severity was .890.

Om de variabele response efficacy te meten, werden onderstaande items in de vragenlijst opgenomen als vraag 7 tot en met 9:

– Zoeken van professionele hulp voorkomt obesitas.

– Het zoeken van professionele hulp bij obesitas vind ik eng. – Zoeken van professionele hulp helpt om van obesitas af te komen. De Chronbach’s alpha voor response efficacy was .787.

(21)

21

– Ik ben in staat professionele hulp in te schakelen om obesitas te voorkomen.

– Het is gemakkelijk om professionele hulp in te schakelen om obesitas te voorkomen. – Ik kan professionele hulp inschakelen om obesitas te voorkomen.

De Chronbach’s alpha voor response efficacy was .747.

Er werden vier nieuwe variabelen (susceptibility, severity, response efficacy en self efficacy) gecree erd op basis van de items 1 tot en met 12 (zie bijlage 2). Daarvoor werden eerst item 7 en 9 omgepoold. Vervolgens werd gekeken naar de Chronbach’s Alpha van elke nieuwe variabele. Deze bleek bij drie van de vier variabelen hoog genoeg. Bij de variabele ‘response efficacy’ was de Chronbach’s Alpha niet hoog genoeg bij 3 items. De vraag ‘Zoeken van professionele hulp helpt om van obesitas af te komen’ is daarom verwijderd om alsnog tot een betrouwbare Chronbach’s Alpha (.787) te komen.

Om de variabele consequentiebetrokkenheid te meten, werden onderstaande items in de vragenlijst opgenomen als vraag 13 tot en met 20.

13 Obesitas heeft weinig invloed op mijn leven.

14 Mijn leven zou veranderen wanneer ik last heb van obesitas.

15 De kwaliteit van mijn leven hangt niet af van de vraag of ik obesitas heb of niet. 16 Ik vind het gemakkelijk om manieren te bedenken waarop obesitas mijn leven kan beï nvloeden.

17 Obesitas beï nvloedt mijn dagelijks leven.

18 Mijn leven zou er nauwelijks anders uitzien als ik obesitas zou hebben.

19Ik vind het moeilijk om manieren te bedenken waarop obesitas gevolgen heeft voor mijn leven.

20 Obesitas heeft over het algemeen nauwelijks gevolgen voor mijn leven.

De variabele consequentiebetrokkenheid werd gemeten aan de hand van de items 13 tot en met 20. Deze vragen zijn gebaseerd op een schaal van Cho en Boster (2005) voor het meten van consequentiebetrokkenheid. Voordat de correlatie tussen de vragen berekend kon worden, moesten de items 13, 15 en 18 worden omgepoold. Na de items 14, 15, 16, 18 en 19 te hebben verwijderd omdat de Chronbach’s Alpha niet hoog genoeg bleek, bestond de nieuwe variabele consequentiebetrokkenheid met een hoge Chronbach’s Alpha van .585 uit de items 13, 17 en 20.

(22)

22

De items die betrekking hadden op emoties werden gemeten en eerst onderworpen aan een factoranalyse om na te gaan hoe de items gegroepeerd konden worden. Hieruit bleek dat de items die items ‘blij’, ‘vrolijk’ en ’gelukkig’ vormden samen de emotie ‘blijdschap’ vormden. De items ‘medelijden’ en ‘sympathie’ vormden samen de emotie ‘compassie’. De overige items konden onder twee sets van emoties worden gegroepeerd, namelijk ‘negatieve emotie exclusief angst’ en ‘negatieve emotie inclusief angst’.

De Chronbach’s alpha voor negatieve emotie exclusief angst was .786. De Chronbach’s alpha voor negatieve emotie inclusief angst was .590.

Voor het meten van de emotie angst (α = .748) werden de items angstig en bang gebruikt. Voor het meten van de emotie bezorgdheid (α = .813) werden de items ongerust en bezorgd gebruikt.

Voor het meten van de emotie woede (α = .924) werden de items misselijk, onpasselijk, naar, boos, geï rriteerd en gee rgerd gebruikt.

