Onderzoek doen voor een ander
De betekenis van het onderscheid tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek voor een in opdracht werkend
onderzoeksinstituut Paul Schnabel
I
W aar het leven eindigt, begint de sociologie. L etterlijk is d at zo, w anneer we de sociologie laten beginnen m et een van de eerste ‘kw antitatieve’ onderzoekin
gen, D urkheim s ‘Le Suicide’ uit 1897. Figuurlijk w ordt het waar, w anneer socio
logie niet m é ér zou m ogen zijn dan in strikt kw antitatieve term en uit te drukken sam enhangen en beschrijvingen. D at is niet zo, en het is eigenlijk ook nooit zo geweest: de kw alitatieve o f interpretatieve benadering is in de sociologie altijd bew aard gebleven, bovendien beter geïntegreerd dan in bij voorbeeld de psy
chologie, zij h et w eer m inder dom inant dan in de culturele antropologie.
K w alitatief of kw antitatief onderzoek, interpretatie of variantie, survey of ob
servatie, verklaring of beschrijving, in de onderzoekspraktijk van een in op
dracht w erkend en op een bepaalde m aatschappelijke sector gericht instituut als het N ederlands centrum G eestelijke volksgezondheid (NcGv) zijn het geen el
kaar uitsluitende alternatieven, m aar m ogelijkheden die për onderzoek op zich op hun w aarde voor dat onderzoek w orden bekeken, geselecteerd en gecombi
neerd. D e keuze en de com binatie geschieden op grond van pragmatische en niet van principiële methodologische overwegingen.
II
H oe de praktijkm ethodologie van het opdrachtonderzoek er uitziet en welke rol daarin de verschillende onderzoeksm odaliteiten spelen, wil ik toelichten aan de hand van een recent aangevat suïcideonderzoek, een uit het leven gegrepen voorbeeld dus. Enige tijd geleden vroegen vertegenw oordigers van de patiën
tenbew eging het NcGv onderzoek te doen naar het voorkom en van zelfmoord in (algem een) psychiatrische ziekenhuizen (A PZ ). H e t suïcidecijfer stijgt in N e
derland al ja re n , m aar het suïcidecijfer in psychiatrische ziekenhuizen stijgt nog sneller. Inm iddels vindt al één op elke 10 suïcides tijdens een psychiatrische op
nam e plaats. H oe kom t dat nu? Psychiaters wijzen op de suïcidaliteitsverhogen- de p roblem atiek van veel patiënten (ernstige depressiviteit bij voorbeeld), m aar
471
SG 87/6 (jg XXXIV)
ook op het als gevolg van de bezuinigingen ontb rek en van voldoende toezicht.
De patiëntenbew eging wijst daarnaast op de uitzichtloosheid van het bestaan van de patiënten, op de voortdurende beleids- en personeelsveranderingen op de afdelingen en op de groeiende, als recht op zelfbeschikking verm om de on
verschilligheid ten opzichte van de psychiatrische patiënt.
De onderzoeksvraag van de patiëntenbew eging is w etenschappelijk interess- sant en m aatschappelijk relevant, ook met het oog op een verbetering van de hulpverlening. K w antitatief is over suïcides in het A P Z b ijna alles bekend, kw a
litatief is er nog weinig of niets onderzocht, althans in N ederland. D e eerste stap is nu na te gaan wat er in binnen- en buitenland bekend is aan feiten en beschik
baar is aan inzichten of verm oedens over de oorzaken en achtergronden. O p ba
sis daarvan kan de onderzoeksvraag dan nader w orden toegespitst op de meest relevante aspecten.
