• No results found

De electorale positie van de

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De electorale positie van de "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

s &.o 1 1994

De Partij van de Arbeid is in dit land nog altijd de aangewezen loco- motief om de trein van, in democratisch en sociaal opzicht, vooruit- strevende bewegingen over het staatkundig spoomet.te trekken. Het is hoognodig haar in deze tijd van enkele nieuwe wielen te voorzien, maar het wisselen ervan zal, om een beeld van Karl Mannheim te ge- bruiken, tijdens het rijden plaats moeten hebben. Buiten de regering kan men aile aandacht concentreren op vraagstukken die men zelf ver- kiest, wie regeert krijgt ongevraagd en zonder pardon meer en hard- nekkiger kwesties op het bord geschoven.

Een dee! van het ingewikkelde vemieuwingskarwei was aan het jongste verkiezingscongres voorbehouden. Een nieuw, goed door- dacht en gedurfd program werd aangenomen, waarin vee! aandacht is besteed aan de ingewikkelde sociale problemen die zich in de komen- de jaren aftekenen. Voor het eerst sinds drie decennia kende men weer een centraal voorbereide kandidaatstelling voor de Kamer en ook dat kan een opmerkelijke verbetering worden genoemd. Er was tevens oog voor neigingen onder teleurgestelde kiezers hun protest tegen het werkelijk of vermeend gebrek aan belangstelling voor hun sociale problemen bij een of andere Jan onder de Maat verloren te Iaten gaan. Eisen volk eerst-dat nooit weer! formuleerde Kok. Moet de vraag van de lijsttrekster bij de Europese verkiezingen dan wei zijn 'hoe we Nederland in Europa Iaten opgaan'? Hoezo opaaan? En welk Europa staat de PvdA daarbij tegenwoordig voor ogen?

Iedereen weet: de sociaal-democratie moet.beter. Dit gezegd zijn- de zal echter niet over het hoofd mogen worden gezien, dat dit land- aile lek en gebrek ten spijt - geen betere keus dan de PvdA wordt geboden. Noch wat het program betreft, noch waar het gaat om de geschikte mensen om het uit te voeren. Kok moge trues voor het be- spelen van het publiek veel minder ijverig hebben bestudeerd dan beoogd premier Brinkman; de voorman van de PvdA was niet aileen een uitzonderlijk goed bewindsman, hij is ook de beste regeringslei- der die dit land zich na Lubbers kan denken. Komend jaar zal de ver- zekering van de terugkeer van de PvdA in de regering het hoofdpunt op de politieke agenda moeten zijn.

Een kleine irritatie: de excellentie-partijgenoot die zich met een rode stropdas op het spreekgestoelte vertoonde, terwijl hij in de wan- delgangen meteen iets passenders droeg. Als hij dan met alle geweld een beetje raar wil doen, laat hem in camouflagepak verschijnen en zijn congresdas bij de ambtenaar voor clownerie van de departemen- tale Directie Communicatie achterlaten. Een grote ergemis: kopstuk- ken die, tijdens het congres, maar achter zijn rug om in de media plotsklaps het ingrijpende plan lanceren om het verstrekken van socia- le uitkeringen te gaan koppelen aan het gedwongen verrichten van sociale arbeid. Het is verbijsterend, dat zij de congresafgevaardigden een partijprogram lieten goedkeuren, waarin emstiger en verstandi- ger mensen voor deze gedachtensprong nu juist geen goed woord over hadden. Zouden deze kopstukken niet eens moeten proberen lid van een en dezelfde partij te worden en wat meer rekening houden met wie nog iets van hun doen en laten wil begrijpen? Wie van de kie- zer vertrouwen verlangt, moet om te beginnen zichzelf serieus will en nemen.

Wielen wisselen

GER VERRIPS Schrij ver, redacteur s &..D

I

(2)

2

s &_o 1 1994

De electorale positie van de

PvdA

Aan het begin van het ver- kiezingsjaar 1994 publi-

de Universiteit van Am- sterdam) tekenen een uit- ceert s&P een aantal artike-

len over 'De electorale po- sitie van de Partij van de Arbeid'. Bij het schrijven

REDACTIE

s& .

..D

gebreid profiel van de PvdA-achterban. Enkele van hun bevindingen: de

en samenstellen van de serie bijdragen heeft de poli- ticoloog Hans Anker, verbonden aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, een belangrijk aandeel ge- had.

Anker zelf schetst allereerst 'the state of the art' op terreinen van electoraal onderzoek. Daarbij ko- men nieuwe ontwikkelingen ter sprake, zoals het 'focus group' -onderzoek naar individueel stemge- drag (in de Verenigde Staten al vaak benut om de potentiele impact van beleidsvoorstellen in te kun- nen schatten).

Vervolgens onderzoeken Anker en Erik Oppen- huis (als politicoloog werkzaam bij de Universiteit van Amsterdam) de veelgestelde vraag of een hoge opkomst de PvdA bij verkiezingen in de kaart speelt. Die mythe wordt ontzenuwd. De PvdA profiteert niet of nauwelijks van een hoge opkomst, concluderen ze; hetzelfde geldt overigens voor an- dere partijen. Deze conclusie wordt nog eens be- vestigd in een 'case-study' van Nijmegen, van de hand van Anker en Paul Depla (medewerker van de Wiardi Beckman Stichting en de Katholieke Uni- versiteit Brabant). Eigenbelang, schrijven de laat- sten, hoeft partijen er dus niet van te weerhouden 'de handen ineen te slaan en gezamenlijk tot initia- tieven te komen ter bevordering van de opkomst bij verkiezingen in Nederland'.

Monique Leijenaar en Kees Niemoller (werk- zaam bij de Katholieke Universiteit Nijmegen resp.

PvdA blijkt nog steeds een partij van lagergeschoolden te zijn, zij het vee! min- der dan 2o jaar geleden. Ook blijkt dat 45 procent van de PvdA-achterban zich als godsdienstig be- schouvvt. De PvdA haalt de helft van haar kiezers uit de (middel)grote steden. In een aantal opzichten (bijvoorbeeld: leeftijdsopbouw, opleidingsniveau) verschilt de PvdA niet vee! van het CDA; wei van vvo en D66. Oververtegenwoordigd is de PvdA (opnieuw net als het CDA) onder 'niet in politiek ge'interesseerde' kiezers. Maar liefst 55 procent van de PvdA-achterban staat zelfs zeer cynisch tegen- over de politiek; bij de overige partijen schommelt dat tussen 44 en 34 procent.

s&P-redacteur Flip de Kam schetst, op basis van cijfermateriaal over een langere periode, enkele trends in kenmerken en opvattingen van 'partijgan- gers'. Hij laat zien dat veranderde opvattingen van de PvdA-achterban in tal van opzichten stroken met de 'tijdgeest' van de jaren 'So.

Tenslotte analyseren Anker en Oppenhuis de houding van de PvdA-kiezers tegenover vreemde- lingen. Hun conclusie: 'vreemdelingenhaat is niet het probleem van een specifieke politieke partij of politieke richt~g.'

We danken de auteurs hartelijk voor hun bijdragen aan dit themagedeelte. Hans Anker zal in de loop van dit jaar in s &P ook de uitslagen van de komende verkiezingen anal yseren.

(3)

1-

t- le le le :n

l-

lt

it n 1) n A k

n

1-

lt

n .e

l-

n :t e

:t

,f

n

p e

Vrije, eerlijke en regelmatig te- rugkerende verkiezingen vervul- len een centrale functie in demo- cratiscbe systemen. Met bebulp van verkiezingen vindt machts- toedeling plaats, worden dege- nen die de macht bezitten door de bevolking gecontroleerd, en wordt bovendien de bevolking gerepresenteerd in besluitvor- mende organen. Gezien deze grote betekenis van verkiezingen is het nauwelijks verbazingwek- kend dat het onderzoek naar ver- kiezingen een grote vlucht geno- men heeft en met grote regel- maat getypeerd wordt als een van de best ontwikkelde deelge- bieden van de (inter)nationale politicologie.

Desondanks bestaat er geen vastomlijnde omschrijving van wat nu precies onder 'electoraal onderzoek' moet worden ver- staan. Dat is ook niet zo verwon- derlijk omdat onder deze brede term verschillende soorten van onderzoek schuil gaan. Al deze onderzoeksvormen hebben ech- ter met elkaar gemeen dat zij een bijdrage proberen te leveren aan de verklaring en interpretatie van verkiezingsuitslagen. Daartoe is meer vereist dan aileen een on- derzoek op het niveau van ver- kiezingsuitslagen (uitslagenon- derzoek) of een analyse van de beweegredenen van individuele burgers om op bepaalde partijen te stemmen (kiezersonderzoek).