Voor het meten van de emotie verdriet (α = .958) werden de items verdrietig, somber en bedroefd gebruikt.

Voor het meten van de emotie verwarring (α = .786) werden de items verbijsterd en in verwarring gebracht gebruikt.

Voor het meten van de emotie verrassing (α = .847) werden de items verwonderd, verbaasd en verrast gebruikt.

Voor het meten van de emotie blijdschap (α = .921) werden de items blij, vrolijk en gelukkig gebruikt.

Voor het meten van de emotie walging (α = .965) werden de items afkeer en walging gebruikt. Voor het meten van de emotie compassie (α = .590) werden de items medelijden en sympathie gebruikt.

3.6 Procedure

(23)

23

Daarin werd onder meer aangegeven dat de vragenlijst anoniem zou worden verwerkt. Om de respondent niet vooraf te beï nvloeden werd er niet vermeld dat het onderzoek zich zou richten op overgewicht.

4. Resultaten

Om een antwoord te krijgen op de drie onderzoeksvragen, werden de bijbehorende proposities getoetst. In totaal werden er vier proposities getoetst, waarvan de eerste propositie bij de eerste onderzoeksvraag hoorde, de tweede propositie bij onderzoeksvraag twee en de laatste twee proposities betrekking hadden op de derde onderzoeksvraag.

Propositie 1

Wanneer de perceived efficacy hoog is, is er sprake van een correlatie tussen threat en fear.

Om de eerste onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden werd de eerste propositie getoetst. Daarvoor werden eerst twee nieuwe variabelen gecree erd, namelijk efficacy ( met response efficacy en self efficacy) en threat (met susceptibility en severity). Vervolgens werden alleen de antwoorden van respondenten die score 5 of hoger op een 7 punts schaal hadden ingevuld, meegeteld. Uit de correlatie analyse bleek dat er geen sprake was van een significant verband tussen threat en fear bij een hoge perceived efficacy (p = .171).

Om de tweede onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden werd de tweede propositie getoetst.

Propositie 2

Consequentiebetrokkenheid correleert met de perceived threat, perceived efficacy en fear.

(24)

24

Om de derde onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden werden de derde en vierde propositie getoetst.

Propositie 3

Negatieve emotie (inclusief angst) correleert met de perceived threat, perceived efficacy en consequentiebetrokkenheid.

De correlaties tussen de vier variabelen (negatieve emotie, perceived threat, perceived efficacy, consequentiebetrokkenheid) werden gemeten. Het bleek dat er geen sprake was van een

significant verband tussen negatieve emoties en consequentiebetrokkenheid ( p = .399), threat ( p = .743) en perceived efficacy (p = .250).

Propositie 4

Negatieve emotie (exclusief angst)correleert met de perceived threat, perceived efficacy en consequentiebetrokkenheid.

Om de vierde propositie te toetsen, werden de correlaties tussen de vier variabelen (negatieve emotie exclusief angst, perceived threat, perceived efficacy, consequentiebetrokkenheid)

gemeten. Uit de correlatiematrix (zie tabel 4.1) bleek dat er geen sprake was van een significant verband tussen negatieve emoties (exclusief angst) en consequentiebetrokkenheid ( p = .418), threat (p = .746) en perceived efficacy (p = .285).

De standaarddeviaties en Chronbach’s alpha’s voor de getoetste variabelen zijn in de

correlatiematrix in tabel 4.1 af te lezen. In tabel 4.2 wordt een overzicht gegeven van de gemiddelden van de scores voor de antwoorden die werden gegeven door de respondenten, op de vragen die betrekking hadden op de getoetste variabelen.

Tabel 4.1 Correlatiematrix

(25)

25

Tabel 4.2 overzicht gemiddelden, standaarddeviaties en Chronbach’s alpha van variabelen

Gemiddelde SD α Susceptibility 2,75 1,43 .904 Severity 6,29 0,78 .890 Response efficacy 5,33 1,08 .787 Self efficacy 5,13 1,03 .747 Cons.betrokkenheid 3,2 1,49 .585 Angst 2,77 1,38 .981

Neg.emotie incl angst 2,95 1,13 .590

Neg.emotie excl angst 3,04 1,13 .786

5. Discussie

(26)

26

EPPM dat deze variabelen in hun onderlinge samenhang bepalend zijn voor de verwerking van de fear appeal boodschap kon daardoor niet worden bevestigd.

