• No results found

DO O R. P. J. WAARDENBURG.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DO O R. P. J. WAARDENBURG."

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D O O R .

P. J. WAARDENBURG.

Hoe meer de beoefenaars der nieuwere erfelijkheidsleer in den laatsten tijd hun aandacht aan de geestelijke vermogens der menschen beginnen te wijden, des te sterk er komen zij er van onder den indruk, hoezeer ook op dit gebied de overheersehende beteekenis van den erfelijken aanleg dient te worden erkend. Een belangrijk hulpmiddel bij de studie, in welke m ate in concrete gevallen, de geestesaanleg den doorslag geeft, kan het onderzoek van identieke tweelingen zijn, waarbij dan de studie van niet-identieke tweelingen van hetzelfde geslacht als achtergrond ter vergelijking dienst moet doen. Tot nu toe hebben zielkundigen deze hulpbron nog te veel vergeten.

Van de identieke tweelingen neem t men op goede gronden aan, dat zij tot stand komen door een secundaire splitsing van een kiem, die op normale wijze ontstond uit de bevruchting van één eicel door één zaadcel. De meeste onderzoekers van naam houden hen voor erfelijk-identiek, behalve wellicht in enkele uitzonderingsgevallen. Zij vormen ongeveer 20 a 30 % van alle bestaande tweelingparen. De overige 70 a 80 % danken hun bestaan aan een dubbele bevruchting.

Zij zijn dus evenmin erfelijk-identiek als broertjes en zusjes, die in één gezin na elkander geboren worden en de helft ervan is dan ook van verschillend geslacht, terwijl er ± 25 % mannelijke en ± 2 5 % vrou­

welijke paren onder schuilen, om dat de sexen zich over hen volgens de bekende waarschijnlijkheidswetten verdeelen. D aar de sexe, ook op geestelijk gebied, een zeer verschillend stempel op de menschen zet, kunnen alleen sexegenooten als m ateriaal voor studie dienst doen. De eeneiïgen zijn steeds van hetzelfde geslacht.

Het is een feit, dat identieke tweelingen tengevolge van hun tref­

fende overeenkomst, herhaaldelijk de bron van allervermakelijkste vergissingen werden, zoodat ze stof geboden hebben aan verschillende comedieschrijvers, die dan de toevalligheden nog eens onwaarschijnlijk flink chargeerden [P lautus1), Sha kesp eare2), R eg n a rd s) e.a.]. In die richting wijst ook de mededeeling, dat de echtgenooten van Johan Am- brosius4) en diens tweelingbroeder Johan Christoffel Bach hen slechts aan de kleeding konden onderscheiden. Deze broers w aren bizonder

*) M enaechm i. 2) C o m ed y of erro rs. 3) C o m éd ie d e s M én ech m es.

4) V ad er van den g r o o ten c o m p o n ist Joh an S e b a stia a n , e er st te E rfurt, na

± 1671 te E isen a ch w o o n a c h tig . D e b ro er w a s h o f- en s ta d sm u s ic u s te A rn stad t.

(2)

18 P. J. WAARDENBURQ.

aan elkaar gehecht; de klank van hun stem, hun neigingen, de stijl van hun muziek, hun wijze van voordracht, alles was gelijk. En:

— als de een ziek was, was de ander het ook. Zij stierven bovendien kort na elkander.

Dit laatste is geen regel bij identieke tweelingen, omdat de ge­

varen, die de gezondheid bedreigen, ook bij erfelijk-gelijke wezens niet dezelfde zijn, wanneer ze onder verschillende omstandigheden leven of geleefd hebben. Toch werpt Pearl licht op het feit, dat zelfs de levensduur binnen zekere grenzen erfelijk bepaald is door te wij­

zen op de mendelsplitsing, die in het tweede geslacht na de kruising van lang- en kortlevende rassen van de bananenvlieg duidelijk aan­

toonbaar was. De gemiddelde levensduur blijkt zoodoende erfelijk- constitutioneel vastgelegd te zijn en een dergelijke veronderstelling is reeds hierom aannemelijk, omdat het sinds lang bekend is, hoe niet alleen de levensduur bij grootere en kleinere biologische groepen, maar ook bijv. in bepaalde families bij den mensch binnen zekere grenzen erfelijk bepaald schijnt te z ijn 5). Hieraan wordt niets ver­

anderd door het feit, dat Steinach en zijn medewerkers in staat ge­

weest zijn door verjongingsproeven (transplantatie van jonge ge- slachtsklieren in een verouderend individu) den levensduur van ratten met ongeveer een derde te verlengen. De verschillen in ont- wikkelingstempo en in het voor den dag komen van ouderdomsver- schijnselen blijven in normale omstandigheden tusschen de groepen bestaan en een bepaalde leeftijdsgrens kan niet overschreden worden.

En hoe gedraagt zich nu de mensch in geestelijk opzicht in dezen in zekeren zin erfelijk bepaalden levenstermijn? Is hij geestelijk volkomen vrij? Eeuwen lang zijn er stroomingen geweest, die ge­

meend hebben, dat de lichamelijke zijde van den mensch aan erfelijk­

heid onderworpen was, maar dat de ziel van ieder individu nieuw ge­

schapen werd (creatianisme). W are dit juist, dan zou men bij in lichamelijk opzicht identieke tweelingen even groote zielsverschillen mogen verwachten als bij de overige menschen. Het tegendeel is echter waar. W at wij van tweelingen op dit gebied te weten zijn gekomen, draagt er toe bij om de leer van het traducionisme te be­

vestigen. Er wordt n.1. van de zijde van beide ouders blijkbaar ook geestelijke aanleg overgeërfd, niet alleen van verstandelijke, maar ook van gem oeds- en wilseigenschappen. Dit is uit stamlijsten van bepaalde families, uit dagelijksche waarnemingen, uit enquêtes, massastatistieken en onderzoekingen met psychologische tests bij schoolkinderen, weezen, recruten, studenten enz. gebleken.6) Ook

5) Ik ken families, waarin verscheidene personen een hoogen ouderdom be­

reikten en ben in het bezit van enkele afbeeldingen van identieke tweelingen van om en de bij de 80 jaar.

®) Zie o.a. mijn studie: De biologische achtergrond van aanleg, milieu en op­

voeding, Deel II, 1927. N oordhoff, Groningen.

(3)

op geestelijk gebied is ieder individu een nieuwe combinatie of reactie, een zoogenaamde mixovariatie, en wel waarschijnlijk een zeer inge­

wikkelde, d.w.z. een uit vele kiem factoren samengestelde. Als zoo­

danig wordt de ziel van de ouders dus niet doorgegeven aan het nageslacht: er heeft splitsing en hernieuwde vereeniging van erf­

factoren plaats. Men kan dit als wijziging van den term traducio- nisme, met het begrip generationisme aanduiden. In het zieleleven van het kind zullen zich naast trekken en reacties, die als zoodanig ook reeds over de voorouders verspreid bestonden, nog nieuwe eigen­

schappen openbaren. De nieuwe ziel kan harmonisch en disharm o­

nisch opgebouwd zijn, in het laatste geval veel zielsconflicten mee­

brengen. Maar steeds zal ieder k in d . een eigen individualiteit bezitten.

