• No results found

Coltbaan 21, Nieuwegein Gemeente Nieuwegein

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Coltbaan 21, Nieuwegein Gemeente Nieuwegein"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rubicon Erfgoed // Adviesbureau voor archeologie en cultuurhistorie

Coltbaan 21, Nieuwegein Gemeente Nieuwegein

Archeologisch Programma van Eisen (PvE)

IVO-P en opgraving Landbodems (variant archeologische begeleiding)

Rubicon Erfgoed Rapport 074

CONCEPT

BIJLAGE

OMGEVINGSVERGUNNING

25-9-2020

Behorend bij besluit met zaaknummer: 820153

(2)

Programma van Eisen (PvE)

Locatie Nieuwegein, provincie Utrecht

Projectnaam IVO-P en opgraving variant AB Coltbaan 21, Nieuwegein Plaats binnen archeologisch proces

0 IVO – Proefsleuven (IVO-P) 0 IVO – Overig (IVO-O) 0 Opgraven Landbodems

X IVO-P – variant Archeologische Begeleiding

X Opgraven Landbodems – variant Archeologische Begeleiding 0 IVO-Opwater

0 IVO - Onderwater – Verkennend 0 IVO - Onderwater – Waarderend 0 Opgraven Waterbodems

0 Archeologische Begeleiding Waterbodems Opsteller

Contactgegevens Datum Paraaf

Auteur

Mevr. M. Luijten-Pape Broekveldseweg 29 6991 XT Rheden 06-11707200

rubiconerfgoed@gmail.com Registratienummer actorregister:

21197224

Dhr. H.G. Pape-Luijten Broekveldseweg 29 6991 XT Rheden 06-11707200

rubiconerfgoed@gmail.com Registratienummer actorregister:

23021110

20-07-2020

Senior KNA-archeoloog (controle)

Dhr. E.E.A. van der Kuijl Ambachtsweg 9B 7021 BT Zelhem 06-51873933

info@hamaland-advies.nl

Registratienummer actorregister:

28953116

28-07-2020

(3)

Opdrachtgever

Contactgegevens Datum Paraaf

Dhr. P. Pfeiffer

Paasheuvelweg 39/50 BV Paasheuvelweg 15 1105 BE Amsterdam Bevoegde overheid (goedkeuring)

Contactgegevens Datum Paraaf

X Gemeente Mevr. E. Sleijpen Gemeente Nieuwegein Postbus 1

3430 AA Nieuwegein 06-50005496

e.sleijpen@nieuwegein.nl 0 Provincie

0 Rijk 0 Overig

Depothouder/eigenaar (kennisgeving)

Contactgegevens Datum Paraaf

Mevr. M. de Jong Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Utrecht Vlampijpstraat 87a 3534 AR Utrecht 06-18300621

mirella.de.jong@provincie- utrecht.nl

(4)

Inhoudsopgave

1. Administratieve gegevens onderzoeksgebied ... 1

2. Aanleiding en motivering van het onderzoek ... 2

2.1. Aanleiding ... 2

2.2. Motivering ... 2

4. Archeologische verwachting ... 4

4.1. Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context ... 4

4.2. Begrenzing en oppervlakte vindplaats(en) ...20

4.3. Structuren en sporen ...20

4.4. Anorganische artefacten ...21

4.8. Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen ...21

4.9. Gaafheid en conservering ...23

5. Doelstelling en vraagstelling ...25

5.1. Doelstelling ...25

5.2. Relatie met NOaA en/of andere onderzoekskaders ...25

5.3. Vraagstelling ...25

5.4. Onderzoeksvragen ...25

6. Methoden en technieken ...27

6.1. Methoden en technieken ...27

6.2. Strategie ...27

6.3. Omgang kwetsbare vondsten en monsters ...29

6.4. Structuren en sporen, scheepswrak of vliegtuig ...29

6.5. Lichten (bij waterbodems) ...29

6.6. Aardwetenschappelijk onderzoek ...30

6.8. Organische artefacten ...30

6.9. Archeozoölogische, archeobotanische en fysisch-antropologische resten ...30

6.10. Overige resten...31

6.11. Dateringstechnieken ...31

6.12. Beperkingen ...31

7. Uitwerking en conservering ...33

7.1. Structuren, grondsporen, scheepwrak of vliegtuig, vondstspreidingen ...33

7.2. Analyse aardewetenschappelijke gegevens ...33

7.3. Anorganische artefacten ...33

7.4. Organische artefacten ...33

7.5. Archeozoölogische en archeobotanische resten ...34

7.6. Beeldrapportage ...34

8. (De)selectie en conservering ...35

8.1. Selectie materiaal voor uitwerking ...35

8.2. Selectie materiaal voor deponering en verwijdering ...35

8.3. Selectie materiaal voor conservering ...35

9. Deponering ...36

9.1. Eisen betreffende depot ...36

9.2. Te leveren product ...36

10. Randvoorwaarden en aanvullende eisen ...37

10.1. Personele randvoorwaarden ...37

(5)

10.2. Overlegmomenten ...37

10.3. Kwaliteitsbewaking, toezicht, overleg en evaluatie ...37

11. Wijzigingen ten opzichte van het vastgestelde PvE...39

11.1. Wijzigingen tijdens het veldwerk ...39

11.2. Belangrijke wijzigingen ...39

11.3. Procedure van wijziging na de evaluatiefase van het veldwerk ...39

11.4. Procedure van wijziging tijdens uitwerking en conservering ...39

12. Literatuur en bijlagen ...40

12.1. Literatuur ...40

12.2. Kaarten en databestanden ...40

(6)

1. Administratieve gegevens onderzoeksgebied

Projectnaam IVO-P en opgraving variant AB Coltbaan 21, Nieuwegein

Provincie Utrecht

Gemeente Nieuwegein

Plaats Nieuwegein

Toponiem Coltbaan 21

Kaartbladnummer 38F

X/Y-coördinaten (bounding box)

MIN: 135.355/449.308 MAX: 135.427/449.382 CNT: 135.391/449.345

CMA/AMK-status -

Monumentnummer (ARCHIS3) - Rijksmonumentnummer (ARCHIS3) - Waarnemingsnummer (ARCHIS3) -

Onderzoeksmeldingsnummer (ARCHIS3) In te vullen door archeologisch uitvoerder Oppervlakte plangebied Circa 3705 m2

Oppervlakte onderzoeksgebied Circa 3705 m2 Huidig grondgebruik Bebouwd, verhard

Het plangebied betreft de percelen, of delen daarvan, waarbinnen de toekomstige bodemingrepen zullen plaatsvinden. De plangebiedgrenzen zijn in dit geval gelijk aan de grenzen zoals verstrekt door de opdrachtgever. Het betreft een perceel dat kadastraal bekend staat als Jutphaas D 2748.

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

Figuur 1: De ligging van het plangebied op de topografische kaart.

(7)

2. Aanleiding en motivering van het onderzoek

2.1. Aanleiding

Opdrachtgever is voornemens het plangebied te herontwikkelen en nieuwbouw te realiseren. De plannen voorzien vooraleerst in de sloop van het bestaande pand. Vervolgens zal het gehele oppervlak van het plangebied (d.w.z. het gehele perceel) herontwikkeld worden. De begane grond zal zowel op funderingsbalken alsook op heipalen komen te rusten. Voor de fundering zijn ontgravingen nodig van circa 80 cm –Mv, bezijden de puntlocaties van de heipalen. Boven de begane grond zullen vier verdiepingen worden gerealiseerd, met een grote gemeenschappelijke tuin op de eerste verdieping.

Eventueel aanwezige archeologische resten zouden door de herontwikkeling verstoord kunnen raken.1

• In de huidige situatie is betonfundatie gevonden onder de gehele bestrating buiten. De bedrijfshal kent geen kruipruimte, alleen onder het kantoor bevindt zich een kruipruimte. In de nieuwe situatie zullen de betonplaten verwijderd worden;

• In een aantal ondiepe kijkgaatjes (i.v.m. met opsporen kabel/leiding), gemaakt ter plaatse van een stuk klinkerverharding, was sprake van een laag betonklinkers van 10 cm, een zandlaag van 15/20 cm en dan een beton- en puinlaag van 20/25 cm. Deze situatie geldt voor het gehele straatwerk, dus de beton- en puinlaag wordt in principe overal verwacht.

• Wat betreft de locaties waar de beton- en puinlaag wordt verwijderd en men dus in mogelijk ongeroerde en archeologisch relevante bodem terechtkomt, die zullen grotendeels afhangen van het uiteindelijke funderingsontwerp. Voor de nieuwbouw zal dit zeker het geval zijn (maar dan mogelijk ook nog niet overal), voor de parkeerplaatsen naar verwachting niet.