E en empirisch onderzoek naar suïcide in het A P Z is niet eenvoudig. E en p ro spectief suïcideonderzoek m et een cohort patiënten (een m ooie kwantitatieve benadering) is niet mogelijk: het cohort wordt te groot o f h et aantal gevallen te klein. H etzelfde probleem doet zich voor als de keuze valt op een steekproef uit de patiënten of de psychiatrische ziekenhuizen zelf: suïcide kom t daarvoor in absolute zin toch te weinig voor en de beschikbare inform atie zal bij relatief gro
te steekproeven per individueel geval onverm ijdelijk te weinig specifiek zijn om een uitspraak te kunnen doen. R etrospectief onderzoek is dan een betere m oge
lijkheid: per geslaagde suïcide nagaan wat de k enm erken van de patiënt, van de situatie als geheel en het m om ent van de suïcide in het bijzonder w aren. Tech
nisch goed m ogelijk (iedere suïcide w ordt bij de Inspectie G eestelijke V olksge
zondheid gem eld), m ethodologisch echter niet ideaal (het gaat onverm ijdelijk om een reconstructie, met alle nadelen van dien) en praktisch zeker niet gem ak
kelijk (aantasting privacy p atiënt en zijn omgeving, afw eer bij de hulpverleners, onrust o nder overige patiënten).
Ill
Bij het opzetten van het suïcideonderzoek zal ik p ro b eren zoveel gevallen in het onderzoek te krijgen, dat het m ogelijk wordt een typologie van suïcidepatiënten op te stellen, die in de praktijk van de hulpverlening een tijdige herkenning van een afwijkende kans op suïcide bevordert, en dat h et tevens m ogelijk w ordt om kenm erken van situaties te onderscheiden, die bij bepaalde p atiënten de kans op een suïcide verhogen. Een beschrijving in kw antitatieve term en en een kw antitatieve verklaring of beschrijving van sam enhangen kan daarbij heel n ut
tig zijn, m aar h et is geen doel op zich, eerder een uitgangspunt voor en een con
trole op de kwalitatieve beschrijving en interpretatie van de aangetroffen sa
m enhangen en kenm erken.
P. Schnabel Onderzoek doen voor een ander
D e vraag n a a r de to e te passen onderzoeksm ethodieken wordt dus beant
woord in h et licht van de m ogelijkheden die de praktijk biedt (en dat zijn heel vaak juist b eperkingen) en van de wensen van de opdrachtgever. D aar komen nog andere bep alen d e elem en ten bij: de voor het onderzoek beschikbare finan
ciële m iddelen en de voor de opdrachtgever aanvaardbare duur van het onder
zoek.
W etenschapsexterne factoren bepalen zo in hoge m ate de methodologische speelruim te van onderzo ek . Zij beïnvloeden niet de m ethodologie zelf, indirect echter wel de keuze van de m ethodes, evenals de m ate waarin en de wijze w aar
op deze k u nnen w orden toegepast. D at is soms jam m er m aar zelden erg, en het dwingt in ied er geval to t een onorthodoxe omgang met wat ten onrechte wel voor dogm atiek w ordt gehouden. O p een m etaniveau w ordt die omgang ge
stuurd do o r h et besef, d a t het onderzoek niet mag mislukken en dat de op
d rachtgever (o f deze nu reëel bestaat of abstract figureert in de vorm van ‘de m aatschappij’, ‘de hulpverlening’, ‘de patiënt’) er iets aan m oet hebben. In plaats van o ver ‘to e g ep a st’ onderzoek zou men dan ook beter over ‘toegesne
d en ’ o nderzoek k unnen spreken: onderzoek dat in zijn vraagstelling en m etho
dieken is to egesneden op de voor dat onderzoek gestelde randvoorwaarden en op de eisen m et b etrek k in g tot de bruikbaarheid voor de opdrachtgever.