Deze individualiteit, die mede en vooral door de opvoeding tot persoonlijkheid moet uitgroeien is in wezen niet door psychotech­

nisch onderzoek te kennen. M aar toch kan het laatste, gecombineerd met de juiste waarneming door welwillend gezinde en w arm aan­

voelende personen uit de directe omgeving ons iets van de raadselen van het zieleleven ontsluieren, w anneer door deze middelen erfelijk-gelijke wezens op de niet-erfelijke modificeerbaarheid hunner geestelijke vermogens (bevattings-, oordeelsvermogen, geheugen, affectleven, temperament, karak ter enz.) worden onderzocht.

De eenige erfelijk-identieke menschelijke wezens, de eenige w er­

kelijke dubbelgangers, niet op enkele, m aar op bijna alle punten zijn de ééneiïge tweelingen en de veel zeldzam er eeneiige drie- en vier­

lingen. Hun geboorte beteekent het ontstaan van een nieuwe indi­

vidualiteit in duplo (triplo enz.). Een overeenstemming in aanleg dus van lichamelijke en geestelijke vermogens. En nu rijst de vraag, die alle denkende menschen belang moet inboezemen: kunnen uit dien- zelfden potent'eelen aanleg, uit diezelfde genotypen aanmerkelijk uiteenloopende phaenotypen voortkom en? En, zoo ja, hoe heeft dat dan plaats? Is de geestelijke aanleg zoo weinig eng begrensd, dat feitelijk de omstandigheden en levenservaringen de beslissingen brengen, is daar een vrije keus uit vele mogelijkheden en w ordt de mensch, wat men van hem m aakt of w at hij om bepaalde redenen meent van zich zelf te moeten maken, of ligt er m eer w aarheid in het woord: „du bleibst am Ende w as du b ist?” d. w. z.: w ordt de mensch toch wel in een bepaalde richting gedreven, die hem door zijn aanleg wordt voorgeschreven?

Op deze vragen kan geen algemeen afdoend antwoord worden gegeven. Reeds thans is gebleken, dat op het eene punt en in ’t alge­

meen bij geringe eischen de levensomstandigheden en de opvoeding, op het andere punt en vooral bij hooge eischen, de aanleg den door­

slag geeft. E r zijn indrukken en ervaringen, die nagenoeg ieder normaal mensch deelachtig w ordt; er zijn algemeen-menschelijke

(4)

20 P. J. WAARDENBURG.

behoeften, ontroeringen, denkwetten en zedelijke intuïties, maar het accent dat deze krijgen en de graad, waarin zij tot uiting komen zijn reeds individueel verschillend. Des te meer is de speciale mixo- variatie op geestelijk gebied, die den afzonderlijken mensch in staat stelt een persoon te worden, iets geheel eigens. Maar bij identieke tweelingen is dit alles gelijk. W ie de macht en de grenzen van op­

voeding, zelfopvoeding, eigen wil en eigen besluit in het leven wil leeren kennen, wie wil te weten komen of niet in drama’s, romans of novellen de noodlotsgedachte op geestelijk gebied veel te sterk is gepropageerd, hij zoeke zijn licht o.a. te ontsteken bij die identieke tweelingen, die van meet af aan in een geheel andere sfeer, klimaat en welstand met andere traditie, zienswijze en doelstellingen werden opgevoed. Zulke voorbeelden zijn helaas schaarsch. Daaronder is er echter een, dat zeer goed gedocumenteerd is. Het geval is in 1922 in Amerika door Popenoe ontdekt, werd later op verzoek van H. J. Mul­

ler door Miss Koch met tests onderzocht en in 1925 beschreven. Daar het reeds in dit tijdschrift gerefereerd werd 7)_, wil ik te dezer plaatse aan de hoofdzaak herinneren. Twee meisjes, die, omdat de moeder kort na de geboorte stierf, vanaf de tweede levensweek geheel ge­

scheiden, in verschillend sociaal-oeconomisch milieu en in verschil­

lende staten van Amerika werden opgevoed, zoodat de een gebrek­

kig, de ander zeer uitgebreid onderwijs kreeg, leerden elkaar op vol­

wassen leeftijd kennen. Beiden hadden een opgeruimden, aanvalligen aard en een levendig temperament; zij ontplooiden grooten ijver en activiteit en kenmerkten zich door sterken drang tot ontwikkeling.

Ondanks het zeer verschillend milieu en onderwijs bleek de verstan­

delijke aanleg bij beiden ongeveer van hetzelfde goede gehalte te zijn;

het associatievermogen was echter niet gelijk, evenmin de emotiona­

liteit en bewegelijkheid. Klaarblijkelijk hadden de levenservaringen en -gewoonten hierop een verschillend stempel gedrukt. Dit is ook wel waarschijnlijk, als men bedenkt, dat het eene meisje, dat in mijn- arbeiderskringen werd opgevoed, slechts vier jaar de school bezocht en naderhand in handel en zaken hielp, als secretaresse dienst deed en voor haar beroep veel op reis m oest; terwijl de ander, op een boerderij met logement groot gebracht, later de middelbare school en universiteit kon bezoeken en een tijd lang leerares werd, waarna zij huwde en een kind kreeg en daarna opnieuw onderwijs gaf.

Ondanks de academische opleiding bleef juist deze zuster bij het begaafdheidsonderzoek een paar punten achter bij de andere. Toch was de onderlinge overeenkomst in begaafdheid zóó groot, dat de waarschijnlijkheid, dat het bij twee personen toevallig evenzoo zou uitgevallen zijn, slechts 1 : 2500 bedroeg. Een bewijs tevens, dat de gevolgde methode van onderzoek werkelijk geschikt is, om den be- gaafdheidsaanleg te scheiden van de verworven ontwikkeling.

7) M ensch en M aatschappij, 1 Mei 1927, No. 3, blz. 246.

(5)

Nog een andere mededeeling, die meer op indrukken dan wel op een exact psychotechnisch onderzoek berust, is afkomstig van H. W. Siemens. Deze onderzoeker kent twee 16-jarige jongens, die zich reeds vroegtijdig in verschillende omgeving ophielden. H., de oudste, ging met zijn vader mede naar militaire kringen en kwam verder onder artiesten terecht. Op het oogenblik is hij bij de film werkzaam. Daar hij sterk nationalistisch voelt, is hij reeds bij een nationale militaire organisatie aangesloten, indertijd ook bij die van Hitler in Beieren. Terwijl zijn vader protestant is en de ouders zijner moeder tot het katholicisme zijn overgegaan, is hij zelf uitgesproken vrijdenker en toont hij zich tegenover de kerk volmaakt onverschil­

lig. De tweelingbroer W . daarentegen bleef meer buiten het maat­

schappelijk leven en was zóó kerkelijk gezind, dat hij een jaar te­

voren in een klooster ging. Hij is eer anti- dan pronationalistisch en verlangt er naar naar het buitenland te gaan. De beide broers bemoeien zich nagenoeg niet met elkaar. Zij vertoonen echter in hun voorkomen, mimiek en de wijze waarop zij vertellen een verwonder­

lijke overeenkomst. Ze zijn beiden muzikaal, W . heeft piano, man­

doline en viool geleerd, terwijl H. zich met de mondharmonica tevreden stelt. Ondanks de uiteenloopende levensrichting en om­

geving, die beiden gekozen hebben, maken zij denzelfden, zeer onbe- trouwbaren indruk: zij houden zich bijv. niet aan afspraken enz. Ook de vader is overtuigd, dat zij ondanks hun verschillende keuze, in karakter zeer op elkander gelijken. Op school leerde H. slechter dan W., zoodat hij eens bleef zitten.