2.2. Motivering

Om de archeologische verwachting van het plangebied te specificeren is door Rubicon Erfgoed een bureauonderzoek uitgevoerd.2 Uit dit bureauonderzoek bleek dat in het plangebied een lage verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische resten de periodes Laat-Paleolithicum – Laat-Neolithicum A, een middelhoge verwachting voor de periode Laat-Neolithicum B – IJzertijd, een hoge verwachting voor de Romeinse Tijd, een middelhoge verwachting voor de Middeleeuwen en een lage verwachting voor de Nieuwe Tijd. Om deze verwachting te toetsen adviseerde Rubicon Erfgoed een verkennend booronderzoek. De gemeente Nieuwegein heeft dit advies onderschreven.3

Vervolgens is een verkennend booronderzoek uitgevoerd door Transect, met als resultaat een bevestiging van het verwachtingsmodel en het advies om ondergrondse sloopwerkzaamheden en overige bodemingrepen in het plangebied archeologisch te begeleiden.4 De gemeente Nieuwegein heeft dit advies onderschreven.5

Het voorliggende PvE beschrijft de eisen en randvoorwaarden aan de voorgeschreven archeologische begeleiding.

1 Pape-Luijten, 2020.

2 Idem.

3 E. Sleijpen, gemeentelijk archeologe, d.d. 13-01-2020.

4 Nales, 2020.

5 E. Sleijpen, gemeentelijk archeologe, d.d. 19-05-2020.

(8)

3. Eerder uitgevoerd onderzoek

Bureauonderzoek

Uitvoerder Rubicon Erfgoed

Uitvoeringsperiode Januari 2020

Rapportage Pape-Luijten, H.G., 2020. Coltbaan 21, Nieuwegein

(gemeente Nieuwegein). Archeologisch bureauonderzoek. Rubicon Erfgoed Rapport 066. Rheden.

Veldonderzoek

Uitvoerder Transect

Uitvoeringsperiode Mei 2020

Uitvoeringsmethode Verkennend booronderzoek

Rapportage Nales, T., 2020. Nieuwegein, Coltbaan 21. Gemeente Nieuwegein

(UT). Een Inventariserend Veldonderzoek (verkennende fase).

Transect-rapport 2643. Nieuwegein.

Vondsten/monsters/documentatie Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Utrecht

Specialistisch onderzoek

Archeobotanie n.v.t.

Archeozoölogie n.v.t.

Fysische antropologie n.v.t.

Fysische geografie n.v.t.

Geofysisch onderzoek n.v.t.

Archeologisch materiaal n.v.t.

Vondsten/documentatie n.v.t.

Geraadpleegde bronnen en partijen

Overige literatuur Zie ‘Literatuur en bijlagen’ achterin dit PvE

Amateurarcheologen n.v.t.

Ter voorbereiding op de geplande uitbouw in het plangebied is door Rubicon Erfgoed in 2020 een bureauonderzoek uitgevoerd.6 Vervolgens is in 2020 door Transect een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, in de vorm van een verkennend booronderzoek.7 De resultaten hiervan fungeren als basis voor dit PvE.

6 Pape-Luijten, 2020.

7 Nales, 2020.

(9)

4. Archeologische verwachting

4.1. Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context

Om tot een gedegen plan te komen voor het uitvoeren van de archeologische begeleiding in het plangebied is het zaak om de voorgenomen ontgravingen te beschouwen in het licht van de landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische achtergrond van het plangebied en de ruimere regio. In de paragrafen hieronder volgt een samenvatting van de onderzoeksresultaten van Rubicon Erfgoed en Transect, waar nodig aangevuld, anders verwoord of genuanceerd door de opsteller van dit PvE. Voor verdere (inhoudelijke) details, ondersteunend kaartmateriaal en verantwoording van de gebruikte onderzoeksstrategie wordt verwezen naar de publicaties van Rubicon Erfgoed en Transect.

Landschap

Nieuwegein ligt in het Utrechts-Gelders rivierengebied, een dynamisch landschap dat wordt gekarakteriseerd door de aanwezigheid van zowel meerdere nog bestaande rivieren alsook hun voorgangers. Van deze oudere rivierlopen zijn de sporen in de ondergrond nog aan te treffen, in de vorm van bedding-, geul- en oeverafzettingen, alsook crevasses (resultaat van oeverwaldoorbraken).

Deze afzettingen vormen samen zogenoemde stroomgordels. Eerst de oevers en later op de verlandde beddingen (stroomruggen) kon men goed wonen en andere activiteiten ontplooien, zonder natte voeten te krijgen.

Op de paleogeografische stroomgordelkaart (figuur 2)8 is te zien dat het plangebied op de Jutphaas stroomgordel ligt (nr. 78), een meanderende rivierloop met een ietwat grillig afzettingssysteem in de buitenbochten die deel uitmaakt van het Linschoten riviersysteem. De Jutphaas kent twee generaties van sedimentatie en is de benedenstroomse voortzetting van de Houten stroomgordel, welke vooral in Houten en Wijk bij Duurstede vaak wordt aangetroffen. Archeologische sporen zijn op de Jutphaas stroomgordel aangetroffen uit de periodes neolithicum, Bronstijd, IJzertijd en Romeinse Tijd.

Ten zuiden van het plangebied, op circa 530 m afstand, meandert nog een stroomgordel, de smallere Wiersch (nr. 183), die deel uitmaakt van het Benschop riviersysteem. De afgelopen 4 jaar zijn meerdere Swifterbantvindplaatsen opgegraven op de Wiersch stroomgordel (o.a. op de noordelijke oeverwal van een aftakking/crevasse). Dit in verband met de realisatie van bedrijvenpark Het Klooster, de verbreding van het Lekkanaal en de aanleg van de derde kolk van de Beatrixsluis. Menselijke begravingen werden aangetroffen op het terrein van op circa 2,0 m –Mv.9 3De informatie over de stroomgordels in het onderzoeksgebied is weergegeven in tabel 1.

Zoals tabel 1 laat is in het plangebied een pakket rivierafzettingen van de Jutphaas te verwachten, met daarin sporen en/of vondsten daterend vanaf het Laat-Neolithicum B. De top van het beddingzand wordt verwacht tussen circa 1,7 m +NAP en 0,6 m –NAP. Oeverafzettingen, indien aanwezig, kunnen daarboven worden verwacht. In de praktijk zal het van de specifieke rivierdynamiek in het plangebied afhangen – alsook van eventuele latere verstoringen – of en op welke diepte er bedding- en/of oeverafzettingen kunnen worden aangetroffen. Het ligt echter in de lijn der verwachting dat dit al tussen

8 Op basis van Cohen e.a., 2012.

9 Mededeling per mail d.d. 13-01-2020 van mevr. E. Sleijpen, gemeente Nieuwegein; Leijnse e.a., 2019; Molthof e.a., 2019;

Veldhuis, 2019.

(10)

0-50 cm –Mv kan zijn, zoals ook de landschappelijke eenhedenkaart van de gemeente Nieuwegein (kaartbijlage 1 bij de toelichting op de archeologische beleidskaart) laat zien.10

In de ondergrondgegevens van het DINOLoket11 is gekeken naar geologische boringen in of nabij het plangebied om bovenstaand verhaal te staven, maar deze zijn helaas niet aanwezig. Daarom is in het DINOLoket ook gekeken naar een geschikt ondergrondmodel om alsnog een uitspraak te doen.12 Ter plaatse van het plangebied is daarom middels de Appelboor GeoTOP v1.3 de volgende bodemopbouw gemodelleerd tot op 10 m –Mv, met een gemodelleerde maaiveldhoogte van 1,25 m +NAP (tabel 2).

De appelboring in tabel 2 laat lithostratigrafisch een opbouw zien van 50 cm aan antropogene afzettingen (subrecente opgebrachte/verstoorde bodem), daarna de Formatie van Echteld (holocene rivierafzettingen) tot circa 6,75 m –NAP, vervolgens 50 cm ongedifferentieerde afzettingen binnen de Formatie van Boxtel (middenpleistocene tot en met holocene eolische afzettingen (stuifzand, land- en rivierduinen, dekzand, nat-eolische afzettingen, ‘desert pavements’, löss), kleinschalige fluviatiele afzettingen, niveo-eolische afzettingen, hellingafzettingen, lacustriene afzettingen en organogene vormingen) en tenslotte de Formatie van Kreftenheye (vroegholocene en laatpleistocene rivierafzettingen) en het Laagpakket van Delwijnen binnen de Formatie van Boxtel (middenpleistocene tot en met holocene rivierduinafzettingen) tot minimaal 8,75 m –NAP.