IV
De keuze voor de ‘k w alitatieve’ of ‘kw antitatieve’ benadering is afhankelijk van de aard van de o p d ra c h t, van de onderzoeksvraag zelf, van het veld van onder
zoek, van de beschikbare personele en financiële m ogelijkheden en van de op basis van het o n d erz o ek verw achte produkten. De ervaring is, dat een melange van beide b en ad erin g en in en voor de praktijk vaak de m eest bevredigende re
sultaten oplevert. Ju ist de m elange kan een voor opdrachtgevers en beleidsvoer
ders typisch p ro b leem in h e t gebruik van onderzoek helpen oplossen: kwalita
tief on d erzo ek is vaak wel inhoudelijk overtuigend (er is zowel sprake van her
kenning als van verh eld erin g en verklaring), m aar het levert soms te weinig legi
tim atie v oor een b ep a ald beleid of een bepaalde gedragslijn op. D e onderzoeks
conclusies zijn in kw alitatief onderzoek immers meestal gebaseerd op kleine aantallen (voor zover er ü b erh a u p t al sprake is van aantallen), de invloed van de o n d erz o ek er o p de selectie en presentatie van de onderzoeksresultaten is m eer evident dan bij k w an titatief onderzoek en het lijkt dus ook subjectiever. Kwali
ta tie f o n d erz o ek is k w etsb aar voor kritiek en houdt in die zin dus een risico in voor de o p drachtgever.
K w antitatief o n d erz o ek is d o o r zijn opzet alleen al m eer overtuigend wat b e
treft zijn uitkom sten en de d aa ro p gebaseerde conclusies. Alleen is die overtui
gingskracht wel erg ste rk gebaseerd op form ele en technische argum enten.
473
SG 87/6 {jg XXXIV)
K w an titatief o n derzoek biedt op zichzelf m eestal weinig aanknopingspunten voor beleid, en het biedt uit zichzelf o ok w einig inzicht in de w erkelijkheid die o bject van o n derzoek is. Im m ers, in te rp re taties van de gegevens zullen veelal alleen m ogelijk zijn op basis van voldoende ‘om gevings’kennis: over de N eder
landse psychiatrische opnam ecijfers kan niets zinvols gezegd w orden door ie
m and die geen w eet heeft van het o p nam ebeleid, de psychiatrische diagnosti
sche system en, de registratiepraktijk, de alternatieven voor een opnam e, enz.
K w an titatief o n derzoek is w eerbarstig, de betekenis van de uitkom sten is een w aarde die era an toegevoegd m oet w orden. In die zin h oudt ook kw antitatief on d erzo ek een risico in voor de opdrachtgever.
E en com binatie van beide typen onderzoek verm indert dat risico aanm erke
lijk: de kw etsbaarheid van het kw alitatieve onderzoek w ordt opgeheven door de controle van het kw antitatieve onderzoek (de getallen sturen de vlucht van de ged ach ten ), de w eerbarstigheid van het kw antitatieve onderzoek w ordt als het w are gelooid door de kw alitatieve bew erking.
D e sterk e en de zw akke kanten van elk van deze benaderingen is van beteke
nis voor de bepaling van de ‘im pact’ die het onderzoek kan hebben. Als de o p drachtgever het on d erzo ek bij voorbeeld nodig heeft in het kad er van een poli
tieke discussie, is een kw antificerende benad erin g vaak m eer effectief dan een uitsluitend kw alitatieve. G eloofw aardige feiten zijn dan belangrijker dan inte
ressante sam enhangen; tenzij de sam enhangen w eer van een type zijn, dat in het b ijzonder do o r de te overtuigen partij belangrijk w ordt geacht.
V
K w antitatief o n d erzo ek is do o r zijn ste rk in strum entbepaalde k ara k ter meestal b e te r te plan n en en te structureren dan kw alitatief o n derzoek en laat zich juist in de fase van h et o pstellen van het o n derzoeksontw erp ook o vertuigender presen
te re n , w at w eer van invloed is op de financieringsm ogelijkheden. K w antitatief on d erzo ek lijkt o b je ctiev e r, neu traler en b e te r beh eersb aar; er w ordt m eer ge
bruik gem aak t van standaard-onderzoeksinstrum enten, van een bijna militair aan d o en d e logistiek voor de dataverzam eling en van technisch geavanceerde vorm en van dataverw erking. B etrouw baarheid is op m eer dan één front dom i
n an t b oven geldigheid. D e zichtbaarheid en de system atiek van de verschillende o n d erzo ek sstap p en en -procedures suggereren de co n tro leerb aarh eid van het hele o n d erzoeksproces en d at, gevoegd bij de glans van een technische superio
rite it, w ekt vertrouw en.