Een belangrijke andere compo- nent van het electoraal onder- zoek betreft de media en met name de inhoud van de politieke berichtgeving. Daarnaast kan ge- dacht worden aan onderzoek naar de opties waaruit burgers

s &..o 1 1994

DE ELECTORAL£ POSITIE VAN DE PVDA

Over electoraal onderzoek

HANS ANKER

Universitair docent empirische politicoloaie, vakaroep Politicoloaie,

Katholieke Universiteit Nijmeaen

kunnen kiezen, de politieke par- tijen. De geschiedenis en ontwik- keling van politieke partijen, de kandidaatstellingsprocessen, de achtergronden en de carrieres van individuele politici, al deze factoren zijn relevant voor bet verkrijgen van inzicbt in verkie- zingen. Tot slot vinden verkie- zingen niet plaats in een vacuiim maar in een door historische om- standigheden bepaalde context:

kennis van de recente geschiede- nis is dan ook een onmisbaar be- standdeel bij bet verricbten van electoraal onderzoek. 1

In de verschillende bijdragen aan dit themadeel ligt het accent voornamelijk op uitslagen- en kiezersonderzoek, en niet op on- derzoek naar de media, politieke partijen, of de recente geschie- denis. Daarom zullen in deze inleidende bijdrage aileen de twee eerstgenoemde componen- ten van het electoraal onderzoek worden besproken. Binnen deze beide componenten kunnen ove- rigens weer verdere uitsplitsin- gen worden gemaakt. Schema 1 bevat hiervan een overzicht.

De in dit schema onderscheiden deelgebieden van het electoraal onderzoek zullen nu elk afzon- derlijk worden besproken. Be- gonnen wordt met een bespre- king van het uitslagenonderzoek.

Aan het eind van deze bijdrage zal daarnaast nog kort worden ingegaan op de opbrengsten en toekomst van het electoraal on- derzoek, en wordt tevens aange- geven waar men rapportages over dergelijk onderzoek kan te- rugvinden.

3

(4)

4

s &..o 1 1994-

Schema 1 . Enkele vormen van electoraal onderzoek

- uitslagenonderzoek

r voorspellend onder~oek - [ op~ep

1

e

1

ilingen

1 extt po s

- kiezersonderzoek

L -{

kwantitatief

verklarend onderzoek k ali . f w tatie

Uitslaaenonderzoek

Het uitslagenonderzoek vindt zijn om·sprong rond het begin van deze eeuw en geldt daannee als de oudste vorm van electoraal onderzoek. Naast het beroemde 'Tableau politique de Ia France de l'ouest sous Ia Troisieme Republique' van de Franse onder- zoeker Siegfried uit 1 9 I 3, was er in vroeg stadium reeds sprake van soortgelijk onderzoek in Neder- land, zoals onder meer blijkt uit het werk van Blink (uit 1892), Ramaer (1909) en Leijden (1934).2 AI deze auteurs hebben getracht om aan de hand van de verkiezingsuitslagen voor een bepaald gebied (wijk, gemeente, provincie, etc.) inzicht te verkrij- gen in de factoren die verantwoordelijk zijn voor de verkiezingsuitslag als geheel. Daarbij worden de uitslaggegevens vaak gecombineerd met andere be- kende gegevens voor de desbetreffende gebieden.

Zo komt men in dit type analyses met grote regel- maat factoren tegen zoals urbanisatiegraad, oplei- dingsniveau, leeftijdsverdeling, en welstand. In zijn algemeenheid geldt dat de in dit type onderzoek ge- bruikte gegevens vaak van sociologische, demo- grafische, of economische aard zijn. Dit is niet ver- wonderlijk omdat het vooral deze gegevens zijn die door organisaties als het Centraal Bureau voor de Statistiek worden bijgehouden of die beschikbaar zijn via volkstellingen en dergelijke.

Toch blijkt de kracht van deze vorm van onderzoek tamelijk beperkt. De reden hiervoor is dat verban- den op het niveau van wijken of gemeenten vaak nog maar weinig inzicht verschaffen in de precieze aard van de factoren of mechanism en die voor die

verbanden verantwoordelijk zijn. Kenmerkend voor zulke gewenste inzichten is dat zij bijna altijd in individuele termen zijn gegoten en dus betrek- king hebben op individuele gedragingen. Het pro- bleem is nu dat het niet is toegestaan om op basis van geaggregeerde verbanden (dat wil zeggen ver- banden tussen wijken, ge.meenten, etcetera) con- clusies te trekken over het gedrag van individuen.

Doet men dat wei, dan loopt men al snel het risico te vervallen in wat in het onderzoeksjargon de 'eco- logische fout' genoemd wordt.3 Zo is het verleide- lijk om uit een aangetroffen verband tussen de hoogte van de werkloosheid in wijken en het per- centage extreem-rechtse stemmen te concluderen dat werkloze burgers vaker op extreem-rechtse partijen stem men. Men begeeft zich hiermee echter op glad ijs, omdat de aanwezigheid van een derge- lijk verband in het geheel niet uitsluit dat aile werk- lozen op 'fatsoenlijke' partijen stemmen en dat de extreem-rechtse stemmen uitsluitend afkomstig zijn van niet-werklozen. 4-De enige manier om ze- kerheid te krijgen over de juiste interpretatie van een dergelijk verband is door zich niet Ianger uit- sluitend te baseren op geaggregeerde gegevens, maar door gebruik te maken van individuele gege- vens, met behulp waarvan het achterliggende 'cau- sale mechanisme' ( dat wil zeggen het samenspel van factoren dat voor het waargenomen verband ver- antwoordelijk is) eventueel kan worden blootge- legd.

Daar waar onderzoekers de keus hebben tussen individuele en geaggregeerde gegevens, geven zij in bijna alle gevallen de voorkeur aan individuele ge- gevens. Daarmee is het uitslagenonderzoek tot een soort van 'second best' optie verworden, het do- mein van al die onderzoekers die niet de beschik- king hebben over individuele gegevens. Hierbij kan met name worden gedacht aan historici, geografen en onderzoekers gei'nteresseerd in gedrag bij lokale verkiezingen.5 Tot de laatste groep client ook de groep van partijstrategen gerekend te worden die

1 • Zie voor een breder overzicht van de inhoud van verkiezingsonderzoek:

Netherlands. Empirical Methods and Results, Amsterdam, 1983.

kan nog verder worden verduidelijkt met een voorbeeld dat onlangs gegeven werd door Andeweg. Het is niet onwaarschijnlijk dat in wijken met veel extreem-rechtse stemmers een relatief groot percentage allochtonen wordt aangetrolfen. Toch zullen maar weinig mensen willen beweren dat het vooral de allochtonen zijn die op extreem- rechtse partijen stemmen.

C. Vander Eijk en B. Niemoller.

'IGezersonderzoek- Een Plaats- bepaling', in: A.Th.J. Eggen, C. van der Eijk en B. Niemoller, red. De Neder- landseKiezer 1981, Zoetenneer, 1981.

2. Zie voor een verder overzicht van deze literatuur en gedetailleerde bron- verwijzingen C. van der Eijk en B.

Niemoller, Electoral Chanae in the

3. Met enige regelmaat verschijnen in de vakliteratuur pogingen om dergelijke uitspraken toch te kunnen doen.

De waarde van deze pogingen ligt vooral in het specificeren van die situaties waarin het relatief 'veilig' is om geag- gregeerde relaties te interpreteren als verbanden op individueel niveau.

4-· De ongeldigbeid van deze redenering

(5)

s &.o' 1994

vaak voor afzonderlijke gemeenten een uitspraak willen doen over de electorale situatie ter plaatse en de daaruit voortvloeiende consequenties voor de bij de verkiezingen te volgen strategie. Ook tegen- woordig, ondanks het inmiddels wijd verspreide enquete-onderzoek, geldt nog altijd dat op lokaal niveau lang niet altijd geschikte individuele gege- vens voorhanden zijn.

AI met al kan gesteld worden dat de waarde van uitslagenonderzoek beperkt is doordat dit onder- zoek weinig inzichten verschaft in de causale me- chanismen die achter waargenomen geaggregeerde samenhangen schuil gaan. Zulke inzichten kunnen wei worden verkregen wanneer men gebruik maakt van gegevens op individueel niveau. Het is dan ook niet verwonderlijk dat halverwege deze eeuw, met de ontwikkeling van het enquete-instru- ment, het op individuele kiezers gerichte onder- zoek een snelle groei doormaakte. De bakermat van deze ontwikkeling ligt in de Verenigde Staten. Af- gezien van enkele incidentele politieke enquetes komt in Nederland pas aan het eind van de jaren zestig een soortgelijke ontwikkeling op gang.

