• No results found

Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen"

Copied!
120
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen

door Louris Jansz., factor van de Haarlemse rederijkerskamer

De Wijngaertrancken

ingeleid en geannoteerd door Sarah Bonsing

(2)

Afbeelding op omslag: Gravure van Coornhert naar Van Heemskerck, De Barmhartige

Samaritaan, 1549.

(3)

Editie - context en analyse

Ter inleiding 5

Hoofdstuk 1

1.1 Reformatie in de Noordelijke Nederlanden: Luther 6

1.2 Reactie op de Reformatie in de Noordelijke Nederlanden 8

1.3 Humanisme in de Nederlanden 10

1.4 Bijbels drama tijdens de Reformatie 11

1.4.1 Humanistisch-religieus toneel 13

1.5 Conclusie 17

Hoofdstuk 2

2.1 Rederijkerskamers 19

2.2 Rederijkers in Haarlem 22

2.3 De collectie Lieft boven Al 24

2.4 Factor Louris Jansz 25

2.4.1 Werk en thematiek van Jansz 26

2.4.2 Jansz en het humanisme 27

2.5 Conclusie 30

Hoofdstuk 3

3.1 Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen: inhoud 32 3.2 Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen: genreduiding 37 3.3 Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen: de allegorie 38 3.4 Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen: de sinnekens 41 3.4.1 De sinnekens: historisch-pragmatisch onderzoek 43

3.5 Conclusie 44

Hoofdstuk 4

4.1 Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen: analyse van

humanistisch-religieuze kenmerken 45

4.2 Tgeslacht der Menschen 46

(4)

4.5 Die Samaritaen 52

4.6 Die Waert in In Gods Gracij 54

4.7 Conclusie 56

Literatuur 58

Editie - Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen

Rijmschema en spelmoment 61

Verantwoording 63

Tekst en annotatie 65

(5)

Ter inleiding

Deze masterscriptie betreft een editie van Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen, een rederijkersstuk uit de tweede helft van de zestiende eeuw van de hand van Louris Jansz, factor van de Haarlemse rederijkerskamer De Wijngaertrancken. Dit stuk met Bijbelse thematiek is geschreven in een roerige tijd waarin Reformatie, contrareformatie, oorlogen en opkomend humanisme het maatschappelijke en culturele leven in de steden in de Nederlanden bepaalden en kleurden.

In recent onderzoek naar de stukken van Jansz is aangetoond dat hij verschillende kenmerken van het humanistisch gedachtegoed in zijn stukken incorporeerde.1 In deze masterscriptie is de tekst van Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen van Jansz geannoteerd en vervolgens geanalyseerd aan de hand van kenmerken van zestiende-eeuws humanistisch-religieus toneel die in secundaire literatuur gedefinieerd zijn naast zestiende-eeuwse intellectuele, sociaal-maatschappelijke en religieuze ontwikkelingen, om te onderzoeken of Jansz in deze tekst eveneens humanistisch-religieuze elementen heeft verwerkt, teneinde aan te tonen dat Jansz als auteur en als persoon verbonden kan worden aan de humanistisch-religieuze traditie die in opkomst kwam in de zestiende eeuw in de (Noordelijke) Nederlanden. Dit onderzoek heeft als doel een aanvulling te geven op recent onderzoek naar de toneelstukken van Louris Jansz en de humanistisch-religieuze kenmerken hierin.

Ik zal verschillende onderwerpen belichten die in dienst staan van de bovengenoemde analyse. Om Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen te kunnen plaatsen in de tijd waarin de tekst functioneerde, is het noodzakelijk de lezer van achtergrondinformatie te voorzien over ontwikkelingen op sociaal-maatschappelijk, religieus, intellectueel en literair gebied in de Noordelijke Nederlanden in de (late) middeleeuwen. Deze informatie zal in de analyse verbonden worden aan personages en plaatsen uit de geannoteerde toneeltekst. In Een

spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen vertolken de personages de argumenten die

Jansz aandraagt over de wijze waarop de mens verlossing en rechtvaardigheid van Gods dient te verkrijgen. De analyse zal deze indeling volgen. Tevens wordt in de scriptie stilgestaan bij een traditioneel figurenpaar van de rederijkersliteratuur: de sinnekens. Er wordt gekeken op welke manier de sinnekensfiguren onderdeel uitmaakten van het humanistisch-religieuze discours. Dit tezamen vormt de editie van Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen van Louris Jansz.

(6)

Hoofdstuk 1

‘Want Godt den mensch lieff heeft boven alle creaturen.’

