• No results found

Brinkhuis, B.H. (2018) – Dementie en de bijkomende taalproblemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Brinkhuis, B.H. (2018) – Dementie en de bijkomende taalproblemen"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Dementie en de bijkomende taalproblemen

Een onderzoek naar de samenhang tussen de MMSE-score en het talig functioneren

Naam: Bianca Brinkhuis Studentnummer: S2746727

Opleiding: Master Neurolinguïstiek Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen Begeleider: dr. R. Jonkers

(2)

2

Inhoud

Samenvatting ... 4

1. Inleiding ... 6

1.1 Introductie ... 6

1.2 Dementie: prevalentie en verschillende vormen ... 6

1.2.1 De ziekte van Alzheimer ... 8

1.2.2 Dementie bij de ziekte van Parkinson ... 9

1.3 Taalproblemen bij dementie ... 11

1.3.1 De verwerking van acties en objecten door mensen met de ziekte van Alzheimer . 11 1.3.2 De verwerking van acties en objecten door mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson ... 13

1.4 Diagnosticering van dementie ... 14

1.4.1 Mini Mental State Examination ... 15

1.5 Aanleiding huidig onderzoek ... 16

2. Methode ... 17

2.1 Proefpersonen ... 17

2.2 Materialen ... 19

2.2.1 Mini-Mental State Examination (MMSE) ... 19

2.2.2 Begrip werkwoorden ... 20

2.2.3 Begrip zelfstandige naamwoorden ... 21

2.2.4 Benoemen acties ... 22

2.2.5 Benoemen objecten... 22

2.3 Procedure ... 23

2.4 Statistische analyse ... 23

3. Resultaten ... 24

3.1 MMSE-scores van de verschillende typen dementie ... 25

3.2 Talige scores van de verschillende typen dementie ... 25

3.3 Samenhang MMSE-score met talige tests ... 26

3.4 Samenhang MMSE-onderdelen met talige tests ... 27

3.5 Samenvatting resultaten ... 28

4. Discussie en conclusie ... 29

4.1 Discussie ... 29

4.2 Conclusie ... 34

(3)

3

Appendix A: Mini Mental State Examination – screening (Nederlands)... 40

Appendix B: Mini Mental State Examination – screening (Duits) ... 43

Appendix C: Scores op de MMSE ... 45

Appendix D: Individuele scores op de verschillende talige subtests ... 47

Appendix E: Individuele scores MMSE-onderdelen ... 49

(4)

4

Samenvatting

Achtergrond: De laatste jaren is het aantal mensen met dementie fors gestegen en door de vergrijzing zal deze groei waarschijnlijk ook de komende jaren zichtbaar blijven. Een groot deel van de mensen met dementie krijgt vroeg of laat te maken met taalproblemen. Bij mensen met een vermoeden van dementie wordt veelal de Mini-Mental State Examination (MMSE) afgenomen om de ernst van de cognitieve problemen in kaart te brengen. In het huidige onderzoek zal worden onderzocht of de score op de MMSE samenhangt met de score op talige tests bij mensen met dementie. Methode: Aan het huidige onderzoek namen 30 Duitstalige proefpersonen deel, waarvan 15 mensen met dementie en 15 mensen zonder dementie. Van de 15 mensen met dementie waren er negen met de ziekte van Alzheimer en zes met dementie bij de ziekte van Parkinson. Bij alle proefpersonen is voorafgaand aan het onderzoek de MMSE afgenomen, evenals vier talige tests met betrekking tot het benoemen van objecten en acties en het begrip van zelfstandige naamwoorden en werkwoorden. Resultaten: Zowel mensen met de ziekte van Alzheimer als mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson hebben meer moeite met het begrip van werkwoorden dan met het begrip van zelfstandige naamwoorden. Daarnaast hebben mensen met de ziekte van Alzheimer ook meer moeite met het benoemen van acties dan met het benoemen van objecten. De score op de MMSE blijkt samen te hangen met het begrip van zelfstandige naamwoorden, het begrip van werkwoorden en het benoemen van objecten. Daarnaast is er een positief verband gevonden voor onderdeel C van de MMSE (aandacht, rekenen) en onderdeel E van de MMSE (spraak, ruimtelijk inzicht) met het begrip van zelfstandige naamwoorden. Discussie en conclusie: De MMSE-score lijkt in zekere mate samen te hangen met de talige vaardigheden van mensen met dementie. Naarmate de MMSE-score lager is, gaat ook het begrip van zelfstandige

(5)

5 naamwoorden en werkwoorden en het benoemen van objecten achteruit. Daarnaast is er een samenhang tussen de onderdelen C en E van de MMSE en het begrip van zelfstandige naamwoorden gevonden. De resultaten van het huidige onderzoek tonen aan welke problemen mensen met dementie ervaren en aan de hand van de MMSE-score kan gesteld worden in welke mate deze problemen voorkomen. Hiermee zou het huidige onderzoek vanuit klinisch oogpunt kunnen bijdragen aan de diagnostiek van taalproblemen bij dementie.

Keywords: Ziekte van Alzheimer, ziekte van Parkinson, dementie, MMSE-score, acties,

(6)

6

1. Inleiding

1.1 Introductie

Tegenwoordig zijn er steeds meer mensen met dementie en door de vergrijzing zal het aantal mensen met dementie waarschijnlijk ook de komende jaren blijven toenemen. Dementie is een neurodegeneratieve ziekte die gekenmerkt wordt door cognitieve problemen, waarbij in veel gevallen ook taalproblemen voorkomen. Het huidige onderzoek zal gaan over de taalproblemen die voorkomen bij dementie. Er zal worden onderzocht of de score op de Mini-Mental State Examination (MMSE; Folstein, Folstein & McHugh, 1975) samenhangt met de talige problemen die mensen met dementie ervaren. De scores op de MMSE zullen worden vergeleken met de scores op de volgende talige taken uit het onderzoek van Jalvingh, Bastiaanse en Jonkers (2016): het begrip van werkwoorden, het begrip van zelfstandige naamwoorden, het benoemen van acties en het benoemen van objecten.

Hieronder zal eerst ingegaan worden op dementie, de talige problemen die kunnen voorkomen bij dementie en de MMSE. In het huidige onderzoek ligt de focus op twee typen dementie, namelijk: de ziekte van Alzheimer en dementie bij de ziekte van Parkinson.

1.2 Dementie: prevalentie en verschillende vormen

Dementie is een neurodegeneratieve ziekte waarbij de hersenen informatie niet goed meer kunnen verwerken. Wereldwijd leven er zo’n 46,8 miljoen mensen met dementie. Verwacht wordt dat dit aantal door de vergrijzing iedere twintig jaar zal verdubbelen, wat neerkomt op 74,7 miljoen mensen met dementie in 2030 (Alzheimer’s Disease International, 2015).

Het risico op het ontwikkelen van dementie is multifactorieel. Leeftijd is een bekende risicofactor: naarmate een mens ouder wordt neemt ook het risico op het ontwikkelen van

(7)

7 dementie toe (o.a. Launer et al., 1999). Daarnaast is er ook een genetische risicofactor, namelijk het APOE-4 gen. Dit gen is een van de grotere risicofactoren voor alle etnische groepen mannen en vrouwen tussen de 40 en 90 jaar oud (Farrer et al., 1997). Andere risicofactoren op het ontwikkelen van dementie zijn het geslacht, roken, drugsgebruik, alcoholgebruik, opleidingsniveau en een te hoge Body Mass Index (Chen, Lin & Chen, 2009).

Er bestaan veel verschillende soorten dementie, met allemaal hun eigen kenmerken. De meest voorkomende vorm van dementie is de ziekte van Alzheimer, gevolgd door vasculaire dementie, frontotemporale dementie en Lewy Body dementie (de vorm van dementie die kan voorkomen bij de ziekte van Parkinson). In het huidige onderzoek zal de focus liggen op de ziekte van Alzheimer en dementie bij de ziekte van Parkinson.

Bij dementie ontstaan veelal problemen in het cognitief functioneren, zoals geheugenproblemen, taalproblemen of gedragsproblemen (World Health Organization, 2012). Daarnaast kan er ook sprake zijn van onder andere apathie, gewichtsverlies, loopstoornissen en veranderingen in het gedrag en functioneren. Het cognitief functioneren bij dementie gaat geleidelijk achteruit. In de beginfase zijn de problemen slechts beperkt zichtbaar. Later in het ziektebeeld worden de cognitieve problemen steeds meer beperkend. Vaak zijn de problemen in de latere fasen zo beperkend dat mensen met dementie volledig hulpafhankelijk zijn. Voor mensen met de ziekte van Alzheimer geldt dat zij in de latere fase voorwerpen, mensen en plekken niet meer zullen herkennen. Er kan daarnaast ook sprake zijn van frequente stemmingswisselingen en moeite met het eten en drinken (Alzheimer Nederland, 2017).

(8)

8 1.2.1 De ziekte van Alzheimer

Zoals hierboven genoemd is de ziekte van Alzheimer de meest voorkomende vorm van dementie. Bij zo’n 70% van de mensen met dementie is sprake van de ziekte van Alzheimer. Van deze mensen is 95% ouder dan 65 jaar wanneer de diagnose gesteld wordt (Smalbrugge, Gerritsen & Ekkerink, 2016). De officiële diagnose van de ziekte van Alzheimer kan pas na het overlijden (post mortem) gesteld worden, waardoor er vaak gesproken wordt over ‘waarschijnlijk de ziekte van Alzheimer’.

