• No results found

Het ledenverloop in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers ( ). Een analyse vanuit vergelijkend perspectief.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het ledenverloop in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers ( ). Een analyse vanuit vergelijkend perspectief."

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VIVES BRIEFING 2019/04

Het ledenverloop in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers (1945-2014).

Een analyse vanuit vergelijkend perspectief.

Auteurs

Athanassios Gouglas (University of Exeter, Department of Politics) Bart Maddens (KU Leuven, Instituut voor de Overheid)

Marleen Brans (KU Leuven, Instituut voor de Overheid)

(2)

BELANGRIJKSTE RESULTATEN

Voor de volledige naoorlogse periode (1949- 2014) bedraagt het ledenverloop in de Belgische Kamer gemiddeld 33,5%. Dit betekent dat het nieuw verkozen parlement voor ongeveer een derde uit nieuwe leden bestaat, in vergelijking met het pas verkozen parlement na de vorige verkiezingen. Dit gemiddelde is vergelijkbaar met dat in zeven andere Europese landen (Frankrijk, Italië, Nederland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland).

Het ledenverloop in België vertoont een stijgende tendens. Vooral vanaf de jaren negentig is het verloop groter. In de periode 1945-1989 bedraagt het gemiddelde slechts 26,01%. In de periode 1989-2014 is dit bijna dubbel zo hoog : 48,56%. De jongste drie decennia is het dus vrij normaal dat ongeveer de helft van de parlementsleden wordt vervangen.

Met uitzondering van Frankrijk en Zwitserland zien we ook in de andere onderzochte landen een afgetekende stijging van het ledenverloop, maar die is nergens zo sterk als in België. Het verschil tussen de gemiddelden voor de periode vóór en na 1989 schommelt normaal rond de tien procentpunten. In België gaat het om meer dan twintig procentpunten.

In de bestudeerde landen wordt het ledenverloop in de eerste plaats bepaald door de electorale volatiliteit. Hoe wisselvalliger het verkiezingsresultaat, hoe groter het aantal nieuwe parlementsleden. Daarnaast is het verloop groter als de legislatuur langer duurt, er een sterke tweede kamer en sterke regionale parlementen zijn, de verloning van de

parlementsleden hoger is, en er een strengere quotaregeling is met betrekking tot gender. Het kiessysteem speelt amper een rol.

In België lijken, naast de electorale volatiliteit, de toegenomen autonomie van de deelstaten en de strenge quotaregeling factoren die het ledenverloop hebben doen stijgen. Vanaf de huidige verkiezing zal de verlenging van de legislatuur een bijkomende factor zijn die leidt tot een hoger verloop.

(3)

INLEIDING

Algemeen wordt verwacht dat er op 26 mei 2019 veel nieuwe parlementsleden verkozen zullen worden. Nogal wat uittredende mandatarissen kondigden hun afscheid aan van de nationale politiek. En partijen als Groen en Vlaams Belang pakken uit met een aantal onbekende lijsttrekkers.1 Het is normaal dat verkiezingen aanleiding geven tot de vervanging van een aantal parlementsleden. In het jargon spreekt men over het verloop van parlementsleden, of legislative turnover in het Engels. Dit verloop mag niet te groot zijn, maar ook niet te klein. Een parlement waarin steeds opnieuw dezelfde politici zetelen dreigt voeling met een veranderende maatschappij te verliezen. Maar het omgekeerde is ook niet goed. In een parlement waarin steeds andere politici zetelen komt de continuïteit in het gedrang en kan er geen politieke expertise worden opgebouwd.

De literatuur gaat ervan uit dat een ‘normaal’

verloop varieert van 20% tot 40%.2 Dit betekent dat bij elke verkiezing tussen de 20%

en de 40% van de parlementsleden wordt vervangen. In hoeverre beantwoordt de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers aan die norm? Is het ledenverloop in België groter of kleiner dan in andere landen ? En wat zijn de factoren die de omvang van dit verloop verklaren ?

1 M.Verbergt, Van onbekend naar het parlement. De Standaard, 29 januari 2019.

2 H.Best, H., C.Hausmann & K.Schmitt, Challenges, failures and final success. The winding path of the German parliamentary leadership groups towards a structurally integrated elite 1848-1999, in : H.Best &

M.Cotta (eds.), Parliamentary representatives in Europe 1848-2000. Legislative recruitment and careers in eleven European countries. Oxford, Oxford University Press, 2000, pp.138-195.