- Tgeslacht der Menschen

1.1 Reformatie in de Noordelijke Nederlanden: Luther

De zestiende eeuw was voor de katholieke en protestantse kerk in de Nederlanden een roerige periode vanwege de Reformatie en contrareformatie. De situatie in de Nederlanden was complexer dan bijvoorbeeld in Spanje of Italië, omdat de veranderingen in de Nederlanden, maar ook in Frankrijk en Duitsland, gepaard gingen met militair geweld en filosofische strijd. Denk aan de (aanloop naar) de Opstand tegen de Spaanse overheersing en de katholieke repressie, de Beeldenstorm van 1566 en de geboorte van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.2 Het was (mede) daardoor ook een periode van intense activiteit op het gebied van religieus drama.3 Hierover later meer.

De Reformatie had grote gevolgen voor het geestelijke en wereldlijke leven in de Nederlanden. De ontwikkelingen zorgden voor een nieuwe wijze van geloven en verering en deze nieuwe manieren werden publiekelijk gepromoot en verdedigd. De Reformatie zorgde ervoor dat er nieuwe religieuze instituties in de Nederlanden werden gevormd.4 Enkele maanden nadat Luther in 1517 volgens de overlevering zijn stellingen op de kerkdeur van Wittenberg had gespijkerd, doken er teksten van hem op in de Nederlanden.5 Luther vond - naast zijn kritiek op aflaten en gedrag van katholieke geestelijken - dat de Bijbel en niet de Kerk het laatste woord moest hebben over geloofszaken. Kennisnemen van de Bijbel door evangelisatie, maar liever nog door de Bijbel zelf te lezen, moest voor een christen hoofdzaak zijn.6 Pre-Reformatie vormde de Kerk de aangewezen route naar verlossing van de gelovigen. De Kerk op aarde was verbonden met hemel en hel en aan deze verbinding werd niet getwijfeld. De rol van de Kerk bestond eruit zielen te redden in een continue cyclus van zonde, vergeving en boetedoening. Deze cyclus werd bepaald door twee feiten van religieus leven: de menselijke zonde, oftewel het telkens overtreden van de morele wet van God, en de

2 Muir, L.R., The biblical drama of medieval Europe, Cambridge: Cambridge University Press, 1995, p. 158; Stipriaan, R. van, Het volle leven, Nederlandse cultuur en literatuur ten tijde van de Republiek (1550-1800), Amsterdam: Prometheus, 2002, p.7.

3 Parente, J.A. jr, Religious drama and the Humanist tradition, Leiden enz: E.J. Brill, 1987, p. 1. 4 Cameron, E., The European Reformation, Oxford: Oxford University Press, 1991, p. 2, 380.

5 Zie voor meer informatie over Luther en de Reformatie in breder verband Cameron (1991) en MacCulloch, D.,

Reformation. Europe’s House Divided 1490-1700, London: The Penguin Group, 2003. Of het spijkeren van

stellingen daadwerkelijk gebeurd is wordt betwijfeld, zie Cameron (1991), p. 100 en MacCulloch (2003), p. 123. Over de verspreiding van Lutheraanse teksten zie MacCulloch (2003), p. 152-ev.

(7)

vergeving van zonden door de Kerk in het sacrament van boete en verzoening. Het geloofsleven van een christen bestond er - pre-Reformatie - vooral uit deze cyclus keer op keer te doorlopen en de Kerk stond de gelovigen daarnaast bij door hen aflaten voor hun zonden te laten kopen.7

Tegen deze praktijken kwam Luther in opstand en van zijn teksten werden veel gedrukt, verspreid en gelezen; met name drukkers in Antwerpen voorzagen in de behoefte hiernaar. Luther predikte dat gelovigen niet langer hun hoop moesten vestigen op de eerdergenoemde cyclus van zondigen, vergeving en boetedoening en het kopen van aflaten, maar dat ze doordrongen raakten van de predestinatie van de mens als zondig wezen en daarom niet in staat kón zijn om goed te doen. Luther zag gelovigen de hemel liever huiverig binnentreden vanwege doorstane beproevingen dan opgewekt vanwege een ongefundeerd gevoel van vrede.8 Alleen Gods gratie kon de christen redden, pas na de dood.9 De mens was volgens de reformatoren geschapen met rede, zonder zonde en naar Gods beeld, maar de zondeval van Adam en Eva (met name Adams fout werd door hen benadrukt) zorgde ervoor dat de mens zondig was en dat hij weinig morele overtuiging bezat.10 De zondeval zorgde voor een verwijdering tussen God en de mens. Christus was aan het kruis gestorven voor de zonden van de mens, dit was het enige offer dat invloed had op de mens. Christus had God met de mens verzoend door aan het kruis Gods toorn te ondergaan zonder de absolute liefde voor God te verliezen, terwijl hij door God verlaten was.11 Offers gedaan door priesters aan

altaren hadden volgens Luther geen zin.12 Volgens de reformatoren, Calvijn onder anderen,

konden de katholieke rituelen deze zonde niet teniet doen en daarom waren ze nutteloos en leeg.13