K w alitatief on d erzo ek bew ijst zich alleen achteraf, in de vorm van een ge
slaagd resu ltaa t, hetgeen van de o n d erz o ek er een bijzondere sensitiviteit ten aanzien van zijn o n d erzoeksobjecten en een behoorlijke m ate van kennis van h et o b jectgebied v ero n d erstelt, bovendien een hoog ontw ikkeld in terpretatief
P. Schnabel Onderzoek doen voor een ander
verm ogen en een niet geringe dosis journalistieke vaardigheden. D e o nderzoe
ker is zelf het o nderzoeksinstrum ent; m eer dan bij kw antitatief onderzoek ligt het accent op conceptualisering, en op de geldigheid van de resultaten.
W aar kw antitatief onderzoek vaak vervalt in de klakkeloze toepassing van stan d aard p ro g ram m a’s blijft kw alitatief onderzoek vaak steken in de hantering van al eindeloos herh aald e concepten en m initheorieën. In beide gevallen is er sprake van gebrek aan sociologische fantasie. In het eerste geval schiet h et ope- rationaliseringsverm ogen te k o rt, in het tw eede geval het synthetiseringsverm o- gen. H et resu ltaat is ro u tin e, w etenschappelijk een pas op de plaats dus, al sluit dat niet uit d at er in beschrijvende zin nog wel iets zinvols o f bruikbaars tot stand w ordt gebracht.
D e com binatie van kw alitatief en kw antitatief onderzoek is niet alleen nuttig te r verm ijding van de eenzijdigheid van elk van beide benaderingen, m aar kan ook een bijdrage leveren aan de verhoging van de kw aliteit van het onderzoeks
resultaat. Sociologische fantasie is o n d er onderzoekers onverm ijdelijk een zeld
zam e en slechts in beperkte m ate te ontw ikkelen kw aliteit. D e verbinding van kw alitatieve en kw antitatieve benaderingen in één onderzoek betekent een doorbreking van de beide ‘ro u tin es’ en dat leidt soms to t nieuwe en b etere idee
ën, zowel als het gaat om operationaliseringen als om conceptualiseringen.
VI
W ijnboeken gaan altijd over flessen die niem and ooit zal durven te ontk u rk en , hotelgidsen h eb b e n een v o o rk eu r voor etablissem enten die geen m ens kan b eta
len en antiekw ijzers heb b en slechts belangstelling voor m useum kw aliteit. H et gelijk van de snob ov erh eerst ook in de boeken over theorie en m ethodologie in de sociale w etenschappen. T opkw aliteit w ordt als een norm voor het alledaagse voorgesteld, m aar zo vanzelfsprekend als we ons tev red en stellen m et een C ötes du R hóne in een v ak antiehuisje van Sporthuis C entrum , zo m oeilijk blijkt h et te zijn in w etenschap en on d erzo ek de sm aak van een bruine b oterham m et kaas te appreciëren. T och is e r geen keus; wie is aangew ezen op pro jecten uit de derde en vierde g eldstroom , op o n derzoekers m et een eerste-faseopleiding en op o p drachtgevers m et haast en een k o rte-term ijn p ersp ectief, is wel gedw ongen prag
matisch te zijn en te schipperen tussen de beperkte beschikbare m ogelijkheden en de eisen van de w etenschap. B innen h et kader w aarin een opdrachtafhanke- lijk instituut w erk t, is de discussie over de m erites van de kw alitatieve en kw an
titatieve benad erin g en daaro m nooit principieel, m aar altijd pragm atisch. Pas als één van beide b enaderingen definitief uit het arsenaal van de m ethodologie zou verdw ijnen, zou een principieel ‘n e e ’ tevens een pragm atisch ‘n e e ’ inhou- den. Z olang d a t n iet h et geval is, gaat het om een zo goed m ogelijke afstem m ing van ieder van de beide b enaderingen, afzonderlijk o f in sam enhang m et elkaar,
475
SG 87/6 (jg XXXIV)
op de inhoud van de o p d rach t, de bedoelingen van de opdrachtgever en de m o
gelijkheden van het onderzoeksveld en het instituut.