Deze beide gevallen wijzen sterk in de richting, dat ook de gees­

telijke aanleg van identieke tweelingen gelijk is. Het zal echter nie­

mand verwonderen, dat er omstandigheden zijn, die kunnen maken, dat de emotionaliteit, de gewoonten en associaties en ook de bereikte schoolvorderingen verschillend kunnen uitvallen. Hoezeer wisselt dit alles niet reeds in het leven van een zelfden persoon in diens ver­

schillende perioden en na de doorgemaakte ervaringen, lotgevallen, ziekten, enz.!

Bij tweelingen heeft men nog de best gefundeerde waarnemingen kunnen doen op het gebied der begaaidheidsgraden. Deze leenen zich n.1. gemakkelijker tot onderzoek dan de andere geestelijke reacties.

Aan systematische testproefnemingen is evenwel nog een groot tekort. Voorloopig wordt dit door andere gegevens: mededeelingen van ouders, schoolvorderingen enz. aangevuld. Om eenige cijfers te noemen: Van de door Siemens onderzochte tweelingen werd bij 29 tweeëiïge paren van hetzelfde geslacht 17 maal opgegeven, dat hun schoolprestaties sterk, 6 maal dat zij weinig en 6 maal dat zij in ’t geheel niet verschilden. Van 45 dergelijke eeneiïge paren boden slechts 8 geringe verschillen en de overige 37 overeenkomst. V oor die gevallen, waar zich geringe verschillen voordeden, was meestal

(6)

22 P. J. WAARDENBURQ.

een aanleidende oorzaak te vinden: verschil in schoolverzuim door ziekte en brandwonden, verschil in onderwijzer. Eens bleef een der tweelingen tengevolge van verworven doofheid achter en eens was het meisje, dat grooteren schedelomvang bezat, vlugger. Vier malen bleef een der identieke tweelingen zitten en ging de ander amper over. Groote verschillen in verstandelijken aanleg werden dus nooit aangetroffen. Dit was ook op enkele uitzonderingen na de gevolg­

trekking van alle andere waarnemers en is eveneens mijn ervaring geweest bij 30 eeneiïge tweelingparen.

Er is dus op het gebied der begaafdheidsovereenkomst een groot onderscheid tusschen de beide groepen van tweelingen. Dit is een sterk argument voor de erfelijkheid van dit deel van den geestelijken aanleg.

Merkwaardig is het zooeven genoemde feit van het verschil in schedelgrootte. Ook W eitz heeft hierop de aandacht gevestigd. Vier van de vijf minder begaafden hadden kleinere hoofdmaten. Siemens, die nogal eens niet-erfelijken torenschedel (kort, hoog en rond) in verschillenden graad vond bij een der identieke tweelingen, vermeldt daarbij niet, dat dit de begaafdheid verminderde. Het kan heel goed zijn, dat bij gelijken hersenaanleg, vermindering van schedelvolume door niet-erfelijke invloeden, secundair den graad van begaafdheid drukt. W el is waar, is schedelvolume en hersengewicht niet altijd een maatstaf voor de begaafdheid, maar geheel zonder verband zijn deze grootheden niet. Medisch is het verder zeer goed denkbaar, dat oorspronkelijk gelijke verstandelijke aanleg, secundair gewijzigd wordt door de juist bij eeneiïgen bekende soms sterk verschillende bloedverzorging of doordat een infectie of vergiftiging, zich vóór de geboorte bij de een nestelde of doordat kwetsuren of lichte bloed­

uitstortingen tijdens de geboorte bij een van beiden ontstonden. Zoo vermeldt de Zweedsche onderzoeker Dahlberg twee gevallen — een meisjes- en een jongenspaar — waarbij telkens een van beiden de achterlijke school moest bezoeken. Uit de foto’s is een zekere apa­

thie af te lezen; de oorzaak was daarbij niet opgehelderd. Ik zelf beschik over een soortgelijk geval van geestelijken achterstand bij een der tweelingen, die gepaard ging met een lichamelijke minder­

waardigheid. Herderschêe8) meent op statistische gronden, dat nauwelijks.kan worden betwijfeld dat de tweeling-zwangerschap zelf op een of andere wijze als niet-erfelijke factor zwakzinnigheid kan doen ontstaan. Hij wijst daarbij op de vondst van Yelpö nl. vaak optredende hersenbloedingen door vaatverscheuringen bij te vroeg geboren kinderen. Bovendien, tweelingzwangerschap is dikwijls de aanleiding tot mis-, vroeg- en doodgeboorte, dus tot verminderden

8) M ensch en M aatschappij, Oct. 1926, blz. 439. De cijfers zijn ontoereikend om verstrekkende conclusies te maken. D eze werden verder bemoeilijkt, doordat de soort der tweelingen onbekend was.

(7)

weerstand9). Ook hier worden dus weer niet-erfelijke factoren aange­

nomen10), die het intelligentie-verschil tusschen eeneiïgen moeten verklaren en die de hooge frequentie van zwakzinnigheid — n.1. zeker twee maal zooveel als de samenstelling der bevolking zou doen verwachten — bij tweelingen in het algemeen, dus ook bij tweeëiïgen, veroorzaken.

Kan zwakzinnigheid klaarblijkelijk door niet-erfelijke bijomstan­

digheden ontstaan, wij weten, dat er ook een groot aantal gevallen bestaat, waarbij het gebrek op een erfelijke basis berust11). Deze erfe­

lijke vorm van zwakzinnigheid zal öf beide eeneiïge tweelingen moeten treffen öf ze moeten vrijlaten, behalve als het een zeer lichte graad is. Dan zouden n.1. ook milieu-invloeden kunnen bewerkstelligen, dat de aanleg bij den een wel, bij den ander niet tot uiting kwam. Of het door Herderschee in dit tijdschrift gegeven voorbeeld hiertoe behoort, betwijfel ik. W el stammen de door hem beschreven tweelingjongens uit een gedegenereerd geslacht, hebben zij bijv. een imbecielen oom en kwamen in het gezin meer narigheden voor; maar de een had ook een zooveel moeilijker geboorte en naperiode (stuipen in het eerste*

levensjaar), dat deze m.i. op zichzelf het intelligentie-deficit voldoende verklaren. Het is niet bewezen, dat er reeds een zwakzinnige aanleg bestond en dat de ander van de manifestatie verschoond werd door de gunstige omstandigheden waarin hij verkeerde.

Siemens nam een geval waar, waarbij beide zusjes de achterlijke school bezochten en vermeldt in zijn studie nog vier dergelijke gevallen van achterlijkheid tot dementie to e ; twee paren hadden bovendien nog andere gebreken. Ook in het materiaal van Herderschee komen w aar­

schijnlijk een aantal (misschien 6 a 10) eeneiïge tweelingparen voor, die beide zwakzinnig waren. Bovendien vermeldt deze schrijver, dat acht maal in het gezin een ander, alleen geboren broertje of zusje zwakzinnig was, wat m.i. het meest voor een erfelijke neiging in deze families pleit.

Ik heb zelf een merkwaardig geval van 2 zwakzinnige identieke

9) Volgens Dahlberg en von Verschuer het meest bij eeneiïgen.