De antropogene bovenlaag correspondeert qua verwachte diepte met de reeds verkregen informatie.

De verwachte rivierafzettingen van de Jutphaas stroomgordel vallen onder de afzettingen van de Formatie van Echteld, waarvan mogelijk ook geulafzettingen te vinden zijn in het plangebied. De onder zeer koude, periglaciale omstandigheden gevormde afzettingen binnen de Formatie van Boxtel konden grotendeels niet verder worden gedifferentieerd in het gecreëerde model, maar de kans is groot dat dit een laag dekzand is die is afgezet op de nog oudere rivier- en rivierduinafzettingen van de Formatie van Kreftenheye en het Laagpakket van Delwijnen. Al met een al een gemodelleerde opbouw die zich leent voor duizenden jaren aan bewonings- en gebruiksmogelijkheden, alhoewel veel van dat potentieel zich op relatief grote diepte bevindt (meer dan 8 meter onder maaiveld).

Op de geomorfologische kaart (figuur 3)13 is te zien dat het plangebied geomorfologisch gezien ongekarteerd is, wegens de ligging in de bebouwde kom van Nieuwegein. Echter, op basis van de rest van het kaartbeeld en de kennis die van de paleogeografische stroomgordelkaart is ontleend, mag aangenomen worden dat het plangebied op een stroomrug ligt, te relateren aan de Jutphaas stroomgordel.

Het verschil in reliëf in het onderzoeksgebied is te zien op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).14 In figuur 4 is dit beeld weergegeven: het plangebied heeft een huidige maaiveldhoogte van circa 1,3-1,4 m +NAP. Door de ligging in de bebouwde kom kunnen op basis van de AHN helaas geen sterke uitspraken worden gedaan over het natuurlijke microreliëf in het plangebied, omdat dit door o.a.

egalisatie tijdens bouw- en sloopwerkzaamheden zal zijn aangetast. In de omgeving is dit ook te zien:

hoogteverschillen in het industriegebied zijn veelal scherp begrensd, ten teken van menselijk handelen.

De verkregen NAP-hoogtes kunnen echter wel in relatie worden gebracht tot de gemiddelde NAP-

10 Kloosterman, Sprangers en Wijnen, 2011.

11 https://www.dinoloket.nl/ondergrondgegevens.

12 https://www.dinoloket.nl/ondergrondmodellen.

13 PDOK.

14 ahn.arcgisonline.nl.

(11)

waardes vanaf waar bedding- en/of oeverafzettingen van de Jutphaas stroomgordel kunnen worden aangetroffen, namelijk vanaf maaiveld, onder de antropogene bovenlaag.

Op de bodemkaart (figuur 5)15 is het plangebied gekarteerd als kalkhoudende poldervaaggronden in zavel en lichte klei (code Rn66A). Dit zijn relatief jonge bodems, waarin nog geen of nauwelijks bodemvorming heeft plaatsgevonden.16 Dergelijke gronden heten niet voor niets zo, want ze worden vooral in (jonge) polders aangetroffen. Dergelijke kalkhoudende gronden zijn minder interessant in archeologisch opzicht dan kalkloze gronden, omdat het juist de ontkalkte en gerijpte kleitrajecten zijn die langer droog zullen hebben gelegen en zodoende voor bewoning en gebruik geschikter waren.

Figuur 2: Het plangebied op de paleografische stroomgordelkaart (bron: Pape-Luijten, 2020).

15 PDOK.

16 De Bakker, 1966.

(12)

Figuur 3: Het plangebied op de geomorfologische kaart (bron: Pape-Luijten, 2020).

Figuur 4: Het plangebied op het AHN (bron: Pape-Luijten, 2020).

(13)

Figuur 5: Het plangebied op de bodemkaart.

Nr. Naam Datering (BP | Cal 14C) Diepte beddingzand (+/-NAP)

78 Jutphaas 3795-2715 | 2247-830 BC 170 tot -60 cm

183 Wiersch 6500-5800 | 5472-4651 BC -250 tot -450 cm

Tabel 1: Paleogeografische stroomgordelinformatie.17 De 14C-data zijn gekalibreerd met OxCal

(c14.arch.ox.ac.uk) middels IntCal13, waarbij in geval van meerdere pieken de uitersten van de bandbreedtes zijn genomen i.p.v. de hoogste percentages van nauwkeurigheid.

Diepte Lithostratigrafie Lithologie

0.00 m - 0.50 m Antropogene afzettingen Zand, zeer fijn tot zeer grof; klei, siltig tot zandig, humeus;

huisafval; puin

0.50 m - 4.00 m Formatie van Echteld Klei, lokaal zandig, lokaal humeus; zand, zeer fijn tot uiterst grof, kleiig tot grindig

4.00 m - 8.00 m Formatie van Echteld (geulafzettingen

generatie D) Zand, matig fijn tot uiterst grof, kleiig tot grindig

8.00 m - 8.50 m Formatie van Boxtel

Zand, zeer fijn tot zeer grof, lokaal kleiig, grindig of humeus; leem, lokaal zandig; klei, siltig tot zandig, humeus;

veen, kleiig

8.50 m - 10.00 m

Formatie van Kreftenheye en Formatie van Boxtel, Laagpakket van Delwijnen

Zand, matig fijn tot uiterst grof, lokaal grindig; grind, lokaal zandig; klei, lokaal siltig tot zandig, lokaal humeus Tabel 2: Gegevens geologische eenheden Appelboor GeoTOP v1.3 (DINOLoketOndergrondmodellen).

17 Cohen e.a., 2012.

(14)

Archeologie (bureauonderzoek)

• In het beleid van de gemeente Nieuwegein ligt het plangebied in een Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2 (AWV 2).18 Deze verwachting is grotendeels gebaseerd op de aanwezigheid van de Jutphaas stroomgordel:

o Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart Prehistorie – Romeinse Tijd (kaartbijlage 4 bij de toelichting op de archeologische beleidskaart) heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachting voor de periode Midden-Neolithicum – Late Bronstijd en een hoge archeologische verwachting voor de periode IJzertijd – Romeinse Tijd;19

o Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart Middeleeuwen – Nieuwe Tijd (kaartbijlage 5 bij de toelichting op de archeologische beleidskaart) heeft het plangebied een lage archeologische verwachting voor de periode Middeleeuwen – Nieuwe Tijd;20 o Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart Tweede Wereldoorlog

(kaartbijlage 6 bij de toelichting op de archeologische beleidskaart) heeft het plangebied geen verwachting voor die periode.21

• Binnen het onderzoeksgebied staan zes archeologische monumenten (AMK-terreinen) geregistreerd in ARCHIS 3 (figuur 6, tabel 3). De monumententerreinen in het onderzoeksgebied – de versterkte huizen Plettenburg, Wijnestein, Stormerdijk, Rijnhuizen, een versterkte boerderij en een landhuis – laten vooral de allure van dit gebied zien met betrekking tot wonen op stand in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Daarnaast is in de 19e eeuw ter plaatse van het voormalige versterkte huis Plettenburg, de naamgever van de wijk, Fort Jutphaas gebouwd. Zie het bureauonderzoek voor details omtrent deze AMK-terreinen;

• Er waren ten tijde van het bureauonderzoek binnen het onderzoeksgebied 25 archeologische vondstmeldingen (vondsten gedaan buiten formele onderzoeksmeldingen of behorende tot ouder onderzoek) geregistreerd in ARCHIS 3 (figuur 6, tabel 4). Het merendeel van de vondstmeldingen in het onderzoeksgebied is verkregen middels de vele veldkarteringen die in vooral de 20e eeuw zijn uitgevoerd. Het resultaat mag er zijn: ettelijke honderden fragmenten aardewerk uit de Romeinse Tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Enkele van deze meldingen zijn dichtbij het plangebied gedaan, zoals de Romeinse aardewerkvondsten ter langs de Plettenburgerbaan (zaakID’s 3063593100 en 3064054100). Ter hoogte van de hoek Plettenburgerbaan/Martinbaan is ook een nederzetting uit de periode IJzertijd – Romeinse Tijd aangetoond (zaakID 3060490100). Verderop, bij de lijn met AMK-terreinen rond Fort Jutphaas, is bij het baggeren van sloten ook veel vondstmateriaal naar boven gehaald, maar deze zijn vrij direct gebonden aan de versterkte huizen alhier.