D ie afstem m ing is niet u it han d b o ek en te leren, net zom in als koken of wijn
proeven uit boeken geleerd kan w orden, m aar is een ervaring die in de praktijk verworven w ordt: het b alanceren tussen kennis en intuïtie, routine en innovatie, dat wel ‘reflection-in-action’ w ordt genoem d en dat een typisch kenm erk is van regelgeleid, m aar niet reg e lb ep e rk t professioneel gedrag.
VII
Wie them a- of sectorgebonden gaat w erken, m erkt al snel dat de discipline van herkom st als kad er onvoldoende stevigheid en inform atie biedt. V oor zover de discipline over het betro k k en them agebied of de b etrokken sector uitspraken doet, blijkt m eestal al gauw dat deze m aar van zeer beperkte w aarde zijn.
Z eker voor sociologen geldt dat de m aatschappelijke sectoren waarin of w aarvoor ze w erkzaam zijn, niet sam envallen m et de grenzen van hun eigen dis
cipline. D at b etek e n t n ie t, zoals w eleens gedacht w ordt, dat de sociologie m aar m oet opgaan in allerlei ‘k u n d es’. H et h oudt wel in d at het perspectief wat van karakter verandert: enerzijds zal sociologie m eer het k arak ter krijgen van een m etaperspectief en dus m eer een m anier van kijken naar de w erkelijkheid wor
den. A nderzijds zal de socioloog verplicht zijn zich te verdiepen in de specifieke kenm erken van de sector, die zijn objectgebied vorm t. Z ijn bijzondere deskun
digheid wordt gevorm d do o r zijn verm ogen m ethodologisch een brug te slaan tussen het m etaniveau van de sociologische visie en het objectniveau van de sec
tor. Juist sociologen die zowel de kw alitatieve als de kw antitatieve kant van het onderzoek b eh eersen , zijn d aarv o o r bij uitstek geschikt, m eer dan eenzijdig op één richting g eoriënteerde sociologen en m eestal ook m eer dan psychologen, die een vrij grondige statistische scholing paren aan een nogal rigide opvatting van m ethodologie.
Theorievorm ing is vo o r in op d rach t w erkende onderzoeksinstituten geen be
langrijke taak en vaak zelfs geen doel. Juist w aar men zich richt op sectoren of them a’s die zichzelf niet op de sociologie richten noch van de sociologie uitgaan - en dat geldt voor vrijw el alle m aatschappelijke sectoren - is de relevantie van een strikt sociologisch g eo riën teerd e theorievorm ing b eperkt. Bovendien zal een strikt sociologische theorie vaak een zodanige reductie van de w erkelijk
heid, zoals die do o r de b etro k k e n en w ordt gezien en geleefd, inhouden, of een zodanige selectie van gegevens im pliceren, d a t m en daar in de praktijk bijzon
der weinig aan zal hebben. N iettem in kan het voor sociologen wel nuttig zijn naar m aatschappelijke sectoren te kijken do o r de bril van één o f m eer sociolo
gische oriëntaties: het kan nieuw e inzichten of aanknopingspunten voor onder
zoek opleveren. M aar h et zal het onderzoek niet kunnen bepalen, laat staan dat
P. Schnabel Onderzoek doen voor een ander
het onderzoek in dienst zal kom en te staan van de th eo rie. H e t m ooie adagium dat ‘niets zo praktisch is als ee n goede th e o rie ’ m oeten we helaas opgeven voor de constatering, d a t ‘n iets zo goed is als een p raktische th e o rie ’. E cht rijk is de sociologie d a a r ze k er niet aan.