Kiezersonderzoek

Kenmerkend voor het zogenoemde 'kiezersonder- zoek' is dat niet Ianger wordt uitgegaan van de verkiezingsuitslag voor een bepaald gebied, maar dat in plaats daarvan het accent verlegd wordt naar het gedrag (of de in ten tie tot bepaald gedrag) van individuen. Zoals schema 1 reeds duidelijk heeft ge- maakt zijn er binnen het kiezersonderzoek een aan- tal 'vertakkingen' te onderscheiden die elk tot een min of meer afzonderlijk onderzoeksgebied hebben geleid.

Voorspellingsonderzoek is expliciet gericht op het voorspellen van (al of niet hypothetische) verkie- zingsuitslagen. Hierbinnen kan nog weer een on- derscheid worden gemaakt tussen 'reguliere' opi- niepeilingen en zogenaamde 'exit-polls' (ook be-

kend onder de naam 'schaduwverkiezingen'). Ove- rigens is dit niet het enige mogelijke onderscheid dat kan worden gemaakt; voor de Nederlandse situ- atie is het echter wel de meest relevante opsplit- sing. 6

Verschillende onderzoeksbureaus verrichten met grote regelmaat peilinaen naar politieke voorkeuren onder de Nederlandse bevolking. Zo heeft het N 1 Po vanaf begin 1976 vrijwel iedere week een peiling verricht en ook het bureau Inter /View heeft in dit opzicht een respectabele staat van dienst op- gebouwd.7 Deze vorm van onderzoek is voor de meeste mensen verreweg de bekendste vorm van electoraal onderzoek, hetgeen onder meer gei'llus- treerd wordt door het feit dat een overgrote meer- derheid van de Nederlandse bevolking wei eens kennis heeft genomen van de resultaten van derge- lijk onderzoek. 8

Opiniepeilingen zijn echter niet overal en onder aile omstandigheden even betrouwbaar gebleken.

AI in het prille begin, in de jaren dertig, ging het in de Verenigde Staten goed fout. Het blad Literary Diaest had vanaf 19 2 2 de goede gewoonte ontwik- keld om bij elke presidentsverkiezing een peiling te houden over wie de volgende president van de Ver- enigde Staten zou worden. Na correcte voorspel- lingen in de vier voorafgaande presidentsverkie- zingen werd besloten om het in 19 3 6, tijdens de race tussen de Republikein Alf Landon en de De- mocraat Franklin Delano Roosevelt, grootser aan te pakken dan ooit tevoren. Miljoenen stembiljetten werden uitgezet onder de Amerikaanse bevolking, terug ontvangen, en vervolgens verwerkt. AI snel werd duidelijk dat Alf Landon de nieuwe president van de Verenigde Staten zou worden. Helaas voor the Literary Diaest (en voor Alf Landon) bleek de waarheid net iets anders te liggen: Roosevelt won de verkiezingen met de grootste overmacht tot dan toe vertoond en van de Diaest is naderhand weinig meer vernomen.9

5. Zie voor Nederland onder anderen R.J. Johnston, A.B. O'Neill, en P.J.

Taylor, The Changing Electoral Geography of the Netherlands 1946-

6. Zie voor altematieve indelingen: Schuyt (red.), Compendium voor Politiek en Samenleving in Nederland, Houten, 1991.

1 9 8 1 ', Tijdschr!ft voor Economische en Sociale Geogrcifie, 74 ( 198 3) :1 8 5-1 95·

Zie voor een analyse op lokaal niveau M. van Tilburg, Lokaal '!fNationaal? Het Lokale Karakter van de Gemeenteraads- verkiezingen in Nederlandse Gemeenten

1974-1990, 's-Gravenhage,I993·

I. Crespi, Public Opinion, Polls, and Democracy, 1989. Boulder en Th.E.

Mann en G.R. Orren (red.), Media Polls in American Politics, Washington D.C,

'992.

7. Een gedetailleerd overzicht van de bureaus en de door hen verrichte peilin- gen is te vinden inJ.J.M. van Holsteyn en G.A. Irwin, 'Kiezersonderzoek in Nederland'. In: H. Daalderen C.J.M.

8. Zo blijkt uit het Nationaal Kiezersonderzoek van 1 9 8 6 dat slechts 1 2. 1 procent van de respondenten in de periode voorafgaand aan die verkiezin- gen in het geheel geen kennis heeft genomen van de in die periode gepubli- ceerde resultaten van opiniepeilingen.

(6)

6

s &__o 1 1994

George Gallup, een van de grondleggers van het Amerikaanse opinie-onderzoek, had reeds vantevo- ren voorspeld dat het mis zou gaan met de Literary Digest poll. Op basis van statistische argumenten gaf hij aan dat de oorzaak van het aankomende debacle niet zo zeer lag in de omvang van de steekproef (alhoewel het gemakkelijk met heel wat minder respondenten had gekund) alswel in de samenstel- ling daarvan. Doordat de stembiljetten waren ver- zonden op basis van telefoonboeken en lijsten van autobezitters waren de gegoede kiezers oververte- genwoordigd in de steekproef. Als gevolg van de toentertijd bestaande sterke samenhang tussen in- komen en partijkeuze resulteerde dit in een sterk vertekende schatting van de verkiezingsuitslag.

De geschiedenis rond de peiling van de Literary Digest leverde niet aileen een vermakelijke anekdo- te op, maar werkte ook als katalysator voor de ont- wikkeling van een heel nieuwe tak van onderzoek, namelijk die van opiniepeilingen door rniddel van 'representatieve steekproeven'. Deze 'industrie' heeft daarna een stormachtige groei doorgemaakt.

In Nederland kwam een dergelijke ontwikkeling pas na de Tweede Wereldoorlog op gang. Tot aan het midden van de jaren zeventig hadden de peilin- gen echter een zeer incidenteel karakter. 1 0

Ook in Nederland is over de kwaliteit van pei- lingen het nodige te doen geweest. Soms zitten de opiniepeilers er behoorlijk naast. Zo voorzag in 19 8 6 geen enkel bureau het uitstekende resultaat van het CDA. Na inderhaast belegde workshops en bezinningssessies ( een klassieke reactie wanneer de peilingen het af Iaten weten) kwam men uiteinde- lijk tot de conclusie dat het 'Lubbers-effect' de pei- lers had dwars gezeten en dat door een te vroege afsluiting vim het veldwerk dit effect hen was ont- gaan. 1 1 Opvailend bij dit soort missers is dat het in de regel een coilectieve fout betreft, in die zin dat de meeste peilers op dezelfde manier naast de uit- slag zitten. Over het algemeen wordt dit gezien als een ondersteuning van de stelling dat het niet zozeer de methoden van de opiniepeilers zijn waar-

door fouten worden gemaakt (alhoewel het niet uitgesloten is dat de bureaus dezelfde fouten be- gaan), alswel andersoortige factoren zoals bijvoor- beeld 'last minute' verschuivingen in electorale voorkeuren. Bij dit alles valt wei op dat het zeer vaak (een van) de regeringspartij(en) betreft die te laag wordt ingeschat. Hiervoor bestaat ook wei een plausibele verklaring. Regeren gaat vaak, zeker in de afgelopen jaren, gepaard met een groot aantal impopulaire maatregelen. Wanneer burgers ge- vraagd wordt naar hun politieke voorkeur is het dan ook aanzienlijk 'makkelijker' om een voorkeur voor een oppositiepartij uit te spreken dan een voorkeur voor een regeringspartij. In de context van een echte verkiezing is het echter gedaan met de vrijblijvendheid van peilingen en zien we dan ook vaak dat regeringspartijen het kort voor de ver- kiezingsdag in electoraal opzicht opeens een stuk beter doen. 1 2 lets dergelijks blijkt ook op dit mo- ment in Nederland het geval te zijn: als de mensen die geen stemvoorkeur opgeven aan de partijen worden toegedeeld op basis van enkele politiek re- levante kenmerken, dan blijkt dat de PvdA het op- eens twee procent beter doet dan wanneer men een dergelijke correctieprocedure achterwege laat.