Voor de tweede onderzoeksvraag, ‘Wat is bij ouderen tussen de 55 en 70 jaar de relatie tussen consequentiebetrokkenheid en de variabelen die volgens het EPPM bepalend zijn voor de verwerking en de effecten van de fear appeal boodschap?’ werd de tweede propositie ‘Consequentiebetrokkenheid correleert met de perceived threat, perceived efficacy en fear’ getoetst. Er bleek geen relatie te bestaan tussen consequentiebetrokkenheid en de vier variabelen (susceptibility, severity, response efficacy en self efficacy) die volgens het EPPM bepalend zijn voor de verwerking en effecten van een fear appeal boodschap. Gevonden werd dat ook de mate waarin de ontvanger van de fear appeal boodschap deze boodschap ernstig en belangrijk vond, geen significant verband had met de waargenomen dreiging, noch met de (effectiviteit van de) aanbevolen maatregel.

Om de derde onderzoeksvraag ‘In hoeverre spelen bij ouderen tussen de 55 en 70 jaar andere emoties dan angst een rol bij de verwerking van een fear appeal boodschap over obesitas?’ te beantwoorden, werden twee proposities getoetst. Dit waren de proposities ‘Negatieve emotie (inclusief angst) correleert met de perceived threat, perceived efficacy en

consequentiebetrokkenheid’ en ‘Negatieve emotie (exclusief angst) correleert met de perceived threat, perceived efficacy en consequentiebetrokkenheid.’

Er werd geen significant verband gevonden tussen negatieve emoties en consequentiebetrokkenheid, threat en perceived efficacy.

Concluderend kan worden gesteld dat er voor geen van de vier getoetste proposities steun werd gevonden en dat er ook geen invloed werd gevonden van het persoonskenmerk

consequentiebetrokkenheid van ontvangers van een fear appeal boodschap op de verwerking en de effecten daarvan in de obesitasvoorlichting voor ouderen.

5.1 Evaluatie methode en gekozen materialen

(27)

27

Het doel was om de respondenten aan de hand van deze poster een zodanige hoge mate van threat en efficacy te laten ervaren dat ze maatregelen zouden willen gaan treffen om overgewicht te voorkomen dan wel te bestrijden. Naast informatie over een threat bevatte de poster ook informatie over een mogelijke maatregel en werd de respondent aangespoord om actie te ondernemen. Om ervoor te zorgen dat de poster de respondenten in het hoofdonderzoek een zekere mate van threat zou doen ervaren, werd deze voorgelegd aan zes respondenten in een pre-test. Naar aanleiding van de resultaten van de pre-test werd de poster waar nodig aangepast.

5.2 Bevindingen in relatie tot bestaande literatuur

De aanleiding voor dit onderzoek was eerder onderzoek dat gedaan werd door Hertgers en Jansen (2006). Zij stelden het persoonskenmerk consequentiebetrokkenheid centraal bij de verwerking van fear appeals in obesitas boodschappen en maakten in hun onderzoek gebruik van het Extended Parallel Process Model (EPPM) van Witte (1998, p.433). Hertgers en Jansen (2006) vonden in hun onderzoek dat consequentiebetrokkenheid invloed had op de verwerking van een fear appeal en het effect daarvan op jongeren. Naar aanleiding van hun bevindingen deden ze de aanbeveling om meer onderzoek te doen naar de effecten bij de verwerking van fear appeal boodschappen van variabelen als need for cognition en consequentiebetrokkenheid (Hertgers en Jansen, 2006, p.96).

(28)

28

De resultaten van het onderzoek waarvan in deze scriptie verslag werd gedaan, bieden wel steun voor een uitspraak van Witte & Allen (2000, p.602), namelijk dat persoonskenmerken geen invloed hebben op de verwerking van een fear appeal.