VIII
In tegenstelling to t w at wel gedacht w ordt, is het belangrijkste onderscheid qua oriëntatie van een o n d erz o ek niet d a t tussen ‘beschrijven’ en ‘v erklaren’, m aar tussen ‘b eschrijven’, ‘ev a lu e re n ’ en ‘v erk la re n ’. D it onderscheid houdt boven
dien geen hiërarchie in, m aar een nevenschikking m et over en w eer een over- gangsm ogelijkheid en m et als grootste gem eenschappelijke deler, als verbin
dend begrip, ‘v e rh e ld e re n ’. Juist m et h et begrip ‘v erh e ld eren ’ w ordt to t uitdruk
king g ebracht d a t de w etenschappelijke activiteiten niet alleen m et wetenschap- sinterne, m aar ook m et w etenschapsexterne m aatstaven beoordeeld worden.
V anuit dat p ersp ectief gezien is er op v o orhand geen kw alitatief verschil tussen
‘beschrijven’, ‘v e rk la re n ’ en ‘ev alu eren ’. D e activiteiten w orden beoordeeld n aar de m ate w aarin ze b ijdragen to t verheldering van h et probleem van de op
drachtgever, zoals d at d o o r de o p d rachtgever zelf w ordt gezien. H et is duidelijk dat de beoordeling van de w etenschappelijke activiteiten d o o r het w etenschaps
externe forum op geheel an d ere wijze plaatsvindt dan de beoordeling door het w etenschapsinterne forum .
B eschrijven, v erk laren en ev alu eren , nevengeschikt in het k ader van een ver- helderingsperspectief, zijn in de p ra k tijk de b elangrijkste strategieën voor de beantw oording van de vragen, w aar opdrachtgevers een antw oord op wensen.
M its goed uitg ev o erd , zijn het o o k strategieën die resu ltaten opleveren, w aar de opdrachtgever m ee v erd e r kan. V anuit de sociale w etenschappen ondernom en is ‘beschrijven’ een antw oord geven op de vraag hoe een b epaalde w erkelijkheid er uitziet of zich o ntw ikkelt (b .v . de hulpverlening in crisiscentra; het aantal p a
tiënten in psychiatrische ziekenhuizen over een p eriode van tien ja a r gezien).
V erklaren is o f historisch van k a ra k te r (b.v. w aarom zijn in N ederland de intra
m urale en de ex tra m u rale gezondheidszorg niet g eïntegreerd?) of structureel (b.v. wat is de b etek en is van een verschil in financiering v oor de sam enwerking tussen instellingen?). E v alu eren g eb e u rt op basis van een n o rm atief uitgangs
p unt (b.v. is een gedw ongen opnem ing effectief te r opheffing van een situatie van gevaar van de p atiën t vo o r an d eren o f voor zichzelf?). D e grenzen tussen deze drie strateg ie ën zijn vloeiend: een evalu atieo n d erzo ek vraagt om een b e
schrijving, een beschrijvend o n derzoek heeft vaak een sterk verklarend karak
te r en een v erk la re n d o n d erz o ek kan zowel sterk beschrijvend als evaluerend van k ara k ter zijn. O ok h ier sta at niet van tevoren al vast w at de juiste procedure of de m eest aanbevelensw aardige b enadering is.