• Binnen het onderzoeksgebied waren ten tijde van het bureauonderzoek in ARCHIS 3 36 onderzoeksmeldingen geregistreerd (figuur 6, tabel 5).

o Bij het bekijken van de lijst met onderzoeksmeldingen in een straal van 1.000 m rond het plangebied valt op dat er na de reeds genoemde veldkarteringen in de jaren ’60 en

’80 van de vorige eeuw in de afgelopen 10 jaar vooral een groot aantal booronderzoeken is uitgevoerd. Daarnaast zijn meermaals werkzaamheden rond Fort Jutphaas begeleid. De Edisonbaan komt ook vaker terug qua onderzoekstraject, tot aan proefsleuven aan toe. Voor het plangebied is dit relevant, aangezien deze onderzoeken

18 Kloosterman, Sprangers en Wijnen, 2011.

19 Idem.

20 Idem.

21 Idem.

(15)

op circa 200-250 m afstand zijn uitgevoerd en deze niet in verband staan met Fort Jutphaas en de bekende versterkte terreinen daarbij in de buurt.

o Als we inzoomen op het proefsleuvenonderzoek aan de Edisonbaan 9-11, uitgevoerd dor Synthegra in 2016 in het kader van de voorgenomen nieuwbouw van 26 grondgebonden woningen en 38 appartementen, werd tegen elke verwachting in vanuit de vooronderzoeken geen vindplaats in situ aangetroffen. Op de locatie was geen sprake meer van een natuurlijk bodemprofiel: de top van de afzettingen van de Jutphaas stroomgordel was verstoord door verschillende graafwerkzaamheden en het terrein was 60-100 cm opgehoogd. Uit de afzettingen werd wel verspoeld vondstmateriaal verzameld, waaronder 56 fragmenten Romeins aardewerk, 10 fragmenten aardewerk uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd en enkele runderbotten.

Daardoor was ook de aanwezigheid van mogelijk menselijk botmateriaal dat tijdens het eerder uitgevoerde booronderzoek is gevonden te verklaren.22

Figuur 6: Het plangebied met ARCHIS-meldingen (bron: Pape-Luijten, 2020).

22 Hoven en Leuvering, 2016.

(16)

AMK nr. Status Periode Omschrijving

2952 Archeologische waarde NT

Plettenburg/Zeelandhaven (borg/stins/versterkt huis):

Terrein met sporen van een landhuis en de bijbehorende boerderij. RAAP heeft hier in 1990 geboord en daarbij nauwelijks of geen antropogene sporen waargenomen.

Helaas kon door de terreinomstandigheden geen weerstandsonderzoek gedaan worden. De werkgroep Nieuwegein heeft op de plek van de boerderij materiaal uit de 16e/17e eeuw en later gevonden. Het huis is in de loop van de 16e eeuw gebouwd en werd eind 19e eeuw gesloopt.

2953 Hoge archeologische waarde LME-NT

Plettenburg/De Malapertweg (borg/stins/versterkt huis):

Terrein met sporen van het versterkte huis Stormerdijk.

Het landhuis staat er nog. Het huis ten oosten daarvan is op de resten van de voorburcht gebouwd. Het hoofdterrein heeft direct ten noorden daarvan gelegen, dicht langs de huidige weg. Het is niet bekend in welke staat de resten verkeren. Het terrein is slechts voor een klein deel bebouwd en voor het overgrote deel in gebruik als tuin.

Het versterkte huis dateert waarschijnlijk van rond 1400.

Mogelijk werd het in 1481 verwoest, hoewel dit nergens in bronnen vermeld is. Het heeft een aantal ingrijpende verbouwingen ondergaan, voordat het eind 18e eeuw verwoest werd. Het huidige landhuis is in 1809 gebouwd.

Dit terrein ligt aan de rand van de Jutphase stroomrug.

Stormerdijk stond samen met de versterkte huizen Rijnhuizen, Plettenburg en Wijnestein aan de Jutphase Wetering. Het terrein lijkt redelijk gaaf. De archeologische context is ook redelijk intact. De landschappelijke context in het geheel niet.

2954 Zeer hoge archeologische waarde LME-NT

Plettenburg/Rond het fort/Plettenburgerbaan (borg/stins/

versterkt huis):

Terrein met sporen van een versterkt huis. Het terrein is begin jaren 1990 heringericht. De ronde omgrachting is geheel gedempt en het terrein zelf is opgehoogd. Daardoor is de plaats van het versterkte huis nu herkenbaar als een ronde verhoging. Hoe het huis er in oorsprong heeft uitgezien is niet bekend. Mogelijk bestond het uit een woontoren. Bij weerstandsmeting werden de fundamenten van twee rechthoekige gebouwen van respectievelijk circa 5 x 5 meter en 5 x 8 meter aangetroffen. Met welke fase van het versterkte huis dit te maken heeft is niet duidelijk.

Het is waarschijnlijk in de 14e eeuw gebouwd, maar werd in 1481 zodanig verwoest dat een nieuw gebouw is neergezet. Dit is tot in de 18e eeuw blijven staan. Dit terrein ligt aan de rand van de Jutphase stroomrug.

Wijnestijn stond samen met de versterkte huizen Rijnhuizen, Plettenburg en Stormerdijk aan de Jutphase Wetering.

(17)

AMK nr. Status Periode Omschrijving

11508 Zeer hoge archeologische waarde LME-NT

Rhijnhuysen (havezathe/ridderhofstad):

Terrein met de resten van het versterkte huis Rijnhuizen.

In oorsprong was dit gebouw een woontoren. Daarvan zijn nog resten in het huidige gebouw en in de bodem aanwezig. Deze had een omvang van circa 6 x 6 meter en een muurdikte van circa 1 meter. Het terrein is nog geheel intact, met omgracht hoofdgebouw en voorterrein.

Waarschijnlijk dateert de woontoren uit de 14e eeuw. In de loop van de tijd is het gebouw uitgebreid tot het huidige rechthoekige gebouw. Alle bouwfasen zijn nog in de kelders terug te vinden. Mogelijk werd het in 1528 verwoest, om daarna weer opgebouwd te worden. In 1964 is het gebouw gerestaureerd. Dit terrein ligt op de Jutphase stroomrug. Rijnhuizen stond samen met de versterkte huizen Stormerdijk, Plettenburg en Wijnestein aan de Jutphase Wetering.

11889 Archeologische waarde NT

Zuilenstein/Utrechtsestraatweg (borg/stins/versterkt huis):

Terrein met sporen van een landhuis. Op het terrein staan nu een kerk, kerkhof en pastorie. Een deel van de muurresten is opgenomen in de kerk en de pastorie. In de tuin achter de pastorie en langs het kerkhof staan nog de deels intacte zij- en achtergevel. In de voortuin liggen ook fundamenten. Formaat baksteen 23x11,5x4,5 cm en 22x11x4 cm. Het landhuis dateert uit 1663.

Vondstmateriaal uit de 17e eeuw. In 1939 gesloopt. Hoewel er sprake is van redelijke gaafheid, is het geen zeldzaam object. Over de landschappelijke en archeologische context is weinig bekend. 1979: opgraving Historische Kring Nieuwegein. Beheersadvies: Handhaven huidig gebruik.

Geen nieuwe bebouwing of wegbreken fundamenten en muurfragmenten.

13675 Hoge archeologische waarde LME-NT

Sportpark Rijnhuizen/Fort Jutphaas (borg/stins/versterkt huis, nederzetting onbepaald):

Terrein met sporen van een versterkt huis. Mogelijk is het huis in 1300 gesticht. De eerste vermelding dateert echter uit 1394. In 1481 werd het eerste huis verwoest. Daarna is meteen een nieuw gebouw neergezet. Ook dit werd aan het begin van de 17e eeuw door een nieuw huis vervangen. Dit heeft tot het begin van de 19e eeuw gestaan. Het versterkte huis stond op een stroomrug.

Plettenburg stond samen met de versterkte huizen Stormerdijk, Rijnhuizen en Wijnestein aan de Jutphase Wetering. Op de plaats waar het versterkte huis heeft gelegen, ligt nu een 19e-eeuws fort (Fort Jutphaas). De ligging van het oorspronkelijke terrein van het versterkte huis is niet duidelijk. Het meest waarschijnlijk heeft het op de plaats van de zuidelijke helft van het fort gelegen.

RAAP-onderzoek wijst echter uit dat het niet uitgesloten is dat onder de noordelijke helft ook resten liggen. Het is niet duidelijk of de Plettenburg een ridderhofstad was.

Tabel 3: Archeologische monumententerreinen in het onderzoeksgebied (bron: Pape-Luijten, 2020).

(18)

ZaakID Periode Omschrijving

2748366100 ROM-LMEB 2 fragmenten aardewerk (waaronder steengoed). Vondstomstandigheden onbekend.

2757479100 ROM-LMEB 36 fragmenten aardewerk (waaronder terra sigillata, (proto)steengoed, Andenne en Siegburg). Gevonden bij uitgraven sloten. Woonlagen zichtbaar bij uitgraving.