Bij de ziekte van Alzheimer stapelen Beta-amyloïde eiwitten zich op tussen de zenuwcellen in de hersenen. Hierdoor vermindert de kwaliteit van de communicatie tussen de zenuwcellen in de hersenen. Deze opstapeling van Beta-amyloïde eiwitten tast in eerste instantie het geheugen aan en zal daardoor leiden tot vergeetachtigheid. Daarnaast is het Tau-eiwit ook anders opgebouwd bij mensen met de ziekte van Alzheimer, waardoor hersencellen eerder zullen afsterven. Ook dit tast het geheugen aan en leidt tot vergeetachtigheid (Alzheimer Nederland, 2017).

Een geleidelijk begin en progressieve cognitieve achteruitgang zijn kenmerkend voor iemand met de ziekte van Alzheimer. Iemand met de ziekte van Alzheimer heeft in de beginfase vooral problemen met het geheugen. Naarmate de ziekte erger wordt, krijgt iemand met de ziekte van Alzheimer steeds meer moeite met het richten van aandacht en concentratie, maar ook met oriëntatie, oordelen, visueel vermogen, executieve functies en taal (Ferris & Farlow, 2013). Bij zo’n 15 procent van mensen met de ziekte van Alzheimer vormen de taalproblemen de eerste klacht (Rosen et al., 2002).

Taalproblemen bij de ziekte van Alzheimer zijn voornamelijk een resultaat van achteruitgang op het lexicaal-semantische en pragmatische niveau van de taalverwerking (Buyukgok, Kulaksizoglu & Tanor, 2014; Albert & Milberg, 1989). Talige problemen die vaak

(9)

9 voorkomen bij de ziekte van Alzheimer zijn onder andere herhalingen, een afnemende woordenschat en het gebruik van semantische parafasieën (Savundranayagam, Hummert & Montgomery, 2005). In de beginfase van de ziekte van Alzheimer is het receptieve taalniveau nauwelijks aangetast waardoor het taalbegrip nog relatief goed is. In latere fasen van de ziekte levert het begrijpen van complexe en eenvoudige zinnen steeds meer problemen op. Hierdoor is in de laatste fase van de ziekte van Alzheimer vaak geen inhoudelijke communicatie meer mogelijk (Ehrlich, Obler & Clark, 1997).

Op expressief niveau wordt de taal van iemand met de ziekte van Alzheimer in de beginfase gekenmerkt door woordvindproblemen, circumlocuties, stereotiepe uitingen, moeite met het handhaven van het onderwerp, perseveraties en incoherentie van het verhaal. In latere fasen zijn de woordvindproblemen en de incoherentie sterker aanwezig. De taal gaat steeds minder informatie bevatten (empty speech) en bestaat vooral uit echolalie en uitingen van betekenisloze klankenreeksen (Prins & Visch-Brink, 2002).

1.2.2 Dementie bij de ziekte van Parkinson

Iemand met de ziekte van Parkinson krijgt last van stoornissen in het bewegen. Een veelvoorkomend symptoom van de ziekte van Parkinson is het beven van de handen (tremor). Daarnaast worden bewegingen van een persoon trager en kan er bewegingsarmoede optreden, wat zich kan uiten in een vlakke gezichtsuitdrukking, een monotone stem en een stijve lichaamshouding. Bij 35% tot 55% van de mensen met de ziekte van Parkinson kunnen zich ook kenmerken van dementie ontwikkelen, vaak is er dan sprake van Lewy Body dementie (Dochtery & Burn, 2010). In de meeste gevallen gaat iemand met dementie bij de ziekte van Parkinson trager denken en spreken en ontstaan er problemen met het ophalen van informatie (Alzheimer Nederland, 2017). Daarnaast kan er sprake zijn van problemen met het

(10)

10 ruimtelijk inzicht, hallucinaties en sterke wisselingen in alertheid (Smalbrugge & Gerritsen, 2017). Opvallend is dat de klachten van moment tot moment kunnen verschillen bij deze vorm van dementie. Het geheugen is vaak nog relatief intact, terwijl er in de aandacht- en uitvoerende functies stoornissen ontstaan. Mensen met deze vorm van dementie reageren daardoor minder snel, dwalen vaak af en hebben moeite met plannen en initiatief nemen. Ook heeft een aanzienlijk deel met dementie bij de ziekte van Parkinson last van hallucinaties en wanen. De verschijnselen nemen gedurende de ziekte geleidelijk toe (Alzheimer Nederland, 2017).

De diagnostiek van dementie bij de ziekte van Parkinson vindt tot op heden vooral plaats aan de hand van het verhaal van de patiënt en zijn naasten dat uit de anamnese en heteroanamnese naar voren komt. Daarnaast wordt er vaak ook een lichamelijk en psychiatrisch onderzoek uitgevoerd.

Er zijn ook mensen met de ziekte van Parkinson met cognitieve problemen die niet voldoen aan de criteria voor dementie. Deze mensen krijgen de diagnose Parkinson MCI (Mild Cognitive Impairment). Uiteindelijk ontwikkelt een groot deel van de mensen met Parkinson

MCI alsnog dementie, waardoor het gezien kan worden als een voorstadium van dementie (Goldman & Litvan, 2011). De mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson en Parkinson MCI laten ook veelal hetzelfde patroon zien.

Bij mensen met de ziekte van Parkinson komen ook regelmatig taalproblemen voor. Problemen met de semantische verwerking worden in de literatuur beschreven (Goldberg et al., 2011; Watters & Patel, 1999). Het geven van woordbetekenissen en het formuleren van een zin aan de hand van een aantal doelwoorden levert eveneens problemen op bij deze mensen. Daarnaast zijn ook het verwerken van ambiguïteit en het benoemen bij sommige

(11)

11 mensen met de ziekte van Parkinson problematisch (Lewis, Lapointe, Murdoch & Chenery, 1998).

1.3 Taalproblemen bij dementie

Zoals hierboven genoemd kunnen zowel bij de ziekte van Alzheimer als bij dementie bij de ziekte van Parkinson taalproblemen voorkomen. Het huidige onderzoek focust op het benoemen van acties en objecten en het begrip van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden door mensen met deze vormen van dementie. In deze paragraaf zal reeds bekende literatuur over deze taalfuncties besproken worden.

1.3.1 De verwerking van acties en objecten door mensen met de ziekte van Alzheimer

Rodriguez-Ferreiro et al. (2009) onderzochten het benoemen van acties door mensen met de ziekte van Alzheimer. Zij vonden dat zowel het benoemen van acties als het benoemen van objecten gestoord was. De verklaring die zij hiervoor geven is dat het benoemen slechter gaat door de achteruitgang van de semantische kennis, wat vaak voorkomt bij mensen met de ziekte van Alzheimer (Hodges et al., 1992). De auteurs vonden geen dissociatie tussen het benoemen van acti es en het benoemen van objecten.

Eenzelfde soort onderzoek werd uitgevoerd door Masterson et al. (2007), Druks et al. (2006), Cappa et al. (1998) en White-Devine et al. (1996). De auteurs vonden dat acties minder accuraat en daarnaast ook langzamer werden benoemd dan objecten door mensen met de ziekte van Alzheimer. Het benoemen van objecten was in alle gevallen ook in zekere mate gestoord.

Kim en Thompson (2004) onderzochten de invloed van semantische complexiteit op het benoemen van acties en het begrijpen van werkwoorden. Zij vonden dat semantische

(12)

12 kenmerken van invloed zijn op het benoemen en begrijpen van werkwoorden. Werkwoorden bevatten meer semantische informatie, waardoor ze bij zowel het benoemen als het begrip lastiger zijn op te halen voor mensen met de ziekte van Alzheimer. Dit verklaren zij aan de hand van de ‘bottum-up breakdown of verb lexicon’ hypothese, namelijk dat sommige semantische kenmerken verloren zijn gegaan bij mensen met de ziekte van Alzheimer. Hierdoor hebben mensen met de ziekte van Alzheimer geen lexicale toegang tot het doelwoord. Andere werkwoorden die semantisch gerelateerd zijn aan het doelwoord worden dan geactiveerd. Hoe meer semantische informatie, hoe moeilijker de actie voor mensen met de ziekte van Alzheimer daardoor is.

Daarentegen zijn er ook onderzoeken waaruit blijkt dat het benoemen van objecten meer gestoord is dan het benoemen van acties. Williamson et al. (1998) onderzochten het benoemen van acties en objecten bij tien mensen met de ziekte van Alzheimer. De auteurs vonden dat zowel het benoemen van acties als het benoemen van objecten gestoord was. De mate waarin het benoemen van objecten gestoord was bleek echter groter te zijn dan de mate waarin het benoemen van acties gestoord was. Dit wijst erop dat mensen met de ziekte van Alzheimer meer moeite hebben met het benoemen van objecten dan met het benoemen van acties.

Parris en Weekes (2001) deden ook onderzoek naar het benoemen van acties en objecten en het begrip van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden bij een persoon met de ziekte van Alzheimer. Zij vonden dat het benoemen van objecten en het begrip van zelfstandige naamwoorden gestoord waren, maar dat daarnaast het benoemen van acties en het begrip van werkwoorden niet gestoord waren.

(13)

13 Een case study van Robinson, Rossor en Cipolotti (1999) had als resultaat dat mensen met de ziekte van Alzheimer moeite hebben met het benoemen van objecten, waarbij het benoemen van acties relatief gespaard is gebleven.