10) Ook op grond hiervan, dat het familiair voorkom en van zwakzinnigheid in de gezinnen, waaruit de tweelingen voortkom en, veel zeldzam er is dan bij de ach­

terlijken in het algemeen.

u ) T ot de oorzaken behooren de aangeboren syphilis, die volgens Kraepelin minstens een derde der zw are idiotievorm en v eroorzaa k t. Daanra speelt een groote rol het ouderlijk alcoholisme (Lenz, Ernst de Vries). Verder is ze onderdeel van (.retinisrne. Vele idioten zijn microcephaal. De Am erikaansche leider van een zwakzinnigengesticht Goddard vond evenals de Duitsche on derzoekers Reiter en Osthoff, ± 2/ 3 van het aantal zwakzinnigen erfelijk belast. D eze erfelijke belasting blijkt ook uit het veelvuldig ontstaan van idiotie en zwakzinnigheid in bloedver­

wante huwelijken (Huth). Het kan zijn, dat syphilis en alcohol slechts schijnerfelijk- heid veroorzaken, en dat de erffactoren daardoor niet blijvend worden aangetast en gewijzigd (mutatie).

(8)

24 P . J. W A A R D E N B U R G .

tweelingjongens, 12 ja a r oud, kunnen waarnemen. Zij w aren in een bizondere opvoedings- en onderwijsinrichting opgenomen.

Zij zijn de jongsten van een gezin van vier kinderen. De oudste is een normale, rustige jongen van 18 jaar, dan volgt een meisje van 15 ja ar met niet te best intellect en daarna de tweelingen. D at zij identiek zijn, blijkt uit tal van overeenkomstige oogeigenschappen, anthropologische kenmerken, m aten en vingerafdrukken. Het meest verschilden zij in hun tandform atie. Geestelijk zijn zij als volgt te beschrijven:

J. staat verstandelijk een tikje hooger dan T. Ook is hij iets handiger en actiever en kan hij iets beter w eerstand bieden tegen moeilijkheden en teleurstellingen. Beiden zijn emotioneel, doch J. iets m e er; hij is ook banger bij baden en zw em m en; leerde echter vlugger fietsen. Beiden hebben een agram m atische spraakstoornis (bij T. dui­

delijker). Zij uiten zich moeilijk, m aar begrijpen situaties voldoende en hebben een goed geheugen voor gebeurtenissen. Rekenen b aart hun veel moeite, schrijven gaat vlotter dan lezen. Figuren uit het geheugen naleggen doet J. beter, eveneens m atjes vlechten. Beiden kunnen flui­

tende wijs houden, J. weer iets beter. Ze zijn dol op de gramophoon.

Ook lichamelijk is J. flinker ontwikkeld. Beiden hebben blinde darm ­ ontsteking doorgem aakt, de een op 6-, de ander op 10-jarigen leeftijd.

Van de mongoolsche idiotie schijnen slechts vier gevallen bekend geworden te zijn, w aarin beide — waarschijnlijk eeneiïge — tweelin­

gen behept w aren 12). D aarentegen zijn 17 gevallen bekend, waarbij één der tweelingen — de soort is onvoldoende bekend — mongoolsch w as (hieronder 5 gevallen van Halbertsma). W aar bovendien ge­

bleken is, dat wel in het m ateriaal van Van der Scheer (79 families) de leeftijd der moeder, toen zij de mongooltjes te r wereld brachten, in 58.2 % boven de 35 ja a r was, m aar dat de gemiddelde leeftijd der moeders van mongooltjes in dat van Reuben en Klein (300 gezinnen) 34 ja a r w as en 50 % der mongooltjes tot de eerste drie graviditeiten behoorde, is de vraag gewettigd, of de theorie, dat in de nadering tot het climacterium bij moeders, de oorzaak gezocht moet worden, wel toereikend is en of niet misschien ook een stoornis in het erfelijk­

heids- of bevruchtingsmechanisme moet worden aangenomen.

Reeds aan Galton, den vader van het tweelingonderzoek13), w as het opgevallen, hoezeer de identieke tweelingen in begaafdheid overeen­

stemden. Hooge begaafdheid in den vorm van een groot talent, is tot dusverre bij hen sporadisch, genialiteit in ’t geheel niet vastgesteld.

D aar ± 1 op de 80 geboorten er een van tweelingen is en slechts 20 a 30 % hiervan eeneiïg zijn, is de kans hierop ± 275 a 400 maal zoo

12) V o lg e n s r efe ra a t in N ed . T ijd sch r. v o o r G en eesk . II, 17 O ct. '26, b lz. 1895.

13) T h e h is to r y of tw in s a s a criterion o f th e rela tiv e p o w e r s o f n atu re and nurture. Journ. o f the A nthr. Instit. 1876.

(9)

klein als in de geheele bevolking. Een paar Engelsche wetgevers genieten een zekere vermaardheid. Pearson deelde een geval van meer dan gewone begaafdheid mede. Op muzikaal gebied kunnen bovengenoemde gebroeders Bach als voorbeeld dienen, op intellec­

tueel gebied kunnen in ons land de beide tweelingbroeders van Hamel genoemd worden, de een professor in het staatsrecht, de ander in de Fransche taal en letterkunde.

Galton vond groote verschillen tusschen eeneiïgen en twee- eiïgen14). Later heeft Thorndike gegevens bij 50 tweelingparen ver­

zameld met psychologische onderzoekingsmethoden en daarbij bizondere overeenkomst in verstandelijken aanleg gevonden, n.1. een meer dan dubbel zoo groote als bij broers en zusters in het algemeen.

Deze oudere onderzoekingen zijn helaas niet exact genoeg, doordat het materiaal niet volgens de beide tweelinggroepen geschift was.

Ten onzent heeft Sissingh een identiek tweelingpaar op associaties onderzocht en treffende overeenstemming daarbij waargenomen.

Galton formuleerde zijn eindindruk aldus, dat de mensch blijft als de koekoek, die in een vreemd nest vreemd voorbeeld en opvoeding krijgt en toch koekoekzang blijft houden. De verschillen in aanleg bij tweeëiïgen waren althans door geen opvoeding en onderwijs blijvend te vereffenen.

Persoonlijk heb ik mij ook ervan kunnen overtuigen, dat ieder stel identieke tweelingen zijn eigen graad van begaafdheid heeft. Natuurlijk komen ook hierbij niet-erfelijke fluctuaties voor, maar zij zijn in het algemeen niet van ingrijpenden aard. Vond ik een der identieke twee­

lingen muzikaal of talentvol, de ander was het ook in ongeveer dezelfde mate en dezelfde richting; kon de een geen wijs houden, de ander ook niet. Een uitzondering op dezen regel vond ik niet. De school­

vorderingen waren ook bij mijn materiaal in het algemeen gelijk.

Eenige malen bleven beiden in dezelfde klas zitten; in één geval kon de een wegens schoolverzuim door ziekte niet overgaan; de onaf­

scheidbare wederhelft liet men toen ook maar zitten.

Weitz vermeldt een geval van identieke tweelingbroers met bizondere mathematische begaafdheid en in den aanvang belangstel­

ling voor dezelfde problemen. Doordat zij aan verschillende hooge- scholen gingen studeeren, wijzigde hun belangstelling zich daardoor iets. Beiden zijn zeer muzikaal, spelen viool en houden van dezelrde componisten en stukken, terwijl ze voor literatuur geen gevoel heb­

ben. Weitz houdt evenals Siemens en Dahlberg de begaafdheid der identieke tweelingen voor zeer gelijk. Deze onderzoekers gronden hun meening hoofdzakelijk op de schoolvorderingen en het meer of

“ ) Van de 80 enquête-antwoorden waren 55 bruikbaar. D eze waren w aar­

schijnlijk te verdeelen in 35 identieke en 20 niet-identieke paren van hetzelfde geslacht.

