• No results found

AGORA - Thema Nieuwe Autoriteit en Geweldloos Verzet

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "AGORA - Thema Nieuwe Autoriteit en Geweldloos Verzet"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PB- PP | B-27

BELGIE(N) - BELGIQUE

Agora Jaargang 33 // nummer 1 // maart 2017

Inhoud

04 Thema: uithuisplaatsing van jonge kinderen Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen Tim Stroobants & Benedikte Van den Bruel

12 Pleegzorg en jonge kinderen Johan Van der Sypt

15 De CIG als eerste te overwegen keuze Lotte Soete

17 Uithuisplaatsing, een draak of een must?

Daniëlle Van Echelpoel & Arnold Schaek

19 Thema: innovatieve projecten in de jeugdhulp Het SAMBA-project

Mieke Verbrugge

25 JoTa: Jouw Talent werkt!

Wouter Decoodt

32 Back to basics in de residentiële jeugdzorg Delphine Levrouw

39 Thema: nieuwe autoriteit en geweldloos verzet Nieuwe Autoriteit en Geweldloos Verzet

Sven Bussens

44 Smeed het ijzer als het koud is Louise Wolfs

50 De prinses en de therapeut Miet Aarnouts

56 Jeugdbelevenissen Josephine

57 Hersenspinsel Hans Paredis 58 Boekbespreking

Frank Van Holen 59 Quest-it

Caroline Hoedemakers 63 Informant

64 Sponsor

(2)

PB- PP | B-27

BELGIE(N) - BELGIQUE

Agora Jaargang 33 // nummer 1 // maart 2017

Inhoud

04 Thema: uithuisplaatsing van jonge kinderen Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen Tim Stroobants & Benedikte Van den Bruel

12 Pleegzorg en jonge kinderen Johan Van der Sypt

15 De CIG als eerste te overwegen keuze Lotte Soete

17 Uithuisplaatsing, een draak of een must?

Daniëlle Van Echelpoel & Arnold Schaek

19 Thema: innovatieve projecten in de jeugdhulp Het SAMBA-project

Mieke Verbrugge

25 JoTa: Jouw Talent werkt!

Wouter Decoodt

32 Back to basics in de residentiële jeugdzorg Delphine Levrouw

39 Thema: nieuwe autoriteit en geweldloos verzet Nieuwe Autoriteit en Geweldloos Verzet

Sven Bussens

44 Smeed het ijzer als het koud is Louise Wolfs

50 De prinses en de therapeut Miet Aarnouts

56 Jeugdbelevenissen Josephine

57 Hersenspinsel Hans Paredis 58 Boekbespreking

Frank Van Holen 59 Quest-it

Caroline Hoedemakers 63 Informant

64 Sponsor

(3)

Is een tijdschrift van vzw Jongerenbegeleiding - Informant

Verschijnt 4 keer per jaar (maart, juni, september en december)

vzw Jongerenbegeleiding - Informant Stapelplein 32

9000 Gent 0490 44 65.27 www.jo-in.be

Verantwoordelijke uitgever Geert Ginneberge Bauwerwaan 44 • 9930 Zomergem

Agora Jaargang 33 // nummer 1 // maart 2017

(4)

Colofon Inhoud

Agora is een tijdschrift van vzw Jongerenbegeleiding- Informant en verschijnt vier maal per jaar (maart, juni, september en december).

Redactie:

Annelies Mincke: vzw Jongerenbegeleiding-Informant Dries Verdonck: Pleegzorg West Vlaanderen

Frances Van Belle: CAW regio Gent-Eeklo Marijke Magherman: VSPW Kortrijk

Marjan Detavernier: Centrum voor Jongeren- en Gezinsbegeleiding

Mieke Lampaert: vzw De patio - ’t Groot Hersberge Vanessa Hoste: vzw De Patio - OOOC ’t Laar Eindredactie:

Annelies Mincke Vormgeving:

Nevelland Abonnement:

Een jaarabonnement kost €15 (digitaal),

€30 (gedrukt) of €40 (digitaal en gedrukt). Leden van vzw Jongerenbegeleiding-Informant ontvangen Agora gratis. Geïnteresseerden kunnen zich abonneren door contact op te nemen met onderstaand redactieadres.

Redactieadres:

Agora

VZW Jongerenbegeleiding-Informant Stapelplein 32

9000 Gent

0490/44 65 27 (Annelies Mincke) agora@jo-in.be

www.jo-in.be Artikels:

Agora is steeds op zoek naar interessante artikels rond actuele thema’s binnen de praktijk van de jeugdhulp.

Geïnteresseerde auteurs kunnen steeds contact opnemen met het redactieadres.

Artikels die voor publicatie worden doorgestuurd naar de redactie, worden na bespreking. Op de redactieraad gepubliceerd in één van de komende nummers.

De inhoud van de bijdragen weerspiegelt niet nood- zakelijk het standpunt van vzw Jongerenbegeleiding- Informant of van de redactieraad en blijft onder de verantwoordelijkheid van de auteur/organisatie.

D/1989/0543/199

Thema: uithuisplaatsing van jonge kinderen 04 Uithuisplaatsing van jonge kinderen in

Vlaanderen

Tim Stroobants & Benedikte Van den Bruel 12 Pleegzorg en jonge kinderen

Johan Van der Sypt

15 De CIG als eerste te overwegen keuze Lotte Soete

17 Uithuisplaatsing, een draak of een must?

Daniëlle Van Echelpoel & Arnold Schaek Thema: innovatieve projecten in de jeugdhulp 19 Het SAMBA-project

Mieke Verbrugge

25 JoTa: Jouw Talent werkt!

Wouter Decoodt

32 Back to basics in de residentiële jeugdzorg Delphine Levrouw

Thema: nieuwe autoriteit en geweldloos verzet 39 Nieuwe Autoriteit en Geweldloos Verzet

Sven Bussens

44 Smeed het ijzer als het koud is Louise Wolfs

50 De prinses en de therapeut Miet Aarnouts

56 Jeugdbelevenissen Josephine 57 Hersenspinsel

Hans Paredis 58 Boekbespreking

Frank Van Holen 59 Quest-it

Caroline Hoedemakers 63 Informant

64 Sponsor

(5)

Beste lezer,

Thomas (25), Leila (20), Kimberley (18) en Roberto (19) ….

Deze vier jongvolwassenen getuigden op 8 maart 2017 in het programma Pano over hun ervaringen in de jeugdhulp en vooral over hun stap naar zelfstandigheid en naar volwas- senheid. Een stap die zij een stuk sneller moeten maken dan andere jongeren. In België wonen jongeren namelijk gemiddeld tot hun 25 jaar thuis.

We werken dagdagelijks met deze jongeren en we weten allemaal dat de overgang van -18 naar +18 een belangrijk scharnierpunt is in hun leven. Maar hun eerlijke getuigenis, zinderde bij mij nog na…

“Alleen zijn, het is zo moeilijk om alleen te zijn.” (Kimberley)

“Je bent niet klaar voor wat hierna komt. Je hebt daar ook nooit over nagedacht. Het hierna dat was het doel, hier weg zijn. En dan ja… dat weet je niet.” (Thomas)

“De eenzaamheid is het moeilijkste.” (Leila)

Alleen zijn en eenzaamheid. Woorden die doorheen de documentaire regelmatig terug kwamen. En dat vind ik aangrijpend. Dat jongeren na soms meer dan 15 jaar in de jeugd- hulp niemand hebben om naar te bellen… We proberen dagdagelijks binnen de jeugdhulp professioneel aan de slag te gaan met jongeren en hun context, met hun krachten op weg naar verschillende doelen. Maar we mogen vooral niet vergeten van er voor deze jongeren in eerste instantie te zijn, als mens, en er voor hen te blijven ook nadat ze onze voorzie- ning hebben verlaten. In de praktijk is het misschien wel wat zoeken rond hoe we dit kunnen waarmaken, in een context van een steeds hogere werkdruk. Maar de jeugdhulp staat er voor gekend om uitdagingen niet uit de weg te gaan!

Want deze jongvolwassenen laten ons ook zien dat we van betekenis zijn.

“Ik ben hen ook echt dankbaar. Als ik hier niet had gezeten, stond ik niet waar ik nu sta…

Met hulp is het veel makkelijker dan alleen.” (Roberto)

“Ik ben er, ik heb nu mijn eigen leven in handen… Hopelijk … Met een beetje hulp.”

(Kimberley)

Laten we dus blijven zoeken, blijvend de uitdagingen aangaan, jongeren blijvend bevra- gen en laten we hen hierbij vooral niet loslaten.

Veel leesplezier, en tot de volgende Agora, Geert Ginneberge

Voorzitter vzw Jo-In

Voorzet

(6)

Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen

Duiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

Tim Stroobants | Kind en Gezin | Brussel Benedikte Van den Bruel | Jongerenwelzijn | Brussel

Minister Vandeurzen gaf met zijn beleidsnota 2014- 2019 het concrete startschot tot een geactualiseerde beleidsvisie op de opvang van jonge kinderen. De mi- nister zette het jonge kind centraal – in dit geval nul tot zes jarigen – ook in situaties waarbij een kind vrijwillig of gedwongen, en al dan niet tijdelijk ergens anders dan in het eigen gezin moet verblijven.