Waar het Gods wet (de tien geboden bijvoorbeeld) betrof, waren reformatoren het eveneens oneens met de katholieke kerk. Zonde werd in de middeleeuwen gedefinieerd door Gods wet. Voor veel middeleeuwse christenen bestond het christendom waarschijnlijk uit een serie wetten en regels die zij moesten opvolgen. Volgens de reformatoren werden Gods morele wetten met voeten getreden en zij wezen daarom de katholieke indeling van geboden en geloften af. Als iets niet mocht, moest het verboden zijn en als het verboden was, gold dat

7 Cameron (1991), p. 79-82. 8 MacCulloch (2003), p. 124. 9 Cameron (1991), p. 112

10 Ibidem, p. 112; MacCulloch (2003), p. 130; Washof (2007), p. 90-91.

11 Washof, W., Die Bibel auf der Bühne. Exemperlfiguren und protestantische Theologie im lateinischen und

deuthchen Bibeldrama der Reformationszeit, Münster: Rhema, 2007, p. 94.

(8)

voor elk mens.14 De mens kon alleen vergeven worden voor zijn zonden door de gratie Gods

die hij verkreeg door zijn geloof.15 Gods wet was per definitie te hoog gegrepen voor de mens, aldus reformatoren. Door de zondige natuur van de mens kon hij niet voldoen aan Gods eisen, want de mens kon niet op eigen houtje loskomen en uit de klauwen van satan blijven.16 Toch was de wet de weg naar verlossing, omdat het de mens een spiegel voorhield: de mens kon zo zien hoe zondig hij was en dat maakte hem nederig. Het evangelie stond volgens Luther uit Gods barmhartige en genadige belofte in Christus - het verkondigt vergeving van zonden en brengt genade en rechtvaardiging van zondaars, indien ze geloven in Christus.17 In Luthers beginjaren droeg hij deze opvattingen duidelijk uit. De antithesen wet en evangelie naast veroordeling en rechtvaardiging van de mens door geloof in Christus waren voor Luther zeer belangrijk.18 Zonde en wet hoorden voor reformatoren bij elkaar als twee zijdes van een munt. De zondige natuur van de mens kwam naar voren in het licht van de wet en de wet was nodig om de zondaar te wijzen in de richting van de gratie Gods die verkregen werd door het geloof in Gods woord (sola fide).19 Met andere woorden: de verkondiging van de wet was ging vooraf aan voor het prediken van het evangelie - eerst moest de zonde zichtbaar zijn, voordat de troost van het evangelie geschonken kon worden.20 De zondige mens moest net als Christus aan het kruis standvastig blijven wanneer hij uitgedaagd werd door pijn en zonde, want dit was de enige weg naar waarlijk godsbesef.21 Christus wordt door Luther gezien als

de barmhartige Samaritaan van de mensheid, omdat hij zelf ook als zondaar gehoorzaam is aan God en hij op deze manier zorgt voor het zielenheil van de christenen.22

1.2 Reactie op de Reformatie in de Noordelijke Nederlanden

(9)

Nederlanden te wankelen.23 Tegelijkertijd stonden de Nederlanden aan het begin van een

burgeroorlog die zou uitmonden in de Tachtigjarige oorlog.

Bijbelse thematiek in toneel en literatuur was gedurende de middeleeuwen enorm populair geweest, maar vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw kon ook de massa zijn honger hiernaar stillen dankzij de uitvinding van de boekdrukkunst. Ver voordat Luther opriep tot het lezen van de Bijbel in de volkstaal, verschenen volkstalige selecties uit bijvoorbeeld de Vulgaat en werden er verzamelbundels gemaakt van oud- en nieuwtestamentische teksten, tot grote ergernis van geestelijke en wereldlijke autoriteiten aangezien de ongeautoriseerde verspreiding van dit soort teksten werd gerekend tot een van de ergste vormen van gezagsondermijning. In de zestiende eeuw werd dit door het verbod van keizer Karel V een misdaad waarop de doodstraf stond en er zijn meerdere gevallen bekend van drukkers en dichters die aldus het leven hebben gelaten, zoals de Antwerpse drukker, Jacob van Liesveldt, die het verspreiden van de Lutherbijbel in 1526 moest bekopen met zijn leven.24

