• No results found

HET is nu meer dan vijfentwintig jaar geleden, dat ik in De Levende Natuur een

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "HET is nu meer dan vijfentwintig jaar geleden, dat ik in De Levende Natuur een"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE GRAAFWESPEN VAN NEDERLAND.

H

ET is nu meer dan vijfentwintig jaar geleden, dat ik in De Levende Natuur een geïllusteerde tabel ten beste gaf voor het determineeren van de geslachten van onze Nederlandsche Angeldragers, of juister gezegd onze Graafwespen, Plooiwespen en Bijen. Van die tabel hebben we zeer veel genoegen beleefd.

In de Inleiding heb ik mij destijds vermeten, den lezer voor te spiegelen, dat ik op die geslachtentabel weldra de soortentabellen zou laten volgen. Ik was toen in het volle vuur van mijn bijen- en wespenstudies en dacht wel, dat ik daarvan mijn hoofdbezigheid zou maken. Maar er kwam heel ander werk aan den winkel en ik heb nooit zoo'n tabel voor elkaar gekregen.

Doch daarom niet getreurd. Wat ik verzuimde, hebben anderen gedaan en veel beter, dan ik het ooit zou hebben kunnen klaar spelen. Ik behoef maar de namen te noemen van B, E, Bouwman, P. Haverhorst, Dr. L, Vuyck en Dr. Aug. StSrcke. De Levende Natuur heeft door hen rijk geïllustreerde tabellen kunnen geven van onze hommels, onze mieren, onze metselbijen, behangersbijen etc. Naast de enkele levensgeschiedenissen, die ik mocht leveren, kwamen Bouwman en Haverhorst met nog een aantal andere, zoodat eenige malen

„leefwijze onbekend" uit mijn tabel geschrapt kon worden. Bovendien werden nog weer nieuwe soorten voor Nederland ontdekt en daarom vond Bouwman het een paar jaar geleden al noodig, om nu eens te komen tot definitief en samenvattend werk over de Angeldragers van Nederland. De Mieren zijn al heelemaal in orde, dank zij Dr. Starcke, van de Bijen hebben we al een geslachtentabel en verschillende soortentabellen en thans komen de Graafwespen aan de beurt. In deze en de volgende afleveringen van De Levende Natuur zullen achtereenvolgens alle Graafwespen worden behandeld. Dit is nu geen ijdele belofte:

copy en illustraties zijn reeds in voldoende mate voorhanden, alles bewerkt door onzen B. E. Bouwman, die werkelijk gedaan heeft, wat ik mij had voorgenomen en tientallen van jaren voornamelijk zijn aandacht heeft gewijd aan de Angeldragers.

Ze zijn het ten volle waard. Ik behoef maar te herinneren aan Fabre's Souvenirs ento- mologiques, die in alle talen vertaald zijn en genot en stichting hebben geschonken aan duizenden en duizenden menschen, wellicht zelfs aan velen, die nooit een graafwesp gezien hebben. De levenswijze van deze dieren is tegelijk verbazingwekkend en pittoresk.

Hunne instincten lijken onbegrijpelijk. Fabre maakt er zich gaarne vroolijk over, dat ze een onoverkomelijke hinderpaal vormden voor de evolutieleer, voor het „transformisme".

Stoere Darwinianen echter lieten zich daardoor niet uit het veld slaan, onderzochten opnieuw en nog eens en vonden belangrijke kleinigheden, die aan den genialen en scherp- zinnigen Provengaal waren ontgaan. Nog altijd is de lectuur van Fabre's Souvenirs een groot genot; ze behooren in de boekenkast van ieder, die aan graafwespen wil gaan doen.