Hoewel de minister pleegzorg nog steeds als de eerste te overwegen hulpvorm profileerde, stelde hij daarnaast dat de visie inzake de opvang van jonge kinderen buiten het gezin moest worden geactualiseerd. Pleegzorg biedt nl. niet steeds (meteen) een oplossing bij bepaalde pro- blematieken. De huidige opvang in een institutionele context voor jonge kinderen zou ook onvoldoende tege- moet komen aan de noden van jonge kinderen en ze zouden er vaak (te) lang verblijven. Er moest aandacht gaan naar andere dan de gebruikelijke institutionele vormen van opvang, met extra inspanningen voor vei- lige gehechtheid van de kinderen en voor de afbakening van doelgroep en instroom. De versterking en innovatie van de residentiële begeleiding van jonge kinderen werd ook in het Actieplan Jeugdhulp1 naar voren geschoven als prioritair streefdoel.

In de resolutie houdende aanbevelingen voor een ver- beterde organisatie en werking van integrale jeugdhulp, aangenomen in de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement op 8 juli 2015 werd bijkomend de facilite- rende rol van de toegangspoort benoemd, alsook de zogenaamde ‘kindercarrousels’ geproblematiseerd.

Teveel kinderen worden al te vaak van de ene naar de andere voorziening en/of pleeggezin overgeplaatst.

In het verlengde hiervan werd in september 2016 de visietekst “Uitgangspunten en krachtlijnen bij uithuis- plaatsing van jonge kinderen i.f.v. Vlaamse beleidskeu- zes” die opgesteld was vanuit Jongerenwelzijn en Kind en Gezin, publiek gemaakt2.

In dit artikel schetsen we de belangrijkste bevindingen uit de visietekst. We beginnen met een duiding van de

1 Actieplan Jeugdhulp. Met de kracht van de jeugd naar 2020. Goed- gekeurd op de Vlaamse Regering van 6 februari 2015.

2 www.kindengezin.be/detoekomstisjong/jongengeborgen/inspiratie/

doelstelling en de gevolgde aanpak. Vervolgens gaan we dieper in op inhoudelijke overwegingen en keuzes in- zake uithuisplaatsing en indicatiestelling, pleegzorg als eerste te overwegen keuze, en de positie van residenti- ele zorg voor jonge kinderen. Afronden doen we met een blik op waar we momenteel staan, welke actielijnen voorop worden gesteld en welke stappen nog moeten worden gezet.

Doelstelling visietekst en gelopen parcours

De visietekst heeft tot doel de Vlaamse beleidsvisie omtrent de uithuisplaatsing van jonge kinderen met psychosociale problemen intersectoraal te actualiseren en te expliciteren.

Deze geactualiseerde visie moet vervolgens resulteren in concrete verbetermogelijkheden en beleidsacties. De tekst is dan ook in de eerste plaats gericht aan beleidsactoren.

Het reikt een aanzet van beleidskeuzes en -acties aan die in samenspraak met heel wat betrokkenen – niet in het minst het werkveld – tijdens de komende periode nog zal moeten worden geconcretiseerd.

JONGE KINDEREN

Ouders blijven ouders en er moet worden

gestreefd om het kind zo snel mogelijk weer

naar huis te laten gaan.

(7)

Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen

Duiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

De visietekst is het resultaat van een stevig traject waarbij Kind en Gezin en Jongerenwelzijn de handen in elkaar staken. De tekst kwam tot stand o.b.v. :

» nationale en internationale beleidsdocumenten en (onder- zoeks)literatuur; gesprekken met Vlaamse wetenschap- pelijke experts;

» focusgroepen met praktijkwerkers vanuit Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG), Organisaties voor Bijzondere Jeugdbijstand (OVBJ), Diensten voor Pleegzorg, en Centra voor Integrale Gezinsondersteu- ning (CIG);overleg binnen en tussen de administraties KG en JWZ;

» overleg binnen de Gemengde Stuurgroep Integrale Jeugdhulp en het Raadgevend Comité Kind en Gezin en overleg met het kabinet van minister Vandeurzen.

Uithuisplaatsing en indicatiestelling

In de visietekst wordt – na een luik rond uithuisplaatsing voorkomen – ingegaan op aspecten betreffende de indica- tiestelling tot uithuisplaatsing. In wat volgt presenteren we enkele kernboodschappen die belangrijk zijn om het geheel in een juist daglicht te stellen.

Uithuisplaatsing is een erg ingrijpende maatregel Uithuisplaatsing (van jonge kinderen) is een ingrijpende maat- regel voor kinderen, ouders en samenleving. Het gaat recht- streeks in tegen het basisrecht van ouders en kind om samen te leven. Slechts indien een verblijf van het kind in het gezin niet langer in zijn of haar belang is en dit via andere wegen niet tijdig kan worden bewerkstelligd, moet uithuisplaatsing worden overwogen. Hierbij moet steeds de lastige afweging worden gemaakt tussen enerzijds alle kansen om op te groei- en in de thuissituatie vrijwaren, en anderzijds niet te laat in- terveniëren opdat de veiligheid en ontwikkeling van het kind

niet onherroepelijk in het gedrang is. Zeker bij de jongste kinderen, die nauwelijks voor hun eigen belang kunnen op- komen, is dit een heikele kwestie. Wetenschappelijke inzich- ten vanuit de ontwikkelingspsychologie en meer bepaald de hechtingstheorieën zullen dan essentieel zijn om aan te geven wat het kind nodig heeft. Bovendien moet met heel wat ande- re belangen en factoren rekening worden gehouden. Het belang van het kind geldt daarbij steeds als ultieme toetssteen, maar uiteraard hebben ook de ouderbelangen, en juridische en over- heidsprocedures een impact.

Een middel in een traject

Uithuisplaatsing is een middel om de veiligheid te herstel- len, de ontwikkeling weer op gang te trekken en het welzijn te bevorderen. Uithuisplaatsing is niet alleen het moment van de beslissing en plaatsing, maar een traject. Er vindt doorgaans al heel wat plaats alvorens te komen tot uithuis- plaatsing maar dat bleek uiteindelijk onvoldoende heilzaam.

Op dat moment kan tot uithuisplaatsing worden beslist, maar daarmee is de kous niet af. Ouders blijven ouders en er moet worden gestreefd om het kind zo snel mogelijk binnen een vooraf afgebakende termijn weer naar huis te kunnen laten gaan. Het traject met focus op de hereniging in de thuissituatie, is bovendien een cyclisch proces. Stap- pen worden herhaaldelijk genomen indien nodig, doelen worden steeds geëvalueerd en bijgesteld en er wordt con- tinu nagegaan of de behoeften van het kind worden gediend.

Dit moet wel gebeuren binnen een afgebakend tijdskader, zeker bij jonge kinderen in functie van snelle duidelijkheid rond het verder perspectief.

Wanneer de uithuisplaatsing met focus op terugplaatsing naar huis onvoldoende heeft geresulteerd in een stabiele en veilige thuissituatie in het gezin van het kind, kan uit- huisplaatsing ook een meer duurzaam karakter krijgen3. De uithuisplaatsing krijgt dan een nieuwe plaats in het traject. Eén van meer stabiliteit voor het kind. Deze nieuwe situatie betekent niet dat ouders op dat moment niet meer

3 In bepaalde gevallen zal reeds van bij de start van de uithuisplaat- sing duidelijk zijn dat terugplaatsing niet mogelijk is op korte termijn. In deze gevallen is een meer duurzame uithuisplaatsing meteen aangewezen. Echter, we beschouwen dit eerder als uitzon- derlijke gevallen.

JONGE KINDEREN

Bij uithuis geplaatste kinderen staat voorop

dat zij zo weinig mogelijk van locatie en

opvoeders veranderen.

(8)

erkend zouden worden als ouders en niet meer betrokken en begeleid moeten worden bij het verdere traject. In te- gendeel. Zij moeten begeleid worden in de acceptatie van de verdere plaatsing en er moet gezocht worden op welke manier zij verder hun ouderlijke verantwoordelijkheid kun- nen opnemen.

Continuïteit is een belangrijk aandachtspunt

In het traject is continuïteit een belangrijk aandachtspunt.

De voorgestelde interventies moeten op elkaar maar ook op de voorgeschiedenis van het kind en het toekomstper- spectief worden afgestemd. Een belangrijk probleem dat in dit licht opduikt, zijn onstabiele plaatsingen. Zeker bij uithuis geplaatste kinderen staat voorop dat zij best zo wei- nig mogelijk van locatie en opvoeders veranderen. Het opbouwen van toekomstplannen, zich settelen, het aangaan van warme en hechte relaties staat of valt met continuïteit (Juffer, 2010b; Ward, 2009).

In de wetenschappelijke literatuur, maar ook in de Vlaam- se praktijk wordt aangeklaagd dat de organisatie van de hulpverlening op meso- en op macroniveau vaak niet bij- draagt aan de continuïteit en stabiliteit van plaatsingen (Ward, 2009). Verandering van hulpverleners doorheen het proces, personeelsverloop, bewonersverloop, veelvuldige overgangen, schaarste van het aanbod, te weinig samen- werking tussen voorzieningen, regelgevende beperkingen, breuk tussen hulpverlening voor en na de intersectorale toegangspoort enzovoort zijn allemaal gekende problemen.