De derde onderzoeksvraag werd opgesteld naar aanleiding van de aanbeveling van Popova (2012) om meer onderzoek te doen naar de rol van emoties bij de verwerking van een

boodschap en de theorie over het EPPM uit te breiden wat betreft de rol van negatieve emoties en overtuigingen. In dit onderzoek werd echter geen significante steun gevonden voor de mogelijke rol wat betreft andere emoties dan angst bij de verwerking van een fear appeal

boodschap over obesitas. Deze bevinding sluit niet aan bij onderzoek dat Popova vermeldt, zoals het onderzoek van Dillard et al. (1996). Dillard et al. (1996) toonden aan dat in totaal 61% van de door hen onderzochte hiv/aids-boodschappen zorgden voor een verandering in enkele of meerdere emoties. Andere emoties dan angst, zoals verrassing, correleerden in hun onderzoek ook positief met de acceptatie van de boodschap (Dillard et al., 1996). Alles bijeen past het onderzoek waarvan in deze scriptie verslag werd gedaan bij de wisselende uitkomsten van eerdere onderzoeken.

5.3 Beperkingen onderzoek

Behalve de voor de hand liggende beperkte generaliseerbaarheid van de uitkomsten van dit onderzoek gezien het aantal deelnemers (N=100), ligt een beperking ook in het feit dat de respondenten de poster en vragenlijst digitaal hebben bekeken c.q. ingevuld. Hierdoor was niet te controleren hoe aandachtig de poster is bekeken en de vragenlijst is ingevuld. De manier van het afnemen van de vragenlijst zou van invloed kunnen zijn op de resultaten van het onderzoek.

5.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek

Op basis van de resultaten in dit onderzoek en aanbevelingen uit eerdere publicaties is het aan te raden om verder onderzoek te doen naar de effecten van persoonskenmerken, waaronder consequentiebetrokkenheid. Maar ook met meer deelnemers, andere boodschappen en meer variabelen. Daarnaast is het aan te bevelen om meer onderzoek te doen naar de vraag hoe ouderen het meest effectief op de gevaren van obesitas gewezen kunnen worden. Zoals

(29)

29

niet direct levensbedreigend is, wordt het probleem ook niet altijd als serieus gezien, ook niet door (huis)artsen. Uit dit onderzoek bleek echter uit de scores die werden gegeven op de variabele severity, dat de respondenten de ernst van het probleem (obesitas) inzagen.

(30)

30

6. Literatuurlijst

Babbie, E. & Baxter, A. (2004). The basics of communication research (1e druk). Wadsworth: Thomson Learning.

Boster, F. J., & Mongeau, P. (1984). Fear-arousing persuasive messages. In R. N. Bostrom & B. H. Westley (Eds.), Communication yearbook 8. Newbury Park, CA: Sage, p. 330-375.

Brug, J., Schaalma, H., Kok, G., Meertens, R.M. & Molen, H.T. van der (2001).

Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering: Een planmatige aanpak. Assen: Koninklijke Van

Gorkum.

Cho, H. & Boster, F.J. (2005). Development and validation of value-, outcome, and impression relevant involvement scales. Communication Research, 32 (2), 235-264.

Dillard, J.P., Plotnick, C.A., Godbold, L.C., Freimuth, VS., & Edgar, T. (1996). The multiple affective outcomes of AIDS PSAS: Fear appeals do more than scare people. Communication Research, 23(1), 44-72.

Hoeken, H. (1998). Het ontwerp van overtuigende teksten. Wat onderzoek leert over de opzet van

effectieve reclame en voorlichting. Bussum: Coutinho.

Hoeken, H., Hornikx, J. & Hustinx, L. (2012). Overtuigende teksten. Onderzoek en Ontwerp. Bussum: Coutinho

Ooms, J., Hoeks, J. & Jansen, C. (2016). Fear appeals in narratieven. In Van De Mieroop, D., Buysse, L., Coesemans, R., & Gillaerts, P. (Eds.). De macht van de taal: Taalbeheersingsonderzoek in

Nederland en België, hst. 11, p. 161-175. Leuven: Acco.