In deze briefing proberen we die vragen te beantwoorden op basis van een vergelijkend onderzoek van acht Europese democratieën:

België, Frankrijk, Italië, Nederland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland.3 We bekijken eerst in detail het ledenverloop in de Belgische Kamer sinds de Tweede Wereldoorlog. Vervolgens plaatsen we dit in perspectief op basis van de resultaten in de zeven andere onderzochte Europese landen. Via een regressieanalyse gaan we tenslotte na welke factoren bepalend zijn voor het ledenverloop.

HOE METEN WE HET LEDENVERLOOP?

Het ledenverloop in een parlement kunnen we eenvoudig meten door na te gaan wat het aandeel is van nieuwe parlementsleden vlak na de verkiezingen. Toch is dat minder evident dan het lijkt, want wat is precies een ‘nieuw’

parlementslid ? In ons onderzoek baseren we ons op een vergelijking tussen het pas samengestelde en nieuwe parlement na de verkiezingen, met het pas samengestelde en nieuwe parlement na de vorige verkiezingen.

Deze twee referentiepunten zijn dus de momenten waarop de nieuwe parlementsleden, na de verkiezingen en de goedkeuring van de geloofsbrieven, de eed afleggen. Die benadering maakt abstractie van de tussentijdse vervanging van parlementsleden.

Een parlementslid dat in de loop van de legislatuur komt te zetelen als vervanger en na

3 Deze beleidsbriefing is gebaseerd op : A.Gouglas, Determinants of Parliamentary Turnover in Western Europe 1945-2015. Proefschrift aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Doctor in de Sociale Wetenschappen. Leuven, KU Leuven Instituut voor de Overheid, 2017; A.Gouglas, B.Maddens & M.Brans, Determinants of legislative turover in Western Europe, 1945-2015, in : European Journal of Political Research, 2018, 57, pp.637-661. Dit onderzoek werd gefinancierd door FWO-Vlaanderen (project nr. G061514N).

(4)

de verkiezingen wordt herverkozen is in onze analyse dus een nieuw lid. Dit tussentijdse ledenverloop beschouwen we als een andere variabele, die buiten het bestek van deze briefing valt. Ook parlementsleden die in vroegere legislaturen al eens lid waren, maar niet vanaf het begin van de voorbije legislatuur, beschouwen we als nieuw.

Specifiek voor wat België betreft heeft deze benadering als voordeel dat de meting niet wordt beïnvloed door de vervanging van parlementsleden die minister worden. Dit is immers een vorm van tussentijdse vervanging.

De twee momentopnames (telkens bij de eedaflegging vlak na de verkiezingen) gaan immers vooraf aan de regeringsvorming en de benoeming van de ministers. Het is ook in functie van de vergelijkbaarheid tussen landen dat we voor die operationalisatie hebben gekozen.

Het eerste meetpunt is, voor elke case, de tweede verkiezing na de Tweede Wereldoorlog.

Het laatste meetpunt is de jongste verkiezing tot en met het jaar 2015. In totaal hebben we op die manier het ledenverloop gemeten bij 152 verkiezingen, waarvan 21 verkiezingen van de Belgische kamer.

DE EVOLUTIE VAN HET LEDENVERLOOP IN DE BELGISCHE KAMER VAN

VOLKSVERTEGENWOORDIGERS

Over de hele onderzochte periode bedraagt het gemiddelde ledenverloop in de Belgische Kamer 33,5%. Vlak na de verkiezingen bestaat het parlement dus gemiddeld uit één derde nieuwe leden, dit wil zeggen uit leden die niet in het parlement zetelden vlak na de vorige verkiezingen. We zien echter dat dit ledenverloop een stijgende tendens vertoont.

Vooral vanaf de jaren negentig is het verloop groter. In de periode 1945-1989 bedraagt het 32,55

10,38 17,92

25,47 20,28

36,32

24,06 33,49

26,42 28,77

17,92 32,08

33,49

24,53 41,98

58,00

40,67 52,00

52,00

43,33 52,00

0,00 10,00 20,00 30,00 40,00 50,00 60,00 70,00

1949 1950 1954 1958 1961 1965 1968 1971 1974 1977 1978 1981 1985 1987 1991 1995 1999 2003 2007 2010 2014 Grafiek 1: Het ledenverloop in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers 1949-2014.