Davis et al. (2010) onderzochten het benoemen van acties en objecten door mensen met dementie. Zij hadden de verwachting dat mensen met de ziekte van Alzheimer meer moeite hadden met het benoemen van objecten dan met het benoemen van acties, omdat bij de ziekte van Alzheimer vaak sprake is van temporale en pariëtale atrofie. De auteurs vonden echter geen significant verschil tussen het benoemen van acties en het benoemen van objecten door mensen met de ziekte van Alzheimer. Wel was het benoemen van objecten door mensen met de ziekte van Alzheimer significant slechter dan het benoemen van objecten door de andere typen dementie, waaronder dementie bij de ziekte van Parkinson.

Cuetos, Arce, Martinez en Ellis (2017) onderzochten het algehele woordbegrip van mensen met de ziekte van Alzheimer. De auteurs vonden dat het woordbegrip van mensen met de ziekte van Alzheimer significant slechter was dan het woordbegrip van gezonde mensen. Martin en Fedio (1983) vonden in hun onderzoek ook dat mensen met de ziekte van Alzheimer moeite hadden met het begrip van objecten.

1.3.2 De verwerking van acties en objecten door mensen met dementie bij de ziekte van

Parkinson

Cotelli et al. (2007) onderzochten een groep mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson en zij vonden dat het benoemen van acties significant slechter ging dan het benoemen van objecten. Dit zou volgens de auteurs kunnen komen doordat het motorische systeem mogelijk betrokken is bij de lexicaal-semantische verwerking van acties.

(14)

14 Hetzelfde resultaat werd gevonden door Rodriguez-Ferreiro, Menendez, Ribacoba en Cuetos (2009). In dit onderzoek ging het benoemen van acties door mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson ook significant slechter dan het benoemen van objecten.

Daarnaast vonden ook Péran et al. (2003) dat mensen met de ziekte van Parkinson meer moeite hadden met het benoemen van acties dan met het benoemen van objecten. Ook Fernandino et al (2013) vonden dat het benoemen van acties door mensen met de ziekte van Parkinson gestoord was. De auteurs geven aan dat dit mogelijk veroorzaakt wordt door de motorische problemen die vaak voorkomen met de ziekte van Parkinson. Dezelfde dissociatie tussen acties en objecten wordt ook gevonden en ook op dezelfde manier verklaard door Boulenger et al. (2008), Bertella et al. (2002) en Crescentini et al. (2008).

Mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson laten problemen zien met het begrip van verbale informatie (Prieto, Radanovic, Schmitt, Barbosa & Mansur, 2007). Daarom hebben mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson vaak ook problemen met zowel het begrip van werkwoorden als met het begrip van objecten.

1.4 Diagnosticering van dementie

Het diagnosticeren van dementie is veelal een erg uitgebreid en langdurig proces. In de meeste gevallen komt de klacht of hulpvraag niet van de dementerende zelf, maar van mensen uit zijn of haar omgeving. Dementie wordt doorgaans vastgesteld aan de hand van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, de DSM-5 (American Psychiatric

Association, 2013). Volgens de DSM-5 wordt een diagnose dementie uitsluitend gesteld aan de hand van gedragskenmerken, waarbij er sprake moet zijn van apraxie, één of meer cognitieve stoornissen, amnesie, agnosie en/of een stoornis van de executieve functies. Deze

(15)

15 problemen moeten duidelijk beperkend zijn in het sociaal of beroepsmatig functioneren, en moeten een significante beperking zijn ten opzichte van het vroegere niveau.

Daarnaast worden de Mini-Mental State Examination (MMSE; Folstein, Folstein & McHugh, 1975) en de kloktekentest vaak afgenomen om een globale indruk te krijgen van het cognitief functioneren. In het huidige onderzoek zal het voornamelijk gaan over de MMSE-score in relatie tot de taalvaardigheid. De MMSE zal in de volgende paragraaf verder worden toegelicht.

De huisarts zal dementie vaststellen wanneer stoornissen zijn van het geheugen èn stoornissen van één of meer cognitieve functies èn er sprake is van verandering in het sociaal of dagelijks functioneren.

1.4.1 Mini Mental State Examination

De Mini-Mental State Examination (MMSE) is een screeningsinstrument waarmee cognitieve problemen in kaart kunnen worden gebracht. De screening heeft een hoge specificiteit en sensitiviteit, respectievelijk 85% en 87%, en wordt daarom wereldwijd veelvuldig gebruikt. De MMSE focust op vier domeinen van cognitie: oriëntatie, registratie, geheugen en taal. De complete Nederlandse versie van de screeningslijst staat weergegeven in Appendix A. In het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van een bewerkte Duitse versie, deze is te vinden in Appendix B. De Duitse versie is opgedeeld in vijf domeinen. Er kan een maximale score van 30 punten behaald worden. Een score van 24 punten of lager suggereert dat er sprake is van cognitieve problemen. Indien dit het geval is, is het belangrijk om na te gaan in welk van de domeinen de meeste fouten gemaakt werden (Dubin, 1998). De afname van de MMSE duurt in de meeste gevallen om en nabij de tien minuten. Bij de scoring van de antwoorden wordt rekening gehouden met de leeftijd en het opleidingsniveau van de onderzochte persoon. De

(16)

16 MMSE kan ook gebruikt worden om na een bepaalde periode te meten of de cognitie achteruit is gegaan of gelijk is gebleven. Een nadeel van de MMSE is dat een hoogopgeleid persoon ondanks een hoge score op de MMSE toch dementie kan hebben en dat een lage score op de MMSE door lager opgeleide mensen of niet-Nederlands sprekenden een fout positieve uitkomst kan geven (Jonker & Lindeboom, 1995).

1.5 Aanleiding huidig onderzoek

Het diagnosticeren van dementie is een complex en tijdrovend proces. De officiële diagnose wordt soms pas één a twee jaar na de eerste klachten gesteld. De MMSE is een cognitieve screening die veelal wordt afgenomen in het diagnostisch proces, en die weinig tijd in beslag neemt. Om deze reden zou het een meerwaarde kunnen zijn wanneer uit de MMSE-score meer informatie gehaald kan worden dan enkel informatie over het cognitief functioneren. Daarom zal in het huidige onderzoek onderzocht worden of de score op de MMSE samenhangt met de scores op talige tests met betrekking tot het benoemen van acties en objecten en het begrip van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden. Het huidige onderzoek richt zich op twee typen dementie, namelijk de ziekte van Alzheimer en dementie bij de ziekte van Parkinson.

(17)

17

2. Methode

2.1 Proefpersonen

Aan het huidige onderzoek namen 30 Duitstalige mensen deel. Bij vijftien deelnemers was er sprake van dementie. Bij alle deelnemers, ook bij de deelnemers zonder dementie, is voorafgaand aan het onderzoek de MMSE (Folstein, Folstein & McHugh, 1975) afgenomen.

Van de vijftien mensen met dementie zijn er negen met de ziekte van Alzheimer (AD; 5 mannen) en zes met dementie bij de ziekte van Parkinson (PDD; 4 mannen). Zij zijn allen geworven binnen het St. Mariënhospital in Vechta (Duitsland).

Naast de deelnemers met dementie namen er ook vijf mensen deel met de ziekte van Parkinson zonder dementie (PD; 4 mannen), evenals een controlegroep van tien mensen (5 mannen). De mensen met Parkinson zonder dementie en de tien mensen uit de controlegroep scoorden in het huidige onderzoek vergelijkbaar en zullen daarom beide als controlegroep worden meegenomen in het onderzoek.

Voor alle deelnemers geldt dat zij ten minste negen jaar educatie hebben gevolgd en dat zij schriftelijk toestemming hebben gegeven voor hun deelname aan het huidige onderzoek. Een uitgebreid overzicht van alle proefpersonen is weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1

Overzicht proefpersonen

Proefpersoon Leeftijd Geslacht MMSE Handvoorkeur Diagnose sinds Jaren educatie 1: AD 74 Man 24 Ambidexter 2013 15 2: AD 83 Vrouw 18 Rechts 2012 9 3: AD 65 Man 24 Rechts 2013 10

(18)

18 4: AD 91 Man 21 Rechts 2012 11 5: AD 81 Vrouw 21 Rechts 2012 9 6: AD 79 Vrouw 24 Ambidexter 2012 14 7: AD 73 Man 22 Rechts 2012 17 8: AD 92 Vrouw 23 Rechts 2013 9 9: AD 76 Man 22 Rechts 2012 15 10: PDD 88 Vrouw 21 Rechts 2007 11 11: PDD 85 Man 24 Rechts 2013 17 12: PDD 84 Man 20 Rechts 2001 15 13: PDD 82 Man 25 Rechts 2007 11 14: PDD 81 Vrouw 26 Rechts 2008 12 15: PDD 82 Man 24 Rechts 2009 11 16: PD 68 Vrouw 29 Rechts 2001 11 17: PD 71 Vrouw 30 Rechts 2001 11 18: PD 81 Man 30 Rechts 2003 16 19: PD 87 Man 29 Links 2012 14 20: PD 86 Man 29 Rechts 2001 12

21: Controle 81 Man 29 Rechts - 11

22: Controle 91 Vrouw 30 Rechts - 11

23: Controle 79 Man 30 Rechts - 17

24: Controle 68 Man 30 Rechts - 17

25: Controle 81 Vrouw 30 Rechts - 10

26: Controle 74 Vrouw 30 Rechts - 10

27: Controle 81 Vrouw 30 Rechts - 14

28: Controle 83 Vrouw 30 Rechts - 8

29: Controle 71 Man 30 Rechts - 17

30: Controle 79 Man 29 Rechts - 10

a AD = de ziekte van Alzheimer; b PDD = dementie bij de ziekte van Parkinson; c PD = de ziekte van Parkinson

(19)

19

2.2 Materialen

Bij alle proefpersonen is voorafgaand aan het onderzoek de MMSE afgenomen. In het onderzoek is verder gebruik gemaakt van de volgende vier subtests uit het onderzoek van Jalvingh, Bastiaanse en Jonkers (2016): het begrip van werkwoorden, het begrip van zelfstandige naamwoorden, het benoemen van acties en het benoemen van objecten. De MMSE en de afgenomen subtests zullen hieronder afzonderlijk toegelicht worden.