Jansen, C. J. M., & Davis, B. (2016). This May Come As a Surprise: How Prior Knowledge of

Information in a Fear Appeal is Associated with Message Outcomes. Communicatio; South African

Journal for Communication Theory and Research, Vol. 42, No. 3, p. 398-421

Jansen, C.J.M., & Hertgers, S. (2006). Wel vet, niet cool! De rol van consequentiebetrokkenheid bij de verwerking en het resultaat van fear appeal boodschappen in de obesitasvoorlichting. In B. Hendriks, H. Hoeken & P.J. Schellens (eds.), Studies in Taalbeheersing, 2. Assen: Van Gorcum, p. 85-97.

Jansen, C.J.M., Van de Berg, M., Buurman, C., & Smits, M. (2005). Toevoegen van angstaanjagende foto’s op tabaksverpakkingen: Wat voor effecten zijn er te verwachten? Tijdschrift voor

(31)

31

Popova, L. (2012). The extended parallel process model: Illuminating the Gaps in Research.

Health Education & Behavior, 39, 455–473.

Renders, C.M., Delemarre-van de Waal, H.A. & Dekker, J.M. (2002). Insulin resistance and diabetes type 2 in overweight children. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde 147:(42)

Ruiter, R.A.C., Verplanken, B., Cremer, D. & Kok, G., de (2004). Danger and fear in response to fear appeals: the role of need for cognition. Basic and applied social psychology, 26, p. 13-24.

Scho nbeck, Y., Talma, H., van Dommelen, P., Bakker, B., Buitendijk, S.E., HiraSing, R.A., & van Buuren, S. (2011). Increase in Prevalence of Overweight in Dutch Children and Adolescents: A Comparison of Nationwide Growth Studies in 1980, 1997 and 2009. PLoS ONE 6(1)

Senden, P.F.M., Krumeich, J.S.M., (2011). Follow the folder! Werving en promotie van de RealFitcursus voor jongeren/adolescenten met (beginnend) overgewicht. Tijdschrift voor

gezondheidswetenschappen, Volume 89, 2011, pp 201-205

Steehouder, M., Jansen, C., Gulik, L. van, Mulder, J., Pool, E. van der, en Zeijl, W. (2016). Leren

communiceren. Zevende, herziene druk, Groningen: Noordhoff

Visser, M. (2007). Over gewicht op leeftijd. Zorg en Financiering, 2007, nr. 37, p.266.

Witte, K. (1992). Putting the fear back into fear appeals: the extended parallel process model.

Communication Monographs, Volume 59, December 1992, 329-349.

Witte, K., & Allen, M. (2000). A Meta-Analysis of Fear Appeals: Implications for Effective Public Health Campaigns. Health Education & Behavior, 27, 591-615.

http://www.obesitasvereniging.nl/volwassenen/overgewicht/prevalentie-trend

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2014/2014-4173-wm.htm http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/overgewicht.aspx

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/sport/bewegen-en-gezondheid TNO rapport 2006: http://www.stefvanbuuren.nl/publications/Rapport%20Overgewicht%202006.pdf

(32)

32 Bijlage 1

Pre-test materiaal + resultaten

Beste respondent,

Voor u ligt een poster met een gezondheidsboodschap. Wanneer u de poster heeft bekeken wil ik u verzoeken eerst de onderstaande stellingen te beantwoorden.

Beantwoord onderstaande vragen door per vraag het cijfer te omcirkelen dat u het meest van toepassing vindt op de stellingen.

1 Ik vind de boodschap van de poster geloofwaardig

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

Score: 7 7 6 6 7 7

2 Ik vind de boodschap van de poster walgelijk

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

Score: 2 4 4 3 2 3

3 Ik vind de boodschap van de poster angstaanjagend

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

Score: 2 4 4 2 5 3

4 Ik vind de boodschap van de poster verrassend

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

Score: 6 6 6 6 7 7

Wat zijn de eerste woorden die bij u opkomen na het zien van deze poster?