(5)

gemiddelde slechts 26,01%. In de periode 1989-2014 is dit bijna dubbel zo hoog: 48,56%.

De jongste drie decennia is het dus vrij normaal dat ongeveer de helft van de zittende parlementsleden wordt vervangen.

Toch is die stijging niet rechtlijnig. De hele periode vertoont pieken en dalen in het ledenverloop. Electorale aardverschuivingen vertalen zich in een stijging van het ledenverloop. Dat is bijvoorbeeld het geval in 1965, toen de doorbraak van de Volksunie leidde tot een, op dat moment, recordaantal nieuwe parlementsleden (36,3%). Dit record werd pas in 1991 scherper gesteld (42%), toen een groot aantal nieuwe Vlaams Blok- parlementsleden werden verkozen. De piek in 1995 heeft te maken met de eerste rechtstreekse verkiezing van de deelparlementen. Een groot deel van de Kamerleden maakte toen de overstap naar het Vlaams en Waals Parlement. Maar de verkiezingen nadien blijft het verloop van de parlementsleden constant op een hoog niveau, en zakt het nooit meer onder de 40%.

DE EVOLUTIE VAN HET LEDENVERLOOP IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF

In veel opzichten is de evolutie van het ledenverloop in België vergelijkbaar met dat in andere onderzochte landen. Voor alle landen samen bedraagt het gemiddelde ledenverloop 34,8%. Dit verschilt nauwelijks van het Belgische gemiddelde van 33,5%. Als we kijken naar de volledige naoorlogse periode, dan behoort België samen met Zweden, Oostenrijk, Zwitserland en Nederland tot de groep landen met een gemiddeld ledenverloop dat in de internationale literatuur als ‘normaal’

wordt beschouwd, namelijk tussen de 20% en

40%. Het Verenigd Koninkrijk situeert zich, met een gemiddelde van 20,7%, een stuk lager.

Omgekeerd hebben Frankrijk en Italië (met gemiddelden van respectievelijk 41,9% en 46,9%) een abnormaal hoog ledenverloop.

We zien ook in bijna alle andere landen dezelfde stijgende tendens. De twee uitzonderingen zijn Frankrijk en, in mindere mate, Zwitserland. In Zwitserland schommelt het verloop tussen de 30% en 40%, met slechts een zeer licht stijgende tendens. In Frankrijk valt vooral de sterke piek op bij het begin van de Vijfde Republiek, in 1958, maar onmiddellijk erna valt het verloop weer terug tot een normaal niveau. In de zes andere landen is er een afgetekende stijging. Die is echter nergens zo sterk als in België. Het verschil tussen de gemiddelden voor de periode vóór en na 1989 schommelt normaal rond de tien procentpunten.

In België gaat het, zoals gezegd, om meer dan twintig procentpunten.

(6)

0 20 40 60 80

1945 1955 1965 1975 1985 1995 2005 2015

Legislative Turnover (%)

Election Year

Nationalrat Austria

0 20 40 60 80

1945 1955 1965 1975 1985 1995 2005 2015

Legislative turnover %

Election year

De Kamer/La Chambre Belgium

0 20 40 60 80

1945 1955 1965 1975 1985 1995 2005 2015

Legislative turnover %

Election year

Assemblée Nationale France

0 20 40 60 80

1945 1955 1965 1975 1985 1995 2005 2015

Legislative turnover %

Election year

Riksdag Sweden

0 20 40 60 80

1945 1955 1965 1975 1985 1995 2005 2015

Legislative turnover %

Election year

Camera dei Deputati Italy

0,0 10,0 20,0 30,0 40,0 50,0 60,0 70,0 80,0

1945 1955 1965 1975 1985 1995 2005 2015

Legislative turnover %

Election year

Tweede Kamer Netherlands

0 20 40 60 80

1945 1955 1965 1975 1985 1995 2005 2015

Legislative turnover %

Election year

House of Commons UK

0 10 2030 40 5060 70 80

1945 1955 1965 1975 1985 1995 2005 2015

Legislative turnover &

Election year

Nationalrat Switzerland

Grafiek 2: Ledenverloop in de parlementen van acht Europese landen. De volle lijn toont het ledenverloop, de stippellijn toont de lineaire trend.