2.2.1 Mini-Mental State Examination (MMSE)

Bij alle deelnemers is voorafgaand aan het onderzoek de Duitstalige versie van de MMSE afgenomen. Deze versie is opgedeeld in de volgende domeinen: oriëntatie (onderdeel A), nazeggen (onderdeel B), aandacht en rekenvaardigheid (onderdeel C), geheugen (onderdeel D) en spraak en ruimtelijk inzicht (onderdeel E). Bij de vragen met betrekking tot oriëntatie wordt onder andere ingegaan op de dag van de week, de maand van het jaar en de plaats waar de deelnemer zich bevindt. Bij de vragen met betrekking tot geheugen moet de deelnemer een drietal afbeeldingen benoemen en deze drie woorden onthouden, hier wordt later in de MMSE-afname op teruggekomen. Bij de vragen met betrekking tot rekenvaardigheid en aandacht heeft de deelnemer een keuze: hij/zij moet het woord ‘radio’ achterstevoren spellen óf hij/zij moet van het getal 100 steeds 7 aftrekken en doorgaan tot hij/zij bij 65 is. Tot slot moet de deelnemer bij het onderdeel spraak en ruimtelijk inzicht een aantal afbeeldingen benoemen, een aantal zinnen nazeggen en een aantal handelingen uitvoeren, zoals een papier dubbelvouwen. De maximale score die kan worden behaald op de MMSE is 30 punten. Bij een score van 24 of lager is duidelijk sprake van cognitieve problemen (Dubin, 1998).

(20)

20 2.2.2 Begrip werkwoorden

Bij deze taak werd gebruik gemaakt van 40 werkwoorden, waar een overeenkomstige afbeelding bij hoorde. Bij ieder werkwoord werd daarnaast ook gebruik gemaakt van een eerste semantische afleider en een tweede semantische afleider. De afbeelding behorend bij het doelwoord werd in deze taak drie keer getoond, waarbij gevraagd werd “Past het werkwoord ‘doelwoord’ bij deze afbeelding?”, “Past het werkwoord ‘eerste semantische afleider’ bij deze afbeelding?” en “Past het werkwoord ‘tweede semantische afleider’ bij deze afbeelding?”. Een voorbeeld van deze taak staat weergegeven in Figuur 1. De drie versies van de afbeeldingen met het doelwoord en de twee afleiders werden in willekeurige volgorde aangeboden. Er werd een punt toegekend wanneer de deelnemer de afbeelding bij het doelwoord (‘schaven’) vond passen. Ook werd er een punt toegekend wanneer de deelnemer de afbeelding níét bij de semantische afleiders (‘vijlen’ en ‘slijpen’) vond passen. Wanneer een deelnemer ‘ja’ antwoordde terwijl er een semantisch verwant werkwoord werd opgelezen, werden er dus geen punten toegekend. In totaal konden deelnemers op deze taak 120 punten scoren. Voor het huidige onderzoek zijn de totaalscores omgerekend in percentages correcte antwoorden en op basis hiervan zijn de resultaten beschreven.

(21)

21 Figuur 1. Begripstaak (voorbeeld)

2.2.3 Begrip zelfstandige naamwoorden

Bij deze taak werd gebruik gemaakt van 20 zelfstandige naamwoorden, waar een overeenkomstige afbeelding bij hoorde. Bij ieder zelfstandig naamwoord werd daarnaast ook gebruik gemaakt van een eerste semantische afleider en een tweede semantische afleider. De afbeelding behorende bij het doelwoord werd in deze taak drie keer getoond, waarbij gevraagd werd “Past het woord ‘doelwoord’ bij deze afbeelding?”, “Past het woord ‘eerste semantische afleider’ bij deze afbeelding?” en “Past het woord ‘tweede semantische afleider’ bij deze afbeelding?”. De drie versies van de afbeeldingen met het doelwoord en de twee afleiders werden in willekeurige volgorde aangeboden. Er werd een punt toegekend wanneer de deelnemer de afbeelding bij het doelwoord (bijvoorbeeld ‘kam’) vond passen. Ook werd er een punt toegekend wanneer de deelnemer de afbeelding níét bij de semantische afleiders (in dit geval ‘borstel’ en ‘föhn’) vond passen. Wanneer een deelnemer ‘ja’ antwoordde terwijl er een semantisch verwant woord werd opgelezen, werden er dus geen punten toegekend. In

(22)

22 totaal konden deelnemers op deze taak 60 punten scoren. Voor het huidige onderzoek zijn de totaalscores omgerekend in percentages correcte antwoorden.

2.2.4 Benoemen acties

Bij deze taak werd gebruik gemaakt van 80 werkwoorden waarbij een afbeelding getoond werd. De deelnemer werd gevraagd te benoemen welke actie er op de afbeelding uitgebeeld werd. Er werd een punt toegekend wanneer de deelnemer de juiste actie noemde bij de afbeelding. Wanneer er een onjuiste actie genoemd werd, werden er geen punten toegekend. In totaal konden deelnemers op deze taak 80 punten scoren. Voor het huidige onderzoek zijn de totaalscores omgerekend in percentages correcte antwoorden.

2.2.5 Benoemen objecten

Bij deze taak werd gebruik gemaakt van 40 zelfstandige naamwoorden waarbij een afbeelding getoond werd. De deelnemer werd gevraagd te benoemen welk object er op de afbeelding stond. Er werd een punt toegekend wanneer de deelnemer het juiste zelfstandige naamwoord noemde bij de afbeelding. Wanneer er een onjuist zelfstandig naamwoord genoemd werd, werden er geen punten toegekend. In totaal konden deelnemers op deze taak 40 punten scoren. Voor het huidige onderzoek zijn de totaalscores omgerekend in percentages correcte antwoorden.

(23)

23

2.3 Procedure

Voor alle subtests geldt dat er geen tijdslimiet was en dat zelfverbeteringen waren toegestaan. De afbeeldingen werden getoond op een 23” scherm. De accuratesse en reactietijden van alle deelnemers werden gemeten door middel van het programma E-prime (Eprime 2, Professional). In het huidige onderzoek zijn de reactietijden niet meegenomen, maar zijn de resultaten enkel gebaseerd op accuratesse.

2.4 Statistische analyse

Allereerst zijn voor alle proefpersonen de MMSE-score en de gemiddelde talige scores overzichtelijk gemaakt en in een tabel geplaatst (Appendix C en D). Op basis van de MMSE-scores zijn de deelnemers ingedeeld in drie groepen: groep 1 (MMSE-score hoger dan 27), groep 2 (MMSE-score tussen de 24 en 26) en groep 3 (MMSE-score tussen de 20 en 23).

Vervolgens is de beschrijvende en toetsende statistiek voor de MMSE-score en talige tests uitgevoerd. Dit is gedaan op basis van type dementie. Aan de hand van een Wilcoxon Signed Rank Test zijn de patronen binnen groepen onderzocht. Om te onderzoeken of er een verband is tussen de talige scores en de MMSE-score is een Spearman correlatieanalyse uitgevoerd. Daarnaast is van negen deelnemers het MMSE-scoreformulier geanalyseerd. Per vraag en per onderdeel werd onderzocht bij welke deelnemers het wel en niet goed ging. Vervolgens is door middel van een Spearman correlatieanalyse onderzocht of er een samenhang was tussen de talige scores en bepaalde onderdelen van de MMSE. Deze correlatieanalyse is op basis van MMSE-groep uitgevoerd.

(24)

24

3. Resultaten

In dit hoofdstuk zal worden onderzocht of de score op de MMSE samenhangt met de score op talige tests. De proefpersonen zijn ingedeeld in drie groepen van op basis van hun MMSE-scores. De eerste groep, groep 1 (n = 15), heeft een MMSE-score van 27 punten of hoger. Deze groep wordt als controlegroep beschouwd en bevat alle controleproefpersonen en alle mensen met de ziekte van Parkinson zonder dementie. De tweede groep, groep 2 (n = 7), heeft een MMSE-score tussen de 24 en 26 punten. Groep 3 (n = 8) heeft een MMSE-score tussen de 20 en 23 punten.

Eerst zal de beschrijvende en toetsende statistiek worden uitgevoerd voor de score op de MMSE en de score op de talige tests. Dit wordt gedaan op basis van de verschillende typen dementie. Aan de hand van een Wilcoxon Signed Rank Test zal voor de verschillende groepen worden onderzocht of er een verschil is tussen het benoemen van acties en het benoemen van objecten en of er een verschil is tussen het begrip van werkwoorden en het begrip van zelfstandige naamwoorden. Vervolgens zal er een Spearman correlatieanalyse gedaan worden om te onderzoeken of er al dan niet sprake is van samenhang tussen de MMSE-score en talige onderdelen. Dit wordt gedaan op basis van de MMSE-score. Tevens is ook van een aantal proefpersonen het MMSE-scoreformulier geanalyseerd en ook hier zal voor alle verschillende onderdelen een Spearman correlatieanalyse met de talige tests worden uitgevoerd. Dit wordt eveneens gedaan op basis van MMSE-groep.