Een groot genot is het ook, om de juistheid van zijn waarnemingen na te gaan. In negen en negentig van de honderd gevallen zult ge zien, dat hij volkomen gelijk had. Het honderdste levert een artikeltje voor De Levende Natuur en zet uw medelezers aan het werk, om te onderzoeken, of gij nu gelijk hebt. In zijn tabellen geeft Bouwman van iedere soort de leefwijze aan voor zoover die bekend is. Ga dan maar oo zonnige zomer- dagen er op uit, om te zien, of dat in orde is en ontdek meteen iets van de onbekende, want die zijn er nog al.

Mettertijd kunnen we dan ook eens van gedachten wisselen over de verspreiding der soorten door ons land. Starcke en Vuyck hebben voor de Mieren en de Hommels reeds al de bekende vindplaatsen genoemd. Daarbij komt aan het licht, dat door menschelijk bedrijf een groot aantal nieuwe mierensoorten in ons land zijn gekomen. Ook onze graafwespen ondervinden veel invloed van menschenhanden, die het zand, waarin ze bij voorkeur wonen, versjouwen van West naar Oost, van Oost naar West. In de omgeving van Amsterdam zijn tal van soorten aan te treffen, die er nooit zouden zijn gekomen, indien er geen spoorlijnen waren aangelegd, geen bouwterreinen opgehoogd In den tijd, toen het Willemsparkkwartier werd aangelegd, heeft het daar een tijd lang gewemeld van de Bonte Bijenwolf, Philanthus triangulum. Ze zaten soms bij dozijnen honig te zoeken

!) Teekeningen van Dr. Jac. P. Thijsse.

(2)

op de Hydrangea's, die daar stonden in een voorloopig plantsoen, dat later onder de huizen geraakt is. Het zand van Gooi en Veluwe bracht meer insecten mee dan het duin- zand. Tegenwoordig worden weer millioenen kubieke meters zand naar Amsterdam gebracht.

Let er den volgenden zomer eens op, of daar ook nieuwe gasten mee zijn aangekomen.

Natuurlijk verdwijnen die meestal weer na enkele jaren, hoewel ze op spoordijken, verlaten spoorlijnen en rangeerterreinen nog lang stand kunnen houden. Dat hangt ook alweer af van wat voor soort van prooi zij vangen. De vliegendooders en de spinnen- dooders hebben de beste kansen. Voor een beest als de snuittordooder Cerceris arenaria is het natuurlijk in Amsterdam een zeer droef ontwaken, want daar zijn de groote en de kleine dennesnuittorren nog altijd zeer zeldzaam, tenminste van een Cerceris-standpunt bekeken. De harkwesp Bembex heeft ons eenige jaren achtereen verblijd op het verlaten, lage spoorbaantje tusschen Muidertrekvaart en Wecsp, aan de Zuidzijde van de hooge baan.

a. Pronotum.

b. Mesonotum.

C. Si lit cl In in.

d. Postcutellum.

e. Metanotum.

s1 —s0. Segmenten van het achterlijf.

n. Nervulus in de achtervleugel.

h. Heup.

dr. Dijring of trochanter.

s. Scheen.

v. Voet.

st. Stigma In voorvleugel.

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7, 8.

9 10.

11.

Randcel.

F.erste cubitaalcel.

Tweede „ Derde

Eerste schijfcel.

Derde

Tweede „ Voorste basaal- of

mediaancel Achterste b.- of ,, Eerste apicaalcel.

Tweede

I.

11.

111.

IV.

V.

VI.

VII.

vin.

IX.

X.

XI.

Costaalader.

Postcostaalader.

Mediaanaóer.

Achterader.

Randader.

Voorste basaalader.

Achterste b. of nervulus, Cubitaalader.

Cubitaaldwarsaderen.