(7)

VERKLARINGEN VOOR HET LEDENVERLOOP

De literatuur vermeldt verschillende factoren die mogelijk de omvang van het ledenverloop kunnen verklaren. In ons onderzoek hebben we via een regressieanalyse het effect getest van tien zulke variabelen. De analyse gebeurde op basis van de volledige dataset betreffende de acht cases. De eenheden in die dataset zijn de verkiezingen, zoals gezegd 152 in totaal. De afhankelijke variabele is het ledenverloop, zoals hoger gedefinieerd. De onafhankelijke variabelen kunnen worden geclusterd in vier groepen : (1) de opportuniteitenstructuur; (2) kenmerken van de partijen; (3) het kiesgedrag en (4) het kiessysteem. Het volledige multivariate regressiemodel is opgenomen in bijlage.4 Hieronder bespreken we per cluster de verschillende verklarende variabelen. We geven telkens aan wat het verwachte effect is van de variabele, en in welke mate die verwachting door onze analyse wordt bevestigd.

- De opportuniteitenstructuur Het meest voor de hand liggende aspect van de opportuniteitenstructuur is de verloning van de parlementsleden. De literatuur is echter niet eenduidig over het effect daarvan.5 Sommige auteurs argumenteren dat een relatief hoog loon het ambt van parlementslid aantrekkelijk maakt en dus een stimulans vormt om in het parlement te blijven. Volgens die redenering leidt een hoger loon tot een lager ledenverloop.

4 Om na te gaan of er idiosyncratische land-effecten zijn testten we ook een model met de landen als dummy- variabelen. Geen van die landen-dummy’s bleek een significant effect te hebben. We testten ook voor outliers en gevallen met een sterk effect op het model. Op basis daarvan hebben we de verkiezing van 1958 in Frankrijk uit de analyse weggelaten.

5 De meeste literatuur betreft de Verenigde Staten. Voor een overzicht, zie : Gouglas, o.c., pp.36-38.

Dit wordt wel eens het ‘retain’-effect van de verloning genoemd. Anderen stellen daar tegenover dat die hogere aantrekkelijkheid van het parlementair mandaat juist zal leiden tot meer competitie. De vraag om parlementslid te worden zal met andere woorden stijgen.

Hierdoor wordt het moeilijker voor zittende parlementsleden om hun mandaat te behouden. Die logica impliceert dat een hogere verloning zal leiden tot een hoger ledenverloop. Dit is het ‘entry’-effect van de verloning.

Om hierover uitsluitsel te krijgen verzamelden we gegevens over de evolutie van het loon van de parlementsleden in de acht geselecteerde cases, gedurende de hele naoorlogse periode.6 Onze analyse wijst eerder in de richting van het

‘entry’-effect. We vinden een robuust en significant positief effect van verloning op het verloop (uiteraard gecontroleerd voor alle andere variabelen). Met andere woorden, hoe meer de parlementsleden verdienen, hoe groter het aantal nieuwe parlementsleden na verkiezingen.

Een tweede variabele in deze cluster is de duur van de legislatuur. Hierover is de literatuur wel eenduidig.7 Uit verschillende onderzoeken blijkt dat een langere legislatuur leidt tot meer turnover. Hoe langer de parlementsleden in het parlement zitten, hoe groter de kans dat er zich een nieuwe opportuniteit aandient, of dat ze het gewoonweg beu zijn, en bijgevolg niet gaan voor een nieuw mandaat. Een langere

6 Voor een bespreking van de bronnen, zie : Gouglas, o.c., p.68-69. Om de data betreffende de lonen vergelijkbaar te maken in de tijd en tussen landen werd gewerkt met de ratio van het loon en het Bruto Nationaal Inkomen per inwoner. Deze ratio komt overeen met het loon van de parlementsleden in verhouding tot het gemiddelde inkomen in een bepaald land, op een bepaald moment.

7 Voor een overzicht, zie : Gouglas, o.c., p.34-35.

(8)

legislatuur vergroot bovendien de kans dat de voorkeur van de kiezer verandert. Dit wordt bevestigd door onze analyse. Het effect van de duur van de legislatuur is significant en robuust.

Het is het tweede sterkste effect, na het effect van electorale volatiliteit (zie verder).

Daarnaast kan ook een hogere, meer prestigieuze kamer van het parlement, een aanzuigeffect hebben op parlementsleden, waardoor ze als het ware worden weggelokt. Dit zou dan betekenen dat een bicameraal systeem met een sterke tweede kamer, leidt tot een hoger ledenverloop.8 Ook dit effect wordt bevestigd door onze data. In systemen met een sterke tweede kamer zijn er significant meer nieuwe leden na verkiezingen. Dit is zelfs het derde sterkste effect, naast dat van electorale volatiliteit (zie verder) en duur van de legislatuur.