(25)

25

3.1 MMSE-scores van de verschillende typen dementie

Allereerst is voor beide groepen deelnemers met dementie en de controlegroep de gemiddelde score op de MMSE berekend. De mensen met de ziekte van Alzheimer hadden een gemiddelde MMSE-score van 22,56 (sd = 1,24) en de mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson hadden een gemiddelde MMSE-score van 23,33 (sd = 2,34). De controlegroep had een gemiddelde MMSE-score van 29,67 (sd = 0,49). Gedetailleerde informatie over de verdeling van de scores is te vinden in Tabel 2. De individuele scores van alle proefpersonen staan weergegeven in Appendix C.

Tabel 2

Scores op de MMSE per type dementie

Range Gemiddelde Standaarddeviatie

AD (n = 9) 21 – 24 22,56 1,24 PDD (n = 6) 20 – 26 23,33 2,34 Controlegroep (n = 15) 29 – 30 29,67 0,49

AD = de ziekte van Alzheimer; PDD = dementie bij de ziekte van Parkinson

3.2 Talige scores van de verschillende typen dementie

Vervolgens is de beschrijvende statistiek uitgevoerd voor de talige subtests. De gemiddelde scores op de vier subtests per groep staan weergegeven in Tabel 3. De individuele scores van alle proefpersonen staan weergegeven in Appendix D.

(26)

26 Tabel 3

Scores op de talige tests per type dementie AD (n = 9) PDD (n = 6) Controlegroep (n = 15)

Gem. SD Gem. SD Gem. SD

Begrip werkwoorden 83,43 2,81 75,56 18,53 98,00 1,03 Begrip zelfstandige naamwoorden 94,44 4,17 86,39 10,62 99,44 1,03 Benoemen acties 72,08 12,62 66,29 9,04 91,58 5,68 Benoemen objecten 79,17 18,03 77,50 17,03 94,17 3,97

AD = de ziekte van Alzheimer; PDD = dementie bij de ziekte van Parkinson; Gem. = Gemiddelde; SD. = Standaarddeviatie (afgerond op twee decimalen).

Om te onderzoeken of er een verschil was in het benoemen van acties en objecten of het begrip van zelfstandige naamwoorden en werkwoorden, is vervolgens voor beide groepen met dementie een Wilcoxon Signed Rank Test uitgevoerd. Bij de groep mensen met de ziekte van Alzheimer was het begrip van zelfstandige naamwoorden significant beter dan het begrip van werkwoorden (Z = -2,67, p = 0,008) en ook ging het benoemen van objecten significant beter dan het benoemen van acties (Z = -2,13, p = 0,033). Ook bij de groep mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson was het begrip van zelfstandige naamwoorden significant beter dan het begrip van werkwoorden (Z = -2,20, p = 0,028). Er werd geen verschil gevonden tussen het benoemen van objecten en het benoemen van acties door mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson (Z = -1,261, p = 0,207).

3.3 Samenhang MMSE-score met talige tests

Vervolgens is een Spearman correlatieanalyse uitgevoerd om te onderzoeken of er een verband is tussen de MMSE-score en de score op de talige tests. In deze correlatieanalyse zijn enkel de groepen proefpersonen met dementie meegenomen. Omdat de diagnose van het type dementie bij deze correlatieanalyse in principe geen rol speelt, is ervoor gekozen om de

(27)

27 groepen samen te nemen en één correlatieanalyse uit te voeren. Er werd een significante positieve correlatie gevonden voor de MMSE-scores met de scores bij het begrip van werkwoorden (r = 0,627, p = 0,012). Daarnaast werd er een significante positieve correlatie gevonden voor de MMSE-score met het begrip van zelfstandige naamwoorden (r = 0,569, p = 0,027) en een significante positieve correlatie voor de MMSE-score met het benoemen van objecten (r = 0,565, p = 0,028).

3.4 Samenhang MMSE-onderdelen met talige tests

De gemiddelde scores per MMSE-groep op de verschillende MMSE-onderdelen staan weergegeven in Tabel 4. Naast de correlatieanalyse op basis van type dementie is ook een Spearman correlatieanalyse gedaan op basis van MMSE-groep. Op deze manier wordt onderzocht of er een verband is tussen een goede of juist slechte score op een bepaald MMSE-onderdeel en een goede of juist slechte score op de talige tests. De significante correlaties zullen hier besproken worden. De individuele scores op de verschillende MMSE-onderdelen staan weergegeven in Appendix E.

Tabel 4

Gemiddelde scores per MMSE-groep op de verschillende onderdelen (% correct) Groep 2 (n = 4) Groep 3 (n = 5) Gem. SD Gem. SD A (Oriëntatie) 81,25 7,22 60,00 13,69 B (Nazeggen) 100,00 0,00 100,00 0,00 C (Aandacht, Rekenen) 66,67 27,22 76,67 9,13 D (Geheugen) 83,34 19,24 20,00 29,82

E (Spraak, Ruimtelijk inzicht) 87,50 9,57 90,00 12,25

(28)

28 Voor groep 2 werd een significante positieve correlatie gevonden voor onderdeel C van de MMSE (aandacht, rekenen) met het begrip van zelfstandige naamwoorden (r = 0,956, p = 0,044).

Voor groep 3 werd een significante positieve correlatie gevonden voor onderdeel E van de MMSE (spraak, ruimtelijk inzicht) en het begrip van zelfstandige naamwoorden (r = 0,954, p = 0,012). Een overzicht van alle correlaties is weergegeven in Appendix F.

3.5 Samenvatting resultaten

Voor de mensen met de ziekte van Alzheimer werd gevonden dat het begrip van zelfstandige naamwoorden beter was dan het begrip van werkwoorden, daarnaast ging het benoemen van objecten beter dan het benoemen van acties. Voor mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson werd gevonden dat het begrip van zelfstandige naamwoorden beter was dan het begrip van werkwoorden.

Daarnaast werd er een positieve correlatie gevonden tussen de totaalscore op de MMSE en het begrip van werkwoorden, het begrip van zelfstandige naamwoorden en het benoemen van objecten.

Voor de groep mensen met een MMSE-score tussen de 24 en 26 punten werd een significante positieve correlatie gevonden voor onderdeel C (aandacht, rekenen) met het begrip van zelfstandige naamwoorden. Voor de groep mensen met een MMSE-score van 23 punten of lager leverde dit een significante positieve correlatie op voor onderdeel E (spraak, ruimtelijk inzicht) en het begrip van zelfstandig naamwoorden.

(29)

29

4. Discussie en conclusie

4.1 Discussie

Door middel van het huidige onderzoek is onderzocht of er sprake is van samenhang tussen MMSE-scores en het talige functioneren van mensen met dementie. Om dit te kunnen onderzoeken zijn van 15 mensen met dementie MMSE-scores en talige scores verzameld. Van deze 15 mensen waren er negen met de ziekte van Alzheimer (AD) en zes met dementie bij de ziekte van Parkinson (PDD). Allereerst zijn de patronen op de talige taken per groep onderzocht. Vervolgens is de samenhang tussen de MMSE-score en de talige scores onderzocht. Daarnaast is van negen deelnemers (6 AD, 3 PDD) het MMSE-scoreformulier geanalyseerd en is de samenhang tussen de verschillende onderdelen van de MMSE en de talige scores onderzocht.

In het huidige onderzoek werd gevonden dat bij zowel mensen met de ziekte van Alzheimer als bij mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson het begrip van zelfstandige naamwoorden beter was dan het begrip van werkwoorden. Dit sluit aan bij eerdere bevindingen van Prieto et al. (2007). Zij vonden dat mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson moeite hebben met het verwerken van verbale informatie, waaronder ook het begrip van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden. Ondanks het feit dat zelfstandige naamwoorden beter werden begrepen dan werkwoorden, was ook het begrip van zelfstandige naamwoorden in zekere mate gestoord. Uit eerder onderzoek naar het woordbegrip van mensen met de ziekte van Alzheimer kwamen vooral problemen met het begrip van zelfstandige naamwoorden naar voren (Cuetos et al., 2017; Martin en Fedio, 1983). Uit het huidige onderzoek blijkt dat er inderdaad problemen zijn met het begrip van zelfstandige naamwoorden, maar de problemen met het begrip van werkwoorden zijn in

(30)

30 sterkere mate aanwezig. Mogelijk wordt dit veroorzaakt doordat in het huidige onderzoek een ander soort taak wordt gebruikt dan doorgaans het geval is bij onderzoek naar woordbegrip. In de onderzoeken van Cuetos et al. (2017) werd gebruik gemaakt van een matchingtaak, waarbij de proefpersoon de juiste afbeelding passend bij het genoemde woord moest aanwijzen. Martin en Fedio (1983) lieten de proefpersonen een afbeelding koppelen aan een geschreven doelwoord. In het huidige onderzoek werd eenzelfde afbeelding drie keer getoond, met daarbij drie keer een ander werkwoord. Proefpersonen moesten aangeven of het werkwoord al dan niet bij de afbeelding paste. Hier werd door mensen met de ziekte van Alzheimer vaak ‘ja’ geantwoord terwijl het antwoord ‘nee’ was. Bij mensen met de ziekte van Alzheimer gaat specifieke informatie over werkwoorden verloren, waardoor het voor deze groep mensen met dementie moeilijk is om onderscheid te maken tussen semantisch verwante werkwoorden. Hierdoor vonden zij semantisch gerelateerde woorden óók bij de afbeelding passen terwijl dit niet het geval was. Dit zou hun lagere score op deze taak kunnen verklaren.

