Examen HAVO 2011 tijdvak 1, antwoordmodel 1
Examen scheikunde HAVO 2011 tijdvak 1
antwoordmodel
Uraanerts
2p 1 aantal protonen: 92
aantal elektronen: (92 – 4) = 88
2p 2 8 zuurstofatomen hebben samen een lading van 8 x 2‒ = 16‒. Om aan 16+ te komen moeten er naast U4+ (16 - 4 - 2x = 0 → x = 6) dus U6+ ionen aanwezig zijn.
1p 3 UO2(NO3)2.
Vochtvreters
3p 4 15 g CaCl2 = 15 g : 111,0 g/mol = 0,135 mol
Uit de RV volgt dat 0,135 mol CaCl2 6 x 0,135 mol = 0,811 mol H2O kan binden, dat is 0,811
mol x 18,02 g/mol = 15 g H2O.
1p 5 Polaire atoombinding.
2p 6 Waterstofbruggen, de OH-groepen in het molecuul kunnen waterstofbruggen vormen met de watermoleculen.
2p 7 - Weeg een hoeveelheid silicagel af;
- zet die hoeveelheid silicagel in een vochtige omgeving;
- weeg de silicagel tot je merkt dat de massa niet meer toeneemt; - reken uit hoeveel water er per gram silicagel gebonden is.
2p 8 CoCI2 • 6 H2O → CoCI2 + 6 H2O
Synthetisch dipeptide
3p 9
2p 10 Phe – Asp, Phe – Phe en Asp - Asp
1p 11 Het enzym werkt als katalysator waardoor de omzetting / hydrolyse sneller gaat. S-39 3p 12 Zn + 2 H+ → Zn2+ + H2 3p 13 SnO + 2 H+ → Sn2+ + H2O 2p 14 CO3 2‒ + H2O HCO3 ‒
+ OH‒ (of H2CO3, of CO2 i.p.v. HCO3 ‒
)
2p 15 Het gas opvangen en er een vlammetje bijhouden. Als het ploft is het waterstof; als het vlammetje dooft, is het CO2.
3p 16 1 mol ZnCO3 ≡ 1 mol ZnCl2
3,54 g : 125,4 g/mol = 0,02823 mol ZnCO3
0,02823 mol ZnCO3 ≡ 0,02823 mol ZnCl2
0,02823 mol ZnCl2 ≡0,02823 mol x 136,3 g/mol = 3,848 g ZnCl2 in 10,0 mL
In 80,0 ml aanwezig: 8 x 3,848 g ZnCl2 = 30,8 g ZnCl2
Waterbepaling
Examen HAVO 2011 tijdvak 1, antwoordmodel 2
2p 18
2p 19 Aan de (+) pool, omdat deze de e‒ van de I‒ ionen opneemt.
2p 20 Wanneer het water op is, zal het gevormde jood niet meer worden omgezet. Het gevormde jood vormt de bruine kleur. / Doot jood, want jood is bruin van kleur (Binas 65B) en I‒ is kleurloos.
3p 21 1 mol e‒ ≡ 1 mol I‒ ≡ ½ mol I2 ≡ ½ mol H2O
4,855·10‒3 mol e‒ ≡ 4,855·10‒3 mol I‒ ≡ 2,4275·10‒3 mol H2O
2,4275·10‒3 mol H2O ≡ 2,4275·10 ‒3 mol x 18,02 g/mol = 4,3744·10‒3 g H2O % H2O = 4,3744·10 ‒3 g : 5,295 x 100% = 0,8261 % GTL
3p 22 Per mol CH4 wordt volgens de 1e reactie 1 mol CO en 2 mol H2 gevormd.
Per mol CH4 wordt volgens de 2 e
reactie 1 mol CO en 3 mol H2 gevormd.
Opgeteld levert dit dat per 2 mol CH4 er 2 mol CO en 5 mol H2 ontstaat, zodat
aantal mol CO : aantal mol H2 = 2 : 5 = 1 : 2,5.
4p 23 35 CO + 71 H2 → C35H7 + 35 H2O
2p 24 Door koelen wordt warmte afgevoerd, dus is de reactie exotherm.
2p 25 kraken, alkenen of onverzadigde koolwaterstoffen.
3p 26 80% van 45·106 m3 aardgas = 36·106 m3 CH4.
De massa van 36·106 m3 CH4 = 36·10 6
m3 x 0,72 kg/m3 = 2,592·107 kg Het aantal mol CH4 = 2,592·10
7
kg : 16,04 kg/mol = 1,6150·106 mol Daar 1 mol C ≡ 1 mol CH4 volgt er dat
1,6150·106 mol C = 1,6150·106 mol x 12,01 g/mol = 1,9·107 kg C
1p 27 Rendement = 1,5·107 : 1,9·107 x 100% = 79%
3p 28
Aquarium
2p 29 6 H2O+ 6 CO2 → C6H12O6 + 6 O2
2p 30 Zonlicht en chlorofyl / planten/ bladgroen(korrels)
3p 31 %N = 14,01 g/ mol : 18,04 g/mol x 100% = 77,66% 3p 32 NH4 + +2 H2O → NO2 ‒ + 8 H+ + 6 e‒
2p 33 De [OH‒] neemt toe bij een stijgende pH. OH‒ reageert met NH4 +
tot NH3
3p 34 1 mol H2SO4 levert 2 mol H +
5,1 g H2SO4 ≡ 5,1 g : 98,08 g/mol = 0,05200 mol H2SO4
0,05200 mol H2SO4≡ 0,104 mol H +
per 100 mL. In 15 mL aanwezig: 0,15 x 0,104 mol = 1,6·10‒2 mol H+
3p 35 Bij een hogere [HCO3 ‒
] heb je meer pH-minus nodig, omdat HCO3 ‒
(een base) met H+ reageert volgens
HCO3 ‒