Eerste terugloopende ader Tweede , ,

Of hij er nog huist, weet ik niet, wèl, dat hij uit het duin in Bloemendaal, waar ik hem vroeger zoo aangenaam kon bestudeeren, geheel verdwenen is. Dat kwam mij zeer ongelegen, want ik zou nog zoo graag eens goed willen zien, hoe die harkwesp zijn prooi vermeestert:

vliegen van allerlei soort. Ge herinnert u, dat Fabre hem zag woeden onder de vliegen, die de schaduw hadden opgezocht onder de groote paraplu van den natuuronderzoeker, Als bloembestuivers zijn de wespen niet zoo belangrijk als de bijen, maar toch genoeg, om ons nog vele jaren bezig te houden. De bloeiende bramen lokken velerlei graafwespen, in het bijzonder de mannetjes; tusschen de Standelkruiden van het geslacht Epipactis en de sociale Plooiwespen Vespa bestaat een zeer innige verstandhouding en ik zou ook nog wel eens willen weten, welke bijzondere bekoring de zwanebloem van onze waterkanten

(3)

Borststuk van Vespa van ter zijde gezien.

a. Prosternum.

b. Pronotum.

c. Mesonotum of Dorsulum.

d. Scutellum of Schildje.

e. Postscutellum of Achterschildje.

ƒ Metanotum of Middensegment.

g*g*g*. Mesople'urae.

g2. Epimerum.

h. Metapleurae.

Naar SCHMIEDEKNECHT.

heeft voor de mooie wespen van het geslacht Crabro. Zoo zijn er velerlei redenen, om ons te brengen tot de studie van onze wespen.

De studie is gemakkelijk genoeg. De trekken der wespen zijn duidelijker te lezen, dan die van de bijen. Dat ligt aan hun geringere beharing, waardoor de naden tusschen de pantserplaten van het uitwendig geraamte uitmuntend te

zien zijn, even goed als de stippel-, strepen- of rimpel- teekening van sommige dier platen, die den dienst doen van naamkaartje. Bijna alles wat ge daarvan weten moet voor de naambepaling is gemakkelijk te zien met een loupe, die tienmaal vergroot, dus met zoo'n gewoon in koper ge- monteerd vouwloupje van drie kwartjes.

De vleugels leveren de voornaamste kenmerken voor de onderscheiding der geslachten, vooral de voorvleugels In de achtervleugels hebben wij alleen te maken met de ligging van een klein dwarsadertje dicht bij den achter- kant: de nervulus. De voorvleugel heeft slechts weinig aderen en cellen; die je gemakkelijk leert in een paar minuten. Het stigma, de donkere vlek ongeveer op het midden in den voorrand van den voorvleugel geeft daarbij een prachtig steunpunt, vooral omdat daar vlak tegen aan liggen de randcel en de achterrandcellen of cubitaalcellen.

De randcellen al of niet met een aanhangsel, de cubitaal- cellen al of niet gesteeld en ten getale soms van een,

soms twee. soms drie zijn al voldoende om een groot aantal geslachten direct op het eerste gezicht te herkennen. Wanneer ge dan nog bovendien de terugloopende aderen hebt leeren kennen en een paar maal hebt ondervonden, dat er in de middelste cubitaalcel soms één, soms twee van die aderen uitkomen, dan bent ge al een heel eind op den goeden weg.

Het vangen, dooden, opzetten en bewaren van de wespen is al heel eenvoudig en gemakkelijk en een wespenverzameling geeft zeer merkwaardige en mooie vormen en kleuren te aanschouwen. Het is zeer aan te raden, om bij elke wesp ook zooveel mogelijk de prooi te bewaren, die bij sommige zich beperkt tot één enkele dierensoort, bij andere meer verscheidenheid vertoont. Het mooist is natuurlijk zoo'n verzameling, wanneer ieder beest, dat er in opgeprikt staat, de herinnering geeft aan een ernstig onderzoek naar het

leven en streven van deze wonderbare dieren. T.

Orde VLIESVLEUGELIGEN (Hymenoptera) i).

Tabel der F a m i l i ë n .

A. Het eerste achterlijfssegment is met zijn geheele breedte aan den thorax vastgehecht, m. a, w. het is aan zijn basis niet ingesnoerd noch

versmald en daardoor vrijwel onbeweeglijk met den thorax verbonden.