De zestiende eeuw was een periode waarin politieke, economische en religieuze belangen voortdurend voor conflict zorgden in de Nederlanden. Opportunisme, zoals het wisselen van zijde, was hierin geen uitzonderlijk fenomeen.25 Pas na 1555 toen Filips II vanuit Spanje over de Nederlanden ging regeren en Alva in opdracht van hem naar de Nederlanden kwam, verhardden de standpunten zich. Ook aanhangers van de Reformatie kwamen in die periode duidelijker voor hun geloof uit.26 De geuzen kwamen in het geweer

tegen de Spaanse overheersing en de Spaanse Inquisitie werd een reëel gevaar voor iedereen die hervormingsgezind was.27 Hierdoor radicaliseerde ook de gematigder middenklasse van kooplieden en intellectuelen en werd men haast gedwongen een kamp te kiezen.28 Ook in Haarlem, de stad waarin Louris Jansz woonde en werkte, waren de effecten hiervan zichtbaar en voelbaar. In 1568 werd Heyns Adriaensz., factor van de Haarlemse rederijkerskamer De Pellicanisten, beter bekend als Trou Moet Blijcken (hierna Trou), gewurgd omdat hij ooit enkele spottende liedjes had gepubliceerd. Hiervoor werd hij dus met terugwerkende kracht berecht en het argument dat zijn berechters aandroegen was dat zaken vroeger door de vingers gezien werden, maar dat het nu een tijd van justitie was.29

23 Cameron (1991), p. 378-379.

24 Van Stipriaan (2002), p. 13; Cameron (1991), p. 377. 25 Van Stipriaan (2002), p. 13

(10)

1.3 Humanisme in de Nederlanden

Onder de terechtgestelde drukkers en dichters bevonden zich intellectuelen die tot een nieuwe, humanistische stroming behoorde. Deze intellectuelen waren geschoold op de Latijnse School die aan het einde van de vijftiende eeuw werd ingesteld. De humanistische stroming in de Nederlanden kenmerkte zich door een behoefte om terug te gaan naar de bronnen - ad fontes - van de klassieke wijsheid én van de Bijbel.30 Het Grieks keerde terug als vak en ook de humaniora kwamen - mede dankzij Erasmus als voorbeeld - terug in zwang. Een duidelijke begindatum voor de humanistische stroming in de Nederlanden is niet te geven, maar algemeen wordt aangenomen dat in middeleeuws Europa de eerste tekenen van humanisme omstreeks de veertiende eeuw zichtbaar worden.31 Het aangeven van beginpunten van stromingen is vaak een onvruchtbare onderneming vanwege samenspel van allerlei factoren en dit principe geldt eveneens voor de Reformatie: deze begint natuurlijk niet pas in 1517. Volgens Pleij zijn er twee soorten humanisme te onderscheiden, namelijk een sterk op Italië gericht classicisme dat zich verlustigt in het blootleggen, herstellen, genieten, vertalen en imiteren van het Klassieke Latijn en anderzijds een humanisme dat in de Nederlanden een meer autochtoon karakter had en zich duidelijk toelegde op een ingrijpende heroriëntatie op het christelijk leven en op de positie van de Kerk. Daarbij spelen volgens hem scholing, onderwijs en pedagogiek, gericht op het individu dat zich persoonlijk op aarde moet leren handhaven, een dominerende rol. Hij duidt deze stroming aan als Bijbels Humanisme of humanistisch Christendom en dateert de oorsprong ervan in de vijftiende eeuw in werk van rederijkers. In dit werk wordt opnieuw en verhevigd aanknoopt bij het Ciceroniaanse en Senecaanse erfgoed waarin retorica en stoïcisme de hoofdrol spelen. Klassiek ideeëngoed wordt in de Nederlanden toegepast op een christelijk bestaan.32

Deze combinatie van focus op de positie van de kerk, de nadruk op het individu en de relatie tot klassiek ideeëngoed lijkt zeer goed aan te sluiten bij het werk van Louris Jansz en het is zeker voorstelbaar dat hij hiermee in aanraking is gekomen. Hierover in hoofdstuk 2 en 3 meer. Zeker is dat het humanistische gedachtegoed via de intellectuele elite doorsijpelde naar de stedelijke middenklasse en de rederijkers.33 Humanisten waren liefhebbers van het woord, hetgeen bleek uit hun focus op poëzie, welsprekendheid en retoriek. Deze opvattingen sloten natuurlijk goed aan bij de uitgangspunten van de rederijkers, zoals zal blijken in hoofdstuk 2. Humanisten waren van mening dat het woord de samenleving ten goede kon

30 Washof (2007), p. 44; MacCulloch (2003), p. 132. 31 Cameron (1991), p. 76.

32 Ibidem.

(11)

veranderen en het moest daarvoor ingezet worden.34 Erasmus had in zijn werk aangetoond dat

spot en ironie wapens waren waartegen autoriteiten moeilijk op konden. Vanaf 1530 is te zien dat rederijkers hiervan gebruik gaan maken in hun stukken en ze daarin met een duidelijke, kritische toon stedelijke misstanden aan de kaak stelden. Om vervolging te voorkomen verschenen kritische stukken over bijvoorbeeld katholieke geestelijken zonder enige vermelding van auteur of drukker. 35