Naast het begrip van zelfstandige naamwoorden en werkwoorden is ook het verschil tussen het benoemen van acties en het benoemen van objecten onderzocht. Mensen met de ziekte van Alzheimer waren beter in het benoemen van objecten dan in het benoemen van acties. Dit resultaat sluit aan bij eerdere bevindingen van Masterson et al. (2007), Cappa et al. (1998), White-Devine et al. (1996), Druks et al. (2006), Williamson et al. (1998) en Robinson et al. (1999). Bij de mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson werd geen verschil gevonden tussen het benoemen van objecten en het benoemen van acties, in tegenstelling tot eerdere bevindingen van Cotelli et al. (2007), Rodriguez-Ferreiro et al. (2009) en Péran et al. (2003). Zij vonden allemaal dat het benoemen van objecten significant beter ging dan het benoemen van acties door mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson. In bovenstaande

(31)

31 onderzoeken werd het benoemen van acties en objecten op ongeveer dezelfde manier onderzocht als in het huidige onderzoek. Het verschil in resultaten zou mogelijk veroorzaakt kunnen worden doordat aan de huidige studie mensen met een zwaardere vorm van dementie deelnamen dan aan de andere bovenstaande onderzoeken, waardoor het benoemen van objecten in het huidige onderzoek slechter ging dan in de bovenstaande onderzoeken.

Verder is in het huidige onderzoek de samenhang tussen de MMSE-scores en de talige scores onderzocht. Dit is gedaan voor de gehele groep mensen met dementie. Hieruit kwam een positieve correlatie tussen de score op de MMSE en het begrip van werkwoorden, het begrip van zelfstandige naamwoorden en het benoemen van acties. Dit houdt in dat naarmate de score op de MMSE lager is, het begrip van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden en het benoemen van acties ook slechter gaat. Het benoemen van objecten lijkt niet samen te hangen met de MMSE-score. Sommige mensen met een relatief lage MMSE-score scoren op deze taak toch relatief hoog en andersom. De spreiding van de scores op het benoemen van objecten was ook aanzienlijk groter dan de spreiding van scores op de andere taken, wat ervoor gezorgd heeft dat er hiervoor geen samenhang met de MMSE-score gevonden is.

Naast de totale MMSE-scores zijn ook de scores op de afzonderlijke onderdelen van de MMSE geanalyseerd voor negen deelnemers. De Duitstalige versie van de MMSE die gebruikt werd in het huidige onderzoek bestond uit de volgende onderdelen: A) Oriëntatie, B) Nazeggen, C) Aandacht en Rekenen, D) Geheugen en E) Spraak en Ruimtelijk inzicht. Ook deze zijn meegenomen in een correlatieanalyse. Voor groep 2 (MMSE-score tussen de 24 en 26 punten) leverde dit een significante positieve correlatie op voor onderdeel C (aandacht, rekenen) met het begrip van zelfstandige naamwoorden. Hoe hoger de score op onderdeel C,

(32)

32 hoe beter het begrip van zelfstandige naamwoorden was en andersom. Wanneer iemand met een relatief hoge MMSE-score dus over goede aandacht- en/of rekencapaciteiten beschikt, zal het begrip van zelfstandige naamwoorden ook goed zijn. Wanneer iemand problemen heeft met het richten van aandacht zal het begrip van zelfstandige naamwoorden achteruitgaan. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat mensen met een lagere score op onderdeel C meer moeite hebben met het richten van aandacht, waardoor ook problemen ontstaan met het ophalen van informatie. Hierdoor kan mogelijk niet altijd de juiste informatie worden opgehaald en worden er fouten gemaakt in het begrip. Dit geldt echter alleen voor het begrip van zelfstandige naamwoorden. Naarmate het ophalen en verwerken van informatie slechter wordt, wordt dus ook het begrip van zelfstandige naamwoorden bij deze groep slechter.

Voor groep 3 (MMSE-score lager dan 23 punten) werd een significante positieve correlatie gevonden voor onderdeel E (spraak, ruimtelijk inzicht) en het begrip van zelfstandige naamwoorden. Hoe hoger de score op onderdeel E, hoe beter het begrip van zelfstandige naamwoorden was en andersom. Wanneer het spraak- en/of oriëntatievermogen van iemand nog goed is, zal het begrip van zelfstandige naamwoorden ook goed zijn. Naarmate de spraak of de oriëntatie minder goed wordt, zal het begrip van zelfstandige naamwoorden ook achteruitgaan. Wanneer de spraak en/of oriëntatie slechter wordt, betekent dat mogelijk dat de dementie verergert en dat ook daardoor het begrip van zelfstandige naamwoorden achteruitgaat. Dit verband is niet aanwezig voor het begrip van werkwoorden.

Het feit dat onderdeel C en E wel samenhangen met het begrip van zelfstandige naamwoorden, maar niet met het begrip van werkwoorden, zou te verklaren kunnen zijn aan de hand van de hoeveelheid semantische informatie. Werkwoorden bevatten meer

(33)

33 semantische informatie dan zelfstandige naamwoorden. Zowel bij de ziekte van Alzheimer als dementie bij de ziekte van Parkinson kunnen geheugenproblemen optreden. Wanneer er problemen met het geheugen ontstaan, ontstaat daarmee mogelijk ook het verlies van semantische informatie behorende bij de werkwoorden (Kim en Thompson, 2004; Hodges, 1992). Omdat belangrijke semantische informatie verloren gaat, zal het begrip van werkwoorden achteruitgaan. Bij zelfstandige naamwoorden is sprake van een kleinere hoeveelheid semantische informatie, waardoor dit minder snel verloren gaat en zelfstandige naamwoorden wel langer goed begrepen worden. Het begrip van zelfstandige naamwoorden gaat dus gelijk aan de MMSE-score achteruit, terwijl het begrip van werkwoorden niet geleidelijk aan de MMSE-score, maar mogelijk juist sneller achteruit lijkt te gaan.

Er dient opgemerkt te worden dat aan het huidige onderzoek relatief weinig mensen met dementie deelnamen. Om de gevonden resultaten te kunnen generaliseren moet er sprake zijn van ten minste tien proefpersonen per groep. Omdat hier in het huidige onderzoek niet aan voldaan wordt moeten de resultaten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Het wordt aanbevolen om in toekomstig onderzoek gebruik te maken van grotere groepen proefpersonen, zodat de resultaten gegeneraliseerd kunnen worden. Ook zou het goed zijn om in toekomstig onderzoek te zorgen voor een complete dataset van alle deelnemers, zodat alle proefpersonen kunnen deelnemen aan alle analyses binnen het onderzoek.

Daarnaast was in het huidige onderzoek sprake van verschillende post-onset tijden en zwaartes van de dementie. Sommige proefpersonen zaten slechts in een beginstadium van dementie, terwijl anderen al in een verder gevorderd stadium van dementie zaten. Dit zou een vertekend beeld kunnen geven van de resultaten, omdat mogelijk in één groep meer mensen met gevorderde dementie zaten en in de andere groep mogelijk meer mensen met

(34)

34 beginnende dementie. In een eventueel vervolgonderzoek zou daarom rekening gehouden moeten worden met de verschillende stadia van dementie waarin de proefpersonen mogelijk verkeren. Hier zouden proefpersonen beter op gematcht kunnen worden.

Tot op heden zijn er nog geen soortgelijke onderzoeken gedaan naar de samenhang tussen de MMSE-scores en talige vaardigheden. Met het huidige onderzoek kan een eerste bijdrage geleverd worden aan dit nieuwe onderzoeksgebied. Mogelijk kan dit onderzoek ook vanuit klinisch oogpunt bijdragen aan de diagnostiek, doordat de samenhang tussen de MMSE-score en talige vaardigheden in kaart is gebracht voor mensen met de ziekte van Alzheimer en mensen met dementie bij de ziekte van Parkinson.

4.2 Conclusie

De score op de MMSE lijkt wel degelijk samen te hangen met de talige vaardigheden van mensen met dementie. Er werd een positief verband gevonden tussen de MMSE-score en het begrip van werkwoorden, het begrip van zelfstandige naamwoorden en het benoemen van objecten. Naarmate de MMSE-score lager was, was het begrip van werkwoorden, het begrip van zelfstandige naamwoorden en het benoemen van acties ook minder goed. Er werd geen verband gevonden tussen het benoemen van objecten en de score op de MMSE. Daarnaast is er bij de mensen met een MMSE tussen de 24 en 26 sprake van een positief verband tussen onderdeel C (aandacht, rekenen) van de MMSE en het begrip van zelfstandige naamwoorden. Bij de mensen met een MMSE tussen de 20 en 23 is sprake van een positief verband tussen onderdeel E (spraak, ruimtelijk inzicht) van de MMSE en het begrip van zelfstandige naamwoorden. De resultaten van het huidige onderzoek kunnen mogelijk een bijdrage leveren aan de diagnostiek van het type dementie.

(35)

35

Referenties

Albert, M., Milberg, W. (1989). Semantic processing in patients with Alzheimer’s disease. Brain and language, 37(1), 163-171.

Alzheimer’s Disease International (2015). The global impact of dementia: an analysis of prevalence, incidence, cost and trends. Geraadpleegd op 01-03-2018 van www.worldalzreport2015.org.

Alzheimer Nederland (2017). Cijfers en feiten over dementie. Geraadpleegd op 01-03-2018 van www.alzheimer-nederland.nl.