(10)

26 P. J. WAARDENBURO.

minder bezit van anderen aanleg. Von Verschuer, die ook een aan­

zienlijk aantal (meer dan 100) paren in deze richting kon onder­

zoeken, geeft getallen, waaruit ik bereken, dat de schoolvorderingen van bijna 61 % der eeneiïgen en van 33 % der tweeëiïgen opvallend gelijk waren, terwijl een uitgesproken neiging tot of afkeer van bepaalde vakken bij eeneiïgen in 76 % gelijk, bij tweeëiïgen in ruim 27 % gelijk was. Slechts 2 gevallen werden door hem waargenomen, waarbij de schoolprestaties van identieke tweelingen aanmerkelijk uiteen liepen.

Z oo boeiend als het tweelingonderzoek is, wanneer wij ons met normale geestesuitingen bezig houden, zoo aangrijpend kan het worden, als wij het abnormale in onzen gezichtskring betrekken.

Onwillekeurig beklemt het ons, als wij ontdekken, hoe vaak de ontoereikendheid der verstandelijke vermogens erfelijk vastgelegd blijkt te zijn. W e zullen nog meer voorbeelden onder de oogen moeten zien. Ook een in-treurig lijden als de puberteitszwakzinnig- heid (dementia praecox), wier aanleg zich in de prille jeugd nog niet openbaart, schijnt grootendeels onafwendbaar te zijn. Ze is n.1. meer­

malen bij beide eeneiïge tweelingen tot uiting gekomen. Daarbij deed zich het verschijnsel voor, dat de ziekte herhaaldelijk ongeveer gelijk­

tijdig uitbrak, ook al woonden de tweelingen op verschillende plaatsen.

Ook in ons land werd een geval van dementia praecox bij beide mannelijke tweelingen beschreven door Dr. J. J. Visser; bij den een uitgebroken op 21-, bij den ander op 23-jarigen leeftijd. Zelfs als de ziekte door stoornissen in hormonaal evenwicht zou ontstaan, is hier­

mede de erfelijke basis niet uitgeschakeld. Toch zal het zeer de moeite waard zijn, om het vraagstuk, in hoeverre de dementia prae­

cox door niet-erfelijke invloeden al of niet in de hand gewerkt kan worden, nog eens opnieuw aan tweelingmateriaal te bestudeeren;

want ook hier weer moeten thans onze gevolgtrekkingen stranden, doordat in de literatuur, vooral bij de vermelding van de gevallen, waarbij slechts een der tweelingen behept is, geen mededeeling van de soort der tweelingen gedaan werd.

Even treurig is een andere vorm van verstandsverbijstering, de kindschheid of dementie van den ouden leeftijd. De mededeeling van Weitz, dat hij twee oude vrouwen kende, die op respect. 84- en 85- jarigen leeftijd stierven en beide in hun kindschheid als nerveuze dieren gekropen en geblaft hebben, kan hier weer het vermoeden steunen, dat ook voor deze toestanden erfelijke dispositie bestaan kan.

Hebben wij ons tot nu toe hoofdzakelijk op het gebied van den verstandelijken aanleg bewogen, wij willen thans tenslotte ook nog even stilstaan bij de vraag, welk licht het tweelingonderzoek gew or­

pen heeft op de erfelijkheid van de eigenschappen van gemoed en wil.

Dit onderzoek is ongetwijfeld veel lastiger, doordat deze groot­

heden veel minder gemakkelijk te isoleeren zijn en zij zich niet zoo

(11)

goed kwantitatief laten nieten en vastleggen. Toch zijn wij niet zonder resultaten gebleven, noch op het terrein van het gezonde, noch op dat van het ziekelijke geestesleven.

Wanneer wij ons tevoren af vragen, wat wij op dit gebied mogen verwachten, dan is het zeker niet dit, dat identieke tweelingen elk­

anders copie zullen zijn. Niet alleen dat wij bij eenzelfde persoon op verschillende leeftijden een andere psychische gesteldheid moeten aannemen, zoodat er een leef tij dspsychologie opgebouwd kan w or­

den, maar — hoezeer wisselt ook niet bij één persoon de geestelijke ontvankelijkheid! Voor deze laatste kennen wij immers sensibele perioden. Dit maakt, dat de opvoeder niet ongestraft bepaalde oogen- blikken voorbij kan laten gaan. Hoezeer -drukt ook niet het emotio- neele doorleven van bepaalde gebeurtenissen een stempel op het geheele zieleleven, ook al worden deze indrukken weer verdrongen!

Wanneer reeds in het leven van den enkeling phasen op geestelijk gebied elkander afwisselen en bepaalde ervaringen niet meer onge­

daan kunnen gemaakt worden, daar zij geen vacuum achterlaten, dan moet dit ook eenigszins gelden voor tweelingen, zelfs als zij op den- zelfden leeftijd worden onderzocht, daar hun geestelijk ontwikke- lingstempo en hun levensomstandigheden nooit geheel dezelfde zijn.

Wij mogen dus niet verwachten een blijvende identiteit van hen beiden, maar een onderlinge verwijdering — echter, binnen zekere grenzen. En het is juist de tweelingstudie, die ons omtrent de niet- erfelijke variabiliteit binnen deze gestelde grenzen zal kunnen in­

lichten.

Maar vóór onze speculatieve beschouwingen verder voort te zetten, wil ik liever de tot nu toe opgedane ervaringen raadplegen.

Wanneer ik met de mij uit mijn eigen materiaal ten dienste staande gegevens te rade ga, moet ik erkennen, dat het mij niet mogelijk geweest is tot dusverre eeneiige tweelingen te ontmoeten, die zooveel verschilden, dat ik ze bijv. in verschillende psychologische rubrieken van Heymans zou moeten onderbrengen. Ongetwijfeld waren de mededeelingen der ouders van dien aard, dat de opgegeven verschil­

len soms niet onbelangrijk schenen. Men moet hierbij echter niet vergeten, dat de ouders van identieke tweelingen er op ingesteld zijn, om vooral te ontdekken, waarin deze nu toch feitelijk uiteenloopen.

De vondsten worden dan eenigszins geaccentueerd voorgesteld.

De aard van identieke tweelingen is dikwijls dezelfde; ook die van de veel zeldzamere identieke drielingen. Zoo wordt van een ruim 1840 in Massachusets geboren vrouwelijke drieling, bekend onder de namen Mary, Maria en Mahala, die later allen in het huwe­

lijk traden en kinderen kregen, en waarvan er twee aan kanker over­

leden, gezegd, dat zij waren: attractive, piquant and lively. W at karakter en temperament betreft ben ik er sterk van onder den indruk hoezeer de eeneiïgen daarin kunnen overeenstemmen. In mijn eigen

(12)

28 P. J. WAARDENBURG.

gezin, bestaande uit vijf psychisch nogal uiteenloopende kinderen, is het opvallend hoezeer mijn tweeling in geestelijke reacties overeen­

stemt en zich van broer en zusjes onderscheidt. Er is één gebied, waarop wèl groote verschillen bestaan, n.1. dat der emotionaliteit, echter niet in dien zin, dat de een uitgesproken phlegmatiek, de ander emotioneel zou zijn. Reeds Galton heeft bemerkt, dat, wanneer er in den loop van het leven verschillen in wezen tusschen de eeneiïge twee­

lingen leken te ontstaan, dit niet een gevolg was van de alledaagsche levensomstandigheden, maar slechts van ingrijpende gebeurtenissen als ongevallen of ernstige ziektetoestanden. Een duurzame karakter­

verandering tengevolge van een besluit om het leven te beteren, werd in geen enkel geval bericht, ofschoon verscheidene geestelijken onder de door Galton om inlichtingen gevraagden voorkwamen. De meeste ervaring op het gebied van tweelingenonderzoek hebben in den laatsten tijd Siemens te München, Dahlberg te Upsala en von Verschuer te Ttibingen. De eerste laat zich als volgt uit: ver­

schil in wezen is bij eeneiïgen zeer zelden, daar een deel der lichte discordante gevallen klaarblijkelijk tot uitwendige gelegenheidsoor­

zaken te herleiden i s 16). Heel anders is het beeld bij de tweeëiïgen.