Misschien speelt ook de aanwezigheid van sterke regionale parlementen een rol. Vroeger ging de literatuur er altijd van uit dat een regionaal parlement voor politici een opstap was naar het ‘hogere’ nationale parlement.

Inmiddels is uit onderzoek gebleken dat die hiërarchie moet worden gerelativeerd en dat politici evengoed de overstap maken van een nationaal naar een regionaal parlement9, tenminste op voorwaarde dat dit regionale parlement voldoende macht en prestige heeft.

8 De sterke van het bicameralisme wordt uitgedrukt in een dummy-variabele, met code 0 voor unicamerale systemen of bicamerale systemen met een zwakke tweede kamer, en code 1 voor sterke bicamerale systemen met een tweede kamer die op hetzelfde niveau staat als de eerste.

Deze categorisering is gebaseerd op : K.Armingeon, C.Isler, L.Knöpfel, D.Weisstanner & S.Engler, Comparative political dataset 1960-2014. Bern, Institute of Political Science, University of Bern, 2016.

9 Zie hierover : I.Vanlangenakker, B.Maddens & G.J.Put, Career patterns in multi-level states. An analysis of the Belgian regions, in : Regional Studies, 2013, 47, 3, pp.356- 367.

10 Hiervoor baseerden we ons op de Regional Authority Index (RAI), ontwikkeld in : L.Hooghe, G.Marks,

Anders gezegd: sterke regionale parlementen kunnen evengoed nationale parlementsleden aanzuigen, waardoor het ledenverloop stijgt.

We hebben dit getest door de kracht van het regionale of subnationale beleidsniveau op te nemen in het model.10 Ook die hypothese wordt bevestigd. Hoe meer macht de regio’s hebben, hoe groter het ledenverloop in het nationale parlement. Dit is de vierde belangrijkste predictor.

- Kenmerken van de partijen Onze analyse gebeurt op het geaggregeerde niveau van het parlement, en niet op het niveau van individuele partijen. Toch kunnen we de partijen meenemen in de analyse door te kijken naar de samenstelling van het uittredende parlement. Een relevante variabele in dat verband is het totale zetelpercentage van linkse partijen. In de literatuur wordt er immers algemeen van uitgegaan dat linkse of centrum- linkse partijen, vanuit de bekommernis om niet te vervreemden van hun basis, sneller geneigd zijn om hun politiek personeel te vernieuwen.11 Als dit klopt, dan zou dit betekenen dat er in een linkser samengesteld parlement ook een groter ledenverloop is.12 Maar dit blijkt volgens onze data niet te kloppen. Het percentage zetels voor linkse partijen heeft geen significant effect op het ledenverloop.

A.Schakel, S.Chapman Osterkatz, S.Niedzwiecki &

S.Shair-Rosenfield, Measuring regional authority. A postfunctionalist theory of governance. Oxford, Oxford University Press, 2016.

11 Voor een overzicht, zie : Gouglas, o.c., pp.39-40.

12 Voor het bepalen van de ideologische positie van de partijen baseerden we ons op de ParlGov dataset (H.Döring & P.Manow, Parliaments and governments database: information on parties, elections and cabinets in modern democracies, online beschikbaar via :

www.parlgov.org/explore). Partijen die lager scoren dan vijf op de klassieke links-rechts schaal worden als links beschouwd.

(9)

Een tweede partij-gerelateerde variabele is de aanwezigheid van genderquota. Het kan vreemd lijken om dat als een partijvariabele te beschouwen. In België worden genderquota sinds de verkiezingen van 1999 opgelegd door de overheid, en gelden ze dus voor alle partijen.