In zijn algemeenheid blijkt dat de accuraatheid van de via opiniepeilingen voorspelde verkiezings- uitslagen vooral samenhangt met de gebruikte cor- rectieprocedures die bureaus toepassen nadat de ruwe gegevens verzameld zijn. Deze procedures zijn dan ook vaak met een waas van geheimzinnig- heid omgeven. Doordat in de praktijk blijkt dat niet aile respondenten een even grote kans hebben om in het onderzoek te worden opgenomen (werken- den zijn bijvoorbeeld moeilijker te bereiken dan niet-werkenden, volgens sommige bureaus zijn linkse mensen interview-vriendelijker dan rechtse mensen), dient daar achteraf op enigerlei wijze voor te worden gecorrigeerd. Dit gebeurt meestal door respondenten die behoren tot een groep die is ondervertegenwoordigd bij de bepaling van een denkbeeldige uitslag zwaarder mee te teilen en de

9. Het verhaal van de Literary Diaest geldt als een klassiek geval. Zie ook P.

Squire, 'Why the Literary Diaest Poll Failed', Public Opinion Qyarterly, 52 (1988): 125-133 vooreenuitgebreide analyse over de precieze oorzaken van het falen van deze peiling.

1 o. Zie voor een overzicht van de inhoud van aile verrichte NIP o-peilin- gen vanaf 196 3: Steinmetz Archief,

N 1 Po-Public Opinion Polls Data Cataloaue:

january 1963-September 1992, Amsterdam, 1992. ZieookR. Eisinga en A. Felling, Corifessional and Electoral Alianments in the Netherlands, 1962-1992.

Documentation <if Social Backaround Variables <if I ,067 National Surveys Conducted by NlPojrom 1962 to 1992, Amsterdam, 1992.

R.B. Andeweg (red.), Tussen Steekproif en Stembus. Beschouwinaen over

Verkiezinaspeilinaen naar Aanleidina van de Discrepantie tussen de Peilinaen en de Verkiezinasuitslaa van 21 mei 1986, Leiden, 1988.

1 2. Verder onderzoek naar dit ver- schijnsel is momenteel gaande waarbij peilingen worden opgevat als vrijblij- vende verkiezingen.

1 1. Zie voor een uitgebreid overzicht

l

(7)

s &_o I I994

respondenten die tot een groep behoren die is over- vertegenwoordigd minder zwaar mee te tellen.

Daamaast wordt vaak ook nog een correctieproce- dure gebruikt om de (gebruikelijke) toevals- schommelingen in de gegevens zo vee! mogelijk te elimineren. Het principe achter deze procedure is dat het herinnerd stemgedrag van de respondenten (waarvan de verdeling in principe identiek zou moeten zijn van peiling op peiling, totdat nieuwe verkiezingen zijn gehouden) in overeenstemming wordt gebracht met de uitslag van de desbetref- fende verkiezingen. I 3 Inmiddels is er voldoende bewijsmateriaal beschikbaar om te concluderen dat met behulp van deze correctieprocedures de voor- spellende kracht van de peilingen aanzienlijk wordt vergroot.

Naast zorgen over de kwaliteit van de peilingen, wordt ook met grote regelmaat bezorgdheid geuit over de effecten die van de presentatie van de resul- taten van opiniepeilingen uit zouden gaan op het ge- drag van individuele kiezers. Bij dergelijke effecten wordt in het bijzonder gedacht aan zogenoemde 'bandwagon-effecten' waarbij kiezers veronder- steld worden, op nogal slaafse wijze, mee te gaan met de partij die het goed doet in de peilingen en het zogenoemde 'underdog-effect' waarbij kiezers zich uit medelijden zouden bekeren tot die partij voor wie electoraal verlies dreigt. Voor de aanwe- zigheid van beide soorten effecten bestaan echter . geen concrete aanwijzingen. Dit betekent dat be-

schouwingen waarin over dergelijke effecten wordt gesproken sterk dienen te worden genuanceerd.

Toch hebben opiniepeilingen onmiskenbaar elec- torale effecten. Die invloed is echter vooral een in- directe en kan het beste worden opgevat als het resultaat van een gecompliceerde interactie tussen politieke elites, media, en burgers. Daarbij lijkt het vooral zo te zijn dat de resultaten van peilingen sterke invloed hebben op het zelfvertrouwen en de

uitstraling van politici, waardoor eenmaal in gang gezette electorale trends versterkt worden. Zo was enkele dagen voor de Amerikaanse presidentsver- kiezingen van I 99 2 de fut vrijwel volledig verdwe- nen uit de herverkiezingscampagne van Bush door- dat de breed gepubliceerde peilingen nog steeds een voorsprong voor Bill Clinton lieten zien. Ook dichter bij huis kunnen belangrijke effecten van de peilingen op het gedrag van politici worden waar- genomen. In latere beschouwingen naar aanleiding van de val van het tweede kabinet- Van Agt in I 9 8 2

heeft de toenmalige premier toegegeven dat zijn (onverzoenlijke) opstelling in het kabinet mede werd ingegeven door het feit dat op dat moment de peilingen weer een meerderheid voor CDA en vvo te zien gaven. I4 Zoals bekend genoot deze combi- natie de sterke voorkeur van Van Agt.

Ondanks dit soort (neven)effecten zijn opinie- peilingen van grote waarde voor het electoraal on- derzoek. Ten eerste verschaffen zij inzicht in de dynamiek van de electorale aanhang van politieke partijen. Door de ontwikkeling van de peilingen te combineren met bepaalde processen of gebeurte- nissen kunnen,conclusies worden getrokken over de omvang van de electorale effecten van dergelijke factoren. Zo is bijvoorbeeld op basis van de ontwik- kelingen in de opiniepeilingen vastgesteld dat de kabinetscrisis van I 989 de vvo zo'n vijf zetels heeft gekost, en dat de crisis rond de ziektewetplannen in 198 2 (Den Uyl en zijn toenmalige staatssecretaris Dales) niet als voomaamste oorzaak kunnen wor- den aangewezen voor de belabberde electorale po- sitie van de PvdA in die tijd (maar dat de oorzaken veel meer te maken hadden met de opstelling van de PvdA in de daaraan voorafgaande jaren). IS Pei- lingen zijn voorts nuttig voor het verkrijgen van in- zicht in de verdeling van relevante politieke hou- dingen, zoals bijvoorbeeld de wijze waarop burgers bepaalde politieke gebeurtenissen beoordelen en de consequenties die dergelijke oordelen hebben voor

I 3. Deze laatste procedure vonnde het belangrijkste onderdeel van de in de jaren zeventig beroemd geworden 'Methode-De Hond'. Op dit moment maken zowel Inter /View als het NIP o gebruik van een dergelijke procedure.

De werking van de procedure is door De Hond zelf uitgelegd in zijn boek Hoe Wij Kiezen, Amsterdam, I 986 en in het tijdschrift Acta Politica (I 9 7 7). In de praktijk is de procedure echter iets inge·

wikkelder dan hier is aangegeven.

Doordat burgers niet goed in staat zijn om hun eigen stemgedrag te herinneren, zien we dat het herinnerd stemgedrag be'invloed wordt door de actuele politie·

ke voorkeuren. Hiermee wordt reke- ning gehouden door als basis van de correctieprocedure niet de uitslag van de laatste verkiezingen te nemen maar in plaats daarvan uit te gaan van het her- innerde stemgedrag in de drie maanden voorafgaand aan de peiling in kwestie.

I4. ZieK. Dittrich,]. Cohen en

V. Rutgers, Het einde van een Tijdperk.

Verslaa van de Kabinetsjormatie van 1981 en 1982, Maastricht, I983.

I 5. Zie voor de v v o en de kabinetscri·

sis H. Anker en E.V. Oppenhuis, 'De Breker Betaalt'. In: G. Voerman (red.), jaarboek 1989 Documentatiecentrum

Nederlandse Politieke Partijen, Grorungen, I 990. Zie voor de PvdA en de ziektewet H. AnkerenE.V. Oppenhuis, 'DePvdA en de Ziektewet', Acta Politica, I 989.

7

(8)

8

s &_o' '994

hun politieke voorkeuren. Van deze laatste vorm wordt in Nederland echter nog te weinig gebruik gemaakt.