477
SG 87/6 (jg XXXIV)
IX
P eter van H oesel m aakt in zijn L eidse proefschrift ‘Program m ering van beleids
o n d erz o ek ’ (1985) onderscheid tussen ee n aantal m ogelijkheden om de relatie tussen on d erzo ek en beleid - m eer algem een tussen ‘w etenschappelijke’ o nder
zoeker en ‘m aatsch ap p elijk e’ opdrachtgever - te beschrijven. Hij onderscheidt d a a rb ij:
- het in teractiem odel, w aarin een directe relatie bestaat tussen w etenschap en beleid;
- het technologische m o d el, w aarin de w etenschap op zuiver instrum entele wijze b en u t w ordt do o r het beleid;
- h et verh elderin gsm odel, waarin een geleidelijke doordringing van w eten
schappelijke kennis in de sam enleving plaatsvindt, m et een accent op de verheldering van m aatschappelijke problem en op langere term ijn;
- h et a fstan dsm odel, w aarin geen d irecte interactie bestaat tussen w eten
schap en beleid.
H et gaat in m ijn betoog weliswaar om een ruim er gebied dan alleen dat van het beleidsonderzoek, m aar in essentie gaat het toch om relaties die in deze typolo
gie kunnen w orden ingepast. H et afstandsm odel kunnen we hier buiten be
schouwing laten, om d at dit m odel nu bij uitstek niet van toepassing is op het hiervoor besproken onderzoek. H et interactiem odel, het technologische model en het verhelderingsm odel kom en alle drie wel veelvuldig in opdrachtonder
zoek v oor, niet alleen naast elkaar, m a ar ook na elkaar en soms zelfs in één p ro ject gezam enlijk. In een wat ruim ere zin opgevat is het verhelderingsm odel bij uitstek k en m erk en d voor het w erk van sectorgebonden onderzoeksinstituten.
O ok w aar een on d erzo ek op zichzelf getypeerd zou kunnen worden in term en van het technologische m odel, het interactie- of zelfs het afstandsm odel, vormt het verhelderingsm odel het kader van h e t onderzoeksinstituut als geheel.
H et verhelderingsm odel is im m ers een beïnvloedingsm odel, al m oet daarbij m inder gedacht w orden aan de beïnvloeding van de w erkelijkheid door één on
derzoek op zich, als aan de invloed die onderzoek en onderzoekers in het alge
m een uitoefenen op de sector als geheel. D ie invloed w ordt enerzijds zichtbaar in de m ate w aarin onderzoeksresultaten een rol spelen in de openbare discussies in de betreffen d e sector, in de o v erheidsnota’s, de wetgeving, de regelgeving, de beschouw ingen van hulpverleners en beleidsvoerders enz., en anderzijds in de v anzelfsprekendheid w aarm ee aan o n derzoek een plaats w ordt toegekend bij de oplossing van problem en.
X
O nderzoeksinstituten kunnen de positie van onderzoek in een m aatschappelij
P. Schnabel Onderzoek doen voor een ander
ke sector helpen versterken. U iteraard door problem en aan te p ak k en , die in de sector als belangrijk w orden gezien, m aar zeker ook d oor de betrokkenheid met de sector duidelijk te laten blijken in de serviceverlening (ingaan op specifieke inform atievragen, advies geven, ruim te laten voor oriën teren d e gesprekken) en in de ondersteuning van bepaalde beleidsopties of doelstellingen. H et is lang niet altijd zo, dat je ‘er geweest m oet zijn ’ om ergens over te kunnen oordelen, m aar het is zeker wel zo, dat je ‘er m oet zijn’ om als gesprekspartner serieus ge
nom en te kunnen w orden en met een zeker gezag te kunnen spreken. Aandacht voor de presentatie van onderzoeksvoorstellen en onderzoeksuitkom sten, bij voorbeeld door het organiseren van studiedagen, het houden van lezingen en het schrijven van sectorgerichte artikelen, is daarvoor een belangrijke voor
w aarde. O p die m anier ‘ben je e r’, en w anneer het dan ook nog lukt een vertrou
w ensrelatie met belangrijke vertegenw oordigers uit de betreffende m aatschap
pelijke sector op te bouw en, dan is er ook nog een reële kans dat je als o nder
zoeker mag blijven.
479