Pleegzorg is de eerste te overwegen keuze

Bij de optie van uithuisplaatsing kiest het Vlaamse beleid resoluut voor de keuze voor pleegzorg als ‘het eerste te overwegen alternatief’. Ook (inter)nationale wetenschap- pers ondersteunen deze optie omwille van individuele aan- dacht, hechtingsmogelijkheden, stabiliteit en gewone zorg en leven in een gezin. De laatste decennia wordt ook van- uit neurobiologische hoek gepleit voor opvang in een ge- zinsomgeving en de kracht van het normale.

Pleegzorg kent een aantal varianten die naargelang de fa- se waarin een traject zich bevindt en noden van het kind

kunnen worden ingezet. Perspectiefzoekende pleegzorg is de eerste aangewezen vorm bij een eerste of tijdelijke uit- huisplaatsing. Met perspectiefbiedende pleegzorg wordt ingezet op een stabiele en meer langdurige opvoedingsva- riant. Daarnaast kennen we nog crisispleegzorg, ondersteu- nende pleegzorg en behandelingspleegzorg.

Geen absolute contra-indicaties voor pleegzorg De stelling is vaak dat pleegzorg aangewezen is tenzij er contra-indicaties zijn. De meest duidelijke contra-indicaties door wetenschappers aangehaald, zijn een hulpverlenings- geschiedenis met frequente overplaatsingen, voorspelde onveiligheid van de pleegzorgsituatie (door bijvoorbeeld het gedrag van het kind, de jongere of zijn/haar ouders), gedrags- of emotionele problemen die de integratie in een nieuw gezin bemoeilijken, en te grote zorgnoden die de mogelijkheden van gezinsopvang overstijgen. Maar ook deze contra-indicaties moeten niet als ‘absoluut’ worden gezien. Het is belangrijk dat ze bij de start van elke plaat- sing goed in kaart gebracht worden om de aanwezigheid van deze risicofactoren te erkennen en op zoek te gaan naar protectieve factoren en werkpunten. Elementen die in de praktijk regelmatig als contra-indicatie worden genoemd, maar waarvoor er niet onmiddellijk bevestiging kan wor- den gevonden in huidig wetenschappelijk onderzoek en die niet het belang van het kind voorop lijken te stellen, zijn:

geen expliciete vraag naar pleegzorg, het moeilijk bespreek- baar zijn van pleegzorg voor ouders, en sterke loyaliteiten van het (pleeg)kind met zijn ouders. Deze elementen be- schouwen we als werkpunten voor verwijzers en begeleiders maar niet bij voorbaat als contra-indicaties.

Wat betreft de jongste kinderen concluderen we dat er wei- nig contra-indicaties van pleegzorg te herkennen zijn. In de meeste gevallen zal er nog geen uitgebreide hulpverle-

Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen

Duiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

JONGE KINDEREN

Pleegzorg is en blijft het beste alternatief

voor jonge kinderen die niet langer thuis

kunnen verblijven.

(9)

ningsgeschiedenis met frequente overplaatsingen zijn, zal er geen voorspelde onveiligheid zijn van de pleegzorgsitu- aties t.g.v. bijvoorbeeld de kindproblemen, en zullen de kindproblemen zoals gedragsproblemen ook nog niet van dien aard zijn dat ze de gezinsintegratie onmogelijk maakt.

Van gehechtheidsproblemen kan worden gesteld dat zij interactioneel van aard zijn en gekoppeld aan een concre- te omgeving. Hechting is herstelbaar bij nieuwe potentiële gehechtheidsfiguren (Juffer, 2010a). En zelfs al zijn ernsti- ge hechtingsproblemen ook bij jonge kinderen niet helemaal uitgesloten, dan nog stellen experten dat ze zeker bij jonge kinderen geen tegenindicatie hoeven te zijn voor pleegzorg maar wel extra-ondersteuning en omkadering vragen.

Ook contra-indicaties zoals onveiligheid van de pleegzorg- situatie omwille van te grote weerstand bij ouders of uitge- sproken kindproblematieken met een zware belasting vormen op het pleeggezin (huilbaby’s, foetaal alcoholsyndroom, …) zijn evenwel niet uitgesloten. Echter, ook hier geldt dat ze best niet als absolute tegenindicatie worden gezien, maar als werkpunt tijdens matching, plaatsing en verdere proces.

Behoorlijke uitdagende randvoorwaarden

Pleegzorg kiezen als eerste optie bij uithuisplaatsing van jonge kinderen veronderstelt dat een aantal randvoorwaar- den zijn vervuld. Deze stellen een grote uitdaging om suc- cesvolle pleegplaatsingen te realiseren. Het gaat m.n. over:

» Voldoende grote en gedifferentieerde pool van pleeg- gezinnen

» Voldoende en kwaliteitsvolle omkadering van pleeg- gezinnen en gezinnen

» Een volwaardig pleegouderstatuut

Pleegzorg, een complex verhaal met veel potentieel Een in het oog springende conclusie van Vanderfaeillie et al. (2014) is dat pleegzorg alvast op papier een groot po- tentieel heeft maar dat het niet altijd lukt om de toegeschre- ven meerwaarde (continuïteit, veiligheid, persoonlijke aan- dacht) op de werkvloer te realiseren. Pleegzorg blijkt moeilijk en complex als gevolg van kindkenmerken, pleeg- ouderkenmerken, ouderkenmerken en procesvariabelen.

Pleegzorg kan maar effectief zijn als er voldoende ingezet wordt op intensieve hulpprogramma’s en een dynamische besluitvorming wordt gehanteerd.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat hoewel het onderzoek naar de uitkomsten van pleegzorg niet tot een- duidige positieve resultaten leiden en er veel moeilijkheden te overwinnen zijn, pleegzorg het beste alternatief is en

blijft voor jonge kinderen die niet langer thuis kunnen ver- blijven. Het volledige potentieel van pleegzorg wordt ech- ter momenteel nog onvoldoende benut en hiervoor dient extra te worden ingezet op dit aanbod.

Residentiële zorg voor jonge kinderen staat onder druk

Sinds meerdere jaren wordt in de onderzoeksliteratuur afkeurend gerapporteerd over de residentiële opvang van hele jonge kinderen. Internationaal wordt sterk gefocust op de negatieve en langdurige effecten inzake de ontwik- keling van hechting, emoties, gedrag en cognities vooral t.g.v. depersonalisatie (o.a. gebrek aan persoonlijke be- zittingen, zorgrelaties en symbolen), rigiditeit in routine, groepsgelijke behandeling, sociale afstand en isolatie van het leven buiten de muren (Bilson, 2009; McCall, 2013).

Ook in Westerse landen, die meer kwaliteitsvolle residen- tiële voorzieningen claimen, zouden de gevolgen negatief zijn. De plaatsing in een residentiële voorziening zorgt voor een breuk met het gezinsleven als samenlevingsvorm.

De vele kritieken en internationale druk op desinstitutio- nalisering leveren een enigszins eenzijdig negatief beeld op. De kritiek richt zich in de eerste plaats op grote leef- groepen, plaatsingen bij zeer jonge kinderen en ook op langdurige plaatsingen. Sommige auteurs reiken daaren- tegen ook de mogelijkheden en aanwijzingen van effecti- viteit aan van residentiële opvang (zie o.a.: Carà, 2014;

Geurts, Boddy, Noom, & Knorth, 2012; Knorth, Harder, Zandberg, & Kendrick, 2008; McCall, 2013; Steens, Van- derfaeillie et al., 2010), al zal dat steeds zijn o.b.v. klein- schalige en gezinsgerichte residentiële opvangalternatieven, voor uitgesproken crisis- en probleemsituaties en niet bij de allerjongste kinderen.

De kwaliteit van de opvang heeft een sterke invloed op de uitkomsten (Knorth et al., 2008; McCall, 2013). Hierbij wordt vaak het onderscheid gemaakt tussen orthopedago- gische basiszorg (care), zorg en behandeling door de inzet van specifieke interventies (cure) en bepaalde organisato- rische randvoorwaarden. Opvallend is dat de dagdagelijk- se contacten tussen begeleiders en kinderen – die het meest direct zijn – doorgaans het meeste invloed hebben op de minderjarige (Knorth, Harder, Huyghen, Kalverboer, &

Zandberg, 2010; Moses, 2000).

In Vlaanderen kennen we twee traditionele categorieën van residentiële zorg voor jonge kinderen: Centra voor

Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen

Duiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

JONGE

KINDEREN

(10)

Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG), Organisaties voor Bijzondere Jeugdbijstand (OVBJ).Het is vooral op deze twee sectoren dat huidige tekst van toepassing is. De focusgroepen met deze voorzieningen (cf. supra) toonden aan dat heel wat van de voorop gestelde kwaliteitskenmer- ken terug te vinden zijn en de gestelde beleidsprincipes grotendeels in de werking van deze voorzieningen herken- baar zijn. Er worden daarnaast ook heel wat moeilijkheden benoemd, o.a. rond pleegzorg waardoor samenwerking met en toeleiding naar pleegzorg niet evident is. Men vindt te- vens dat goede kenmerken van residentiële zorg en de ve- le inspanningen ten onrechte onderbelicht blijven.

