• No results found

Wereldoriëntatie 3 de leerjaar - vaardigheden Domein natuur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Wereldoriëntatie 3 de leerjaar - vaardigheden Domein natuur"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Wereldoriëntatie 3

de

leerjaar - vaardigheden Domein natuur

Domein natuur

Algemene vaardigheden 05! De leerlingen drukken hun waarnemingen op verschillende manieren uit.

09 De leerlingen kunnen onder begeleiding een natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.

Levende natuur : ecosytemen – aangepastheid aan de omgeving.

06 De leerlingen leggen een duidelijk verband tussen de omgeving en het al dan niet voorkomen van organismen.

Levende natuur : ecosytemen – invloed van de mens.

Levende natuur : organismen – kenmerken van organismen.

08a De leerlingen kunnen in een beperkte verzameling van levende wezens gelijkenissen en verschillen ontdekken, een eigen ordening aanbrengen en verantwoorden deze op basis van minstens één criterium.

Levende natuur : organismen – levensfuncties (delen en werking).

Levende natuur : organismen - voortplanting.

Niet-levende natuur : natuurkundige verschijnselen.

Niet-levende natuur : de ruimte.

Niet-levende natuur : Weer

03! De leerlingen kunnen verschillende weersomstandigheden waarnemen, vergelijken, benoemen en voorbeelden geven van de gevolgen voor zichzelf.

07 De leerlingen lezen de temperatuur van de thermometer af, noteren en interpreteren ze.

Niet levende natuur: Klimaat Gezondheid : algemene doelen.

Gezondheid : voeding.

07 De leerlingen maken een onderscheid tussen gezonde en ongezonde voeding.

Gezondheid: beweging 18 De leerlingen leren de grenzen van hun eigen lichaam herkennen.

Gezondheid: Welbevinden 21! De leerlingen herkennen en benoemen het gevoel van behagen en onbehagen.

(2)

2 Gezondheid : hygiëne en veiligheid.

Gezondheid : risicogedrag.

Gezondheid : Hulp inroepen en bieden.

36! De leerlingen verwittigen in geval van ongeval een volwassene.

Milieu

05! De leerlingen kunnen bij de verzorging van dieren en planten uit hun omgeving zelfstandig basishandelingen uitvoeren.

06 De leerlingen beperken hun afval of trachten afval te voorkomen.

09 De leerlingen sorteren hun afval op een correcte wijze.

Domein Techniek

Techniek begrijpen.

10 De leerlingen onderzoeken specifieke functies van onderdelen bij eenvoudige technische realisaties door middel van hanteren, monteren of demonteren.

14 De leerlingen onderzoeken hoe het komt dat een door hen gebruikte technische realisatie niet of slecht functioneert.

Techniek hanteren

04 De leerlingen gaan vaardig en correct om met materialen en gereedschappen die aan hun leeftijd aangepast zijn.

05 De leerlingen gebruiken technische realisaties in verschillende toepassingsgebieden· van techniek.

06 De leerlingen zoeken de oorzaak voor het niet of slecht functioneren van een door hen gebruikte technische realisatie.

11 De leerlingen maken technische realisaties binnen verschillende toepassingsgebieden.

13 De leerlingen bepalen aan welke vereisten de technische realisatie die ze willen maken, moet voldoen.

16 De leerlingen voorspellen de geschiktheid van materialen voor het maken van een technische realisatie.

17 De leerlingen voorspellen de geschiktheid van hulpmiddelen voor het maken van een technische realisatie.

18 De leerlingen genereren ideeën voor een ontwerp van een technische realisatie.

19 De leerlingen tekenen een ruwe schets van de technische realisatie die ze willen maken.

24 De leerlingen voeren een eenvoudige werktekening of handleiding stap voor stap uit.

26 De leerlingen controleren of een technische realisatie voldoet aan vooropgestelde behoeften en eisen.

27 De leerlingen gaan na of de gekozen materialen en hulpmiddelen geschikt waren.

28 De leerlingen reflecteren op hun werkwijze en sturen deze eventueel bij.

29 De leerlingen hernemen, indien nodig, één of meerdere stappen bij het doorlopen van het technisch proces.

Techniek duiden Attitudes techniek.

(3)

3

Domein Mens

Sociale cognitie: Bewust zijn van jezelf: weten wat je voelt, denkt en doet (zelfkennis) 01 De leerlingen kunnen de eigen gevoelens herkennen en uitdrukken.

03 De leerlingen kunnen de eigen gevoelens erkennen

05 De leerlingen kunnen aan een volwassene vertellen hoe ze zich voelen in een recent gebeurde situatie.

06 De leerlingen drukken in een niet-conflict geladen situatie eigen indrukken - gevoelens - verlangens - gedachten en waarderingen spontaan uit.