Een bijzonder type peiling is de exit poll. Bij derge- lijke schaduwverkiezingen - de techniek werd in

1967 in Nederland ge"introduceerd door Marcel van Dam - wordt gepoogd om de werkelijke verkie- zingsuitslag te reproduceren door een voor de Nederlandse bevolking representatieve groep kie- zers bij het verlaten van het stembureau kort te ondervragen. De doelstelling van schaduwverkie- zingen is tweeerlei. Ten eerste worden zij gebruikt om een zo accuraat mogelijke voorspelling te geven van de verkiezingsuitslag voor Nederland als geheel. lnmiddels is de expertise op dit terrein zo ver gevorderd dat al vroeg in de avond een zeer betrouwbare voorspelling kan worden gedaan over de later op die avond nog vast te stellen verkiezings- uitslag. Hoewel dit de van vroeger bekende verkie- zingsspanning bijna volledig heeft weggenomen, stelt het de betrokkenen beter in staat om te com- mentarieren op de door de kiezers gedane uit- spraak. Een tweede functie van schaduwverkie- zingen is dat zij een beeld geven van het 'electoraal verkeer' dat heeft plaatsgevonden tussen de partij- en. Daarmee kunnen zij een eerste licht werpen op de factoren die verantwoordelijk zijn voor de uit- slag. De verkiezingsanalyses op de verkiezingsdag zelf en de dag erna zijn vrijwel zonder uitzondering gebaseerd op dit soort gegevens.

Bij een exit poll wordt op zo'n veertig door het gehele land verspreide stembureaus aan de stem- mers gevraagd om naast hun eigen stemformulier ook nog een tweede formulier in te vullen met daarop vragen over-uiteraard- de partij waarop zij zojuist hebben gestemd en een beperkt aantal andere onderwerpen. In 1989 bijvoorbeeld, werd naast het stemgedrag ook nog gelriformeerd naar de leeftijd, religieuze denominatieen het stemgedrag bij de vorige Kamerverkiezingen. Hoewel in vele opzichten gewenst, valt het niet te verwachten dat

de bij schaduwverkiezingen gebruikte vragenlijs*s Ianger zullen worden. lmmers, de keerzijde van een langere vragenlijst is dat meer stemmers hun medewerking aan het onderzoek zullen weigeren, waardoor al gauw niet meer zeker is of de eerste doelstelling- het adequaat voorspellen van de ver- kiezingsuitslag - nog wei kan worden waarge- maakt. AI met al zorgt dit er voor dat de betekenis van dit soort gegevens voor electoraal onderzoek in het algemeen tamelijk beperkt is: de gegevens zijn te 'dun' voor verdere analyses. Substantiele verbe- tering valt op dit punt ook niet echt te verwachten.

De waarde van exit-polls blijft daarom beperkt tot de verkiezingsdag zelf en kort daarna bij de eerste interpretaties van het verkiezingsresultaat.

Verklarend onderzoek

Verklarend electoraal onderzoek is expliciet ge- richt op de verklaring van electorale verschijnselen.

Binnen het verklarende electorale onderzoek kan weer een verdere uitsplitsing worden gemaakt naar enerzijds kwantitatief en anderzijds kwalitatief onderzoek. Hoewel de naamgeving mogelijk an- ders suggereert gaat het hier niet om elkaar uitslui- tende vormen van onderzoek; veel eerder is sprake van elkaar aanvullend onderzoek.

Daar waar de opiniepeilingen naar aile waar- schijnlijkheid de bekendste vorm van onderzoek zijn, is het kwantitatieve verklarende onderzoek wel- licht het meest invloedrijk waar het gaat om het verkrijgen van inzichten in de factoren die verant- woordelijk zijn voor electoraal gedrag. Binnen het kwantitatieve verklarende onderzoek is een zeer belangrijke rol weggelegd voor de Nationale Kie- zersonderzoeken (NKo's), welke primair gericht zijn op de analyse van kiesgedrag bij verkiezingen voor de T weede Kamer. Inrniddels heeft deze reeks van onderzoeken aanleiding gegeven tot een groot aantal dissertaties, publikaties en andere rapporta- ges, en valt deze voorziening niet meer weg te den- ken uit het politicologische landschap.'6

Enkele uitzonderingen daargelaten, bestaat het

r6. Zie H. Anker en E.V. Oppenhuis, Dutch Parliamentary Election Study 1989, Amsterdam, 1993, voor een overzicht van aile in de loop der tijd verrichte NKO-onderzoeken. Sinds enige tijd is er ook sprake van een vergelijkbaar onder- zoek naar Europese verkiezingen; voor het onderzoek naar Provinciale en gemeenteraadsverkiezingen bestaat een dergelijke voorziening echter niet.

.. •

~

I

(9)

1 l

s &..o • 1994

Nationaal Kiezersonderzoek uit twee componen- ten: het 'hoofdonderzoek' en het 'vervolgonder- zoek'. Het hoofdonderzoek bestaat uit een steek- proef van het electoraat die speciaal voor het N K o wordt getrokken. De aldus geselecteerde kiesge- rechtigde burgers worden in principe twee maal ondervraagd, een maal kort voor en een maal kort na de verkiezingen. Uiteraard doen niet alle gese- lecteerde burgers mee aan zo'n onderzoek. Daar- om wordt in eerste instantie een groot aantal men- sen benaderd (meestal zo'n 3ooo, tegenwoordig is dit aantal nog groter), waarvan aan de eerste serie gesprekken meestal zo rond de I 7

so

mensen mee- doen. Na de tweede serie gesprekken blijven zo'n

I

soo

respondenten over.

De tweede component van het N K o is het ver- volgonderzoek. Hierbij worden de mensen die bij de vorige verkiezingen aan het N K o hebben meege- daan nog een keer ondervraagd (resulterend in een derde serie gesprekken). Op deze wijze wordt in- formatie vergaard over politieke houdingen en ge- drag bij twee verschillende verkiezingen. Uiteraard is dergelijke informatie van cruciaal belang voor het signaleren van electorale en politieke veranderin- gen door de tijd. Maar ook vanuit methodologisch oogpunt blijken deze gegevens buitengewoon nut- tig: zo is bijvoorbeeld op basis van deze 'panel- gegevens' vastgesteld dat een groot deel van de Nederlandse kiezers niet in staat is om zich foutloos te herinneren op welke partij het bij de vorige ver- kiezingen heeft gestemd. Op grond van deze con- clusie wordt daarom slechts met grote terughou- dendheid gebruik gemaakt van gegevens over her- innerd stemgedrag.'7

Voor zowel het hoofd-als het vervolgonderzoek geldt het niet meewerken aan het onderzoek, de zo- genaamde 'non-respons', als een van de grootste bedreigingen van het N K o. Met name sinds het begin van de jaren tachtig blijkt het response-per- centage steeds verder af te nemen (zo bedroeg de respons na de eerste ronde van vraaggesprekken in het NKO van I97I nog 74,9 procent; bij het NKO van I989 was dat percentage gezakt tot 46,I pro- cent). Gelukkig is echter gebleken dat, voor zover dit kan worden nagegaan, de gevolgen van non- respons met betrekkelijk eenvoudige wegingspro- cedures gecorrigeerd kunnen worden, op een

soortgelijke manier als dat gebeurt bij de hierboven reeds besproken opiniepeilingen. Er is daarom vooralsnog weinig reden om serieus te twijfelen aan de inhoudelijke conclusies die op basis van de N K o- gegevens worden getrokken.

Hoewel het N K o tegenwoordig als standaard- voorziening geldt voor het electoraal onderzoek, is dat zeker niet altijd zo geweest. In vergelijking met de Verenigde Staten (waar reeds sinds I952 elke twee jaar een met het N K o vergelijkbaar onderzoek wordt verricht) kwam systematisch enquete-onder- zoek naar de houdingen, opvattingen en gedragin- gen van kiesgerechtigde Nederlanders betrekkelijk laat op gang. In I 967 organiseerde een aantal on- derzoekers van de Vrije Universiteit een grootscha- lig onderzoek, getiteld 'Kiezen in I 967'. Dit on- derzoek wordt algemeen beschouwd als de voorlo- per van het N K o. V anaf I 9 7 I vindt onder auspicien van de gezamenlijke electorale onderzoekers in Nederland bij iedere verkiezing voor de Tweede Kamer een N K o plaats. Sinds I 9 8 9 wordt het N K o verricht in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Gedurende betrekkelijk lange tijd was het NKO de enige representatieve steekproef onder het Ne- derlandse electoraat. Als gevolg daarvan bevatte het

N K o een groot aantal 'oneigenlijke' elementen die zeer weinig met Kamerverkiezingen te maken had- den, zoals vragen naar het functioneren van wet- houders, vragen over de mate waarin respondenten het gevoel hebben dat het Ieven zich laat plannen, en vragen over de noodzaak voor militaire bescher- ming van de toenmalige Nederlandse kolonien.