1.4 Bijbels drama tijdens de middeleeuwen en Reformatie

Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen is een rederijkersstuk uit de tweede helft

van de zestiende eeuw van de hand van Louris Jansz, factor van de Haarlemse rederijkerskamer De Wijngaertrancken. Het spel heeft Bijbelse thematiek en gaat over de mens die door twee duiveltjes overgehaald wordt zijn woonplaats Jeruzalem te verruilen voor Jericho. De mens is tevreden in Jeruzalem, maar hij verlaat de stad uiteindelijk toch vanwege de mooie vooruitzichten die de duiveltjes hem schetsen. Vrijwel direct gaat het mis met de mens: de duiveltjes beroven hem en laten hem voor dood achter aan de kant van een verlaten weg. Gelukkig voor de mens komt Die Wet langs die hem een spiegel voorhoudt. De mens kan zien waar hij de fout in is gegaan en leert zo dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn huidige staat van zijn. Daarbij blijft het vervolgens, want Die Wet vertrekt. Niet lang daarna verschijnt Die Propheeten aan de mens en hij kondigt aan dat Die Samaritaen zal komen om de mens te redden. Ook Die Propheeten vertrekt vervolgens, de stervende mens achterlatend. Die Samaritaen verschijnt inderdaad net op tijd om de wonden van de mens te verzorgen en hij brengt de mens naar een herberg, waar hij de waard betaalt met zijn eigen vlees en bloed. De mens is Die Samaritaen oneindig dankbaar en hij komt dankzij de ontmoetingen met deze figuren tot inkeer, omdat hij ziet waar hij fouten heeft gemaakt.

Louris Jansz heeft de parabel van de Barmhartige Samaritaan uit Lucas 10:25-37 genomen en aangevuld met talrijke verwijzingen naar Jesaja. Daarnaast heeft hij de parabel bewerkt en aangevuld met allegorische figuren als Die Wet, Onbehoorlijcke Lust en Verkeerde Begeerte, waardoor het stuk als een ‘nieuwe’ gelijkenis van de Bijbelse gelijkenis gezien kan worden.36 Het stuk kan vanwege de thematiek geplaatst worden in de literaire traditie van middeleeuws Bijbels drama.

34 Cameron (1991), p. 77.

35 Van Stipriaan (2002), p. 18-19.

(12)

Middeleeuws Bijbels drama was gedurende de middeleeuwen een populair en wijdverbreid genre.37 Het toneel baseerde zich lange tijd op de Vulgaat, de vierde-eeuwse versie van de Bijbel in het Latijn.38 Middeleeuws Bijbels drama was in essentie theocentrisch: het Oude en Nieuwe Testament representeerden God als schepper, verlosser en rechter. De liturgische kalender, gebaseerd op het leven van Christus, bepaalde de volgorde van Bijbels toneel in de kerk en daarbuiten en bepaalde ook later in de middeleeuwen voor een groot deel de stedelijke feestkalender. Dit drama werd vooral vervaardigd door geestelijken, met name door de minderbroeders.39 Liturgisch drama bleef belangrijk en wijdverbreid gedurende de middeleeuwen, maar in de twaalfde en dertiende eeuw zorgen ontwikkelingen op sociaal en religieus gebied - waaronder de Renaissance van de twaalfde eeuw die een focus op het individu voorstond - ervoor dat in de late middeleeuwen ruimte ontstond voor Bijbels drama dat door niet-geestelijken vervaardigd werd. Doordat de focus van Bijbels toneel verschoof naar het individu, kregen emoties en persoonlijke relaties meer nadruk, hetgeen te herkennen is in architectuur, kunst en literatuur uit die en latere tijd. Volkstalige vertellingen van Bijbelse verhalen, vooral die over het lijden van Christus, stegen in populariteit. Vanaf de dertiende eeuw raakten leken betrokken bij het opvoeren van Bijbels toneel. Eerst in kleine groepen, maar later in steeds groter (stedelijk) verband.40

Gedurende de veertiende en het begin van de vijftiende eeuw lijkt de expansie van stedelijk religieus drama in de Nederlanden enigszins stil te vallen vanwege ontberingen als de Honderdjarige Oorlog, de pest en hongersnoden. Na 1450 lijkt de ontwikkeling weer in een stroomversnelling te komen.41 De laatmiddeleeuwse volkstalige theatercultuur in de