2844650100 IJZ-ROM Onbekend aantal fragmenten aardewerk. Vondstomstandigheden onbekend.

2895576100 ROM-NTB Circa 180 fragmenten aardewerk (waaronder terra sigillata en steengoed), tegula en munten. Gevonden bij uitgraven sloot.

2895746100 VME-NT Wandfragment aardewerk (steengoed, 1591), medaillon (Karel V) en kloostermoppen met mortelresten. Gevonden tijdens veldkartering.

2895795100 ROMV-NT Fragmenten, plavuis, dankpannen en baksteen. Gevonden bij verplaatsen van bomen.

2895827100 LMEB-NT Onbekend aantal fragmenten roodbakkend aardewerk. Gevonden tijdens veldkartering.

2905035100 ROMVA-ROMMB Twee munten (denarii). Vondstomstandigheden onbekend.

2905887100 ROM Bronzen munt van Hadrianus.

2906567100 ROMVA-NT 79 fragmenten aardewerk (waaronder kogelpot, grijsbakkend en geelwitbakkend) en een vijzel. Gevonden bij de aanleg van een singel.

2910470100 NT Funderingen Rijnhuizen

3060490100 IJZL-ROM

Nederzetting met onder meer een put met plaggenopbouw, beschoeiingen, een geul en een greppel. Een onbekend deel van de nederzetting is vernietigd door

bouwwerkzaamheden.

3063569100 LME 58 fragmenten aardewerk (waaronder Paffrath en Pingsdorf). Gevonden bij de aanleg van een singel.

3063593100 ROMM 27 fragmenten aardewerk (waaronder terra nigra-achtig en dolium). Gevonden tijdens veldkartering.

3064046100 IJZL-NT 33 fragmenten aardewerk (waaronder terra sigillata, Siegburg en kogelpot). Gevonden tijdens veldkartering.

3064054100 ROMVB 45 fragmenten aardewerk (waaronder gevernist, dolium en dakpan). Gevonden bij uitgraven sloot.

3064062100 LME 39 fragmenten aardewerk (waaronder Paffrath, grijsbakkend, steengoed en kogelpot).

Gevonden bij wegaanleg.

3127494100 ROMV-NT Onbekend aantal fragmenten aardewerk. Gevonden tijdens veldkartering.

3130100100 LME-NT 3 fragmenten aardewerk (grijsbakkend en roodbakkend). Gevonden bij wegaanleg.

3130709100 ROM-NT 55 fragmenten aardewerk (waaronder Paffrath, kogelpot, dakpan en een olielampje).

Gevonden bij wegaanleg.

3131284100 NTA-NTB 1 fragment aardewerk (Raeren). Gevonden bij aardappels rooien.

(19)

ZaakID Periode Omschrijving

3131965100 NEO-NT

Honderden fragmenten aardewerk (waaronder faience, steengoed, porselein), 25 fragmenten dierlijk bot, enkele fragmenten zilver, goud, ijzer, koper. Gevonden bij het baggeren van de gracht rond Rijnhuizen.

3175438100 LME-NT Onbekend aantal fragmenten aardewerk. Vondstomstandigheden onbekend.

3190236100 ROMM 50 fragmenten aardewerk (waaronder gevernist en terra sigillata). Gevonden bij bouwwerkzaamheden.

3192091100 NTB 150 fragmenten aardewerk. Gevonden bij het baggeren van de gracht rond Rijnhuizen.

Tabel 4: Vondstmeldingen in het onderzoeksgebied (bron: Pape-Luijten, 2020).

ZaakID Toponiem Verwerving Jaar

2042036100 - archeologisch: (veld)kartering 1985

2043340100 - archeologisch: (veld)kartering 1960

2130301100 Kasteel Rijnhuizen archeologisch: begeleiding 2006

2130326100 Fort Jutphaas archeologisch: begeleiding 2006

2146373100 Buxtehudelaan 1 archeologisch: boring 2007

2152683100 Structuurbaan 10 archeologisch: boring 2007

2180011100 De Bazuin archeologisch: boring 2008

2181154100 De Malapertweg 2-4 archeologisch: boring 2008

2221962100 Lekkanaaldijk/bedrijventerrein Het Klooster archeologisch: boring 2008

2247397100 Plettenburgerbaan/Nedereindseweg archeologisch: bureauonderzoek 2009

2261741100 De Malapertweg 6 archeologisch: boring 2009

2298451100 Heukelumstraat archeologisch: boring 2010

2301422100 Malapertweg 4-6 archeologisch: proefputten/proefsleuven 2010

2384554100 Lekkanaal archeologisch: boring 2012

2391285100 't Klooster archeologisch: boring 2012

Tabel 5: Onderzoeksmeldingen in het plangebied (bron: Pape-Luijten, 2020).

(20)

Archeologie (booronderzoek)

• Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is vastgesteld dat het plangebied zich op de Jutphaas stroomrug bevindt, een voormalige rivier die actief is geweest in de periode Neolithicum-Bronstijd. In het centrale deel van het plangebied zijn restgeulafzettingen gevonden, waarvan niet bekend is hoe oud ze precies zijn. Het betreffen vermoedelijk afzettingen van een kronkelwaardgeul, een voormalige binnenbochtgeul van de rivier;

• Op de restgeulafzettingen en in het zuidwesten en noordoosten van het plangebied zijn oeverafzettingen aanwezig. Theoretisch gezien zijn op deze afzettingen nederzettingsresten te verwachten, aangezien bewoning in het rivierengebied met name op de oevers van een rivier plaatsvond, ook in een periode nadat de rivier inactief geworden was. Dit is waarschijnlijk ook het geval geweest in het plangebied: in het noordoosten van het plangebied, in boring 6, is in de top van de oeverafzettingen sprake van een houtskoolhoudende cultuurlaag waarin een fragment (inheems)Romeins aardewerk is aangetroffen. Dit vormt een indicator dat zich mogelijk in het plangebied een vindplaats bevindt uit deze tijd. De vondst bevestigt hiermee het hoge verwachtingspatroon dat in het bureauonderzoek specifiek voor deze periode is afgegeven. Vermoedelijk hangt de vondst samen met de vindplaats, die op de gemeentelijke verwachtingskaart ten oosten van het plangebied staat aangeduid (vindplaats 56). De vindplaats lijkt op basis van de beleidskaart samen te hangen met een restgeul ten zuidoosten ervan. Mogelijk betreft de gevonden kronkelwaardgeul in het plangebied hiervan een neven- en/of hoogwatergeul. Op basis van het veldonderzoek valt wel af te leiden dat in de meeste boringen de oorspronkelijke top van de oeverafzettingen verdwenen is en vervangen door een bouwvoor. Dit betekent dat naar verwachting een deel van een eventuele vindplaats in het plangebied zal zijn aangetast (i.e. een eventuele vondstlaag). Dieper reikende grondsporen kunnen echter nog wel aanwezig zijn. Dit geldt zowel voor het buitenterrein, waar geboord is, als voor het bebouwde deel van het plangebied. De verstoring onder de bebouwing reikt immers volgens het bureauonderzoek maar tot een diepte van 55 cm -Mv.

Cultuurhistorie (bureauonderzoek)

• Per 1 januari 1875 werden vier polders, voor het grootste gedeelte gelegen in de voormalige gemeente Jutphaas, onder één gezamenlijk bestuur gebracht. Het waterschap Het Overeind van Jutphaas lag in het zuidoostelijk deel en het waterschap Westraven in het noordwestelijk deel van die gemeente. Ten noorden van Het Overeind lag het waterschap Laagraven (met het bijbehorende poldertje De Kleine Koppel, dat op grondgebied van de gemeente Houten lag) en daarboven lag het vierde waterschap, Hoograven. Het plangebied ligt in de voormalige polder Het Overeind van Jutphaas;

• Eind 11e eeuw werd de Heemstederdijk aangelegd, als oostelijke grens van de grote Jutphase ontginning en als basis voor de Heemsteedse verkaveling. De De Jutphase polders zijn voor het merendeel ontgonnen in de 11e en 12e eeuw, Het Overeind waarschijnlijk het vroegst. Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart Middeleeuwen – Nieuwe Tijd (kaartbijlage 2 bij de toelichting op de archeologische beleidskaart) is te zien dat Het Overeind en de Jutphase Wetering – de scheidslijn tussen de beide ontginningsblokken van Het Overeind, waar ook de eerder besproken versterkte huizen aan lagen – gedateerd staan als 1060-1076. De Vaartse Rijn en Schalkwijkse Wetering – respectievelijk de westelijke en zuidwestelijke grenzen van het zuidelijke ontginningsblok, waar het plangebied in ligt – zijn gedateerd in 1120 en 1135. De zuidelijke grens, de Houtense Wetering, is circa 1130 gegraven;