De trochanter (het lid tusschen heup en dij) be- staat uit twee geledingen.

Aantal sprietleden meestal 9 of meer dan 13 Onderorde Sessiliventres 2).

Hiertoe behoort één familie Tenthredinidae (Blad- wespen). De larven lijken op rupsen en voeden zich met bladeren of andere plantendeelen, B. Het eerste achterlijfssegment is aan zijn basis zeer duidelijk smaller dan aan zijn einde, m.a.w.

het achterlijf is door een diepe insnoering van den thorax gescheiden. De trochanter bestaat uit één

of twee geledingen. Onderorde Petiolata <*). „ ., .

" & ' Een bladwesp.

!) gr. hymen = vlies; gr. pterón = vleugel. 2) iat. sessilis = zittend; lat, venter = buik, achterlijf.

s) lat. petiolus = steeltje; petiolatus = van een steeltje voorzien.

(4)

Hiertoe behooren o. a. de familiën der Galwespen, Sluipwespen, Bijen, Graafwespen en Mieren.

B. Onderorde Petiolata.

l a . De trochanter bestaat uit twee geledingen. Het $ heeft een legboor, die al of niet buiten het lichaam uitsteekt. Meestal hebben de sprieten een groot

aantal leden (veel meer dan 12 of 13) of minder dan 12.

Afd. Galwespen en Sluipwespen.

Galwespen (Cynipidae) leggen hun eieren in plantendeelen, hierdoor ontstaan aanzwellingen (gallen), waarin de larve zich ontwikkelt.

Sluipwespen (5 familiën) leggen hun eieren in rupsen en andere insectenlarven, de larf voedt zich ten koste van den gastheer,

die daardoor te gronde gaat. Tweeledige trochanter.

b. De trochanter bestaat uit één lid. Aantal sprietleden bijna steeds 12($) of 13(0") . . . 2.

2a. Achterlijf van boven gezien met 3 of 4 segmenten.

Lichaam met schitterende metaalkleuren: groen, blauw, rood of goud. De legbuis (tubulus) bestaat uit 3 leden, die als een verrekijker uit- en ingeschoven kunnen worden. In de voor- vleugels geen gesloten cubitaalcel. Afd. Tubulifera !).

Eén familie, Chrysididae*). De larven leven parasitisch op larven en poppen van bijen en wespen.

b. Achterlijf van boven gezien met 5-7 segmenten Vleugel van Chrysis.

3a. Vleugels aanwezig

b. Vleugels ontbreken (mieren en mlerwespen %)

4.

11.

Chrysis.

4a. Eerste voetlid (metatarsus) der achter- pooten min of meer afgeplat en minstens aan de binnenzijde dicht schuierachtig behaard; bij de 9 9 is deze beharing zeer duidelijk, bij de .d" d" minder, maar steeds is ze bij voldoende

vergrooting (10 è 15 X ) te herkennen 3).

Fam. Apidae ') Bijen.

Leven eenzaam (solitair) of in staten

(sociaal); maken nestholten, die zij van voedselvoorraad (honig, stuifmeel) voorzien, waarmee de larf zich moet voeden; of de larven leven parasitisch bij andere bijen.

Poot van Prosopis, met metatarsus-borstel. X 'O-

b. Metatarsus der achterpooten niet afgeplat, en indien hij aan de binnenzijde behaard mocht zijn, dan is de beharing niet schuierachtig , 5.

5a. Eerste achterlijfssegment met één of twee rechtopstaande schubvormige uitsteeksels of met knoopen, Grondlid der sprieten zeer lang, minstens half zoo lang als de andere leden samen, de sprieten daardoor duidelijk geknikt, zweepvormig. Vleugels zeer lang, zij reiken in rust ver over het achterlijf heen.

Fam. Formicidae 5) Mieren.