De Centra voor Integrale Gezinsondersteuning (CIG) – waar kind en ouder(s) samen worden opgevangen – raken we slechts zijdelings aan (zie verder) omdat in die setting kinderen en ouders niet echt gescheiden worden van elkaar, iets wat inherent is aan ‘uit-huisplaatsing’ in de strikte be- tekenis. De opvang in het kader van handicap, specifieke kindproblematieken, drughulpverlening aan volwassenen e.d. binnen een institutioneel kader hebben we niet expliciet in het vizier.

Kleinschalige residentiële zorg met zorgstandaarden en evaluatie

De laatste jaren is internationaal sterk ingezet op de ont- wikkeling van kleinschalige residentiële settings met ge- zinskenmerken. Typerend is dat er op een doorgedreven manier een huiselijke en familiale sfeer wordt gecreëerd, doorgaans via vaste begeleiders (een alleenstaande, een koppel of een beperkte en vaste set van professionele be- geleiders) die op een systematische manier ondersteund worden vanuit een organisatie. In die zin gaat het daarbij ook echt om sterk professionele organisaties die meer zijn dan het laten opvangen van kinderen door vaste begelei- ders. Dit kan zowel in een “gewoon” huis in een “gewone”

straat als in een apart dorp of campus. Vaak is er sprake van verticale leefgroepen waar jongere en oudere kinderen gemengd aanwezig zijn (Steege, 2012).

Deze vormen van professionele opvang stellen zich vol- gende doelen: tijdelijke hulp om terugkeer naar huis mo- gelijk te maken of het bieden van een stabiele opvoedings- situatie op langere termijn. Het combineren van beide doelstellingen binnen één setting of leefgroep wordt wel geproblematiseerd 4 al betekent dit niet dat de buitenland-

4 http://www.jeugdkennis.nl/jgk/Artikelen-Jeugdkennis/Ook-in-de- jeugdzorg-kan-een-kind-veilig-hechten

se modellen beide doelstellingen niet binnen één organi- satie zouden voorop stellen.

Enigszins vereenvoudigend zou kunnen worden gesteld dat de na te streven kwaliteitskenmerken dezelfde zijn als deze binnen de meer traditionele residentiële opvang maar dat het verschil vooral organisatorisch wordt gemaakt (o.a. vaste begeleiding). Samenvattend zijn de kernele- menten:

a) doorgedreven participatiemogelijkheden b) krachtgerichte focus

c) kleinschalige en huiselijke inrichting

d) beperkt aantal kinderen en verticale leefgroepsamen- stelling

e) vaste begeleiders

f) actieve deelname in ruimere leefomgeving

g) gericht op terugkeer naar huis of pleegzorg of een an- dere stabiele opvoedingssituatie

Daarnaast wordt veel belang gehecht aan zorgstandaarden, een verdere concretisering van de hierboven genoemde kernelementen, die eenieder moet borgen – en evaluatie van het aanbod.

JONGE KINDEREN Uithuisplaatsing van jonge

kinderen in Vlaanderen

Duiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

(11)

THEMA

Residentiële opvang van gezinnen

Een bijzondere plaats binnen het residentiële aanbod vormt de opvang van gezinnen. Omwille van onze definitie van uithuisplaatsing met focus op scheiding van kind en ouders, raken we deze opvangvorm slechts beperkt aan.

Groot voordeel van opvang van een gezin is dat kind en ouders niet worden gescheiden, er tegelijkertijd zeer inten- sief kan worden geobserveerd en geïntervenieerd en dat ouders steun aan elkaar hebben als ‘lotgenoten’. Genoem- de nadelen zijn dat dit voor ouders zeer ingrijpend is en dat verschillende ouders elkaar negatief kunnen beïnvloeden.

Er kan een verschil worden gezien tussen enerzijds voor- zieningen die zeer behandelgericht zijn veelal voor multi- problemgezinnen waarbij ouders of kinderen psychiatrische of verslavingsproblemen hebben in combinatie met veilig- heidsproblemen, en anderzijds voorzieningen die focussen op een generieke begeleiding van bv. kwetsbare zwangere vrouwen of alleenstaande moeders in functie van de best mogelijke zorg voor het kind.

In Vlaanderen zijn het vooral de CIG die gezinnen opvan- gen. Deze werking wordt gezien als een zinvol aanbod op een scharniermoment wanneer enerzijds het samenleven in de thuiscontext niet meer mogelijk is omwille van on- veiligheid, problemen van huisvesting en andere context- problemen en anderzijds uithuisplaatsing van een indivi- dueel kind nog niet aan de orde is omdat de werking aan het gezinssysteem in zijn geheel nog wel mogelijkheden in zich draagt tot verbetering. Op basis van de input van de focusgroep is af te leiden dat er heel wat goede praktijken en intenties zijn m.b.t. het daadwerkelijk werken aan het gezinssysteem in zijn geheel. In het kader van de visietekst was het echter niet mogelijk om deze werkvorm op een meer verfijnde manier in kaart te brengen of meer diep- gaand te achterhalen welk onderzoek en standpunten van- uit de literatuur hierover gangbaar zijn. De eerste indruk is dat het veel bijkomende mogelijkheden biedt. Er moet echter nog verder worden verduidelijkt hoe, en wanneer wel of wanneer niet er gebruik van kan worden gemaakt.

Van visie naar actie: een stand van zaken

De visietekst vormt de basissokkel voor verdere gespreks- voering en beleidsacties om de visie rond uithuisplaatsing van jonge kinderen te vertalen naar een nog betere praktijk.

In maart zullen we hiervoor naar het nieuw opgerichte Raadgevend Comité Jeugdhulp gaan om de belangrijkste conclusies en uitdagingen te bespreken. Rekening houdend

met de verkregen feedback zullen vervolgens concrete ac- ties worden opgestart. Een bijkomende uitdaging is te ko- men tot een bepaalde nulmeting, zodat we evoluties t.g.v.

de gestelde acties goed kunnen opvolgen.

Er moet wel worden opgemerkt dat reeds heel wat zaken lopende zijn:

» Evaluatie van het Pleegzorgdecreet: acties besproken en afspraken gemaakt tussen de sector en administratie;

» Initiatief om pleegzorg versterkt te organiseren binnen het crisisnetwerk IJH;

» Er is een werkgroep binnen het Vlaams Welzijnsverbond specifiek rond de visietekst waarbij goede praktijken in beeld worden gebracht;

» Overleg plaats tussen administraties en Monte Rosa naar aanleiding van hun rapport “Als de start moeilijk is …”;

» De CIG’s reflecteren verder, over hun profilering;

» Beleidsraad Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG):

voorstel tot samenwerking tussen materniteiten, pediatrie en diensten voor pleegzorg in situaties waarin pasge- borenen duidelijk niet naar een thuissituatie kunnen en noodgedwongen op de materniteit of pediatrie dreigen te moeten verblijven.

» Federaal niveau: versterking pleegzorgstatuut;

» Regionale overlegstructuren tussen o.a. verwijzers, toe- gangspoort, pleegzorg, CKG, OVBJ en CIG;

» Jongerenbegeleiding-Informant organiseert in het najaar van 2017 een studiedag rond jeugdhulp voor jonge kin- deren;

» …

Vier actielijnen

Momenteel zien we 4 grote actielijnen gericht op pleegzorg, residentiële zorg voor kinderen, residentiële zorg voor het gezin, en uithuisplaatsing algemeen.

1. We realiseren pleegzorg als eerste optie: dit noodzaakt meer en betere pleegzorg, en een versterkte samenwer- king tussen pleegzorg, residentiële zorg en verwijzers We kiezen resoluut voor de verdere realisatie van pleeg- zorg als eerste optie bij de jongste kinderen. Dit slaat op pleegzorg als gedifferentieerd aanbod, van onder- steunend t.e.m. perspectiefbiedend. Tegelijkertijd zijn we niet blind voor de vele uitdagingen waar pleegzorg voor staat.

In essentie willen we meer pleeggezinnen met diverse profielen, een tijdige keuze voor pleegzorg, meer cri- sispleegzorg, meer kwaliteitsvolle pleegplaatsingen en betere uitkomsten. Er zullen heel wat acties nodig zijn

JONGE

KINDEREN Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen

Duiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

(12)

THEMA

om dit te realiseren, o.a. meer effectieve vormen van sensibilisering en werving van pleegouders, toeleiding van kandidaat-pleegouders vanuit belendende sectoren, inhoudelijk herbekijken van de screeningsprocedure, een pool van kandidaat-pleegouders voor jonge kin- deren (ook bij crisispleegzorg), een nog sterkere en structurele samenwerking tussen pleegzorgdiensten, verwijzers en residentiële voorzieningen, meer bege- leiding van pleegplaatsingen (o.a. via belendende sec- toren), breakdownoverleg, multiplexplaatsingen en dergelijke meer.

2. We geven een duidelijke plek aan residentiële zorg, met een gerichtere inzet i.f.v. realisatie van een gezinskli- maat met perspectiefzoekende finaliteit

Het bestaande residentiële aanbod dient kwalitatief sterker te worden door het nog beter af te stemmen op de noden van jonge kinderen. Dit kan maar onder voor- waarde van het creëren van een doorgedreven gezins- klimaat waarbij de kenmerken van een gezin zo goed mogelijk vertaald worden naar de organisatie van een residentiële unit, en waarbij professionaliteit, planma- tig en methodisch werken een sterke plek hebben. Er is immers nood aan een kwaliteitsvolle residentiële basiscapaciteit om naast pleegzorg voor alle kinderen meteen een goede omgeving te voorzien.