Nederlanden onderscheidt zich van de naastgelegen, Duits- Frans- en Engelstalige gebieden vanwege de dominantie van korte, allegorische theaterstukken van ca. 500 tot 1500 versregels.42 In de zestiende (en zeventiende) eeuw is een aantal toneelgenres in het Duitse en Nederlandse taalgebied aan te wijzen dat Bijbelse thematiek bevat, namelijk Passiespelen, allegorisch rederijkerstoneel, kluchten en/of carnavaltheater en humanistisch toneel met Bijbelse of hagiografische thema’s. Waar de eerste drie hun oorsprong in de middeleeuwen

37 Voor een meer gedetaillerde ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van Bijbels drama in middeleeuws Europa zie Parente (1972), Muir (1995), Washof (2007) en Pleij (2007).

38 Muir (1995), p. 2-3. Zie voor de ontwikkeling van liturgie naar drama tevens p. 13-ev. 39 Pleij (2007), p. 47-50.

40 Muir (1995), p. 4-6. 41 Ibidem.

(13)

hebben, begint het humanistisch toneel rond 1520.43 Hiermee zijn we aangekomen in de eeuw

van Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen, een rederijkersstuk waarin humanistisch-religieuze kenmerken aan te wijzen zijn. Het is daarom goed te kijken naar een aantal algemene kenmerken van humanistisch-religieus toneel.

1.4.1 Humanistisch-religieus toneel

Humanistisch-religieus toneel verenigt klassiek Grieks-Romeins toneel met Bijbelse thematiek, zoals paste bij de humanistische traditie in de Nederlanden. Klassieke onderwerpen en klassiek gedachtegoed worden doorgaans gecombineerd met onderwerpen uit het Oude en Nieuwe Testament. In de zestiende eeuw zijn de grenzen tussen Passiespelen, allegorisch rederijkerstoneel, kluchten en humanistisch toneel niet duidelijk te trekken, zoals vaak het geval is in periodes van stilistische transitie.44 Geslepen duiveltjes, allegorische figuren en heroïsche heiligen die men kende van (laat)middeleeuws drama doken op in humanistisch-religieus toneel en andersom verschenen humanistisch-religieuze ‘plots’ in kluchten.45 Naar mate de tijd verstreek en de humanistische stroming zich duidelijker afbakende en verankerde in de vroegmoderne literaire traditie werd het onderscheid tussen de verschillende genres steeds duidelijker en nam het aantal hybride teksten af.46

Humanistisch-religieus toneel kenmerkt zich dus door de adaptatie van Bijbelse of hagiografische bronnen in de vorm en taal van klassiek Grieks-Romeins toneel. Deze toneelstukken hebben als functie de verlossing en rechtvaardiging van de mens door geloof in Christus te verbeelden en de allegorie wordt gebruikt om dit doel te bereiken.47 Dogmata als

(14)

onderdrukten. In het eerste geval kwam de verlossing van de hoofdpersoon vaak na de bedreiging van de hoofdpersoon door allerlei interne of externe factoren.50

De toneelschrijvers wilden hun toehoorders ‘redden’ door hen situaties voor te leggen uit het Oude en Nieuwe Testament die leidden tot verlossing en rechtvaardiging van de hoofdpersoon.51 Om dit in een toneelstuk te bewerkstelligen maakten reformatorische en humanistische toneelschrijvers gebruik van allegorieën en/of exempelfiguren, een traditie die teruggevoerd kan worden tot in de klassieke oudheid.52 In deze traditie werden exempelfiguren ingezet als spiegels der zelfkennis, als retorisch stijlfiguur, als Bijbelse gelijkenis, als typologisch figuur (een oudtestamentisch personage is de vooraankondiging van een nieuwtestamentisch figuur), als allegorie en als onderdeel van de preek. Het exempel is daarom, aldus Washof, zowel een verzamelnaam voor deze verschillende literaire soorten gebruikt als een functiebegrip zonder uitdrukkelijke zelfstandige betekenis.53

Het gebruik van de allegorie om de verlossing en rechtvaardiging van de mens te verbeelden werd een punt van aandacht en twist bij humanisten, omdat dit gebruik volgens hen in sommige toneelstukken te ver werd doorgevoerd en men daarmee te ver loskwam van de eigenlijke, tekstuele betekenis van de tekst. Zo vond Erasmus speculatieve, allegorische exegese van de Bijbel aanstootgevend. Zulke ongefundeerde interpretaties corrumpeerden volgens hem de Bijbel.54 Humanisten argumenteerden dat gelovigen door deze allegorieën

konden geloven dat hun religie gebaseerd was op allerhande interpretaties van allegoristen in plaats van op de waarheid. Tegelijkertijd vond Erasmus - en anderen met hem - dat allegorische interpretatie van de Bijbel acceptabel was, en zelfs aanwijsbaar bruikbaar, wanneer die samenviel met de letterlijke betekenis van de tekst. Tenslotte stonden er in de Bijbel ook allerlei allegorieën als prefiguraties van de verlossing, denk aan de parabel van de Barmhartige Samaritaan of die van de Verloren Zoon. Erasmus pleitte er daarom voor dat exegeten en priesters de allegorie op dezelfde manier toepasten om de betekenis van Bijbel te verduidelijken voor hun publiek.55