(21)

• De ontginningen gebeurde volgens het principe van de cope-ontginning. De bisschop van Utrecht, die landsheer was over het gebied, gaf stukken veenwildernis ter ontginning uit aan kolonisten. Deze moesten het drassige moerasland droogleggen en het in cultuur brengen. Zo’n stuk moeras werd een ‘cope’ genoemd (vandaar ook de bodemkundige term koopveengronden, alsook vele toponiemen in Midden- en West-Nederland die op –kop of –koop eindigen, zoals Papekop, Vuylcop, Boskoop, etc.). Het drassige land werd eerst drooggemaakt. Dat gebeurde door het water uit het hoger gelegen land via gegraven sloten te laten weglopen in een lager gelegen grotere watergang. Vervolgens werden de bomen en beplanting platgebrand en kon het land geschikt gemaakt worden voor akkerbouw. Het overtollig water van de polder Het Overeind werd afgevoerd via de Overeindsewetering, de polder West-Raven voerde zijn water af via de Heycop en de polders Hoograven en Laagraven deden dat via de in het begin van de twaalfde eeuw gegraven Vaartse Rijn;

• In de 19e eeuw veranderde er veel voor de polders. Nadat Het Overeind in 1862 en West-, Hoog- en Laagraven in 1868 een nieuw bestuursreglement hadden gekregen werden de vier waterschappen, zoals de polders nu genoemd werden, in 1874 samengevoegd onder een gezamenlijk bestuur. Dat bestond uit een voorzitter en vijf heemraden, bijgestaan door een secretaris-penningmeester. Omdat er in Het Overeind veel deftige buitenplaatsen en er in Hoog- en Laagraven veel steenbakkerijen stonden zaten er relatief veel edellieden en fabrikanten in het bestuur. Van belang voor het beheer van de waterschappen was verder de aanwezigheid van militaire werken zoals het Fort Jutphaas, onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, in Het Overeind;

• Zeer ingrijpend was de doorsnijding van het gebied van de waterschappen door de aanleg van het Merwedekanaal (1881-1892) en vooral door de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal tussen 1931 en 1952. Daarnaast werden vooral Hoog- en Laagraven vanaf de jaren ’20 steeds dichter bebouwd met woningen voor de groei van Utrecht en kwam er veel nieuwe industrie.

De combinatie van die veranderingen maakte het noodzakelijk om ook het waterstaatkundig beheer en bestuur opnieuw in te richten. Met ingang van 1 januari 1950 werden Het Overeind, Hoograven, Laagraven en de Kleine Koppel en Westraven opgeheven en werd het grondgebied verdeeld over drie nieuwe waterschappen: Liesbosch, Rijnhuizen en Welgelegen. Die werden, na verschillende samenvoegingen en splitsingen, in 1994 onderdeel van het in dat jaar ontstane Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Tegen die tijd was het landschap van de vroegere polders volkomen veranderd: Hoograven en Overeind waren woonwijken van Utrecht en Nieuwegein geworden, terwijl Westraven en Laagraven voor een groot deel als bedrijventerrein in gebruik zijn genomen;

• We komen nog even terug op Fort Jutphaas en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De NHW is een 85 kilometer lange verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. De aanleg startte in het begin van de 19e eeuw, met als doel het economisch hart van Nederland te beschermen tegen aanvallen uit het oosten. De NHW bestaat uit een hoofdweerstandslijn (achterste begrenzing), verdedigingswerken, sluizen/kanalen/keerkaden en een open inundatiegebied (het gebied dat onder water kon worden gezet). De inundatiegebieden vormden het hoofdbestanddeel van de verdediging. Op plaatsen waar inundatie niet mogelijk was, of op plaatsen waar wegen de linie doorkruisten, bouwde men forten. Omstreeks 1870 kreeg de oostzijde van de stad Utrecht een tweede ring van grote forten. Tijdens de mobilisaties van 1914 - 1918 en van 1939 - 1940 werd de linie versterkt met tussenstellingen bestaande uit series kazematten en groepsschuilplaatsen. In 1951 werd de linie opgeheven. De voormalige schootsvelden rondom de forten zijn vaak nog onbebouwd en hebben weinig opgaande begroeiing (de ‘verboden kringen’ rond de forten kenden strenge bouwbeperkingen). De

(22)

openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. Het Fort bij het dorp Jutphaas werd gebouwd rond 1820 op de oude route van Houten naar Montfoort.

Toen kreeg het fort waarschijnlijk zijn langgerekte vorm. Later zijn enkele gebouwen toegevoegd. Onder andere een verdedigbaar wachthuis dat fungeerde als reduit; een laatste vluchtplaats. Het fort diende als verdediging van een smalle terreinstrook die niet onder water gezet kon worden. Het fort werd niet vernieuwd omdat de Batterijen aan de Overeindseweg gebouwd werden. Wel kwam er een wachterswoning op het terrein bij de toegangsbrug. In de Tweede Wereldoorlog is het fort gebruikt als zendstation voor de Duitse Marine. Het oude bakstenen wachthuis is sinds juni 2019 in gebruik genomen door Restaurant Celine.23

• De ontwikkeling van een plan- en onderzoeksgebied is te volgen op historisch kaartmateriaal, zoals kadastrale minuutplannen en topografische (militaire) kaarten, maar soms ook oudere bronnen, zeker daar waar het om historische stadskernen gaat.

o Uit het begin van de 19e eeuw (1811-1832) hebben we de kadastrale verzamelplannen, alsook de meer gedetailleerde minuutplannen en hun bijbehorende Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel (OAT), die een gedetailleerd beeld van bebouwing en eigendomssituatie van percelen geeft. Het plangebied ligt op minuutplan Jutphaas, Utrecht, sectie D, blad 02 (MIN06031D02). In figuur 7 is dit minuutplan afgebeeld. Het plangebied ligt in perceel 322, dat destijds in gebruik was als bouwland;

o In de decennia die volgen is de ontwikkeling van de polder Overeind goed te volgen.

Was Fort Jutphaas op het kadastrale minuutplan nog niet aanwezig, op het kaartbeeld van 1850 (figuur 8) is het in enig detail te zien en op die van 1900 (figuur 9) is in elk geval nog vanwege de ‘blur’ binnen de contouren te stellen dat het nog in militair gebruik was (de layout van militaire installaties werd vanaf een gegeven moment op allerhande kaarten bewust vaag gehouden, tot op de dag van vandaag). Het beeld van 1950 (figuur 10) toont de naoorlogse situatie van Fort Jutphaas, met alleen een fortvormige rondgang – wat nu Rond het Fort is – en een in cultuur gebracht binnenterrein, inclusief perceleringssloten. Voor het plangebied zelf geldt dat het tot en met het kaartbeeld van 1950 in gras- of weiland is gelegen, doorkruist door een sloot sinds het begin van de 20e eeuw. Het verschil tussen de kaartbeelden van 1950 en 2000 (figuur 11) is echter immens: in die vijftig jaar werden de verboden kringen en voormalige schootsvelden rond forten, die tot dan toe vrij waren gehouden, allengs meer bebouwd door uitbreidende steden. Zo ook polder Het Overeind, dat zoals eerder al werd gesteld verwerd tot een woon- en werkgebied van Nieuwegein, waarbij ook het plangebied en haar omgeving deel uit gingen maken van een uitgebreid bedrijventerrein.

23 Kloosterman, Sprangers en Wijnen, 2011; Blijdenstijn 2015; https://rhcrijnstreek.nl/bronnen/lokale-

historie/hoogheemraadschap-de-stichtse-rijnlanden/kromme-rijn/waterschappen-overeind-hoograven-laagraven-met-de-kleine- koppel-en-westraven/; https://nieuwehollandsewaterlinie.nl/forten/fort-jutphaas/; https://utrecht.maps.arcgis.com.

(23)

Figuur 7: Het plangebied op het kadastrale minuutplan van 1811-1832 (bron: Pape-Luijten, 2020).

Figuur 8: Het plangebied op de topografische kaart van 1850 (bron: Pape-Luijten, 2020).

(24)

Figuur 9: Het plangebied op de topografische kaart van 1900 (bron: Pape-Luijten, 2020).

Figuur 10: Het plangebied op de topografische kaart van 1950 (bron: Pape-Luijten, 2020).

(25)

Figuur 11: Het plangebied op de topografische kaart van 2000 (bron: Pape-Luijten, 2020).

4.2. Begrenzing en oppervlakte vindplaats(en)

Er is nog geen specifieke vindplaats bekend. De oppervlakte kan in horizontale zin variëren van een puntvondst tot enkele tientallen vierkante meters, en zelfs uitstrekken tot buiten de grenzen van het plangebied. In verticale zin beperkt de betreffende cultuurlaag zich tot de oeverafzettingen van de Jutphaas stroomgordel, die vanaf circa 40 cm -Mv aanwezig is tot circa 110 cm -Mv (1,0 en 0,2 m NAP).