Om dit te realiseren zien we in de eerste plaats een be- langrijke rol weggelegd voor de koepelorganisaties die met de CKG’s en OVBJ’s samen een traject afleggen.

Er moet een beeld komen op de goede praktijken in de residentiële voorzieningen. Tevens zouden hier inter- sectorale zorgstandaarden residentiële zorg moeten uit voortvloeien. Verder dient het ook duidelijk te zijn wel- ke randvoorwaarden noodzakelijk zijn voor de residen- tiële voorzieningen om tot een verdere kwaliteitsver- dieping te komen, al dan niet in partnerschap met pleegzorg en andere actoren. Innovatie zou in dit geheel een belangrijk aandachtspunt moeten zijn.

3. We expliciteren de unieke rol voor het CIG

Een belangrijke vaststelling is dat de geactualiseerde visie rond residentiële opvang van jonge kinderen moet worden uitgebreid met een verfijning van de opvang van gezinnen. Hiervoor zijn de CIG momenteel reeds een toekomstgerichte profilering aan het uitwerken.

Zo zullen we meer zicht krijgen op de huidige praktijk in termen van doelgroep, doelstelling en aanpak, en zullen we de mogelijkheden en uitdagingen duidelijker in kaart hebben. Dit is nodig om het aanbod te kunnen

positioneren op het hele zorgcontinuüm en bruggen te leggen met de andere residentiële voorzieningen voor kinderen en/of pleegzorg.

4. Een versterkte positionering van uithuisplaatsing in een breed veld van ondersteuning en hulp aan kinderen en gezinnen

De opvang van kinderen buiten het gezin situeert zich in een breed veld van ondersteuning en hulpverlening aan gezinnen en hun kinderen. Het wordt best benaderd vanuit een breed inhoudelijk kader waarin het kind centraal komt te staan. Een belangrijke doelstelling van de huidige zoektocht naar een Vlaamse beleidsvisie was de positionering in een breder geheel. De visietekst is wat dit betreft al een belangrijk resultaat op zichzelf.

Toekomstige acties zouden zich idealiter richten op een afstemming met de hulp aan jonge kinderen met een handicap, afstemming met verwijzers rond beslissingen en “goed genoeg ouderschap” voortbouwend op de er- varingen van Signs Of Safety, en het streven naar een duidelijk aanspreekpunt en expert uithuisplaatsing van een jong kind en dit binnen verschillende settings. Hier- voor zijn momenteel gesprekken lopende.

Een voorlopige conclusie

Recent werd de visietekst “Uitgangspunten en krachtlijnen bij uithuisplaatsing van jonge kinderen i.f.v. Vlaamse be- leidskeuzes” die opgesteld werd vanuit Jongerenwelzijn en Kind en Gezin publiek gemaakt. Een geactualiseerde beleidsvisie op de opvang van jonge kinderen buiten het eigen gezin drong zich immers op vanuit Vlaamse en in- ternationale inzichten. De visietekst heeft vooral tot doel de Vlaamse beleidsvisie omtrent de uithuisplaatsing van jonge kinderen met psychosociale problemen intersecto- raal te actualiseren en te expliciteren. We richten ons na- drukkelijk op jonge kinderen – van nul tot zes jaar – in situaties waarbij een kind vrijwillig of gedwongen, en al dan niet tijdelijk ergens anders dan in het eigen gezin moet verblijven. In dit artikel reikten we enkele kernelementen uit de visietekst aan.

De geactualiseerde visie moet de komende periode resulte- ren in concrete verbetermogelijkheden en beleidsacties. Het reikt een aanzet van beleidskeuzes en -acties aan die in sa- menspraak met heel wat betrokkenen – niet in het minst het werkveld – nog zal moeten worden geconcretiseerd. Rond heel wat aspecten is volop dialoog gaande tussen politieke verantwoordelijken, administraties, werkveld en cliëntver- tegenwoordigers. Er ontstond een bepaalde dynamiek en op

JONGE KINDEREN Uithuisplaatsing van jonge

kinderen in Vlaanderen

Duiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

(13)

THEMA

dit vlak beschouwen we de uitkomst van de visietekst reeds als geslaagd. De toekomst zal moeten uitwijzen of we de ambitieuze doelstellingen ook daadwerkelijk kunnen waar maken. Hiervoor doen we een oproep aan alle betrokkenen om te komen tot een totaalaanpak.

Auteurs en contactgegevens

Tim Stroobants, beleidsmedewerker Kind en Gezin, Hallepoortlaan 27, 1060 Brussel, 02/533.14.64, tim.stroobants@kindengezin.be

Benedikte Van den Bruel, beleidsmedewerker Jongerenwelzijn, Koning Albert II-laan 35 bus 32, 1030 Brussel, 02/553.32.54,

benedikte.vandenbruel@jongerenwelzijn.be

Referenties

Bilson, A. (2009). Use of residential care in Europe for children aged under three: Some lessons from neurobiology. British Journal of So- cial Work, 39.

Carrà, E. (2014). Residential care: an effective response to out-of-home children and young people? Child & Family Social Work, 19(3), 253–

262.

Geurts, E., Boddy, J., Noom, M., & Knorth, E. J. (2012). Family-centred residential care: The new reality? Child & Family Social Work, 17, 170–179.

Juffer, F. (2010a). Beslissingen over kinderen in problematische opvoe- dingssituaties problematische opvoedingssituaties. Inzichten uit ge- hechtheidsonderzoek. Research Memoranda, 6(6), 1–51.

Juffer, F. (2010b). Beslissingen over kinderen in problematische opvoe- dingssituaties. Inzichten uit gehechtheidsonderzoek. Research Memo- randa, 6(6), 1–51.

Knorth, E. J., Harder, A. T., Huyghen, A. M. N., Kalverboer, M. E., &

Zandberg, T. (2010). Residential youth care and treatment research:

care workers as key factors in outcomes? International Journal of Child and Family Welfare, 13, 49–67.

Knorth, E. J., Harder, A. T., Zandberg, T., & Kendrick, A. J. (2008).

Under one roof: a review and selective meta-analysis on the outcomes of residential care and youth care. Children and Youth Services Review, 30, 123–140.

McCall, R. B. (2013). Review: The consequences of early institutiona- lization: can institutions be improved? - Should they? Child and Ado- lescent Mental Health, 18(4), 193–201.

Moses, T. (2000). Attachment theory and residential treatment: A study of staff-client relationships. American Journal of Orthopsychiatry, 70(4), 474–490.

Steege, V. der. (2012). Gezinshuizen in de jeugdzorg. De kennis verza- meld en de stand van zaken. Utrecht: NJI.

Steens, R., Vanderfaeillie, J. Andries, C. & Grietens, H. (2010). Evalu- atie van de flexibele norm, zoals opgenomen in het ministeriële besluit tot gelijkstelling van bepaalde dagen afwezigheid met werkelijke aanwezigheid in het raam van de subsidies voor het verblijf van de minderjarigen in de voorzieningen van de bijzo. Brussel: Vrije Uni- versiteit Brussel.

Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., Vanschoonlandt, F., De Maeyer, S., Robberechts, M. (2014). Pleegzorg of residentiële zorg. Een evidente keuze? Alert, 40, 38–43.

Ward, H. (2009). Patterns of instability: Moves within the care system, their reasons, contexts and consequences. Children and Youth Services Review, 31(10), 1113–1118.

JONGE

KINDEREN Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen

Duiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

(14)

THEMA Pleegzorg

en jonge kinderen

Johan Van der Sypt | Pleegzorg Oost-Vlaanderen | Gent

Pleegzorg krijgt in de visietekst rond uithuisplaatsing van jonge kinderen een grote en positieve aandacht.

Met pleegzorg zijn we blij met deze onderbouwde nota die blijk geeft van een sterke en gedurfde maatschappelijke kijk.

De nota bouwt coherent en constructief verder op eerdere beleidsteksten zoals het ‘Actieplan Jeugd- hulp’ en ‘Jeugdhulp 2.0’. Hij sluit op een kritische manier aan bij vroegere beleidsopties zoals “Pleeg- zorg als eerste te overwegen hulpvorm” en verkent deze verder. Er worden terechte bekommernissen geformuleerd naar het hulpaanbod aan jonge kinderen. Er wordt een genuanceerd beeld geschetst van de wijze waarop pleegzorg en residentiële opvang naast elkaar kunnen bestaan en elkaar kunnen versterken. Het resultaat is een wetenschappelijk onderbouwd en doordacht document.

Onze schouders staan klaar

Binnen pleegzorg delen wij de overtuiging dat meer intensieve samenwerking tussen pleegzorg enerzijds en de CKG ’s en residentiële voorzieningen anderzijds een

antwoord kan helpen formuleren op een aantal hulpvra- gen. Een aantal provincies zijn reeds een tijdlang actief bezig om deze samenwerking intensiever vorm te geven.

Ook binnen pleegzorg leeft het aanvoelen dat pleegzorg te laat ingeschakeld wordt, vaak nadat te veel alternatie- ven “geprobeerd” zijn.