07 De leerlingen kunnen verwoorden dat hun gedrag beïnvloed wordt door de context.

08 De leerlingen kunnen op basis van concrete ervaringen beschrijven wat ze zelf kunnen.

Sociale cognitie: Jezelf in de gevoelens, gedachten, bedoelingen van de ander(en) verplaatsen (‘perspectief nemen’) en hiermee (op cognitief niveau) rekening houden.

10 De leerlingen kunnen gevoelens bij anderen erkennen.

11 De leerlingen ervaren en kunnen verwoorden dat de gevoelens en de gedachten van anderen beïnvloed worden door de context.

12 De leerlingen kunnen gevoelsuitdrukkingen - gedachten - bedoeldingen van andere(n) via (lichaams) taal herkennen en benoemen.

13 De leerlingen kunnen zich inleven in en meeleven met gevoelens van anderen.

14 De leerlingen kunnen gelijkenissen en verschillen in gedachten - bedoelingen - gevoelens tussen zichzelf en de andere(n) herkennen en benoemen.

Sociale cognitie: inzicht verwerven in sociale (probleem) situaties.

19 De leerlingen begrijpen dat samenwerken soms noodzakelijk kan zijn.

20 De leerlingen beseffen dat regels en afspraken context gebonden zijn.

21 De leerlingen kunnen in concrete situaties aangeven dat er verschillende manieren zijn van omgaan met elkaar.

22 De leerlingen begrijpen omgangsvormen - leefregels - afspraken voor het samenleven in groep.

23 De leerlingen kunnen aangeven dat verbale en non-verbale uitdrukkingen verschillende bedoelingen en effecten kunnen hebben.

24 De leerlingen weten dat het eigen gedrag gevolgen heeft voor zichzelf en voor de andere(n).

26 De leerlingen kunnen in concrete situaties aangeven dat er wederzijdse beïnvloeding is in het omgaan met elkaar.

Domein maatschappij

Sociaal-economische verschijnselen: arbeid en beroepen 11 De leerlingen kunnen respect tonen voor verschillende vormen van arbeid.

Sociaal-economische verschijnselen : geld.

(4)

4 17 De leerlingen kunnen met een zelf gekozen voorbeeld illustreren hoe de prijs van een product tot stand komt rekening houdend met: (winst - vraag en

aanbod en de productiekosten).

Sociaal-economische verschijnselen : diensten.

Sociaal-economische verschijnselen : rijk en arm Sociaal-economische verschijnselen : reclame.

28 De leerlingen kunnen aantonen dat hun gedrag door de reclame en de media beïnvloed wordt.

Sociaal-economische verschijnselen : vrije tijd.

35 De leerlingen kunnen een ruim aanbod aan actieve van passieve vrijetijdsbesteding van elkaar onderscheiden door ze onder begeleiding te onderzoeken, te beoordelen en bij te sturen.

Sociaal-culturele verschijnselen : gezin en familie.

04! De leerlingen kunnen er in hun omgang met leeftijdsgenoten op discrete wijze rekening mee houden dat niet alle kinderen in hetzelfde type gezin wonen als zijzelf

Sociaal-culturele verschijnselen : groepen en culturen.

Sociaal-culturele verschijnselen : anders-zijn.

20 De leerlingen kunnen in hun contact met mensen met een handicap attent reageren en kunnen rekening houden met de noden en verwachtingen van deze mensen.

Politieke en juridische verschijnselen : regels en afspraken.

01 De leerlingen kunnen aangeven dat het overtreden van afspraken stoort.

03 De leerlingen kunnen het naleven van regels die ze hebben afgesproken, bewaken.

04 De leerlingen kunnen afspraken vastleggen, evalueren en bijsturen.

Politieke en juridische verschijnselen : conflicthantering.

08 De leerlingen kunnen in concrete situaties een standpunt innemen tegenover de oplossing van een conflict.

Politieke en juridische verschijnselen : rechten en plichten.

Politieke en juridische verschijnselen: Staathuishouding

Domein tijd

Dagelijkse tijd: ervaren en structureren 09! De leerlingen kunnen verschillende kalenders functioneel gebruiken.

10 De leerlingen kunnen binnen het weekverloop vooruit- en terugblikken op elementen uit de actualiteit.

13! De leerlingen kunnen de begrippen i.v.m. het maand- en het jaarverloop functioneel gebruiken: verleden week - volgende week - vorige maand - volgende maand - voor ... maanden - over ... maanden.