„Eine ausgesprochene Yerschiedenheit des W esens wurde hier unter 24 Paaren 22 mal angegeben (gegenüber 1 mal bei pigmentgleichen), nur 2 mal wurde das W esen als gleich bezeichnet. Unter den 22 dis- kordanten Paaren waren 9 mit vollkommen verschiedenen Charak- ter, eine Angabe, die bei pigmentgleichen Zwillingen niemals gemacht wurde.” Van 28 eeneiïge paren werden 17 door de ouders als gelijk- geaard, 10 als in geringe mate verschillend gekenschetst. Dahlberg daarentegen, die slechts subjectieve indrukken opdeed, laat zich ten gevolge daarvan aldus uit: „I have had an impression that, in regard to temperament (general mood, reaction to environment) the diffe- rences are comparatively important, and the more striking, as the intellectual resemblance is so close” 16). Von Verschuer heeft bij een groot aantal tweelingparen van beide groepen opgelet op het gedrag tijdens het onderzoek en geïnformeerd naar hun lievelingsbezigheden, hun affecties tegenover andere personen, en naar het oordeel der ouders over hun karakter. Er waren telkens zeer duidelijke verschil­

len tusschen beide groepen: 61 % der eeneiïgen en 25 % der twee- eiïgen voelden zich tot dezelfde bezigheden aangetrokken; ruim 93 % der eeneiigen richtten hun affecties op elkaar, tegen ruim 73 % der tweeëiigen. De eeneiigen sluiten zich öf beiden aan bij derden öf bei­

den er voor af, de tweeëiïgen verschillen in dit opzicht enkele malen.

Hoewel ook bij de karakterbeoordeeling der ouders een opvallend

15) Zwillingspathologie 1924. Berlijn. Springer, biz. 31.

16) Twin births and twins from a hereditary point o f view. Stockholm 1926.

Biz. 269.

(13)

onderscheid voor beide groepen bestond, is het merkwaardig, dat de ouders het karakter meestal ongelijk noemden; echter zouden de eeneiïgen nog in 32 %, de tweeëiïgen slechts in 4,5 % der gevallen gelijk karakter vertoonen. Leest men echter de bewoordingen en termen waarin de ouders deze verschillen uitdrukken, dan wordt men getroffen, dat veelal de voorvoegsels meer en minder gebruikt w or­

den, terwijl slechts zelden karakteristica genoemd worden, die wer­

kelijk op een sterk aardverschil w ijzen 17). Bij tweeëiïgen is dit anders. Versluys vernam bij 36 identieke tweelingparen 28 maal van de moeder, dat de karakters duidelijk verschilden; hiermee stemden de klasse-onderwijzers nog al eens in.

In het algemeen krijgt men den indruk, dat de karakterverschil­

len der identieke tweelingen beslist grooter zijn dan de verstande­

lijke. Dit verwondert mij echter niet. Bij het taxeeren van den ver- standelijken aanleg blijft het altijd min of meer mogelijk de door omstandigheden verworven kennis te scheiden van het inzicht of gezond verstand; de karaktervorming is een veel minder weer in zijn factoren te ontleden product.

De belangstellende lezer vindt het misschien niet onaardig, om zelf eenige conclusies te trekken. Daarom laat ik thans een uittreksel volgen uit de aanteekeningen, die ik van de mededeelingen van de ouders en betrokkenen zelf opmaakte; zooveel mogelijk in hun eigen bewoordingen:

M .1S), 4 jaar. In den eersten tijd was No. 1, later No. 2 drukker.

No. 1 is ondeugender, heeft n.I. meer neiging om het jongere zusje te plagen, is ook nerveuzer. No. 2 is „filosofischer” , staat n.1. meer beschouwend en vergelijkend tegenover de natuur. Beide zijn bang en huiverig bij het onderzoek.

M., 5 jaar. No. 1 is driftiger en domineert meer. No. 2 geeft ge­

makkelijker toe. Beiden zijn grappig, vroolijk, druk van aard en parmantig. Ook zeer afleidbaar bij het onderzoek, waarvan zij gauw genoeg hadden. Hun aandacht viel telkens op voor­

werpen in de omgeving.

Vr., 5 jaar. No. 1 leest op bewaarschool een tikje gauwer, No. 2 is iets huileriger. Oeen van beiden zijn lastig; zij praten beiden op dezelfde wijze krom.

Vr., 8 jaar. No. 2 durft meer dan No. 1 in zee. in ’t zwembad, onder de douche, bij schaatsen rijden, is ook iets vlotter tegenover groote menschen en leert iets beter van buiten. Als kinderen van 2 a 3 jaar waren beiden bang, bijv. van honden en katten,

17) Een enkele maal staat schuwheid met luidruchtigheid tegenover rustig- vertrouwelijke vriendelijkheid. De opgegeven verschillen liggen meestal op het gö- bied van het emotioneele en van het leiding nemen of zich voegen.

18) M = mannelijk. Vr. = vrouwelijk.

(14)

P. J. WAARDENBURQ.

de douche, van regen. No. 1 schrijft kleiner1"), heeft meer schik in handwerken en is er handiger in. Beiden hebben een evenwichtig prettig humeur, zijn nooit lang verdrietig, zijn steeds vroolijk, gauw uitgelaten en stoeierig, zijn emotioneel in den zin van spoedig geroerd bij aangrijpende verhalen, ver­

legen. Beiden zijn verzot op lezen en teekenen (No. 1 teekent begaafder), slordig, vergeetachtig, verdiept in eigen gedachten en daardoor vaak verstrooid, afwezig, geen goede poppenmoe- ders, maar stoeierig en graag in actie op schommel en glijders.

Beiden leeren vlug verzen. Beurtelings is de een of de ander iets gauwer huilerig, kattig of goedig. Beiden ongeveer gelijke goede schoolrapporten. In den laatsten tijd teekent No. 2 onge­

veer even begaafd als No. 1.

Vr., 9 jaar. No. 1 jongensachtiger, zwemt, tolt en springt graag touwtje, speelt niet graag met de pop. No. 2 juist omgekeerd in deze opzichten.

Beiden leeren moeilijk, zijn bijv. in de tweede klas blijven zit­

ten, spraken op 4-jarigen leeftijd nog erg gebroken, zijn leven­

dig, nerveus, teer van gemoed, huilerig en kunnen niet tee­

kenen en geen wijs houden, maar hooren graag muziek.

Vr., 11 jaar. Beiden zijn tegelijkertijd bang uitgevallen en daar­

naast vrijpostig en aanhalig.

M., 13 jaar. Beiden leeren slecht, zijn weinig muzikaal, voeren graag kattekwaad uit, zijn flink sportief (paard rijden en zwemmen). De een houdt meer van paarden dan de ander (melkslijtersgezin).