Achterlijfdeel van de mier Campanotus,

!) lat, tubulus = buisje; fero = ik draag. 2) gr. chrysós = goud. 3) Is het geheele lichaam weinig behaard, dan lette men vooral op enkele parasitisch levende geslachten (Nomada, Sphecodes) en op Prosopis, die door beginners voor wespen aangezien kunnen worden en vergelijke daarvoor nevenstaande vleugelfiguren en zoo noodig de tabel der bljengeslachten. <) lat. apis = bij. B) lat. formica = mier.

(5)

Mierenlijven.

Boven: Myrmica.

Onder: Ponera.

b. Geen mieren 6 6a. Voorvleugels (in rusttoestand) in de lengte éénmaal gevouwen. De eerste schijfcel

(discoïdaalcel) is veel langer dan de twee- de mediaancel. Facetoogen uitgerand.

Fam. Vespidae *) Plooiwespen.

Sociale plooiwespen leven in staten (1 of meer koninginnen 9, werk- sters & mannetjes o*), nestelen in

Vleugel van Sphecodes. h o l t e n o f b o u w e n h u n n e s t v r i j h a n.

gend aan takken, de cellen worden tot horizontale raten vereenigd.

Voeden hun larven met fijngekauwde insecten.

Solitaire plooiwespen nestelen in holten in hout, stengels of in de

aarde, of wel ze bouwen vrijhangende cellen van leem. Verlammen rupsen of kever- larven voor hun kroost.

b. Voorvleugels nooit in de lengte gevouwen. De eerste schijfcel is korter dan de

tweede mediaancel 7 7a. Van boven gezien reikt de achterrand van het

pronotum niet tot de vleugelbasis of tot de vleugelschubben.

Fam. Sphegidae 2) Graafwespen.

Graafwespen leven solitair, maken nesten in allerlei holten in of boven de aarde, die geproviandeerd worden met verlamde of gedoode insecten (larven) van allerlei orden en met spinnen, of wel ze leven parasitisch bij andere graafwespen.

Thorax van Sphegidae op zij.

p pronotum.

v vleugel.

Een plooiwesp.

Odynerus callosus 9- b. Van boven gezien reikt de achterrand van het prono- tum tot de vleugelbasis of tot de vleugelschubben . 8 8a. Tusschen het eerste en tweede segment aan de buikzijde een

diepe groeve3) (van terzijde beschouwen!) 9 b. Geen groeve tusschen het eerste en tweede segment (wel soms

in 't midden van de tweede buikplaat bij sommige geslachten der

wegwespen) 10.

9a. Heupen der middenpooten ver van elkaar verwijderd (de afstand

tusschen beide is ongeveer gelijk aan de halve dikte van de heup). Thorax van Middenschenen met 1 spoor. Fam. Scoliidae *) Dolkwespen. Psammocharidae op zij.

Eén geslacht (Tiphia) met 4 soorten. Lichaam zwart met lange ijle zilverachtige haren.

Dijen 9 breed en plat, schenen krachtig gedoomd. Voor- vleugels met 2 cubitaalcellen; randcel 9 open, cf gesloten.

Dolkwespen maken geen eigen nest, maar leggen hun eieren op keverlarven, die in den grond leven.

Achterpoot van Tiphia.

b. Heupen der middenpooten dicht bijeen. Alleen de o V ge- vleugeld; de vleugellooze 99 lijken

Voorvleugel van Tiphia 9-

veel op mieren. Middenschenen met 2 sporen. Fam. Mutillidae 5) Mierwespen.

!) lat. vespa = wesp. 2) gr. sphex = wesp. 3) Bij de V<spidae vindt men ook een groeve, men ver- gelijke dus nogmaals pronotum en de eerste schijfcel. 4) gr. skolios = krom: bij doode ex. vertoonen de sprieten vaak een schroef winding. 8) lat. mutilus — verminkt, onvolledig; 9 ongevleugeld.