Vanuit pleegzorg zullen wij dan ook graag mee onze schouders zetten onder de realisatie van de beleidsopties in deze nota. Toch maken wij enkele kanttekeningen bij dit beleidsinstrument. Zo waarschuwen wij voor de extra verwachtingen t.a.v. pleegzorg en voor de verhoging van de druk op pleegzorg die daarvan het gevolg is. Een risico hierbij is dat diensten zich nog enkel focussen op eigen sterktes, in de hoop op die manier vooral zelf te beantwoorden aan de hoge ambities in dit plan.

Meer pleegzorg

Impact op organisaties

In de afgelopen jaren kwamen er heel wat veranderingen op pleegzorg af. Op 1 januari 2014 trad het decreet

JONGE KINDEREN

(15)

THEMA Pleegzorg en jonge kinderen

pleegzorg in werking. Het decreet hertekende het pleegzorglandschap in Vlaanderen volledig, o.a. door de fusie naar 5 Provinciale Diensten voor Pleegzorg. Een groot veranderingsproces, zowel organisatorisch als inhoudelijk.

Voorzichtigheidshalve waarschuwen wij voor een probleem dat niet op te lossen valt met extra middelen (wij gaan ervan uit dat middelen voorzien zijn voor de extra opdrachten). Wij vrezen dat de overheid de impact van de voorbije (voortdurende) veranderingen binnen pleegzorg op het personeel van de diensten onderschat.

Dit ondanks het feit dat ook de overheid zelf regelmatig aangaf dat de diensten 4-5 jaar nodig hebben om na de reorganisatie en de daarbij horende interne inhoudelijke afstemming opnieuw een stabiele organisatie te worden.

Dit proces is na 3 jaar niet afgerond.

De kans op stabiliteit is er de voorbije periode niet gekomen. Wij verwijzen hier o.a. naar de vraag van de overheid om vluchtelingen op te vangen binnen

pleegzorg. De vraag was zeker, o.a. vanuit maatschappe- lijk oogpunt, heel terecht. De overheid heeft daar ook een personeelsuitbreiding tegenover gezet. Maar deze (gemiddeld) ene medewerker per provincie volstond zeker de eerste maanden niet om de extra werklast (vnl.

infoavonden en screenings) op te vangen. Naast zuivere werklast moesten diensten zich ook intern reorganiseren om het vluchtelingenproject uit te werken. Rust is er daardoor bij het personeel niet gekomen.

Naarmate diensten terzelfdertijd (veel) groeien, komt daar de vraag bovenop om zich op die groei te verhou- den. Tot vandaag wordt de groei pas een jaar later gehonoreerd. Dit impliceert dat de werkdruk het lopend jaar hoger ligt dan wat de overheid in haar decreet en uitvoeringsbesluit voorzag. Bovendien vraagt (grote) groei voortdurende bijsturing en interne reorganisatie:

opsplitsing en vorming van nieuwe teams, extra teamcoaches, accommodatie voorzien, … Veel tijd en energie is reeds gegaan en zal de komende periode blijven gaan naar het zoeken, het verbouwen, het inrichten van en het verhuizen naar nieuwe kantoren. De voorbije 3 jaar is heel veel gevraagd van het personeel.

Werving

De nota laat verstaan dat werving (veel) beter kan. Wij zijn ervan overtuigd dat werving de voorbije jaren verbeterd is en resultaten oplevert. Pleegzorg (ook bestandspleegzorg) is de voorbije jaren gegroeid, pleegzorg is door veel meer mensen gekend dan pakweg

10 jaar geleden, procedures zijn bijgestuurd en werken minder ontradend dan in het verleden, …. Uiteraard blijven wij openstaan voor suggesties. Maar het zal niet lukken om met een paar kleine ingrepen plots veel meer pleeggezinnen te werven. In dit verband zijn initiatieven die van zorg getuigen voor bestaande pleeggezinnen heel belangrijk: zij zijn onze beste PR. Wij denken hierbij aan meer faciliteiten voor pleegzorgers om jonge kinderen goed te kunnen opvangen, zoals een periode thuis kunnen blijven bij de opstart van een pleegsituatie.

Betere pleegzorg

De screening duurt nu in bepaalde provincies niet langer dan 4 maanden, vaak zelfs minder en dit tot ieders tevredenheid. Toch dringt de overheid erop aan om de screeningsprocedure bij te sturen en in te korten.

Gelukkig worden binnen de lopende onderzoeksprojecten inspanningen gedaan om de screeningsprocedure op een wetenschappelijk onderbouwde manier te bekijken.

Daarbij gaat veel aandacht naar het blijvend garanderen van transparantie tijdens de screening en wordt ingezet op verdere inhoudelijke verdieping, rekening houdend met vooropgestelde termijnen en verwachtingen. Wij blijven het alleszins belangrijk vinden om een screening over verschillende maanden te spreiden. Dit geeft mensen de tijd om de keuze voor pleegzorg goed te overwegen, alle consequenties van de beslissing onder ogen te zien.

De suggestie dat wij binnen pleegzorg super pleegzor- gers zoeken is onjuist. Wij kijken met een open geest naar wat mensen te bieden hebben en zoeken naar een zo breed mogelijk scala aan pleegzorgers. Onze screenings- of selectieprocedures zijn transparant. De suggestie om pleeggezinnen te zoeken die alle modules willen doen, volgen wij nu al (doorschuiven van crisispleegzorg naar perspectief zoekend en perspectief biedend om breuken te voorkomen). Hopelijk dringt de overheid morgen niet aan op meer pleegzorgers specifiek voor crisispleegzorg, omdat deze mensen doorgeschoven zijn naar een langer termijnaanbod (perspectiefzoekend en -biedend).

JONGE KINDEREN

Wij opereren veel meer op het spanningsveld tussen werken als

vertegenwoordiger van de maatschappij

versus een hulpverleningsproces aangaan

met cliënten.

(16)

De overheid heeft met het decreet en met haar steun en bijval voor pleegzorg grote verwachtingen gecreëerd.

Laat ze nu a.u.b. niet in de val trappen om druk op de hulpverlening, hier concreet het voortraject, uit te oefenen om minder kwaliteitsvol te werken. Laat ons als overheid en diensten samen kijken waar het moeilijk of slecht loopt en samen (wetenschappelijk onderbouwd) zoeken naar kwaliteitsvolle oplossingen.

In die zin is het hopelijk voor de overheid geruststellend dat ook de diensten contra-indicaties voor pleegzorg zoals onveiligheid van de pleegzorgsituatie of uitgespro- ken kind problematieken als belangrijke werkpunten zien tijdens matching, plaatsing en begeleiding. Zonder aandacht te besteden aan de thema’s die hieronder vallen, kunnen wij nooit een onderbouwde match maken tussen pleegkind en context (de vraag) aan de ene kant en beschikbare pleegezinnen (het aanbod) aan de andere kant. Niet elk pleeggezin kan voor elke situatie

ingeschakeld worden. Deze tekst laat naar mijn aanvoelen te veel uitschijnen dat dit wel het geval is.

Laten wij evenmin vergeten dat wij werken met vrijwilligers. Als dienst hebben wij ook een verantwoor- delijkheid naar deze gezinnen en hun eigen kinderen.

Over zorg voor (kandidaat) pleeggezinnen lees ik weinig bij de overheid.

Drie noden

Concluderend durven wij stellen dat deze nota veel in petto heeft, maar dat de uitvoerbaarheid ervan afhangt van heel wat factoren, niet in het minst van voldoende ondersteuning door de overheid. Wij verwijzen hier naar drie vaststellingen, drie noden vanuit de diensten voor pleegzorg. Wij hopen dat de overheid aan de beleidseva- luatie van het Decreet en het Uitvoeringsbesluit Pleegzorg reële inspanningen koppelt om tegemoet te komen aan minstens deze noden:

» Een lagere caseload dan 25 – 27 begeleidingen is nodig om een betere pleegzorg en om alle (bijkomende) taken kwaliteitsvol te kunnen waarmaken, zoals de organisatie en uitbouw van een neutrale bezoekersruimte.

» Het wegvallen van de consulenten van de vroegere Comi-

tés voor Bijzondere Jeugdzorg en het groot aantal recht- streeks toegankelijke pleegzorgvragen (in ondersteunen- de pleegzorg) hebben ertoe geleid dat de werklast, zowel binnen het voortraject als binnen het begeleidingswerk zelf, enorm is toegenomen. Een ander gevolg van het verdwijnen van de consulenten is dat wij binnen bege- leidingen veel meer geconfronteerd worden met een nieuwe en dubbele rol. Wij opereren veel meer op het spanningsveld tussen werken als vertegenwoordiger van de maatschappij versus een hulpverleningsproces aangaan met cliënten.

» Wij willen meer kunnen inzetten op het werken met ouders (dit geldt voor alle modules, maar zeker voor ondersteunende en voor perspectiefzoekende pleegzorg), op methodieken in functie van gezinshereniging en op de uitbouw van behandelpleegzorg. De sector herbront zich reeds uit eigen beweging over elk van deze terrei- nen. Wij hopen dat de overheid dit verder faciliteert.

AUTEUR EN CONTACTGEGEVENS

Johan Van der Sypt

Directeur Pleegzorg Oost-Vlaanderen VZW Blaisantvest 105, 9000 Gent

Tel 09/245 27 26 Fax 09/245 27 21

Pleegzorg

en jonge kinderen JONGE KINDEREN

Wij willen meer kunnen inzetten op het

werken met ouders, op methodieken in

functie van gezinshereniging en op de

uitbouw van behandelpleegzorg.