Het onderzoek heeft o.a. als doel om eventueel aanwezige vindplaatsen op te sporen en waar mogelijk te begrenzen.

4.3. Structuren en sporen

In het plangebied worden sporen van een nederzetting, begraving en landgebruik verwacht uit de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe Tijd. Permanente nederzettingen kunnen vanaf het (Neolithicum worden verwacht, uit de periode Laat-Paleolithicum – Mesolithicum gaat het om tijdelijke nederzettingen in de vorm van bijvoorbeeld jacht- of extractiekampen, haardplaatsen of vuursteenstrooiingen. Er wordt primair rekening gehouden met vindplaatsen tot klein formaat (500-2.000 m2) van landbouwsamenlevingen vanaf het Neolithicum, gekenmerkt door ofwel vondststrooiingen, ofwel sporen, of beiden. Nederzettingsterreinen kenmerken zich hier door de aanwezigheid van paalsporen en vondstconcentraties van vuursteen en/of aardewerk, alsook door de aanwezigheid van water-, afval- en/of beerputten (deze laatste in middeleeuwse of latere context). Eventuele (prehistorische) begravingen zullen zich, indien aanwezig, manifesteren als grondsporen (waarbij grafkuilen al dan niet met randstructuren kunnen worden aangetroffen, afhankelijk van de periode). Uit de Nieuwe Tijd wordt geen bebouwing verwacht, enkel een perceleringssloot die door het plangebied heeft gelopen. Over het algemeen geldt des te meer de sporen zijn uitgeloogd, des te ouder de sporen zijn.

(26)

4.4. Anorganische artefacten

• In het plangebied kunnen anorganische artefacten aangetroffen worden. Houd tijdens het onderzoek rekening met alle mogelijke, voor de eerder genoemde perioden karakteristieke, materiaalcategorieën, zoals aardewerk, verbrande leem, baksteen, pijpaarde, natuur- en vuursteen, glas, metaal en ijzerslakken;

• Ondanks dat het hier een archeologische begeleiding betreft en het niet verplicht is de bijlage bij specificatie PS05 ‘lijst te verwachten aantallen’ in te vullen, is dit in Bijlage 1 wel gedaan.

Houd er rekening mee dat de werkelijke vondstaantallen substantieel kunnen afwijken van deze verwachting. Tijdens de evaluatie- en selectiefase zullen de daadwerkelijke vondstaantallen worden vastgesteld en kan een beredeneerd uitwerkingsvoorstel worden gedaan.

4.5. Organische artefacten

• In het plangebied kunnen organische artefacten aangetroffen worden. Houd tijdens het onderzoek rekening met alle mogelijke, voor de genoemde perioden karakteristieke, materiaalcategorieën, zoals leer, hout, bewerkt hout, constructiehout, bewerkt bot en textiel.

Dergelijke artefacten kunnen aangetroffen worden in zowel verbrande als onverbrande toestand, bijvoorbeeld in paal- of afvalkuilen. Bij een lage grondwaterstand ter plaatse zullen onverbrande resten alleen in diep ingegraven sporen, zoals waterputten, kunnen worden aangetroffen;

• Ondanks dat het hier een archeologische begeleiding betreft en het niet verplicht is de bijlage bij specificatie PS05 ‘lijst te verwachten aantallen’ in te vullen, is dit in Bijlage 1 wel gedaan.

Houd er rekening mee dat de werkelijke vondstaantallen substantieel kunnen afwijken van deze verwachting. Tijdens de evaluatie- en selectiefase zullen de daadwerkelijke vondstaantallen worden vastgesteld en kan een beredeneerd uitwerkingsvoorstel worden gedaan.

4.6. Archeozoölogische, archeobotanische en fysisch-antropologische resten

Houd rekening met alle voor de genoemde perioden karakteristieke archeozoölogische en botanische resten, zoals (dierlijk) botmateriaal en macrobotanische resten (zaden en pitten). Menselijke begravingen (inhumatie of crematie) worden niet direct verwacht, maar kunnen evenmin uitgesloten worden.

4.7. Motivatie

Er is geen aanvullende motivatie ten opzichte van voorgaande paragrafen.

4.8. Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen

• Op basis van het AHN bedraagt de maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied circa 1,3-1,4 m +NAP;

• Op basis van het door Transect uitgevoerde verkennende booronderzoek (zie figuur 12 voor de boorpuntenkaart en figuur 13 voor foto’s van boring 1) is de volgende bodemopbouw geconstateerd:

o Onder in de boringen is op een diepte van 140-240 cm -Mv matig grof grijs zand gevonden (0 tot -1,1 m NAP). Dit zand is kalkhoudend, slecht afgerond, slecht gesorteerd en behoort gezien de overeenkomsten met de gegevens van Cohen e.a. tot

(27)

de beddingafzettingen van de Jutphaas stroomrug. Daarop bevindt zich een pakket zwak tot matig zandige klei;

o In het centrale deel van het plangebied, in boringen 1, 3, 4 en 5, is de kleilaag circa 130 cm dik. Binnen deze kleilaag zijn twee delen te onderscheiden:

▪ Tussen circa 130 en 200 cm -Mv is sprake van een bruingrijs, soms zwak humeuze klei. Deze kenmerkt zich door het voorkomen van zandlaagjes en verspoeld plantenmateriaal. De zandlagen en de plantenresten wijzen op een genese onder invloed van stromend water onder wisselende stroomsterktes.

De afzettingen zijn daarom geïnterpreteerd als restgeulafzettingen;

▪ Tussen circa 70 en 130 cm -Mv is sprake van een zwak zandige klei. Deze klei is matig stevig, humusarm en grijs van kleur. De klei is kalkhoudend en is geïnterpreteerd als oeverafzetting.

o In het zuidwestelijk en noordoostelijk deel (boring 2 en 6) is de kleilaag op het zand dunner, te weten circa 60-90 cm. De klei is grijs tot lichtbruingrijs van kleur en kenmerkt zich door de aanwezigheid van gley-verschijnselen. De consistentie van de klei is hoger (stevig). In deze delen van het plangebied is de klei daarom als oeverafzettingen geïnterpreteerd. In boring 2 is in de top van de oeverafzettingen geen vegetatieniveau aanwezig. In boring 6 is daarentegen wel sprake van een humeuze top. Het betreft hier een donkergrijze zandige kleilaag, waarin resten houtskool en een fragment handgevormd aardewerk is aangetroffen. Vanwege de donkerkleuring en de vondst is deze humeuze top als cultuurlaag aangeduid. De kans is groot dat deze cultuurlaag wijst op de aanwezigheid van een vindplaats in (een deel van) het plangebied. De humeuze kleilaag bevindt zich tussen 40 en 80 cm -Mv (1,0 m NAP);

• De top van het bodemprofiel bestaat tot slot uit een circa 60-110 cm dik verstoringspakket. Dit pakket bestaat doorgaans uit drie delen: aan de basis bevindt zich vanaf circa 60-80 cm -Mv een donkergrijze of donkerblauwgrijze, sterk siltige kleilaag met enkele baksteenresten. Deze kleilaag is kalkloos en vormt vermoedelijk de oorspronkelijke bouwvoor voordat het plangebied in gebruik is genomen als bedrijfsterrein. Alleen in boring 3 is deze humeuze kleilaag niet aangetroffen. De bovenste twee delen van het verstoringspakket bestaat uit een matig humeus sterk zandige klei of sterk siltig zand met (veel) puin en een laag straatzand. Respectievelijk zijn deze delen circa 40-50 en 10-25 cm dik.

(28)

Figuur 12: Het plangebied op de boorpuntenkaart van Transect (bron: Nales, 2020).

Figuur 13: Foto's van boring 1. Bovenin is tot 70 cm met behulp van een Edelman geboord. Daarbeneden tot 1,0 en 2,0 m -Mv. Het diepste punt van de guts wijst naar links. (bron: Nales, 2020).

(29)

4.9. Gaafheid en conservering

In het plangebied zijn op een diepte tussen 40-110 cm -Mv (1,0 en 0,2 m NAP) oeverafzettingen aanwezig, die als archeologisch relevant bodemniveau aan te merken zijn. Hoewel de top van de afzettingen in het merendeel van de boringen in een oude bouwvoor opgenomen is, kunnen erin nog wel grondsporen van bewoningsactiviteit aanwezig zijn. Hiervan zijn aanwijzingen gevonden in boring 6, waar handgevormd aardewerk uit de Romeinse tijd in combinatie met een houtskoolhoudende cultuurlaag is aangetroffen. In nagenoeg alle boringen is de top van de oeverafzettingen nog relatief intact gebleven. De oorspronkelijke top ervan is aangetast, maar niet zodanig dat geen grondsporen van een vindplaats in het gebied aanwezig kunnen zijn.