Maar bekeken vanuit een breed historisch en comparatief perspectief is een wettelijke regeling vrij uitzonderlijk. In de meeste gevallen zijn genderquota een zaak van partijen die zichzelf vrijwillig min of meer strikte genderregels opleggen bij de kandidatenselectie. Genderquota dwingen de partij er vaak toe om de zittende mannelijke parlementsleden te vervangen door nieuwe vrouwen, wat het ledenverloop doet stijgen op korte termijn. Op langere termijn zal het grotere aantal vrouwelijke parlementsleden leiden tot een groter aanbod van vrouwelijke kandidaten, waardoor de competitie om de zetels intenser wordt. In die zin zullen genderquota zowel direct als indirect het ledenverloop in de hand werken. 13

Om praktische redenen moeten we de grote verscheidenheid aan quotaregelingen hier reduceren tot een tweedeling. We maken een onderscheid tussen verkiezingen zonder quotaregeling, en verkiezingen waarbij quota’s hetzij wettelijk worden opgelegd, hetzij vrijwillig worden toegepast door een noemenswaardig aantal partijen.14 Deze dummy-variabele blijkt wel degelijk een significant effect te hebben op het ledenverloop. Als er bij de verkiezingen

13 Voor een overzicht van de literatuur rond ledenverloop en gender, zie : Gouglas, o.c., pp.58-61, 95-101.

14 Hiervoor baseerden we ons op de Global Quota Project Database, ontwikkeld door IDEA, de Universiteit van Stockholm en de Interparlementaire Unie (Quota Database, Global database of quotas for women, Stockholm, IDEA, 2016, online beschikbaar via : www.quotaproject.org).

genderquota’s worden toegepast, dan blijkt het ledenverloop significant hoger te zijn.

- Het kiesgedrag

Het is een open deur intrappen om te zeggen dat het ledenverloop groter zal zijn wanneer er meer kiezers van partij veranderen. Een grotere electorale ‘swing’ tussen de partijen zal automatisch leiden tot een groter aantal nieuwe parlementsleden. Naast dit mechanische effect van de electorale volatiliteit is er ook een indirect effect. Grote electorale schommelingen creëren een meer risicovolle en

onvoorspelbare omgeving voor

parlementsleden. Hierdoor wordt het mandaat minder aantrekkelijk en vergroot de kans dat de parlementsleden vrijwillig een andere wending geven aan hun carrière.15 In ons onderzoek hebben we de electorale volatiliteit gemeten op basis van de zogenaamde Pederson-index.16 Het komt niet als een verrassing dat die variabele de sterkste predictor is van het ledenverloop.

- Het kiessysteem

Het ledenverloop hangt niet alleen af van de stemmen van de kiezer, maar ook van de wijze waarop die stemmen worden omgezet in een zetelverdeling. Over de precieze impact van het kiessysteem op het ledenverloop zijn eerdere studies weinig eenduidig.17 Dit komt ook omdat men niet altijd alle aspecten van het kiessysteem in het onderzoek betrekt. Wij doen dat wel, en maken een onderscheid tussen de proportionaliteit van het systeem, de mate van

15 Gouglas, o.c., pp.31-32.

16 Dit is de optelling over alle partijen van het absolute verschil tussen de behaalde stemmenpercentages bij twee opeenvolgende verkiezingen, gedeeld door twee. Voor een overzicht van de hiervoor gebruikte bronnen, zie Gouglas, o.c., p.70.

17 Voor een overzicht, zie : Gouglas, o.c., pp.42-45.

(10)

personalisering van het systeem, en de grootte van de kieskringen. 18

De proportionaliteit betreft de mate waarin er een overeenstemming is tussen de zetelverdeling en de stemmenverdeling. In een sterk proportioneel systeem zal een kleine wijziging in de stemmenverdeling zich meteen vertalen in een zetelwijziging van dezelfde relatieve omvang. Met andere woorden, een partij die één procent van de stemmen verliest, zal ook één procent van de zetels verliezen. In een disproportioneel systeem vertaalt stemmenverlies zich niet automatisch in zetelverlies. Daarom wordt er doorgaans van uit gegaan dat een grotere proportionaliteit leidt tot een groter ledenverloop. Dit wordt echter niet bevestigd door onze analyse. De parameter gaat in de verwachte richting (minder proportioneel=minder ledenverloop), maar is niet significant.

De personalisering van het systeem houdt verband met de mate waarin het systeem de kiezers ertoe aanzet te stemmen voor partijen dan wel voor personen. Aan het ene uiterste staan gesloten lijst-systemen waarbij de kiezer enkel voor de lijst kan stemmen en vaak zelfs niet kan zien op het stembiljet welke kandidaten op de lijst staan. Het andere uiterste zijn systemen waarbij de kiezer enkel voor kandidaten stemt. In dat geval wordt de kiesstrijd gevoerd tussen individuele kandidaten eerder dan tussen partijen. In een sterk gepersonaliseerd systeem is het moeilijker voor partijen om politici te vervangen. Die bouwen immers een persoonlijke electorale achterban op en putten daaruit macht binnen de partij.