(6)

Drie geslachten, 4 soorten. Voorvleugel bij Myrmosa en de beide Mutilla-sooxitn met 3 cubitaalcellen, bij Methoca met 2. Lichaam zwart, bij Mutilla zijn schildje en thorax boven rood.

Mierwespen leggen hun eieren op keverlarven of parasiteeren bij andere Hymenoptera.

10a. Achterpooten zeer lang; als ze achterwaarts uitgestrekt zijn, reiken de schenen minstens tot het einde van het achterlijf. Oogen aan de binnenzijde niet of nauwelijks (bij Ceropales) uitgerand.

Fam, Psammocharidae i) Wegwespen.

Wegwespen (vroeger Pompilidae genoemd) maken nesten in holten in de aarde of in hout, of bouwen ze van leem.

Proviand: verlamde spinnen. Enkele soorten zijn roofparasieten bij andere wegwespen. J

Mutilla europaea 9-

b. De achterschenen reiken lang niet tot het eind van het achterlijf. Facetoogen aan de binnenzijde diep uitgerand. Fam. Sapygidae.

Slechts één geslacht (2 soorten). Voorvleugel met 3 cubitaalcellen. Sprieten aan het eind het dikst. Achterlijf ± cylindrisch, zwart met gele banden of zwart met roode basis en geelwitte zijvlekken.

Sapygidae parasiteeren bij solitaire bijen, vooral Osmia's.

Sapyga clavicomis 9-

Ua. Eerste achterlijfssegment met één of twee rechtopstaande schubvormige uitsteeksels of met knoopen. Grondlid der sprieten zeer lang, minstens half zoo lang als de volgende leden samen. Fam. Formicidae Mieren.

b. Eerste segment zonder schubvormige uitsteeksels of knoopen. Grondlid der sprieten gewoon, hoogstens ^ X zoo lang als de volgende leden samen.

Fam. Mutillidae Mierwespen 9.

Oppervlakkig beschouwd lijken zij sprekend op mieren, ze onderscheiden zich echter door hun regel- matigen gang. Men treft ze aan op de zandige broed- plaatsen van bijen en graafwespen en ook bij hom- melnesten.

Pompilus plumbeus.

Bilthoven. B. E. BOUWMAN.

!) gr. psémmos = zand; gr. chairö (slam char.) ^ ik verheug mij,

Mutilla europaea

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als jouw indicatie in 2015 nog geldig is, valt je zorg vanaf 1 januari 2015 onder de Jeugdwet?. In 2015 krijg je zorg onder dezelfde voorwaarden als onder

Vanuit de regio kunnen en willen we alles doen wat in ons vermogen ligt om u daarbij te helpen, maar het is en blijft in de basis een probleem dat u mede heeft veroorzaakt, waar

In dit stadium gaat het nog niet om de indiening van de Vangnetregeling 2017 maar om het feit dat het College van B&amp;W vaststelt dat er een verwacht tekort op het BUIG budget

„Het zijn niet meer alleen mensen die slechts tot hun veer- tiende naar school konden gaan, maar bijvoorbeeld ook jongeren met een migratie-achtergrond.. Andere oorzaken

'Zolang er respect is voor de overledenen, kan een kerkhof ook een plaats zijn voor zachte recre- atie.. Zo denken we na over een speeltuin en zelfs

Herman te Riele, een van de organisatoren van het 5ECM en Jaap Top, hoofdredacteur van het Nieuw Archief voor Wiskunde, geven hier een impressie van dat congres.. Als voorloper van

Voor hernieuwbare energie is dat voor 2020 irrele- vant, het doel kan niet meer gehaald worden.. Het kabinet heeft dat ook erkend en koopt daarom rechten elders in de EU in

Het waren vogelbroedgebieden op Texel 1909-1917, het eiland dat Thijsse tijdens zijn driejarig verblijf als onderwijzer zeer was gaan waarderen; het al genoemde Leuvenumse bos