Naargeestig Somber Graf Eng Echtpaar Donker Dik Dubbelzinnig Dood Ouderdom Overgewicht Grijs Obesitas Zelfmoord Gezondheid Hulp Eten

(33)

33

Ja/Nee, omdat

Ja, omdat het een somber toekomstbeeld schetst. Ja, omdat het gaat over obesitas.

Ja en nee, omdat het gaat over overgewicht. Ik vind het eerder naargeestig dan angstaanjagend.

Ja, omdat het verwijst naar een gevolg ( de dood) van overgewicht. Ja, omdat het gaat over overgewicht in een bepaalde negatieve setting. Nee, het is een ernstige boodschap maar niet zozeer angstaanjagend. Vindt u het gevaar dat in deze poster wordt gepresenteerd, een ernstig gevaar? Ja/Nee, omdat

Ja, omdat het een gezondheidsprobleem weergeeft dat je veel tegenkomt. Ja, omdat het gaat over overgewicht en dus over je gezondheid.

Ja, omdat het een gevolg laat zien van overgewicht. (2x)

Ja, omdat obesitas een serieus gevaar is voor iemands gezondheid (2x) Vindt u de boodschap in deze poster betrekking hebben op uzelf?

Ja/Nee, omdat Ja (4x)

Reden: omdat ik zelf enigszins te zwaar ben Nee (2x)

Reden: omdat ik niet te zwaar ben

Vindt u de boodschap in deze poster duidelijk? Ja/Nee, omdat

Ja (6x)

Redenen: gewicht, obesitas, gevolg, dood, hulp (6x)

(34)

34 Ja (6x)

Redenen: wordt website genoemd, directe aanspreekvorm, expliciet gevolg tonen overgewicht, hulp zoeken

Vindt u de boodschap in deze poster serieus overkomen? Ja/Nee, omdat

Ja (6x)

Redenen: wordt een serieus probleem genoemd, gevolgen worden genoemd Vindt u de boodschap in deze poster overtuigend?

Ja/Nee, omdat Ja (6x)

Redenen: wordt een serieus probleem genoemd, beeld is duidelijk evenals de tekst Weet u na het zien van de poster welke maatregel wordt geadviseerd?

Ja/Nee, omdat Ja (6x)

Heeft u suggesties voor het verbeteren van deze poster?

Ja, de mensen in het graf komen nu vriendelijk over terwijl duidelijk is dat ze het gevaar lopen om eerder te overlijden vanwege hun overgewicht. Dit zou ernstiger kunnen.

Ja, de setting waarin de personen zitten zou angstaanjagender kunnen. Te denken aan een echt graf, kruizen etc.

(35)

35 Bijlage 2

Vragenlijst

Beste respondent,

Voor mijn opleiding Communicatiekunde doe ik onderzoek naar overgewicht onder ouderen in de leeftijd van 55 tot en met 70 jaar. Overgewicht ontstaat wanneer er sprake is van te veel vetweefsel in het lichaam. Overgewicht en obesitas behoren tot de belangrijkste

volksgezondheidsproblemen van dit moment.

Voordat u aan het onderzoek gaat deelnemen, is het van belang te weten dat het onderzoek volledig anoniem is. De resultaten van dit onderzoek zullen enkel voor het onderzoek worden gebruikt en niet voor andere doeleinden.

Eerst wil ik u vragen de bijgevoegde poster te bekijken. Daarna volgen er vragen en stellingen waarop u hopelijk wilt reageren.

Beantwoord onderstaande vragen door per vraag het cijfer te omcirkelen dat u het meest van toepassing vindt op de stellingen.

Hartelijk dank voor uw medewerking!