De grondwaterstand en de fluctuaties daarin hebben effect op zowel de aantrekkelijkheid van bodems voor bewoning/gebruik, alsook op de conservering van archeologische resten in die bodems. De grondwaterstand wordt in twee uitersten ten opzichte van maaiveld gemeten: de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG). Boven de GHG blijven onverbrande organische resten, zoals begraven botmateriaal, hout, leer of textiel, in het zandgebied meestal niet tot nauwelijks bewaard – uitzonderingen zijn in waterputten en onderin diep ingegraven sporen. Boven de GHG resteren vrijwel alleen verbrande organische resten (bijvoorbeeld crematieresten en houtskool) en anorganische resten, zoals aardewerk en vuur-/natuursteen. In het rivierengebied gaat deze redenering echter minder goed tot niet op, afhankelijk van de situatie ter plaatse. De verschillende grondwatertrappen (GWT) zijn weergegeven in tabel 6. In de bebouwde kom, waar het plangebied deel van uitmaakt, zijn helaas geen uitspraken te doen over de grondwaterstand wegens fluctuaties die door menselijk ingrijpen in de waterhuishouding zijn opgetreden.24

I II III IV V VI VII VIII

GHG (cm –Mv) <25 <25 <25 40-80 <25 40-80 80-140 >140

GLG (cm –Mv) <50 50-80 80-120 80-120 >180 >180 >180 >180 Tabel 6: Grondwatertrappen (gesimplificeerd) en hun dieptes.

24 maps.bodemdata.nl.

(30)

5. Doelstelling en vraagstelling

5.1. Doelstelling

Het doel van het onderzoek is ten eerste het verder toetsen van de archeologische verwachting in het plangebied, zoals voortgekomen vanuit het gemeentelijk beleid en het eerder uitgevoerde booronderzoek in het plangebied en ten tweede het waarderen van eventueel aanwezige archeologische resten die door de voorgenomen bodemingrepen worden bedreigd (IVO-P, variant Archeologische Begeleiding). Indien de gewaardeerde archeologische resten door de bevoegde overheid behoudenswaardig worden geacht heeft het onderzoek ten derde als doel om deze resten in hun vondstcontext te documenteren en voor wat betreft relevante structuren en vondsten ook te bergen (Opgraven, variant Archeologische Begeleiding).

5.2. Relatie met NOaA en/of andere onderzoekskaders

De voor dit onderzoek (mogelijk) relevante NOaA 2.0-onderzoeksthema’s zijn vastgesteld aan de hand van de ligging van Nieuwegein in de archeoregio Utrechts-Gelders rivierengebied. Deze zijn als volgt:

• 2. De dynamiek van het Nederlandse landschap;

• 5. Sociale en economische differentiatie;

• 6. Emigratie, immigratie, acculturatie;

• 7. De archeologie van het rituele;

• 9. Dodenbestel en grafmonumenten;

• 17. ‘Frankisering’ en kerstening;

• 19. De ontwikkeling van steden;

• 22. Mens – materiële cultuurrelaties;

• 23. Netwerken en infrastructuur.

Alle genoemde thema’s worden beschouwd in het onderzoek, op basis van de laatst gestelde onderzoeksvraag (zie op één na volgende paragraaf).

5.3. Vraagstelling

De beantwoording van de onderzoeksvragen (zie volgende paragraaf) is leidend in de uitvoering van het onderzoek (inclusief eventuele selectie van vondstmateriaal) en leidt tot beantwoording van de volgende hoofdvraag in de synthese van het rapport: zijn er in het plangebied archeologische resten aanwezig en wat vertellen deze over de bewoningsgeschiedenis, de bewoningscontinuïteit en het locatiegebruik van het plangebied en de directe omgeving?

Het is mogelijk dat op basis van de veldresultaten aanvullende en/of specifiekere vragen worden gesteld middels een Nota van Wijziging op dit PvE. Hierbij raadpleegt de archeologische uitvoerder relevante (materiaal)specialisten (zie Bijlage 2).

5.4. Onderzoeksvragen

Onderstaande onderzoeksvragen worden in het rapport beargumenteerd beantwoord, voor zover mogelijk. Indien geen antwoord mogelijk is, dan wordt dat beargumenteerd toegelicht.

(31)

1. Welke lithogenetische eenheden en niveaus kunnen worden onderscheiden in het plangebied?

Wat is hun aard en genese? Is er sprake van verstoring? Zijn er op ophogingen aanwezig?

2. Welke archeologische resten (d.w.z. complextypen, sporen, structuren en vondsten) kunnen worden onderscheiden in het plangebied?

3. Wat is de stratigrafische en ruimtelijke positie en spreiding van de aangetroffen archeologische resten (d.w.z. diepteligging, begrenzing en omvang)? Aan welke landschappelijke eenheden kunnen deze worden gerelateerd?

4. Wat is de datering van de archeologische resten op basis van (chrono-)stratigrafie en typochronologie (inclusief eventuele bouwhistorie)? In hoeverre is er sprake van continuïteit in gebruik/bewoning?

5. Welke categorieën van vondstmateriaal zijn aanwezig en in welke mate (ook in relatie tot elkaar)? Wat zegt de aard en mate van voorkomen van het vondstmateriaal over het gebruik van het plangebied in het verleden?

6. Welke depositionele processen hebben tot de aangetroffen archeologische resten geleid?

7. Welke (post-)depositionele processen zijn in het plangebied te onderscheiden en in hoeverre hebben deze invloed gehad op de archeologische resten?

8. Wat is de fysieke kwaliteit van de aangetroffen archeologische waarden (d.w.z. gaafheid en conserveringsgraad)?

a. Wat zegt dit over de mogelijkheden voor duurzaam behoud in situ van archeologische waarden in de omgeving van Nieuwegein?

b. Wat zegt dit over de handhaving van de status als Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2 op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van Nieuwegein?

9. Zijn er aanwijzingen voor ambachtelijke activiteiten in het plangebied? Zo ja, wat is het karakter van deze activiteiten?

10. In hoeverre zijn de aangetroffen sporen en vondsten te relateren aan de reeds bekende vindplaats nr. 56 ten noordoosten van het plangebied en wat zegt dit over de omvang van het nederzettingsareaal?

11. Wat zegt de aangetroffen materiële cultuur over de bewoningsgeschiedenis van het plangebied (status van bewoners, activiteiten, handelsrelaties etc.)?

12. In hoeverre kan de bodemstratigrafie (al dan niet in samenhang met botanisch materiaal) nieuwe inzichten verschaffen over het landschap in de verschillende perioden en de invloed van de mens hierin?

13. Is er vervolgonderzoek noodzakelijk in het plangebied? Zo ja, welke vorm is daarvoor het meest geijkt?

14. Aan de beantwoording van welke onderzoeksvragen uit de NOaA 2.0 kan dit onderzoek een bijdrage leveren? Wat is deze bijdrage, per (sub)onderzoeksthema (zie op één na vorige paragraaf en betreffende documentatie)?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We komen ook in contact met mensen die Nieuwegein besturen en daardoor kunnen we weer meer leuke dingen doen zoals nu zijn we soms aan het vergaderen en praten met sommige mensen

In navolging van het Landelijk Sportakkoord hebben wij – alle lokale partners op het gebied van sport- en bewegen, SportID en gemeente Nieuwegein – een sport- en beweegakkoord voor

Er zijn behalve een recent puinpakket geen archeologische sporen binnen het onder- zoeksgebied aangetroffen; het heeft daarmee een zeer lage archeologische waarde;. verder

Van de stroomgordel van Jutphaas zijn archeologische waarden bekend uit het neolithicum-Romeinse tijd, waarbij er ook in de directe omgeving van het plangebied vondsten uit

Odette kreeg een tijd geleden de kans om zo’n ‘bezield interieur’ als ze voor anderen maakt, voor zichzelf te creëren.. Zonder het kader en de wensen van een opdrachtgever stond

Daarnaast geldt er voor deze zone een middelhoge verwachting op het aantreffen van vondsten en sporen behorende bij een Romeinse nederzetting, die zich tot in dit deel van het

Evangelie Gemeente De Deur Nieuwegein organiseert verschillende activiteiten om haar missie, visie en doelstellingen te kunnen bereiken7. 4.2

De gemeente kan meer doen om te laten zien wat zij doet om de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie te versterken en wat zij daarmee bereikt...