Ook rederijkers twistten met elkaar over het gebruik van de allegorie, al moeten we deze twist zeker ook beschouwen in het licht van hun literatuuropvattingen, aangezien de

50 Ibidem.

51 Ibidem, p. 66; Washof (2007), p. 70-71 en 95-ev.

52 Washof (2007), p. 77. Zie p. 77-80 voor een overzicht van de ontwikkeling van het exempelfiguur van de klassieke oudheid tot en met de vroegmoderne tijd.

53 Ibidem, p. 81. Zie alhier voor een literatuurdiscussie over de definitie van het woord exempel en de bijbehorende (literaire) teksten waarin het exempel gebruikt wordt.

54 Parente (1987), p. 66.

(15)

allegorie en de personificatie stijlmiddelen van de retorica zijn waarvan de rederijkers zich bedienden. Moser beschrijft in haar studie over rederijkerspoëtica en de positie van rederijkers in de Nederlanden een debat tussen Leidse en Amsterdamse rederijkers in het laatste decennium van de zestiende eeuw. De Leidse rederijkers beschouwden de allegorie als essentieel poëtisch middel en schonken veel aandacht aan rijm en ritme. De Amsterdamse rederijkers daarentegen wilden hun leerzame boodschappen op ondubbelzinnige wijze overdragen en meden daarom opgesmukte taal en allegorie.56 Zoals gezegd zal deze discussie eveneens in het teken van de dichtkunst en de aard en de waarde van de retorica hebben gestaan, maar het sluit tegelijkertijd aan bij debatten over de allegorie die in humanistische en reformatorische kringen gevoerd werden. In hoeverre deze kringen elkaar overlapten zal in hoofdstuk 2 geïllustreerd worden, maar duidelijk is dat hierover geen harde uitspraken kunnen worden gedaan.

Een ander kenmerk van de humanistische traditie is een sterke herwaardering van de landstaal. In eerste instantie werd humanistisch-religieus toneel in het Latijn geschreven, maar later gebeurde dit in het Latijn én in de volkstaal.57 Dit principe sluit eveneens aan bij de literaire opvattingen van de rederijkers die de term ‘rhetorica’ ontleenden aan de Franse

rhetoriqueurs. Zij duidden de volkstalige dichtkunst aan als ‘seconde rhétorique’ naast de

‘première rhétrorique’, de klassieke overtuigingsleer.58 Tussen 1500 en 1630 zijn drie vormen

van humanistisch-religieus toneel aan te wijzen: Romeinse komedie, Senecaans drama en een soort neoclassicistische treurspelhybride waarin de structuur het Senecaanse treurspel werd aangepast aan de zestiende- en zeventiende-eeuwse interpretaties van Aristoteles’ Poetica.59

Vanaf 1500 circuleren er edities van Euripides (in het Latijn) en volkstalige edities van Terentius, Plautus en Seneca in humanistische kringen van Deventer tot Staatsburg en van Wittenberg tot Wenen.60

De ontwikkeling van humanistisch-religieus toneel hangt - zoals bovenstaande aantoont - nauw samen met de Reformatie en Contrareformatie. De ontwikkelingen op religieus gebied gaven de katholieke én hervormingsgezinde schoolmeesters en/of predikanten voldoende lesstof om hun leerlingen te leren argumenteren zodat ze goed onderbouwd en welsprekend hun visie uit konden dragen. Beide geloven wilden hun

56 Moser, N., De strijd voor rhetorica. Poëtica en positie van rederijkers in Vlaanderen, Brabant, Zeeland en

Holland tussen 1450 en 1620, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2001, p. 12.

57 Cameron (1991), p. 78. 58 Hierover in hoofdstuk 2 meer.

59 Parente (1972), p. 9. Te denken valt aan begrippen als eenheid van plaats, tijd en handeling, naast kenmerken als mimesis (imitatie), catharsis (zuivering), peripeteia (omkering) et cetera.