18 Hiervoor baseerden we ons op : J.B.Pilet, et al., Database of electoral systems, 2006, online beschikbaar via : www.electoralsystemchanges.

Daarom is de verwachting dat een grotere personalisering van het kiessysteem leidt tot een lager ledenverloop. Maar ook voor die hypothese vinden we geen bewijs in onze data.

De parameter heeft opnieuw het juiste teken (meer personalisering = minder ledenverloop), maar is niet significant.

De laatste variabele betreffende het kiessysteem is de grootte van de kieskringen.

Van grote kieskringen wordt doorgaans aangenomen dat ze leiden tot een groter ledenverloop. Hoe groter de kieskring, hoe moeilijker het is om campagne te voeren en hoe

kleiner de band tussen de

volksvertegenwoordiger en de kiezers. Dit kan de zetelende parlementsleden ontmoedigen en ertoe leiden dat ze afhaken bij de verkiezingen.

In grote kieskringen hebben de partijen ook meer speelruimte om nieuwe kandidaten of kandidaten uit kansengroepen naar voor te schuiven. De gemiddelde kieskringgrootte is de enige kiessysteemvariabele die een significant effect heeft op het ledenverloop. Het blijkt inderdaad te kloppen dat grotere kieskringen samengaan met een groter ledenverloop. Maar het effect is wel zwak in vergelijking met hoger vermelde effecten.

Al bij al blijkt het kiessysteem er dus niet zo veel toe te doen. Als we de vier clusters van variabelen vergelijken, dan is dit duidelijk de minst belangrijke. De variabelen betreffende de opportuniteitsstructuur hebben, samen genomen, de grootste impact op het ledenverloop. Daarna volgen de partij-

(11)

gerelateerde factoren maar hier spelen enkel de gender-quota een significante rol. Tenslotte is er het sterke mechanische effect van de electorale volatiliteit.

TOT SLOT : WAT VERKLAART HET HOGE LEDENVERLOOP IN BELGIË ?

Als je ervan uitgaat dat een ledenverloop tussen de 20% en 40% als ‘normaal’ kan worden beschouwd, dan moeten we constateren dat het gemiddelde ledenverloop in de Belgische Kamer de jongste decennia abnormaal hoog was. Hoe komt dat? Om te beginnen speelt de toegenomen wisselvalligheid van de kiezers een belangrijke rol. Het is omdat steeds meer kiezers van partij veranderen dat het ledenverloop de jongste decennia zo hoog is.

Dat die toegenomen volatiliteit een belangrijke

19 Voor België bedraagt de Pearson-correlatie tussen de Pedersen-index en het ledenverloop .51 (p < 0.009).

aanjager is van het stijgende ledenverloop blijkt ook uit onderstaande grafiek. Tot en met 1991 covarieert het ledenverloop duidelijk met de electorale volatiliteit.19 Maar vanaf de jaren negentig wordt die relatie losser en lijkt het ledenverloop constant te blijven op een hoog niveau. Zo vertaalt de lagere volatiliteit in 2014 zich niet in een lager ledenverloop.

Dat het ledenverloop vanaf de jaren negentig zo uitzonderlijk hoog is in België heeft wellicht ook met andere factoren te maken. De quotaregeling die in vanaf de verkiezingen van 1999 van kracht was en nadien geleidelijk aan werd verstrengd, heeft hier ongetwijfeld tot bijgedragen. Een tweede verklaring is de staatshervorming, en het ontstaan van sterke deelparlementen die een aanzuigeffect hebben op de Kamerleden. Een factor die vanaf de 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20

0,00 10,00 20,00 30,00 40,00 50,00 60,00 70,00 80,00 90,00 100,00

1945 1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 Legislative turnover (political alternation) Electoral volatility V

Grafiek 3: Het ledenverloop in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers (rechtse as) en de electorale volatiliteit (linkse as).

(12)

verkiezing van 2019 wellicht een rol zal spelen is de duurtijd van de legislatuur. De verlenging van vier naar vijf jaar zal in de toekomst gemiddeld genomen leiden tot een hoger ledenverloop. De kieshervorming van 2002, met de overstap naar grotere provinciale kieskringen, kan hoogstens een marginaal effect hebben gehad op het ledenverloop. Ook de verloning speelde geen rol, want die is de afgelopen decennia niet gestegen.