1 Ik loop risico op het krijgen/hebben van obesitas.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

2 Het is mogelijk dat ik obesitas krijg/heb.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

(36)

36

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

4 Obesitas is een serieus probleem.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

5 Obesitas is gevaarlijk.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

6 Obesitas is een ernstige dreiging.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

7 Zoeken van professionele hulp voorkomt obesitas.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

8 Het zoeken van professionele hulp bij obesitas vind ik eng.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

9 Zoeken van professionele hulp helpt om van obesitas af te komen.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

10 Ik ben in staat professionele hulp in te schakelen om obesitas te voorkomen.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

11 Het is gemakkelijk om professionele hulp in te schakelen om obesitas te voorkomen.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

12 Ik kan professionele hulp inschakelen om obesitas te voorkomen.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

13 Obesitas heeft weinig invloed op mijn leven.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

14 Mijn leven zou veranderen wanneer ik last heb van obesitas.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

15 De kwaliteit van mijn leven hangt niet af van de vraag of ik obesitas heb of niet.

(37)

37

16 Ik vind het gemakkelijk om manieren te bedenken waarop obesitas mijn leven kan beï nvloeden.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

17 Obesitas beï nvloedt mijn dagelijks leven.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

18 Mijn leven zou er nauwelijks anders uitzien als ik obesitas zou hebben.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

19 Ik vind het moeilijk om manieren te bedenken waarop obesitas gevolgen heeft voor mijn leven.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

20 Obesitas heeft over het algemeen nauwelijks gevolgen voor mijn leven.

Zeer mee oneens 1 2 3 4 5 6 7 Zeer mee eens

Geef in onderstaande stellingen aan in hoeverre u onderstaande gevoelens ervaren heeft bij het bekijken van de poster.

Bij het bekijken van de poster voelde ik me:

Zeer mee oneens Zeer mee eens

(38)

38 verdrietig 1 2 3 4 5 6 7 somber 1 2 3 4 5 6 7 bedroefd 1 2 3 4 5 6 7 verbijsterd 1 2 3 4 5 6 7 in verwarring gebracht 1 2 3 4 5 6 7 verwonderd 1 2 3 4 5 6 7 verbaasd 1 2 3 4 5 6 7 verrast 1 2 3 4 5 6 7 blij 1 2 3 4 5 6 7 vrolijk 1 2 3 4 5 6 7 gelukkig 1 2 3 4 5 6 7

Bij het bekijken van de poster voelde ik:

Zeer mee oneens Zeer mee eens

afkeer 1 2 3 4 5 6 7

walging 1 2 3 4 5 6 7

medelijden 1 2 3 4 5 6 7

sympathie 1 2 3 4 5 6 7

 Vult u op onderstaande stippellijntjes uw geslacht (m/v) in. ……….

Vult u op onderstaande stippellijntjes uw leeftijd in jaren in. ……….

Vult u op onderstaande stippellijntjes uw lengte in centimeters in. ……….

(39)

39

Geef in onderstaande afbeelding met een cirkel om het juiste getal aan hoe u er volgens u op dit moment uitziet. Let op: er wordt onderscheid gemaakt tussen mannen en

vrouwen.

Vrouw

1

2

3

4

5

6

Man

1 2

3

4

5 6

(40)
(41)

41 Bijlage 3

(42)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

28$ van de zoons heeft geen enkele vorm van voortgezet dagonderwijs genoten (bijlage 30). De buiten de landbouw werkende zoons. De belangstelling van de afgevloeide zoons is

(accepted) en de meta-analyse naar fear appeals van Ruiter, Kessels, Peters en Kok (2014), kan door de lineaire regressieanalyse in het huidige onderzoek (met

Jansen en Hertgers hebben dus resultaten verkregen die de uitspraak van Witte en Allen ontkrachten. Om de aanbevelingen van Jansen en Hertgers tegemoet te komen

Op basis van de correlaties tussen de twee manieren van meten (persoonlijke culturele oriëntatie en cultuele oriëntatie zoals ervaren in het eigen land) valt te concluderen dat

In voorkomende gevallen bij de realisatie van een ecologisch netwerk voor bijvoorbeeld edelherten, moet derhalve niet alleen de aandacht uitgaan naar eisen van deze

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Omdat de bezoekers op elk willekeurig moment in een van deze groepen ingedeeld werden en baliemedewerkers niet op de hoogte waren van het type handvest (ambities, weinig ambitieus,