American Psychiatric Association (APA), (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5e ed.). Washington DC: Author.

Bertella L, Albani G, Greco E, Priano L, Mauro A, Marchi S, Bulla D, Semenza C (2002) Noun verb dissociation in Parkinson’s disease. Brain Cogn 48:277–280

Buyukgok, D., Kulaksizoglu, I.B., & Tanor, O.O. (2014). Semantic processing in mild Alzheimer’s patients. Alzheimer’s and dementia, 10(4), 848-849.

Cappa, S. F., Binetti, G., Pezzini, A., Padovania, A., Rozzini, L., & Trabbuchi, M. (1998). Object and action naming in Alzheimer’s disease and frontotemporal dementia. Neurology, 50, 351-355.

Chen, J.H., Lin, K.P., & Chen, Y.C. (2009). Risk factors for dementia. Journal of the Formosan Medical Association, 108(10), 754-764.

Cotelli, M., Borroni, B., Manenti, R., Zanetti, M., Arévalo, A., Cappa, S.F., & Padovani, A. (2007). Action and object naming in Parkinson’s disease without dementia. European journal of neurology, 14(6), 632-637.

(36)

36 Crescentini C, Mondolo F, Biasutti E, Shallice T (2008) Supervisory and routine processes in

noun and verb generation in nondemented patients with Parkinson’s disease. Neuropsychologia 46:434–447.

Cuetos, F., Arce, N., Martinez, C., & Ellis, A. W. (2017). Word recognition in Alzheimer’s disease: Effects of semantic degeneration. Journal of Neuropsychology, 11, 26-39. Davis, C., Heidler-Gary, J., Gottesman, R. F., Crinion, J., Newhart, M., Moghekar, A., Soloman,

D., Rigamonti, D., Cloutman, L., & Hillis, A. E. (2010). Action versus animal naming fluency in subcortical dementia, frontotemporal dementias, and Alzheimer’s disease. Neurocase, 16(3), 259-266.

Dochtery, M., & Burn, D. (2010). Parkinson’s disease dementia. Current Neurology and Neuroscience Reports, 10(4), 292-298.

Druks, J., Masterson, J., Kopelman, M., Claire, L., Rose, A., & Ray, G. (2006). Is action naming better preserved (than object naming) in Alzheimer’s disease and why should we ask? Brain and Language, 98, 332-340.

Dubin, S. (1998). The Mini Mental State Exam. American Journal of Nursing, 98(11).

Ehrlich, J.S., Obler, L.K., & Clark, L. (1997). Ideational and semantic contributions to narrative productions in adults with dementia of the Alzheimer’s type. Journal of communication Disorders, 30, 79-99.

Farrer LA, Cupples LA, Haines JL, et al. (1997). Effects of age, sex, and ethnicity on the association between apolipoprotein E genotype and Alzheimer disease. A meta-analysis. APOE and Alzheimer Disease Meta Analysis Consortium. JAMA 1997; 278: 1349–1356

(37)

37 Fernandino, L., Conant, L. L., Binder, J. R., Blindauer, K., Hiner, B., Spangler, K., & Desai, R. H.

(2013). Parkinson’s disease disrupts both automatic and controlled processing of action verbs. Brain and Language, 27(1), 65-74.

Ferris, S.H., & Farlow, M. (2013). Language impairment in Alzheimer’s disease and benefits of acetylcholisterinesterase inhibitors. Clinical interventions in Ageing, 8, 1007-1014. Folstein, M.F., Folstein, S.E., & McHugh, P.R. (1975). Mini mental state: A practical method

for grading the cognitive state of patients for the clinician. Journal of Psychiatric Research, 12(3), 189-198.

Goldberg, T., Cohen, J., Kirchberg, B., Gordon, M., Koppel, J., Conejero-Goldberg, C., & Davies, P. (2011). Semantic processing abnormalities in MCI. Alzheimer’s and dementia, 7(4), 682-683.

Goldman, J.G., & Litvan, I. (2011). Mild cognitive impairment in Parkinson’s disease. Minerva medica, 102(6), 441-459.

Hodges, J.R., Salmon, D.P., & Butters, N. (1992). Semantic memory impairment in

Alzheimer’s disease: Failure of access or degraded knowledge? Neuropsychologica, 30(4), 301-314.

Jalvingh, F., Bastiaanse, R., & Jonkers, R. (2016). Verbal and nonverbal processing of objects and actions in three types of dementia. Stem-, spraak- en taalpathologie, 21(S01), 40-43.

Jonker, C., & Lindeboom, J., (1995). Vroege diagnostiek van dementie: het AMSTEL-project. Tijdschrift voor psychiatrie, 3.

Kim, M. & Thompson, C.K. (2004). Verb deficits in Alzheimer’s disease and agrammatism: Implications for lexical organization. Brain and Language, 88, 1-20.

(38)

38 Launer L. J., Andersen K, Dewey M.E., Letenneur, L., Ott, A., Amaducci, L. A., Brayne, C., Copeland, J. R. M., Dartigues, J. F., Kragh-Sorensen, P., Lobo, A., Martinez-Lage, J.M., Stijnen, T., & Hofman, A. (1999). Rates and risk factors for dementia and Alzheimer’s disease: results from EURODEM pooled analyses. EURODEM Incidence Research Group and Work Groups. European Studies of Dementia. Neurology 1999;52:78–84.

Lewis, F. M., Lapointe, L. L., Murdoch, B. E., & Chenery, H. J. (1998). Language impairment in Parkinson’s disease. Aphasiology, 12(3), 193-206.

Martin, A., & Fedio, P. (1983). Word production and comprehension in Alzheimer’s disease: the breakdown of semantic knowledge. Brain and Language, 19, 124-141.

Masterson, J., Druks, J., Kopelman, M., Clare, L., Garley, C., & Hayes, M. (2007). Selective naming (and comprehension) deficits in Alzheimer’s disease? Cortex, 43, 921-934. Parris, B.A. & Weekes, B.S. (2001). Action Naming in Dementia. Neurocase, 7, 459-471.

Péran, P., Rascol, O., Démonet, J. F., Celsis, P., Nespoulous, J. L., Dubois, B., & Cardebat, D. (2003). Deficit of verb generation in nondemented patients with Parkinson’s disease. Movement disorders, 18(2), 150-156.

Prieto, F., Radanovic, M., Schmitt, C., Barbosa, E. R., & Mansur, L. L. (2007). Sentence comprehension in Parkinson’s disease. Dementia and Neuropsychologia, 1(4), 386-391.

Prins, R.S., & Visch-Brink, E. (2002). Taalstoornissen bij dementie. Stem-, Spraak- en Taalpathologie, 17, 1-49.

Robinson, G., Rossor, M., & Cipolotti L. (1999). Selective sparing of verb naming in a case of severe Alzheimer’s disease. Cortex, 35(3), 443-450.

Rodriguez-Ferreiro, J., Menendez, M., Ribacoba, R., & Cuetos, F. (2009). Action naming is impaired in Parkinson disease patients. Neuropsychologia, 47, 3271-3274.

(39)

39 Rosen, H.J., Hartikainen, K.M., Jagust, W., Kramer, J.H., Reed, B.R., Cummings, J.L., Boone, K.,

Ellis, W., Miller, C. & Miller, B.L. (2002). Utility of clinical criteria in differentiating frontotemporal lobar degeneration (FLTD) from AD. Neurology, 58, 1608-1615. Savundranayagam, M.Y., Hummert, M.L., & Montgomery, R.J. (2005). Investigating the

effects of communication problems on caregiver burden. Journal of Gerontology B Psychological Sciences and Social Sciences, 60(1), S48-S55.

Smalbrugge, M., Gerritsen, D., & Ekkerink, J., (2016). Vormen van dementia I: De ziekte van Alzheimer. Denkbeeld, 28(6), 24-26.

Smalbrugge, M., & Gerritsen, D., (2017). Vormen van dementie III: Dementie met Lewy Bodies en Parkinsondementie. Denkbeeld, 29(3), 24-26.

Watters, P.A. & Patel, M. (1999). Semantic processing deficits in patients with Parkinson’s disease: degraded representation or defective retrieval? Journal of psychiatry and neuroscience, 24(4), 322-332.

White-Devine, T., Grossman, M., Robinson, K.M., Onishi, K., & Biassou, N. (1996). Verb confrontation naming and word-picture matching in Alzheimer’s disease. Neuropsychology, 10(4), 495-503.

Williamson, D. J. G., Adair, J. C., Raymer, A. M., & Heilman, K. M. (1998). Object and action naming in Alzheimer’s disease. Cortex, 34(4), 601-610.

World Health Organization (2012). Dementia: a public health priority. WHO Press, United Kingdom.

(40)

40

Appendix A: Mini Mental State Examination – screening (Nederlands)

1. A) Welk jaar is het? B) B) Welk seizoen is het?

C) Welke maand van het jaar is het? D) Wat is de datum van vandaag? E) Welke dag van de week is het?

Maximale score: 5 punten

2. A) In welke provincie zijn we nu? B) in welke plaats zijn we nu?

C) In welk ziekenhuis (instelling) zijn we nu? D) Wat is de naam van deze afdeling? E) Op welke verdieping zijn we nu?

Maximale score: 5 punten

3. Ik noem nu drie voorwerpen. Wilt u die herhalen nadat ik ze alle drie gezegd heb? Onthoud ze want ik vraag u over enkele minuten ze opnieuw te noemen. (Noem “appel, sleutel, tafel”, neem 1 seconde per woord, 1 punt per goed antwoord, maximaal 5 keer herhalen).