Mochten de politici dat ledenverloop tot een normaler niveau willen terugbrengen, welke maatregelen kunnen ze dan nemen ? Onze analyse wijst uit dat er wel degelijk een aantal knoppen zijn waar de politici aan kunnen draaien om het ledenverloop gemiddeld genomen te verlagen. Ze kunnen de duurtijd van de legislatuur inkorten, de bevoegdheden van de regio’s verminderen en de genderquota afschaffen. Maar ongetwijfeld wordt het hoge ledenverloop niet als dermate problematisch ervaren dat het tot zulke drastische maatregelen zou aanzetten, waarvoor allicht weinig draagvlak is.

(13)

APPENDIX : REGRESSIEMODEL MET LEDENVERLOOP IN ACHT LANDEN ALS AFHANKELIJKE VARIABELE.

Noot: R² = 0.700, aangepaste R²= 0.678

*Significant op het niveau .05; **Significant op het niveau .01; ***Significant op het niveau 0.001, tweezijdige test.

Model Variables

Unstandardized Coefficients

Standardized Coefficients

B Std.Error Beta t Sign.

(Constant) 4,146 5,107 ,812 ,418

MP remuneration to GNI per head

,887** ,277 ,166 3,210 ,002

Duration of electoral term ,009*** ,002 ,281 5,604 ,000 Strength of bicameralism 7,158*** 1,780 ,277 4,022 ,000

Regional authority index ,403*** ,107 ,232 3,765 ,000

Seats by leftist parties -,099 ,070 -,078 -1,408 ,161

Gender quotas 4,602*** 1,377 ,188 3,342 ,001

Electoral volatility ,889*** ,105 ,504 8,505 ,000

Disproportionality -,059 ,160 -,026 -,368 ,713

Strength of personal vote -,778 1,797 -,033 -,433 ,666

District magnitude ,031* ,014 ,125 2,269 ,025

(14)

VLAAMS INSTITUUT VOOR ECONOMIE EN SAMENLEVING VLAMINGENSTRAAT 83- BUS 3550

3000LEUVEN,BELGIË

Athanassios Gouglas KU Leuven

Instituut voor de Overheid University of Exeter Department of Politics a.gouglas@exeter.ac.uk

athanassios.gouglas@kuleuven.be

Bart Maddens KU Leuven

Instituut voor de Overheid bart.maddens@kuleuven.be +32 16 32 32 60

Marleen Brans KU Leuven

Instituut voor de Overheid marleen.brans@kuleuven.be +32 16 32 32 88

De VIVES Briefings stellen zich tot doel het debat over de economische en maatschappelijke ontwikkeling van regio’s te stofferen. Dit doen ze door middel van korte bijdragen van de hand van eigen en geaffilieerde onderzoekers. De briefings zijn veelal gebaseerd op lopend fundamenteel onderzoek.

Een elektronische versie van de briefings is beschikbaar op de VIVES-website:

https://feb.kuleuven.be/VIVES

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hieruit werd geconcludeerd dat er geen verschil was in de nachtmerrie distress op de nameting tussen de deelnemers in de ervaren therapeut conditie en de onervaren therapeut

Voor een goede vergelijking van cijfers van het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen in boomkwekerijgewassen en vaste planten, is het aan te bevelen dat alle instanties

Volgens de data gaat de theorie van Mudde over leiderschap hier niet op; mensen die PVV zouden stemmen vinden leiderschap niet belangrijker dan dat kiezers van

4 Voor Troelstra was deze keuze vanzelfsprekend: ook de zusterpartijen in het buitenland voerden strijd voor algemeen kiesrecht en spanden zich in het parlement in voor

Uit recent onderzoek is gebleken dat binnen het electoraat een aantal zogenaamde 'opkomstsegmenten' kan worden onderscheiden. '7 Burgers die tot hetze!Jde opkomstseg-

'n Vraelys is opgestel wat die oorsake van die werkstres wat deur die onderwysers ervaar word, meet Daarna is ' n program saamgestel ter begeleiding van die

Rond de integratie van minderheden doen zich in sommige jaren vergelijkbaar grote verschillen in opvatting voor, bijvoorbeeld in 2002 en 2006 (zie tabel 2). Zij geven een

De vvd heeft bij Tweede Kamerverkiezingen vanaf het allereerste begin ups en downs gekend (zie tabel 1). In de jaren tachtig van de vorige eeuw waren er heftige fluctuaties. In de