(5)

5 14! De leerlingen kunnen de maanden van het (school)jaar en de seizoenen benoemen, betekenis geven en functioneel gebruiken.

16! De leerlingen kunnen een (school)jaar fries en een seizoen klok functioneel gebruiken.

17! De leerlingen kennen de opeenvolging van de dagen van de week - de maanden - de seizoenen.

Dagelijkse tijd: inschatten en meten 18! De leerlingen kunnen de tijd inschatten die men nodig heeft voor een bekende bezigheid.

21 De leerlingen kunnen met allerlei instrumenten de tijdsduur van verschillende activiteiten meten en vergelijken.

22 De leerlingen kunnen op hun niveau verschillende kalenders gebruiken om de tijd tussen twee gebeurtenissen te bepalen.

Dagelijkse tijd: Plannen 25! De leerlingen kunnen de datum lezen en schrijven.

26 De leerlingen kunnen tijdsaanduidingen op uitnodigingen en openings- en sluitingstijden correct interpreteren en functioneel aanwenden.

27 De leerlingen kunnen taken plannen en organiseren met behulp van een persoonlijk schema.

28 De leerlingen kunnen in groep een taakverdeling en planning in de tijd opmaken.

Historische tijd

01! De leerlingen kunnen (illustraties van) belangrijke gebeurtenissen uit het eigen leven chronologisch ordenen en met eigen criteria indelen in perioden.

02 De leerlingen kunnen uit de eigen afstamming en uit stambomen gegevens afleiden tot meerdere generaties terug.

03 De leerlingen kunnen een stamboom reconstrueren tot twee generaties terug.

04 De leerlingen kunnen de invloed van de geschiedenis op een actuele toestand illustreren.

06 De leerlingen kunnen aantallen in de huidige en de voorbije eeuw situeren en op de eeuw band aanduiden.

08 De leerlingen kunnen historische elementen gebeurtenissen en figuren situeren in de juiste historische periode.

Algemene vaardigheden

02! De leerlingen kunnen verschillen tussen oude en hedendaagse voorwerpen herkennen en verwoorden.

03 De leerlingen kunnen de ontwikkelingsfasen van dieren en planten waarnemen en beschrijven (uiteindelijk tot 5 fasen en meer).

06 De leerlingen kunnen op hun niveau verschillende informatiebronnen i.v.m. tijd raadplegen.

07 De leerlingen kunnen op hun niveau informatiebronnen i.v.m. historische tijd raadplegen.

08 De leerlingen kennen of achterhalen de kenmerken van bronnenmateriaal.

Domein ruimte

Ruimtelijke oriëntatie: hanteren van ruimtelijke begrippen 08 De leerlingen kunnen een afgelegde weg later terug beschrijven.

Ruimtelijke oriëntatie binnen de driedimensionale verkleinde ruimte van de maquette

(6)

6 12 De leerlingen kunnen een maquette opbouwen met zin voor ruimtelijke verhoudingen binnen de maquette.

13 De leerlingen kunnen op een maquette een in werkelijkheid gevolgde weg aanduiden.

Ruimtelijke oriëntatie binnen de tweedimensionale ‘voorstelling’

Ruimtelijke oriëntatie: Gebruik van pictogrammen en symbolen 17! De leerlingen kunnen pictogrammen toepassen in een niet-vertrouwde omgeving.

Ruimtelijke oriëntatie: zelfredzaamheid Ruimtelijke oriëntatie: van plattegrond naar kaart 20! De leerlingen kunnen een plattegrond maken van een klasmaquette.

21 De leerlingen kunnen op een maquette of plattegrond de kortste weg tussen twee punten tonen.

22! De leerlingen kunnen een maquette of plattegrond gebruiken als hulpmiddel om de weg te vinden.

23 De leerlingen kunnen bij een maquette/plattegrond een legende opstellen en raadplegen.

24 De leerlingen kunnen de overeenkomsten tussen luchtfoto en kaart verwoorden.

25 De leerlingen kunnen op een plattegrond van de eigen gemeente of stad de bekende plaatsen terugvinden.

26 De leerlingen kunnen op een plattegrond van de eigen gemeente of stad een weg tussen twee plaatsen beschrijven en aanduiden.

27 De leerlingen kunnen op een plan van de buurt/stad de kortste weg tussen twee punten aanwijzen/tekenen.

28 De leerlingen kunnen op een stratenplan lokaliseren waar ze wonen.

Ruimtelijke oriëntatie: oriëntatie via zon, windstreken (windroos), kompas 33 De leerlingen kunnen het noorden - oosten - zuiden - westen aanwijzen aan de hand van de zonnestand.