Maximale score: 3 punten

4. Wilt u van 100 zeven aftrekken en van wat overblijft weer zeven aftrekken en zo doorgaan tot ik stop zeg?

Of

(41)

41 Maximale score: 5 punten

5. Noemt u nogmaals de drie voorwerpen van zojuist (1 punt per goed antwoord).

Maximale score: 3 punten

6. Wat is dit? En wat is dat?

(wijst een pen en een horloge aan)

Maximale score: 2 punten

7. Wilt u de volgende zin herhalen: “Nu eens dit en dan weer dat”. (1 punt als de complete zin goed is)’

Maximale score: 1 punt

8. Wilt u deze woorden lezen en dan doen wat er staat? (papier met daarop in grote letters: “sluit uw ogen”)

Maximale score: 1 punt

9.

Wilt u dit papiertje pakken met uw rechterhand, het dubbelvouwen en het op uw schoot leggen? (Eén punt voor iedere goede handeling).

Maximale score: 3 punten

10. Wilt u voor mij een volledige zin opschrijven op dit stuk papier? (Eén punt wanneer de zin een onderwerp en een gezegde heeft en betekenis heeft).

(42)

42 11. Wilt u deze figuur natekenen? (Figuur achterop dit papier. Eén punt als figuur geheel

correct is nagetekend. Er moet een vierhoek te zien zijn tussen de twee vijfhoeken)

(43)

43

Appendix B: Mini Mental State Examination – screening (Duits)

A. Orientierung

1. Was ist heute für eine Wochentag? (0 / 1)

2. Was ist heute für ein Monat? (0 / 1)

3. Welches Jahr haben wir? (0 / 1)

4. Welche Jahreszeit haben wir jetzt? (0 / 1)

5. In welcher Stadt sind wir jetzt? (0 / 1)

6. In welchem Krankenhaus befinden wir uns? (0 / 1)

7. Auf welcher Station liegen Sie? (0 / 1)

8. Wie heißt der Arzt auf Ihrer Station? (0 / 1)

B. Merkfähigkeit

9. Wie heißt das? Baum (0 / 1)

10. ( Vohrer selbst benennen) Tisch (0 / 1)

11. Schrank (0 / 1)

C. Aufmerksamkeit und Rechenfähigkeit

Ziehen Sie von 100 jeweils 7 ab oder buchstabieren Sie Radio rückwärts!12.

12. 93 O (0 / 1)

13. 86 I (0 / 1)

14. 79 D (0 / 1)

15. 72 A (0 / 1)

16. 65 R (0 / 1)

17. Schreiben Sie irgendeinen Satz! (0 / 1)

D. Erinnerungsfähigkeit / Gedächtnis

Was waren die Dinge, die Sie vorher bennant haben?

18. Baum (0 / 1)

(44)

44

20. Schrank (0 / 1)

E. Sprache, Handlungsplan, räumlich – konstruktieve Leistungen

21. Wie heißt das? Uhr (0 / 1)

22. (Nicht selbsts benennen) Nase (0 / 1)

23. Kugelschreiber (0 / 1)

24. Sprechen Sie ach: “Sie leiht ihm kein Geld mehr!” (0 / 1) 25. Lesen Sie es und machen Sie es (“Schließen Sie die Augen”) (0 / 1) 26. Berühren Sie mit Ihrem rechten Finger das linke Ohr! (0 / 1) 27. Kopieren Sie die Zeichnung (Zwei Fünfecke) (0 / 1)

Machen Sie bitte folgendes:

28. Nehmen Sie das Blatt mit Ihrer Zeichnung in die rechte Hand (0/1) und legen Sie es wieder zurück

29. Falten Sie es in der Mitte und (0 / 1)

(45)

45

Appendix C: Scores op de MMSE

Proefpersoon MMSE-score 1 24 2 22 3 24 4 21 5 21 6 24 7 22 8 23 9 22 10 21 11 24 12 20 13 25 14 26 15 24 16 29 17 30 18 30 19 29 20 29 21 29 22 30 23 30 24 30 25 30 26 30 27 30

(46)

46

28 30

29 30

(47)

47

Appendix D: Individuele scores op de verschillende talige subtests

Subtest Proefpersoon A B C D 1 81,67 95,00 85,00 92,50 2 85,00 96,67 81,25 92,50 3 83,33 95,00 78,75 92,50 4 80,00 91,67 58,75 77,50 5 86,67 93,33 73,75 82,50 6 82,50 98,33 87,50 97,50 7 80,83 96,67 58,75 52,50 8 81,67 98,33 72,50 77,50 9 84,17 85,00 52,50 47,50 10 68,33 73,33 63,75 67,50 11 84,17 91,67 60,00 55,00 12 43,33 73,33 52,75 75,00 13 91,67 98,33 73,75 95,00 14 92,50 93,33 76,25 72,50 15 73,33 88,33 71,25 100,00 16 95,00 100,00 82,50 97,50 17 96,67 98,33 86,25 92,50 18 98,33 98,33 95,00 95,00 19 97,50 100,00 92,50 87,50 20 97,50 100,00 76,25 87,50 21 99,17 96,67 95,00 97,50 22 98,33 100,00 93,75 92,50 23 98,33 100,00 93,75 92,50 24 99,17 100,00 93,75 95,00 25 98,33 100,00 96,25 97,50

(48)

48 26 98,33 100,00 95,00 100,00 27 98,33 98,33 96,25 100,00 28 98,33 100,00 91,25 92,50 29 98,33 100,00 95,00 95,00 30 98,33 100,00 91,25 90,00 • Proefpersoon 1 t/m 9: AD Proefpersoon 10 t/m 15: PDD Proefpersoon 16 t/m 20: PD Proefpersoon 21 t/m 30: Controlegroep • A: Begrip Werkwoorden (% goed)

B: Begrip Zelfstandig Naamwoorden (% goed) C: Benoemen Acties (% goed)

(49)

49

Appendix E: Individuele scores MMSE-onderdelen

Onderdeel Proefpersoon A B C D E 6 75,00 100,00 66,67 0,00 90,00 7 87,50 100,00 66,67 66,67 80,00 9 50,00 100,00 83,33 0,00 90,00 11 50,00 100,00 83,33 0,00 100,00 12 50,00 100,00 83,33 33,33 100,00 13 75,00 100,00 66,67 66,67 70,00 15 87,50 100,00 33,33 100,00 90,00 17 75,00 100,00 100,00 66,67 80,00 18 75,00 100,00 66,67 100,00 100,00

(50)

50

Appendix F: Correlaties MMSE-onderdelen met talige tests

Groep 2

Begrip werkwoorden Begrip zelfstandige naamwoorden Benoemen acties Benoemen objecten Onderdeel A r = -0,889 p = 0,111 r = -0,506 p = 0,494 r = -0,388 p = 0,612 r = -0,308 p = 0,692 Onderdeel B r = - p = - r = - p = - r = - p = - r = - p = - Onderdeel C r = 0,808 p = 0,192 r = 0,956 p = 0,044* r = 0,670 p = 0,330 r = 0,870 p = 0,130 Onderdeel D r = -0,254 p = 0,746 r = -0,845 p = 0,0,155 r = -0,560 p = 0,440 r = -0,923 p = 0,077 Onderdeel E r = 0,153 p = 0,847 r = -0,663 p = 0,337 r = -0,169 p = 0,831 r = -0,673 p = 0,327

Groep 3

Begrip werkwoorden Begrip zelfstandige naamwoorden Benoemen acties Benoemen objecten Onderdeel A r = 0,348 p = 0,565 r = -0,540 p = 0,347 r = -0,068 p = 0,914 r = -0,023 p = 0,970 Onderdeel B r = - p = - r = - p = - r = - p = - r = - p = - Onderdeel C r = -0,348 p = 0,565 r = 0,540 p = 0,347 r = 0,068 p = 0,914 r = 0,023 p = 0,970 Onderdeel D r = -0,116 p = 0,853 r = -0,714 p = 0,175 r = -0,611 p = 0,273 r = -0,557 p = 0,329 Onderdeel E r = -0,496 p = 0,395 r = 0,954 p = 0,012* r = 0,455 p = 0,441 r = 0,365 p = 0,545

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet alleen balans maar dan ook naar een krachtig paard trainen die in alle vrijheid zijn kwaliteiten en lichaam kan inzetten om een heerlijke tocht in de natuur te maken.. Dat

Akoestische en visuele indicatie geblokkeerde driewegklep (alleen voor systemen met controle van de werking van de driewegklep). Er zijn ongerechtigheden in de

Bij de indicatie van de setpoint- of actuele temperatuur kan, door de knop ƨ of Ƨ langer dan 1 seconde in te drukken, de huidige tijd gedurende de bediening worden weergegeven.

Maar wacht slechts; wanneer er donkere dagen voor de Christen komen, wanneer zonde en ongeloof hem gevangen genomen hebben, wanneer hij uit Sion weggevoerd en naar een

1 Department of Dermatology and Allergology, University Medical Center Utrecht, 2 Department of Clinical Chemistry, Erasmus Medical Centre Rotterdam background: Atopic

Zout is door de eeuwen heen een belangrijke stof geweest. De rol van zout is voor de dermatoloog langzaam maar zeker van minder groot belang geworden. Momenteel lijkt zout met

[r]

Opgave voor gemeenten: Voorkomen dat armoede onder een diverse groep aan huishoudens leidt tot langdurige effecten op iemands gedrag en andere leefdomeinen?. Wat kun je als