(17)

THEMA De CIG als eerste te overwegen keuze

Lotte Soete | CIG Huis Ter Leye | Kortrijk

Als Centrum voor Integrale Gezinszorg bekleden we een unieke positie in het hulpverleningslandschap.

Volledige gezinnen worden residentieel begeleid in een CIG, waardoor jonge kinderen niet van hun ouders gescheiden worden bij een verblijf of plaatsing in een voorziening. CIG Huis Ter Leye bestaat al sinds 1981 te Kortrijk. We werden in 2014 een voorziening onder Jongerenwelzijn. Niettemin merken we dat we een onbekende hulpverlenings- vorm blijven. En onbekend maakt, zoals het gezegde luidt, onbemind.

We zijn dan ook verheugd dat we een vermelding, en meer specifiek een actielijn, krijgen in de duiding bij de visietekst uithuisplaatsing jonge kinderen (waar de CIG te beperkt aan bod komen).

In ons CIG kunnen kinderen tot 13 jaar opgenomen worden (altijd samen met minstens één ouder). Het grootste deel van onze residentiële doelgroep zijn baby’s, peuters en kleuters en hun gezinnen. We zijn blij dat Jongerenwelzijn het mogelijk maakte om ook het ongeboren kind als cliënt te beschouwen. Dat betekent dat we ook voor aanstaande ouders zonder andere kinderen een begeleiding kunnen opstarten.

In het hulpverleningslandschap merken we dat die jonge kinderen steeds vaker in de schijnwerpers gezet worden.

We duwen al langer aan de kar om onze expertise rond die jonge kinderen en pril ouderschap bekend te maken. Gezien de CIG in de duiding bij de visietekst rond uithuisplaatsing van jonge kinderen als een actielijn vermeld worden, springen we (na een vreugdedansje) gezwind op die kar.

In ons CIG is de Infant Mental Health-visie aan het doorsijpelen tot de kern van onze werking. We streven naar meer aandacht voor het sociale en emotionele gebeuren rond zwangerschap en bevalling, het

doortastend zoeken naar de betekenis achter het gedrag van baby’s, peuters en kleuters (samen met de ouders), het faciliteren van een ouder-kind-band door het ondersteunen van die prille relatie (containment en holding), het in kaart brengen van stresserende factoren bij jonge kinderen, … Deze manier van kijken geeft een erg welkome, aanvullende en vernieuwende input aan onze jarenlang opgebouwde kennis rond gezinsdiagnos- tiek, hechting, ouder-kind-interacties en de integrale contextbegeleiding.

De visietekst rond uithuisplaatsing van jonge kinderen stelt dat kinderen bij voorkeur in hun eigen gezinssituatie opgroeien en dat uithuisplaatsing een ingrijpende stap is.

Pleegzorg wordt genoemd als eerste te overwegen keuze voor een uithuisplaatsing van jonge kinderen. We zijn blij met de focus op de hechting en het emotioneel welzijn van de jonge kinderen (de beweegredenen waarom pleegzorg als eerste optie wordt geduid), maar zien een grote rol weggelegd voor de CIG als eerste te overwegen keuze wanneer jonge kinderen niet in hun thuissituatie kunnen opgroeien.

We volgen dat er kwalitatieve en warme zorg moet geboden worden aan uithuisgeplaatste jonge kinderen, maar vinden dat het proces naar (al dan niet) uithuisplaat- sing beter onderbouwd kan worden. De CIG kunnen een belangrijke rol spelen in het proces naar indicatiestel- ling. Doordat het gezin in een beschermde en ondersteu- nende context binnen een CIG functioneert, kan er tijd genomen worden om de informatie nodig voor een indicatiestelling te verzamelen. Tevens kunnen we een onderbouwd advies rond indicatiestelling formuleren.

We zien een grote rol weggelegd voor de CIG als eerste te overwegen keuze wanneer jonge kinderen niet in hun thuissituatie kunnen opgroeien.

JONGE KINDEREN

(18)

THEMA

Iedere begeleiding in ons CIG start met een gezinsdiag- nostische fase. De eerste weken van de begeleiding nemen we de tijd om het gezin te leren kennen. We verzamelen informatie en observaties rond individuele factoren van ouders en kinderen, het afstemmen van het pedagogisch aanbod en de pedagogische vragen, de opvoeding en de ruimere contextfactoren. Dit resulteert in een overzicht van de krachten en de zorgen in een gezin en een diagnostisch advies waaruit een begelei- dingsplan ontstaat. Courante thema’s zijn haalbaar (gedeeld) ouderschap, hechting, (zelf)zorg, afstemmen draagkracht en -last, ontwikkelingsstimulatie, … Het begeleidingsplan wordt ondersteund door methodieken zoals videohometraining, observaties vanuit de Infant Mental Health-visie, duplo (een taal erbij), Emotional Availability Scale, …

We herkennen ons in de kwaliteitskenmerken voor residentiële opvang die beschreven worden in de duiding van de visietekst uithuisplaatsing jonge kinderen. We trachten een rustige gezinsvriendelijke omgeving te creëren in de gezamenlijke leefruimtes, studio’s en tuin.

Vaak zien we kinderen die in instabiele situaties gewoond hebben letterlijk tot rust komen en grote ontwikkelingssprongen maken tijdens de eerste weken van hun verblijf. We zetten in op individuele begeleiding van het gezin en de kinderen en organiseren ook groepsactiviteiten (bv. ouder-kind-activiteiten).

Ouders blijven in het CIG de opvoedingsverantwoorde- lijken van hun kinderen. Er is op elk moment een begeleider op dienst. We streven er naar om een oefengelegenheid te creëren die zich tussen het thuismilieu en een uithuisplaatsing bevindt (of als tussenstap na een uithuisplaatsing). Dit wordt in de duiding van de visietekst treffend omschreven als “een scharniermoment wanneer enerzijds het samenleven in de thuiscontext niet meer mogelijk is […] en anderzijds uithuisplaatsing van een individueel kind nog niet aan de orde […]”. Onze residentiele begeleiding kan vergeleken worden met een perspectiefzoekende module, die langere tijd kan ingezet worden (gemiddeld 1 jaar, te evalueren per 6 maanden).

Bij het afronden van een begeleiding wordt bekeken in welke mate het gezin zelfstandig kan functioneren.

Indien het gezin zelfstandig gaat wonen wordt vaak ingezet op ondersteuning door het netwerk en/of

begeleidende diensten. Indien duidelijk wordt dat fulltime ouderschap niet haalbaar is, wordt gezocht naar mogelijkheden voor gedeeld ouderschap. Door tal van observaties, begeleidingsgesprekken en overlegmomen- ten wordt het advies uithuisplaatsing onderbouwd. Het traject wordt in nauwe samenwerking met het gezin en betrokken hulpverleners afgelegd, waardoor het advies begrepen en vaak ook gedragen wordt door het gezin.

De duiding bij de visietekst uithuisplaatsing jonge kinderen stelt dat de CIG weinig toegelicht worden omdat het in een CIG strikt genomen niet om uithuis- plaatsing gaat. De zoektocht naar een juiste terminologie voor wat een CIG precies aanbiedt, is ons niet onbekend.

Gaat het om een inhuisplaatsing? Of om een gezinsplaat- sing? Een gezinsopvang? Dringt de vraag naar nieuwe terminologie zich op?

We pleiten voor een volwaardige plaats in het hulpverle- ningslandschap, net voor of net na een uithuisplaatsing.

We willen een wiel zijn van een kar vol kennis, vaardigheden en enthousiasme voor jonge kinderen en hun gezinnen. Een kar met trekkers, duwers en springers van verschillende sectoren. Bedankt voor onze actielijn.

AUTEUR EN CONTACTGEGEVENS

Lotte Soete, stafmedewerker CIG Huis Ter Leye lottesoete@huisterleye.be

Doorniksesteenweg 207-209, 8500 Kortrijk 056/22 20 51

De CIG als eerste te overwegen keuze

We willen een wiel zijn van een kar vol kennis, vaardigheden en enthousiasme voor jonge kinderen en hun gezinnen

JONGE KINDEREN

(19)

Vier dagen oud was hij. Plaatsing in een CKG – cen- trum voor kinderzorg en gezinsondersteuning – met een perspectief biedende maatregel.

Gezien de ongunstige gezins- én de mogelijke gevaarsituatie een logische conclusie van de jeugd- rechter. Drie jaar later verlaat dit kind het centrum op de arm gedragen door zijn papa.

Uithuisplaatsing al dan niet noodzakelijk?

Op een bepaald ogenblik moet een belangrijke beslissing genomen worden in het hulpverleningstraject. Dat hierbij het subsidiariteitsprincipe dient gehanteerd te worden, is uiterst evident. Wanneer de leefsituatie van het jonge kind echter dermate problematisch dreigt te worden dat de veiligheid, de ontwikkelingskansen of de hechting gehypothekeerd zou kunnen zijn, is uithuisplaatsing vaak de enige oplossing. Uithuisplaatsing betekent echter geenszins dat de rol van de ouder mag verdwijnen. De verschillende partners binnen deze uithuisplaatsing (CKG, pleegzorg, CIG of andere), hebben echter elk op zich een andere finaliteit, andere mogelijkheden en beperkingen inzake het samenwerken met de ouder en inzake de hechtingsontwikkeling van het kind.