Later is dit probleem aanzienlijk in betekenis afge- nomen, maar tot op de dag van vandaag bevat het

N K o nog altijd enkele vragenblokken die men in vergelijkbare onderzoeken in het buitenland slechts zelden aantreft.

Net als bij soortgelijk onderzoek in het buiten- land ziet de organisatiestaf van het N K o zich telkens opnieuw geplaatst voor de taak een zo goed moge- lijke balans te vinden tussen enerzijds de continu- ering van tijdsvergelijkend (longitudinaal) onder- zoek en anderzijds het scheppen van mogelijkheden voor vernieuwend onderzoek. In de praktijk komt dit meestal neer op het vinden van een evenwicht tussen de 'vaste', in principe telkens terugkerende,

r 7. Binnen de correctieprocedures van het NIP o en Inter /View wordt reke- ning gehouden met dit probleem.

9

(10)

onderdelen van de vragenlijst en de opname van nieuwe onderdelen. Vaste onderdelen zijn van le- vensbelang voor longitudinaal onderzoek. Zo heeft men bijvoorbeeld dankzij het vaste deel van het

N K o kunnen vaststellen dat er van de veelbespro- ken afname van politieke betrokkenheid geen spra- ke is. Het variabele deel is van levensbelang voor innovatief onderzoek, voor eisen die gesteld wor- den door de politieke actualiteit, en voor het bijblij- ven bij internationale ontwikkelingen in de politi- cologische literatuur. Zo zal het variabele deel in

N K o 94 onder meer bestaan uit vragenblokken over waarde-orientaties van burgers, over rechts- extremistische opvattingen, over verschillende as- pecten van politiek zelfvertrouwen, over de rele- vantie van gekozen instellingen voor het dagelijks Ieven, en over pragmatische, dan wei idealistische opvattingen van burgers.

Gedurende de loop der jaren is het minder moeilijk geworden voor onderzoekers om zelf hun data te verzamelen. Er is dan ook sprake van een (bescheiden) toename van het aantal projecten waarbij op 'private' basis gegevens worden verza- meld. Het gaat hier dikwijls echter om zeer gespe- cialiseerde onderzoeksprojecten die bovendien vaak ook nog een eenmalig karakter dragen. Van- daar ook dat te verwachten valt dat de N K o 's door hun brede opzet nog ruime tijd in een belangrijke behoefte zullen voorzien.

Een snel aan terrein winnende vorm van electoraal onderzoek is het zogenaamde kwalitatieve onder- zoek. Zoals de naam al enigszins aangeeft, wordt met dit onderzoek niet zo zeer beoogd een kwanti- tatieve schatting van houdingen, opvattingen, orientaties, etcetera te maken, maar is dit onder- zoek veel meer gericht op het blootleggen van ver- banden en structuren. Daarbij ligt de nadruk vooral op de associaties die mensen hebben bij bepaalde politieke termen, objecten en/ of personen en het in beeld krijgen van de aard van de cognitieve pro- cessen waarlangs mensen hun politieke voorkeuren ontwikkelen. K walitatief onderzoek is vooral popu- lair bij politieke partijen. Zo heeft GroenLinks onlangs haar imago Iaten doorlichten met behulp van kwalitatief onderzoek en heeft ook de PvdA in het verleden verschillende malen van deze vorm van onderzoek gebruik gemaakt.

Binnen het kwalitatieve onderzoek kunnen twee 'oervormen' worden onderscheiden: het diepte- interview en het groepsgesprek. Vooral de laatste

aanpak (meestal aangeduid met de Engelse term 'focus group') wint in snel tempo aan populariteit.

Bij het diepte-interview wordt een individu langdu- rig ondervraagd. Het daarbij gebruikte interview- schema ('script') is in de regel niet al te gedetail- leerd, maar geldt meer als een lijst met gespreks- punten die de interviewer tijdens het gesprek aan de orde moet Iaten komen. Uiteraard stelt dit vrije formaat hoge eisen aan de vaardigheden van de interviewer.

Zoals gezegd wint de 'focus group' snel aan po- pulariteit. Een focus group is een groepsgesprek waar in de regel zo'n acht mensen aan deelnemen.

De deelnemers zijn meestal geselecteerd op grond van een of meer relevante kenmerken, zoals bij- voorbeeld de partij waarop zij bij de laatste verkie- zingen hebben gestemd, hun leeftijd, de hoogte van de genoten opleiding, etcetera.

De meeste groepsgesprekken nemen zo'n twee tot drie uur in beslag. Om het verloop van het ge- sprek zo min mogelijk te bemvloeden blijft de iden- titeit van de opdrachtgever, zeker wanneer het om politieke partijen gaat, in de meeste gevallen ge- heim. Via een gesloten videocircuit kan de op- drachtgever de sessie direct volgen zonder gezien te worden door de gespreksdeelnemers. Een zeer be- langrijk voordeel van deze constructie is dat de opdrachtgever (via bijvoorbeeld een briefje aan de gespreksleider) tijdens de sessie in staat is het ver- loop van het gesprek in de door hem of haar ge- wenste richting bij te sturen (bijvoorbeeld wei of niet verder praten over eigenschappen van de lijst- trekker, dieper ingaan op bepaalde beleidsvoorstel- len, etcetera).

Zoals bij vee] onderzoek neemt het nut van een groepsgesprek toe naarmate men een beter beeld heeft van waar men op moet ]etten, met andere woorden, naarmate men een beter uitgewerkte theorie heeft over de electorale situatie van dat moment. Zo is bijvoorbeeld voor een partij als GroenLinks allanger bekend dat vee] mensen wel- iswaar de nodige sympathie voor die partij voelen, maar er desondanks niet op stemmen uit angst om 'hun stem weg te gooien'. Vandaar ook dat deze partij in haar focus groups probeert een meer gede- tailleerd inzicht te krijgen in het proces waarlangs mensen tot dergelijke oordelen.komen ( onaer wel- ke omstandigheden hebben mensen nu eigenlijk het gevoel dat ze hun stem weggooien?), en welke posi- tie GroenLinks in dit proces inneemt (blijven men- sen bij hun oordeel, ook als de partij een meer

(11)

s &..o I I994

'realistischi getinte boodschap uit zou dragen?). Bij dergelijke sessies gaat het niet aileen om wat de deelnemers te zeggen hebben, maar wordt min- stens zo sterk gelet op hun non-verbale uitingen. Zo bleek in focus groups georganiseerd voor de Britse Labour Party dat, zodra de persoon van Neil Kinnock in het gesprek aan de orde kwam, een aan- tal van de deelnemers vrijwel direct een defensieve pose aannam terwijl zij zich verbaal nog betrekke- lijk positief over de Labourleider uitlieten. Voor de campagne-Ieiding was dit een eerste aanwijzing dat het aanvoerderschap van Kinnock eerder op een dectoraal risico duidde, dan op een sterk punt waarmee electorale winst zou kunnen worden behaald.

Alles wijst er op dat het kwalitatieve onderzoek een bloeiende toekomst tegemoet gaat. Met de toene- mende beweeglijkheid van kiezers zullen politici en partijen steeds meer over gaan op het voeren van een zogeheten 'permanente campagne'. Door haar geschiktheid voor het verkrijgen van inzichten in de werking van korte-terrnijnfactoren, gecombineerd met de voordelen van sturing en snelle beschik- baarheid van onderzoeksresultaten, zal er meer en meer gebruik gemaakt gaan worden van de moge- lijkheden van kwalitatief onderzoek. lets dergelijks is al zichtbaar in - waar kan het ook anders - de Verenigde Staten, waar de regering-Clinton met grote regelmaat focus groups belegt om de poten- tiele impact van beleidsvoorstellen in te kunnen schatten. Met de hieruit verkregen informatie wordt vervolgens de presentatie of de inhoud van het beleid zodanig aangepast dat daarmee de anders opgelopen electorale schade wordt vermeden.

Opvallend is de discrepantie tussen de populari- teit van kwalitatief onderzoek in het (vaak door po- litieke partijen gefinancierde) marktonderzoek en de vrijwel volledige absentie van dergelijk onder- zoek binnen de academische wereld. Dit is des te meer opvallend, omdat in combinatie met mod erne inzichten uit de politieke psychologie (onder ande- re de zogenaamde schema-theorie) kwalitatief on- derzoek zeer belangrijke nieuwe perspectieven hi edt voor de verbetering en innovatie van bestaand

academisch onderzoek. De oorzaak hiervoor heeft wellicht iets te maken met het (misplaatst) gebrek aan aanzien dat kwalitatief onderzoek nog steeds geniet in academische kringen, zowel bij de betrok- ken onderzoekers als bij de voor de financiering van dergelijk onderzoek verantwoordelijke instanties.