Vr., 15 jaar. No. 1 is vanaf de wieg korter aangebonden, drifti­

ger en huileriger en kan minder goed leeren. No. 2 is kalmer, bevattelijker en heeft betere rapporten. Beiden zijn tamelijk muzikaal, bleven in de zesde klasse zitten, zijn zacht van karakter, houden veel van gymnastiek, praten hardop in den slaap en droomen veel over hun lessen.

Vr., 15 jaar. De eerste 5 schooljaren leerde No. 1 iets beter, de volgende twee No. 2, daarna No. 1 weer. No. 1 maakt gauwer ruzie, is iets driftiger. No. 1 houdt van taal, rekenen, No. 2 van taal, aardrijkskunde en natuurkunde.

Beiden kunnen wijs houden, maar zingen leelijk; ze spelen piano. Ze zijn druk, vroolijk en komen over teleurstellingen gemakkelijk heen. Ze zijn liefhebbers van schaatsenrijden, fietsen en dansen. >

M., 16 jaar. No. 1 is slordiger en driftiger, houdt van zuur en van sterke thee en van vroolijke muziek. No. 2 is kalmer, nauwgezetter en precieser bij leeren en knutselen, houdt van

19) Het handschrift biedt vaak versch il in grootte.

(15)

zoet, van slappe thee en van teere muziek. Beiden w aren goede leerlingen op de H. B. S., No. 2 zeer goed. In den laatsten tijd loopt de belangstelling in de verschillende leervakken zeer uiteen. No. 1 is rom antisch en verliefderig geworden en kreeg een afkeer van de exacte vakken, w aarin de andere juist uit­

munt. No. 1 is nu ook minder vlijtig en onverschilliger en ver­

strooider geworden dan No. 2.

Beiden zijn verlegen, gesloten, ijverig ook bij muziek, eer­

zuchtig, niet sportief, hebben zelfs een afkeer van zwemmen.

Vr., 16 jaar. Beiden zijn rustig van aard ; alleen is No. 1 iets druk­

ker en nerveuzer. Beiden zijn muzikaal, liefhebsters van zwemmen, verschilden in parallelklassen slechts 2 punten en maakten daarin bij teekenen dezelfde perspectieffouten.

M., 17 jaar. No. 1 iets driftiger dan No. 2. Beiden lastiger op te voeden dan de twee jongere broers. Leeren tamelijk. Qeen sportliefhebbers; alleen goede zwemmers. Huilden snel om standjes. Zijn niet muzikaal. (Arbeidersgezin.)

Vr., 18 jaar. Beiden niet goed wijs houdend. Wild, jongensachtig van aard. No. 2 is iets driftiger, gauw er en langer nijdig. Beiden zijn op school middelmatige leerlingen aan den goeden kant, teekenen goed, leeren gemakkelijk verzen en hebben moeite met algebra.

Vr., 18 jaar. Beiden leeren slecht, zijn verlegen en zenuwachtig, goedig, dansen graag. No. 1 heeft zenuwtrekkingen gehad.

(Fabrieksarbeidsters.)

M., 19 jaar. De een studeert biologie, de ander medicijnen. In karakter, temperament, liefhebberij en sm aak zijn ze vrij wel gelijk.

Vr., 20 jaar. Beiden schuw en verlegen, vriendelijk en niet hu­

meurig.

M„ 21 jaar. Beiden zelfde aard, houden niet van zwemmen, wel van wandelen en fietsen, hooren graag muziek, hadden gelijke schoolvorderingen, rekenden graag. De een had het liefst boekbinder, de ander teekenaar willen worden. Zij zijn echter pakknecht en de een heeft den ander 10 dagen lang onopge­

merkt vervangen en viel door de mand, doordat hij'van niets in de zaak, w aarm ee hij bekend was, de p laats kon vinden.

Vr., 55 j. No. 1 is achterlijk, na de eerste klassen telkens blijven zitten op de dorpsschool; is nerveuzer, zw aarder op de hand;

doet aan zang.

No. 2 heeft de geheele school doorloopen, is opgewekter, speelt piano. Beiden weinig opgewonden. Na het 50ste ja ar werden beiden van eenzelfde inwendig buikgezwel geopereerd.

Vr., 64 jaar. Beiden stemmig, niet wereldschgezind, weinig muzi­

kaal. No. 1 is in haar h art dokter, had liefhebberij in zaken

(16)

32 P. J. WAARDENBURQ.

doen, is opgewekt, niet gauw bedroefd en eerder driftig opge­

wonden dan phlegmatiek. No. 2 is predikant in haar hart, houdt meer van huishoudelijk werk, is nog al aantrekkelijk tenge­

volge van zwakker zenuwen. Beiden zouden graag gestudeerd hebben. Zij hebben dezelfde godsdienstige richting.

Veel is uit de bovengenoemde mededeelingen niet af te leiden.

Daarvoor dragen zij te zeer een leekenkarakter en zijn zij te zeer terloops en te weinig systematisch ontstaan. Een ding blijkt echter wel, n.1. dit, dat het voor de betrokken partijen niet gemakkelijk was eventueele geestelijke verschilpunten, waar en voorzoover zij beston­

den, onder woorden te brengen. Diepe karakterverschillen kwamen in het algemeen niet tot uiting.

De stemklank is veelal opvallend gelijk, hoewel ouders op den duur nog wel kleine verschillen in intonatie waarnemen.

Spraakstoornissen, o.a. stotteren, werden meermalen bij beide eeneiïge tweelingen vastgesteld. Niet zelden echter was ook een dezer tweelingen er mee behept, zoodat ongetwijfeld ook niet-erfelijke factoren dit gebrek in de hand werken, vooral bij die gevallen, die met linkschhandigheid samengaan, die als spiegelbeeldverschijnsel van rechtschhandigheid veel bij identieke tweelingen voorkomt.

Het handschrift, dat in zekeren zin ook een uiting van de geestes­

gesteldheid is, vertoont volgens mijn ervaring in tegenstelling met die van Weitz, minder gelijkenis, ofschoon ook hier soms wel merk­

waardige overeenkomst kan bestaan.

Smaak, liefhebberijen, verlangens en beroepskeuze gaan veels­

zins dezelfde richting uit. Dit is des te treffender, wanneer men be­

merkt, hoezeer tweeëiïgen in deze opzichten soms verschillen kunnen.

Het is dus niet het even-oud-zijn of de omgang met elkander, die in deze dingen den doorslag geeft.

Ook de gelaatsuitdrukking en de mimiek zijn vaak gelijk tot ver- wisselens toe.

Ik wil dit opstel besluiten met een kort overzicht over hetgeen nog op het gebied der geestesstoornissen bekend is geworden.

Geestesstoornissen worden op praktische gronden verdeeld in psychosen (zielsziekten) en psychopathieën. In het eerste geval kan meestal geen, in het laatste wel een beroep worden uitgeoefend. Van beide zijn voorbeelden bekend, waarbij één der tweeëiïgen en beide eeneiïgen behept waren. Er zijn ook hier weer twijfelgevallen, door­

dat de tweelingdiagnose niet gemaakt werd. Bij de geestesstoornis­

sen moet men evenals in normale gevallen bij de beroepskeus denken aan inductie, a.h.w. een psychische aanstekelijkheid of besmetting.

Trekt men dit overal, waar hier aanleiding toe is, af, dan blijft toch nog een aanzienlijk aantal van gevallen over, die bewijzen hoezeer de erfelijkheid ook hier van overwegenden invloed is. Ik sprak reeds over de idiotie en zwakzinnigheid20), maar ook andere stoornissen,

(17)

zooals melancholie, manischdepressieve zielsziekte, paranoia, alco­

holisme, hysterie, neurasthenie e.a. w erd meermalen bij beide een- eiïgen aangetroffen.