De kracht van een CKG bestaat er ondermeer in dat zij naadloze overgang kan bieden tussen verschillende modules binnen de werkvormen mobiel, ambulant en residentieel. En dat zij de ouder centraal blijft stellen.

Het gedragen handelingsplan met duidelijk omschreven doelen en acties vormt een belangrijk beginpunt in de be- geleiding en voorziet een afweging in het belang van de kwetsbare spelers.

Niet alleen de partners binnen de hulpverlening (ouder-begeleider-kind) spelen hierin een cruciale rol.

Het is uiterst belangrijk een regionaal netwerk op te bouwen bestaande uit o.a. hulp- en dienstverleningspart- ners, de ruimere context, …

Wanneer de verschillende partners in de hulpverlening gebruik maken van één zelfde hulpverleningsplan dienen de cliënten niet telkens opnieuw hun verhaal te doen.

Een draak of een must?

Was het bewuste kind beter af geweest in een pleeggezin i.p.v. in een CKG?

Belangrijk in dit verhaal is het feit dat alle betrokken

opties, met hun specifieke mogelijkheden, zo snel mogelijk in kaart zijn gebracht. Nagaan waar welke krachten aanwezig zijn en deze aanwenden om verder te gaan en keuzes te maken. Pleegzorg is bij de afweging van de juiste oriëntatie, inderdaad een centrale partner.

Maar wat als de natuurlijke ouders zeer betrokken zijn, een bereidheid tonen om te werken aan hun problemen en groeimogelijkheden hebben? Is het dan niet zinvol om vooral op de ouder-kindrelatie in te zetten? In dat kader is pleegzorg niet de meest geschikte partner, maar komen CKG’s en CIG’s in de picture. Als er voorlopig geen veiligheid kan geboden worden in de gezinscontext, kan een CIG mogelijks geen antwoord bieden. Als dit wel het geval is, kan een CIG een zeer belangrijke meerwaarde zijn want het gezin blijft samen binnen een ondersteunde context.

Een residentieel kindtraject in een CKG mag echter geen lang pendule-verhaal worden van enerzijds perspectief naar huis en dan weer perspectief niet naar huis, met betrokken ouders en dan weer met afwezige ouders. In het belang van de hechtingsontwikkeling van het kind, is het zinvol om het kind niet al te lang gegijzeld te houden binnen deze psychische en emotionele onduid elijk- heid. CKG’s zetten echter sterk in op ouderparticipatie binnen hun residentiële werking, waardoor eigenlijk snel

THEMA Uithuisplaatsing

Een draak of een must?

Daniëlle Van Echelpoel | vzw De Kleine Vos | Borgerhout Arnold Schaek| vzw Het Open Poortje | Schilde

Uithuisplaatsing betekent geenszins dat de rol van de ouder mag verdwijnen.

JONGE KINDEREN

(20)

THEMA Uithuisplaatsing

kan ingeschat worden of ouders betrokken zijn en veiligheid bieden, of ze bereid zijn tot mentalisering en of ze effectief hun problemen opnemen. Als hier weinig hoopvolle resultaten worden bereikt, dient pleegzorg terug in the picture te komen. En mag een wachten op een pleeggezin geen jaren duren.

Enkele aanvullende bedenkingen;

De visietekst ‘Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen’ is gegroeid uit het ‘Globaal plan (2006) Jeugdzorg’ waarin nog uitdrukkelijk benoemd werd om aanvullend 150 residentiële plaatsen in te zetten voor kleinschalige leefgroepen. En vervolgens uit ‘Jeugdhulp 2.0’(2016) waar het bovenvermelde cijfer plots wegge- gomd werd.

In de voorliggende visietekst wil men vooral kwalitatief en niet kwantitatief investeren in de omschakeling naar kleinschalige, gezinsdynamische leefgroepen. Dit is alvast een prachtig statement maar biedt hoedanook voor de komende jaren geen houvast want meer omkadering inzetten zonder capaciteitsuitbreiding is meer geld in de jeugdhulp pompen zonder een antwoord te bieden op de wachtlijsten. Dus een economisch moeilijk verkoopbare maatregel…

Residentiële bedden hebben nog steeds een zeer bedenkelijke reputatie, vooral als deze gevuld worden met jonge kinderen. Niettemin zijn de kwaliteitsvolle

omkadering, de ouderbetrokkenheid, de aandacht voor hechting en het welbevinden van kinderen,… CKG-uit- dagingen die alvast ook vaak positieve resonanties hebben. En dat tegen een historische achtergrond waarbij de CKG-sector, anno 1995 nog 1250 residentiële bedden had en anno 2017 nog 452 bedden heeft. Of een daling met bijna 65%!

De visietekst laat tenslotte een historische kans liggen om, zelfs binnen een beperkt uitbreidingsbeleid, naar kleinschaligere afdelingen te evolueren. Wanneer dit uitbreidingsbeleid gekoppeld zou zijn aan de voorwaarde om minstens een andere leefgroep mee te nemen in een kleinschaliger verhaal, had je een dubbel effect kunnen bereiken. Met blijvende, inspirerende gevolgen voor de ganse residentiële jeugdhulpsector. Kortom een gemiste kans om zelfs binnen een beperkte uitbreiding, een groot inhoudelijk effect te bereiken. Jammer…

AUTEURS EN CONTACTGEGEVENS

Daniëlle Van Echelpoel Algemeen directie vzw De Kleine Vos

Vosstraat 164, 2140 Borgerhout 03/346.02.20

Danielle.VanEchelpoel@dekleinevos.be Arnold Schaek

Directeur

vzw Het Open Poortje Puttenhoflaan 25, 2970 Schilde 03/383.26.51

arnold@hetopenpoortje.be

Residentiële bedden hebben nog steeds een zeer bedenkelijke reputatie.

JONGE KINDEREN

(21)

THEMA Het SAMBA-project

Samen in balans

Mieke Verbrugge | Centrum Jongeren- en gezinsbegeleiding | Kortrijk

Het samba project kreeg in 2012 vorm in de samenwerking tussen het Centrum Jongeren- en Gezinsbegeleiding (CJGB) Uit Kortrijk en vzw De Witte Berken (DWB, inmiddels vzw O2) uit Wervik.

Samba staat voor ‘samen in balans’ en was een interessante zoektocht van twee organisaties naar wederzijdse versterking van het eigen aanbod, dit door gebruik te maken van de expertise van de andere partner. De manier waarop dit is verlopen is vrij uniek omdat het over een - zowel letterlijk als figuurlijk- ‘indringende’ manier van samenwerken ging. Dit vereiste heel wat openheid en de bereidheid om zich kwetsbaar op te stellen ten aanzien van een andere organisatie.

In dit artikel werpen we licht op het tot stand komen, de doelstellingen en de uitwerking van het project. Nu het project afgelopen is, reflecteren we ook graag over de bereikte resultaten en meerwaarde voor beide organisaties, in de begeleiding van jongeren en ouders.

De aanloop

In de loop van 2012 nam vzw De Witte Berken (DWB) contact op met vzw Centrum Jongeren- en Gezinsbege- leiding (CJGB) , met de vraag of na plaatsing in DWB aansluitend een contextbegeleiding kon opgestart worden voor kinderen die terugkeerden naar huis. Dat zou immers voor een snellere uitstroom kunnen zorgen.

Daarnaast ervaarde ook het CJGB, met enkel een mobiel aanbod, het gebrek aan ‘een direct beschikbaar bed’ als een zwakte in de eigen begeleidingen.

Bij beide vragen stelde zich het probleem van de lange wachtlijsten, waar structureel niet direct een oplossing voor was.

De opstart van het Experimenteel Modulair Kader (EMK) op 1 januari 2013 bracht een aantal stevige veranderingen met zich mee. Zo werd aan elke

verblijfsmodule in een residentie ook een contextmodule gekoppeld. Voor DWB betekende dit dat er in de eigen

INNOVATIEVE

PROJECTEN

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Traditioneel wordt dit principe wel gebruikt, maar niet in zijn volle consequentie doorgevoerd: De richtlijnen van de Inter- national commision on radiation units (ICRU) schrijven nog

verdachte en raadsman hebben in beginsel recht op inzage van de processtukken, de verdachte moet in principe worden gehoord voordat er een ingrijpende beslissing in zijn nadeel

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Voor kinderen met een motorische beperking, die bijvoorbeeld bij een fysiotherapeut in behandeling zijn of speciaal onderwijs volgen, kan verbonden schrift een struikelblok

De positieve correlaties die de persoonlijkheidstrek vriendelijkheid liet zien met het motief voyeurisme voor het genre competitie-/gameshows en met het motief

opvattingen over seksualiteit. Tot slot zal de seksuele opvoeding van jouw kinderen besproken worden. Dit interview is uiteraard geheel anoniem. Als je daar behoefte aan hebt, kan

Als wij één grote zwakte hebben in de wereld buiten het westen, is het dat we in hun ogen hypocriet zijn; dat we vrijheid voor onszelf claimen en maar het hen misgunnen door steun

Kernelementen in de onderwijsvisie van Agora zijn: ieder kind is uniek; ieder kind leert uit zichzelf op zijn ei- gen wijze; ieder kind heeft recht op zijn eigen leerroute;