Belangrijker wellicht is het feit dat marktonderzoek in de regel gericht is op de analyse van korte-ter- mijnfactoren (kandidaten, politieke strijdpunten, etcetera), terwijl academisch onderzoek (nog steeds) overwegend gericht is op de analyse van lange-termijnfactoren (ideologie, klasse, religie, waarden, etcetera) die het keuzegedrag bepalen.

Met de toenemende betekenis van korte termijn- factoren valt te wensen en ook wei te verwachten dat deze twee onderzoeksgebieden meer naar elkaar toe zullen groeien. 1 8

Opbrengsten van electoraal onderzoek

Gezien de hoven beschreven beperkingen van het uitslagenonderzoek is het weinig verrassend dat de- ze vorm van electoraal onderzoek relatief weinig inzichten heeft opgeleverd. Daarentegen ontstond met de beschikbaarheid van individuele gegevens in betrekkelijk korte tijd inzicht in hoe kiezers tot hun stembesluiten komen. De noodzakelijke terugkop- peling van deze inzichten naar de verkiezingsuitslag als geheel is echter grotendeels achterwege geble- ven. Als gevolg daarvan ligt ook bij de theorievor- ming binnen het electoraal onderzoek het accent zeer nadrukkelijk op individueel gedrag. Een theo- rie die aangeeft waarom de ene verkiezingsuitslag afwijkt van de andere is nog ver weg, alhoewel er wei het nodige werk in deze richting is en wordt verzet. De bekendste bijdrage in dit opzicht is het hoek Elections and the Political Order waarin de vier grondleggers van het Amerikaanse electorale on- derzoek nadrukkelijk aangaven dat het gebruik van individuele gegevens slechts een instrumented doe!

diende: namelijk om uiteindelijk iets te kunnen zeg- gen over de uitslag als geheel. 19 Enkele van deze onderzoekers en hun leerlingen hebben ook recent aangegeven hoe, uitgaande van individuele gege- vens, de weg naar het verklaren van verkiezingsuit- slagen kan worden teruggevonden. 20

1 8. Een ander verschil tussen markt- onderzoek en academisch onderzoek is dat het eerste meestal gericht is op een enkele partij ( evt. aangevuld met de grootste electorale concurrenten van die partij), terwijl academisch onderzoek in

de regel uitspraken tracht te doen over aile in het partijsysteem aanwezige par- tijen. Ook daardoor worden de geschet- ste accenten versterkt.

and the Political Order, New York, I 966.

2o. Zie onder meer W.E. Miller en

J .M. Shanks, 'Partisanship, Policy and Performance: The Reagan Legacy in the

I 988 Election', British Journal oJPolitical Science2I (1991): 129-I97·

19. ZieA. Campbell, P.E. Converse, W .E. Miller en D.E. Stokes, Elections

(12)

I 2

s &.o I 1994

De literatuur ter verklaring van individueel stem- . gedrag is zo veelomvattend dat het onmogelijk is

om deze hier uitputtend te bespreken. Globaal Iaten zich daarbinnen drie hoofdvelden onderschei- den, die sterk be'invloed zijn door respectievelijk de sociologie, de sociale psychologie en de econo- mie.21

De oudste theoretische stroming is de sociologi- sche. Deze stroming - de Columbia School, ge- noemd naar de universiteit waar op dit terrein het belangrijkste werk werd verricht- draagt sterk het stem pel van het vooroorlogse Europese onderzoek, maar is vreemd genoeg het meest bekend gewor- den door een studie die in de Verenigde Staten werd verricht. Deze baanbrekende studie, getiteld The People's Choice, werd verricht door Paul Lazarsfeld en zijn collega's en betrof een onderzoek in het Amerikaanse plaatsje Elmira, OhioY Op basis van een serie vraaggesprekken voor en na de verkiezingen van 1 944 kwamen deze auteurs tot de conchisie dat sociologische kenmerken de voor- naamste deterrninanten waren van het stemgedrag.

Zelf vatten zij hun bevindingen sam en in het daarna nog vele malen geciteerde credo dat 'a voter thinks politically, as he is socially.'

De tweede belangrijke theoretische stroming is de zogenoemde 'Michigan School', genoemd naar de University of Michigan, waar de auteurs van klassieke werken als The Voter Decides (uit 1954) en vooral The American Voter (196o) werkzaam wa- ren. 23 In dit laatste hoek wordt zeer nadrukkelijk prioriteit toegekend aan psychologische orienta- ties. Centraal in de benadering van de Michigan School staat het begrip 'partij-identificatie': bur- gers zouden een langdurige en stabiele psychologi- sche band met een van de twee Amerikaanse partij- en ontwikkelen, en deze band zou zo sterk zijn dat met recht van een 'identificatie' zou mogen worden gesproken. De meeste burgers werden veronder- steld deze identificatie van hun ouders te hebben geerfd ('parental transmission') en met het stijgen

2 1 . Deze driedeling is een bekende en wordt in verschillende overzichtsartike- len gehanteerd. Zie o.a. R.J. Dalton en M.P. Wattenberg, 'The Not So Simple Act of Voting', in: A.W. Finifter (red.), Political Science: The State '!]'the Discipline II, Washington D.C. 1993, en R.B. Andeweg, 'Politiek Gedrag', in:

J.W. van Deth (red.), Handboek Politicoloaie, Assen, 1993.

2 2. Zie P. Lazarsfeld, B. Berelson en

van de leeftijd zou de identificatie bovendien ster- ker worden als gevolg van een zogenaamd 'levens- cyclus-effect'. De identificatie met een politieke partij werd door de auteurs van The American Voter overigens gezien als de psychologische uitdrukking van een veel bredere verzameling van lange-termijn factoren zoals klasse, religie, etcetera. Naast partij- identificatie werden kiezers nog door minirnaal twee andere klassen van factoren be'invloed, name- lijk door politieke strijdpunten (zogenaamde 'issu- es') en door 'kandidaten'. Dit model heeft een zeer diepgaande invloed gehad op het electoraal onder- zoek. In de loop der tijd heeft het model tal van amenderingen ondergaan en is het in tal van opzich- ten verder verfijnd, maar het meest centrale ele- ment- het onderscheid tussen korte-en lange-ter- rnijnfactoren - is iets dat ook in het overgrote deel van het onderzoek van vandaag nog gemakkelijk valt terug te vinden.

Een derde en laatste belangrijke theoretische stro- ming is sterk be'invloed door economische theo- rieen, in het bijzonder de zogenaamde 'rationele keuze-theorie'. Deze school draagt niet de naam van een universiteit maar is zeer nauw verbonden aan het klassieke hoek van Anthony Downs uit 1957, getiteld An Economic Theory

if

Democracy. De centrale gedachte is dat kiezers een soort van men- tale 'landkaart' met zich meedragen waarbinnen zij de partijen en zichzelf plaatsen. De partij die zich in hun ogen het dichtst bij hun eigen positie op de kaart bevindt, is de partij waarop zij uiteindelijk stemmen.

Kijken we naar de theorievorming in Neder- land, dan zien we van elke stroming wei iets terug.

Globaal zijn ook in Nederland drie stromingen te onderscheiden, maar die lopen niet helemaal paral- lel aan de zojuist beschreven stromingen. 24 Een belangrijke Nederlandse stroming is gebaseerd op wat gemakshalve het verzuilingsmodel genoemd kan worden en waarin een speciale rol wordt toege-

H. Gaudet, The People's Choice, New York, 1948.

23. Zie A. Campbell, G. Gurin en W.E.

Miller, The Voter Decides, Evanston, 1954, en A. Campbell, Ph. E. Converse, W .E. Miller en D.E. Stokes, The American Voter, New York, 1960.

24. Zie H. Anker, Normal Vote Analj-sis, Amsterdam, 1992, voor een uitgebreidere beschrijving van deze drie theoretische perspectieven.