Soms brak het lijden ongeveer gelijktijdig, soms met een vrij groot tijdverschil uit; vooral de gevallen waarbij het op gescheiden plaatsen ontstond, pleiten — evenals de familiaire belasting in som­

mige gevallen — zeer voor den erfelijken ondergrond. E r zijn ook gevallen bekend van afwisseling met norm ale intermissies bij beiden en van gelijktijdige beterschap op verschillende plaatsen. Volgens Visser is het overeenkomstig verloop der psychose in ’t algemeen dusdanig grooter dan dat van dezelfde zielsziekte bij andere broers en zusters, dat men stellig een algeheele erfelijke overeenstemming moet aannemen.

Lichte gevallen van nervositeit zijn veelvuldig bij beide eeneiïgen beschreven, meestal in verschillende mate. W e itz geeft een voorbeeld van twee 60-jarige mannen, die in hun dorp altijd als zonderlingen gegolden hebben; de getrouwde m inder dan de ongetrouwde. Hij vond karakter, temperam ent en begaafdheid in bijna alle door hem waargenomen gevallen buitengewoon gelijksoortig.

Bij Siameesche tweelingen, de bekende, gelukkig zeer zeldzame eeneiïge tweelingen, die vergroeid en toch levensvatbaar zijn, zijn nu en dan ook karakterverschillen gevonden door Anel, Henneberg, Steltzner en Hiibner. Van de gezusters Blazek bijv. w as de een energieloos en weinig belangstellend; de ander w as geestelijk het hoofd van de familie, ze w as gewiekst, handig in zaken en erotischer aangelegd. Beiden waren echter minder dan middelmatig begaafd.

Het is mij niet mogelijk en ook mijn bedoeling niet het onderwerp in dit opstel aan de orde gesteld, uit te putten. In verschillende opzichten moest ik mij in de bewijsvoering beperken.

Toch hoop ik te hebben duidelijk gem aakt, hoezeer het tweeling- onderzoek in dezelfde richting wijst als de overige erfelijkheid-onder- zoekingen op geestelijk gebied. Veelbelovend zal de tweelingstudie pas worden, als deze meer system atisch ter hand genomen w ordt en rekening houdt met de diagnostiek der beide groepen en w anneer psychotechniek w ordt toegepast naast de algemeene indrukken, die omtrent de personen gewekt worden. En dan moet het vooral niet blijven bij casuïstische mededeelingen, d aar deze noch pro noch contra erfelijkheid of milieu bewijskracht bieden. H et toevallig element moet weggenomen worden door vermenigvuldiging van een nauwkeurig bewerkt materiaal. Het tweelingonderzoek zal een massastatistisch karakter moeten dragen en liefst aangevuld moeten

20) Een g e v a l v a n m icr o ce p h a lie w e r d door v a n D e v e n te r b e s c h r e v e n bij beide m annelijke tw e elin g e n .

(18)

34 P. J. WAARDENBURG.

worden met familie-onderzoek. En er moet vooral niet een verkeerde selectie worden toegepast, doordat de gevallen, waarbij slechts een der eeneiïge tweelingen behept was, als onbelangrijk worden achter- gehouden.

Misschien werkt de inhoud van dit opstel op den lezer eenigszins verwarrend, doordat ik getracht heb op zakelijke wijze verschillende schrijvers aan het w oord te doen komen. Ik voelde mij daartoe als niet-psycholoog verplicht.

Het materiaal is nog niet van dien aard, dat men thans reeds algemeene conclusies mag trekken. Het tweelingonderzoek heeft ook een schaduwzijde, nl. deze, dat in het algemeen de omstandigheden en lotgevallen voor beide partners zoo gelijk zijn.

Oude vragen verschijnen telkens in een nieuw gewaad. Boven heb ik de belangrijkste reeds genoemd. Zij komen bij het probleem, dat ons zooeven bezig hield, hierop neer: Leidt een markante, een sterke erfelijke aanleg tot fatalisme? Wellicht werd door veel van het hier­

boven medegedeelde die schijn gewekt. Men vergete echter niet dat dit steeds het geval is wanneer men de geestelijke gesteldheid in onderdeelen gaat uiteenrafelen en psychische typen gaat afbakenen, en dan niet nauwkeurig nagaat welke verschillende mogelijkheden toch nog binnen die typeeringen bestaan en hoe zij bij het opbouwen der persoonlijkheid in wisselwerkng treden met de andere geestelijke grootheden, die daarvan niet zijn te scheiden.

Bij de beoordeeling der persoonlijkheid zullen wij altijd voor verrassingen komen te staan. Gedrag, activiteit, keuze, beslissingen, beschouwingen, zij hangen van zooveel factoren af, dat de meeste ons ontgaan. Lichaam en geest vomen een onscheidbaar verband. Sterke affecten en diepe emoties bepalen in gevoelige perioden ingrijpende wendingen in het geestesleven. Ook identieke tweelingen maken deze niet in dezelfde mate door en daarom zal hun persoonlijkheid er niet een zijn in duplo.

Laat men het vraagstuk geduldig en onbevooroordeeld onder­

zoeken. Nooit zullen wij wanhopen, en de handen in den schoot leggen, omdat wij tot nog toe het schijnbaar onafwendbare niet vermochten te keeren. W ij kennen tegenwoordig ook een geneesopvoedkunde, een opvoeding van den wil en een geestelijke hygiëne. Opvoedkundig is het uit den booze om aan betrokkenen fatalistische gedachten bij te brengen. Laten wij dankbaar en hoopvol de intuïtieve uitspraak van Björnson gedenken, dat ook op geestelijk gebied naast ieder slecht legaat doorgaans nog wel een goed staat. Moge het tweelingonderzoek het zijne er toe bijdragen om onze kennis omtrent het potentieel ver­

mogen der erffactoren te vergrooten en te weten te komen, hoe wij hunne schadelijke uitwerkingen zullen kunnen beperken of vermijden en aan hunne gunstige zijden de overwinning zullen bezorgen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een complete routine samengesteld met 98% natuurlijke ingrediënten, veganistisch en siliconenvrij voor diep gevoed, zacht en gezond uitziend haar..

Het betreft hier kadastraal perceel: gemeente Texel, sectie A, nummer 5847, groot: 1.75.00 ha (hierna ook te noemen: het object).. Het betreft een perceel grasland met een

Binnen dit bestemmingsplan worden bij recht geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die voor de gemeente kosten met zich meebrengen, waarvan het totaalbedrag van de

Fixation possible avec visses Turbo béton ou tiges filletées avec ancrage chimique Utilisation possible avec notre système d'alignement innovatif patenté FGR-LOB Utilisation possible

Voor de aansluiting op het te realiseren glasvezelnetwerk betalen bewoners helemaal niets als zij binnen 2 maanden een dienst aanvragen bij één van de providers.. Als zij al bij

Daar bij dit element alles in hetzelfde glas staat, zonder dia- phrngma, komt het er op aan, het element zoo te vullen, dat de vloeistof helder blijft en

Op basis van de ons verstrekte gegevens hebben wij de jaarrekening samengesteld in overeenstemming met algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële

Help Dora bij het compleet maken van het patroon. Een patroon verschijnt in beeld met één ontbrekende letter of cijfer. Elk paardje van de draaimolen draagt een letter of cijfer