34 De leerlingen kunnen begrippen noorden - oosten - zuiden - westen gebruiken om te oriënteren.

35 De leerlingen kunnen een windroos met aanduiding van de hoofd- en tussenwindstreken maken.

Ruimtelijke oriëntatie: Legende 45 De leerlingen kunnen een legende opstellen voor een zelfgemaakte kaart.

46 De leerlingen kunnen de meest gebruikte tekens i.v.m. legende gebruiken.

Ruimtelijke oriëntatie: een voorstelling van een kaart hebben Ruimtebeleving: eigen omgeving

02! De leerlingen kunnen suggesties geven voor het inrichten van de eigen omgeving.

Ruimtebeleving: afstand 04! De leerlingen kunnen een gepast transportmiddel kiezen voor een te overbruggen afstand.

Ruimtelijke ordening: landschap waarnemen 02! De leerlingen kunnen in een landschap gericht waarnemen en onderzoeken waarom het er zo uitziet.

Algemene vaardigheden: bronnenmateriaal raadplegen

(7)

7

Domein verkeer

Verkeer

03 De leerlingen kunnen hun verkeersgedrag aanpassen aan de risico's die het verkeer in uiteenlopende situaties inhoudt.

06! De leerlingen kunnen bij afwezigheid van een trottoir op de berm of op het fietspad stappen.

07! De leerlingen kunnen bij afwezigheid van trottoir of berm of een fietspad aan de linkerkant van de rijbaan stappen.

08! De leerlingen kunnen als voetganger een kruispunt met een bevoegd persoon correct oversteken.

09! De leerlingen kunnen als voetganger een kruispunt met verkeerslichten correct oversteken.

10 De leerlingen kunnen als voetganger een T-kruispunt correct oversteken.

11 De leerlingen kunnen als voetganger een kruispunt zonder voorzieningen correct oversteken.

12! De leerlingen kunnen binnen een afstand van 30m oversteken op een zebrapad.

13 De leerlingen kunnen hun verkeersgedrag aanpassen aan de verkeersregels voor voetgangers.

14 De leerlingen kunnen als voetganger indien nodig correct oversteken tussen geparkeerde auto's.

15 De leerlingen kunnen als voetganger indien nodig correct oversteken nabij een bocht.

16 De leerlingen kunnen als voetganger indien nodig correct oversteken nabij een helling.

17 De leerlingen kunnen langs de veiligste weg naar school komen.

18! De leerlingen kunnen de schoolomgeving in beeld brengen (knelpunten - oplossingen - adequaat verkeersgedrag).

21 De leerlingen kunnen een veilige fietsuitrusting beschrijven en deze op hun eigen en andermans fiets controleren.

23 De leerlingen kunnen zich als fietser zelfstandig en veilig verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route. Ze passen daarbij de verkeersregels op correcte wijze toe.

25 De leerlingen kunnen voldoende fietsbehendigheid aan de dag leggen om zich zelfstandig langs een vertrouwde route te verplaatsen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Duidelijke uitleg Na het maken van de eindtoets had ruim een derde van de leerlingen recht op heroverweging van het schooladvies.. De meeste leraren realiseren de voorwaarden

Voor zowel luister- als gespreksvaardigheid geldt dat van alle verschillen in leerlingprestaties, 15 procent wordt verklaard door kenmerken op het niveau van de school

schoten ze dan ook in alle richtingen weg. Ik ging dan rustig bij het terrarium zitten. Langzaam, voorzichtig, sleeds de oogen op den verzorger gericht, kwamen ze uit de schuil-

copy en illustraties zijn reeds in voldoende mate voorhanden, alles bewerkt door onzen B. Bouwman, die werkelijk gedaan heeft, wat ik mij had voorgenomen en tientallen van

Tijdens deze trip neemt de Westkustfietsroute (48,50 km) je mee langs de mooiste natuurplekjes in De Panne, Koksijde-Oostduinkerke en Nieuwpoort.. Langs de route ontdek je niet

De bijgaande tabel, waar een aantal kernindicatoren worden vergeleken, laat echter uitschijnen dat er nog andere, minder bekende verschillen zijn.. Vlamingen zijn, meer dan Walen, in

Sequioadendrons zijn, helemaal in hun natuurlijk verspreidingsgebied, zeer grote en hoge bomen met een piramidale kroon. De bomen worden 100 meter hoog en meer, maar niet zo hoog

• Welke ict-vaardigheden hebben leerlingen nodig voor gepersonaliseerd leren met ict.. • In hoeverre beschikken leerlingen over deze