(13)

s &_o' '994

kend aan religie en klasse. De betekenis van deze factoren zou over de jaren zijn afgenomen ten gun- ste van allerlei korte-termijnfactoren zoals kandida- ten en issue-effecten. De overige twee stromingen Iaten zich het beste begrijpen als een combinatie van de Michigan School en de rationele-keuzebenade- ring. Volgens sommige onderzoekers identificeren burgers zich niet met een partij maar met een ideo- logische positie. Vervolgens komen zij tot een keuze door te kijken welke partij zich het dichtst bij hen in de buurt bevindt. Wanneer kiezers op een andere partij stemmen ( dat wil zeggen een partij die niet het dichtst bij staat) gebeurt dit meestal onder invloed van verkiezingsspecifieke factoren. Er is een debat gaande over de term en waarin deze ideo- logische orit!ntaties het beste beschreven kunnen worden. Een eerste school van onderzoekers stelt dat dit het beste zou kunnen gebeuren in termen van het begrippenpaar 'links-rechts'. De redene- ring daarbij is dat, hoewel burgers verschillen over de inhoud die zij aan deze begrippen toekennen, zij het wel eens zijn over de instrumentele waarde daarvan. Kiezers zijn het er bijvoorbeeld onderling met elkaar over eens welke partijen als links en welke als rechts dienen te worden aangemerkt. Een tweede school van onderzoekers baseert zich niet op de begrippen 'links' en 'rechts' maar kent een belangrijke waarde toe aan het door de Ameri- kaanse politicoloog Inglehart gemtroduceerde on- derscheid in termen van zogenaamde 'materialisti- sche' en 'postmaterialistische' waarde-orientaties.

Heel in het kort stelt Inglehart dat in W esterse gemdustrialiseerde samenlevingen na de T weede W ereldoorlog een nieuwe generatie voor het eerst gesocialiseerd is in een periode die niet Ianger gekenmerkt wordt door schaarste en/ of oorlog, maar door vrede en welvaart. Als gevolg daarvan is het waardepatroon van deze nieuwe generatie niet getekend door materiele behoeften (veiligheid, economische groei), maar door wat wordt aange- duid als 'postmaterialistische' behoeften zoals zelf- ontplooiing, bescherming van de vrijheid van meningsuiting, etcetera. Dergelijke 'waarde-orien- taties' zouden van groot belang zijn voor de verkla-

ring van de individuele partijkeuze. De discussie over deze perspectieven is nog verre van afgerond;

in de toekomst valt daarom op dit terrein nog vol- doende interessant werk te verwachten.

De toekomst

Hoewel er het nodige is bereikt binnen het electo- raal onderzoek, valt er nog een hoop te doen. Zo is het bijvoorbeeld dringend noodzakelijk dat de bier- hoven beschreven deelgebieden van het electoraal onderzoek op zo kort mogelijke termijn meer naar elkaar toe gaan groeien. Zoals reeds opgemerkt valt in dit opzicht met name veel te verwachten van een sterkere integratie van kwalitatieve en kwantitatie- ve onderzoeksmethoden.

lets dergelijks geldt ook voor de in het begin van deze bijdrage onderscheiden (hoofd)componenten van het electoraal onderzoek: het is zonneklaar dat als we meer inzicht willen krijgen in de vraag waar- om de ene verkiezing anders uitvalt dan de andere, het niet volstaat om het onderzoek te beperken tot, bijvoorbeeld, uitsluitend kiezersonderzoek. Binnen dergelijk onderzoek wordt de verkiezingscontext vaak als gegeven aangenomen, terwijl bekend is dat juist die context belangrijke consequenties kan heb- ben voor de relaties, patronen en effecten die bin- nen een verkiezing worden waargenomen. Nude verkiezingsstudies zich in een steeds groter aantal Ianden over een steeds grotere tijdsperiode aaneen- rijgen, wordt deze behoefte steeds sterker ge- voeld. 25

Als we kijken naar meer specifieke onderzoeks- terreinen, dan zien we dat op dit moment veelbelo- vend onderzoek gaande is naar onderzoeksdesigns met behulp waarvan concurrerende theorieen over electoraal gedrag systematisch getoetst kunnen worden. Daarmee kan eindelijk een gefundeerde uitspraak worden gedaan over de waarde van ver- schillende theoretische perspectieven ten opzichte van elkaar, en kan tevens enige orde worden gescha- pen in de huidige wildgroei aan perspectieven waarbij een ieder 'succes' kan claimen op het mo- ment dat ook maar de geringste relatie met electo- rale verschijnselen is aangetoond. Naast het op sy-

25. Zie onder anderen P.A. Beck, 'Choice, Context, and Consequence:

Beaten and Unbeaten Paths toward a Science of Electoral Behavior, In: H.

Weisberg (red.), Political Science. The Science '![Politics, New York, 1986, en W.E. Millerenj.M. Shanks, op.cit.

(14)

S8l_D11994

stematische Wijze toetsen van concurrerende theo- rieen, zou de nu volgende - geenszins uitputtende - lijst van speerpunten voor electoraal onderzoek kunnen worden aangereikt: theorievorming op het gebied van de ontwikkeling van ideologische orien- taties (waarom is iemand nu links of rechts), de invloed van verkiezingsspecifieke factoren op de verkiezingsuitslag, het effect van exteme politieke gebeurtenissen op de uitslag, de invloed van rege- ringsdeelname versus een rol in de oppositie op de uitslag, de betekenis van informele netwerken voor politiek gedrag, de beweeglijkheid van kiezers en de consequenties daarvan voor politieke systemen, de structuur en intensiteit van partijconcurrentie, de relatie tussen de inhoud van de politieke bericht- geving en partijkeuze (in het bijzonder de mate waarin kiezers min of meer 'gedwongen' worden in termen van bepaalde vraagstukken te denken - meestal aangeduid met de term 'priming'), de be- tekenis van politieke generaties, de perceptie en beoordeling van lijsttrekkers, de ontwikkeling van geschikte methodologie ter verklaring van verkie- zingsuitslagen, etc. Op een aantal van deze terrei- nen is reeds veelbelovend onderzoek in gang gezet;

andere terreinen zijn daarentegen nog vrijwel onontgonnen.

Vindplaatsen voor electoraal onderzoek

Een goede gewoonte van de organisatoren van het Nationaal Kiezersonderzoek is dat zij na elk onder- zoek een boekje uitbrengen met daarin de eerste resultaten van het onderzoek. Deze boeken, meest- al getooid met de titel 'De Nederlandse Kiezer' ge- volgd door het jaartal van de desbetreffende verkie- zing, zijn uitdrukkelijk bedoeld voor een breder publiek. Zij vinden dan ook de nodige aftrek onder joumalisten, politici en andere belangstellenden. 26 Dergelijke rapportages vormen een goed beginpunt voor degenen die meer willen weten over electo- raal onderzoek. Meer doorwrochte resultaten van onderzoek worden gepubliceerd in de politicologi- sche vakpers, waarvan de bladen Electoral Studies, het Nederlandse Acta Politico, en de American Politi- cal Science Review aparte vermelding verdienen.

Zoals de naam reeds aangeeft richt het eerste blad zich exclusief op electorale verschijnselen, de ove- rige twee bladen kennen een bredere opzet en bevatten regelmatig rapportages die toonaange- vend zijn voor respectievelijk de nationale en de internationale literatuur.

2 6. Daamaast is voor elk N K o een uit- gebreide databeschrijving beschikbaar (onder andere met een overzicht van de frequentieverdelingen van aile variabe- len) in de vorm van zogenaamde 'code- boeken'. Deze zijn, evenals de gegevens zelf, tegen een geringe vergoeding te verkrijgen bij het Steinmetzarchief, Herengracht410-412, 1017 ox Amsterdam.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In contrast, problems (MkwOpt) and (VaROpt) are concerned with single-period investments and regard the market parameters and — consequently — the portfolio, as if they were

De kalkoenen die afgemest zijn bij de goot en de goot met waterrantsoenering hebben, in vergelijking met de andere drinkwatersystemen, een signifikant lager eindgewicht.. De

Bijlage 4 (vervolg): resultaten tweede Groen Label meetperiode (ammoniakemissie, ventilatiedebiet, temperatuur en RN.) Datum NHs-con- Ventilatie- centratie debiet PPm m3/uur

Als de academici hun taak serieus nemen, werken ze daaraan met de grootste spoed; het gaat namelijk om modellen die door theoretici zijn ontwikkeld en die dus

It means that in this case study using the results of the Nam model to calculate the daily discharge of the watershed from daily rainfall it is acceptable to use monthly discharges

Population-attributable fractions were calculated from South African Vitamin A Consultative Group (SAVACG) survey data on the prevalence of vitamin A deficiency in children and

'n Vraelys is opgestel wat die oorsake van die werkstres wat deur die onderwysers ervaar word, meet Daarna is ' n program saamgestel ter begeleiding van die

De maritiem-technische branche heeft te maken met een tekort aan vaktechnisch geschoolde medewerkers, in het bijzonder op niveau 3 en niveau 4. Het scholingstraject biedt medewerkers