(16)

leerlingen en hun publiek in zowel de volkstaal als het Latijn de christelijke leer door middel van Bijbelse figuren overbrengen.61 Hun stukken hadden regelmatig de vorm als preken of diensten. Beide genres (toneel en preek) vertonen overeenkomsten die in verschillende taalgebieden onderzocht en aangewezen zijn.62 Ten eerste kwam het doel van beide genres overeen, namelijk het in het openbaar overdragen van een morele en/of theologische les, een belangrijk aspect voor zowel reformatoren (het uitdragen van het woord Gods) als humanisten (de noodzaak bij te dragen aan een betere wereld door anderen te onderwijzen).63 Ten tweede komt in beide genres een preeksituatie of een prekend personage voor. Ten derde maakten beide genres gebruik van togen of tableaux vivants om het gesprokene te verduidelijken. Het aanschouwelijk maken van de stof (door togen of door het uitbeelden op toneel) werd essentieel geacht voor een volwaardige instructie van het publiek.64 Het fysieke zien moest op deze manier overgaan in geestelijk zien.65 Ten slotte vertoonden de genres overeenkomsten op het gebied van structuur. Hierop ga ik in paragraaf 3.3 nader in.

De dogmata van de zondeval en de verlossing bleken vruchtbare oefenonderwerpen. De relatie van de mens met zijn Schepper werd vaak als onderwerp gekozen en belicht van zowel de theologische en als de morele kant: de aard van Christus’ verlossing en de morele en ethische kwaliteiten die een mens moet bezitten om verlost te worden.66 Een goed moreel besef was volgens deze toneelschrijvers dé manier was in de hemel te komen.67 Vaak stond

theologie in deze stukken daarom in de schaduw van moraliteit. Pas in de zeventiende eeuw trad hierin een verschuiving op naar de theologische kant.68 Het thema van de toneelstukken

was meestal wel theologisch van aard: en stelde bijvoorbeeld de vraag of de dood van Christus noodzakelijk was voor de verlossing van de mens.69

Omdat reformatoren vonden dat de mens direct met God verbonden was, zonder tussenkomst van de kerk, had protestants toneel overwegend oudtestamentische thematiek. Ook vonden protestanten met Luther dat het beginpunt van het toneel niet bij de Grieken lagen maar bij de joden van het Oude Testament. Luther stelde dat de Grieken het toneel van

61 Washof (2007), p. 59. 62 Moser (2001), p. 140. 63 Ibidem. 64 Ibidem, p. 150. 65 Ibidem, p. 167. 66 Cameron (1991), p. 61.

67 Ibidem, p. 86. Deze aanname conflicteerde met de katholieke en protestantse visie dat de mens uiteindelijk toch gered werd door Gods gratie, zie voor meer informatie aldaar.

(17)

de joden hadden overgenomen. Hij verbond de geschiedenis van het (Bijbels) toneel tevens aan de heilsgeschiedenis.70

Protestants toneel ontleende zijn bestaansrecht en relevantie aan de functie van preken, het verkondigen van Gods woord.71 Het toneel was naast de kerk, de marktplaats en het raadshuis een belangrijke plaats om kennis van de Bijbel aan toeschouwers over te dragen, zodat alle mensen van alle rangen en standen, of ze wilden of niet, zouden leren op plaatsen waar ze gewoonlijk zondigden.72 Ze kregen Gods woord vereenvoudigd aangereikt in de vorm van toneel, waarbij de les (res sacras) een bittere pil was die in honing (mooie woorden en toneel) gedoopt werd.73 Leringhe ende vermaak. Hierin herkennen we wederom de woordkunst van de humanisten en de rederijkers en het vormingsideaal van de laatste groep. Hierover in paragraaf 2.1 meer.

1.5 Conclusie

Luthers ideeën over wet en evangelie, zondeval, verlossing en rechtvaardiging van de mens hebben grote impact gehad op het religieuze leven in de Noordelijke Nederlanden. Luthers visie zorgde voor een nieuwe kijk op geloof en geloofsbeleving en leidde tot discussie over de plaats van de kerk ten opzichte van de mens en de samenleving. Luther zag Christus als de barmhartige Samaritaan van de mensheid, omdat hij - zelf ook dienaar van God, net als de mens - zorgde voor het zielenheil van de christenen die in hem geloofden. Christenen konden Gods gratie verkrijgen door te leven volgens Gods wetten die hun zonden aan hen openbaarden. Wanneer de christen zijn zonden kende en erkende dat hij een zondig wezen was, kon hij de troost ontvangen van het evangelie. De wet kwam in deze constructie altijd voor het evangelie. Deze constructie zullen we terugzien in hoofdstuk 4 bij de analyse van Jansz’ stuk Een spel van sinnen van tGeslacht der menschen.

In de Nederlanden tijdens zestiende eeuw ontstaat een nieuw genre binnen het Bijbels toneel: het humanistisch-religieus toneel. Gevoed door veranderingen op religieus (Reformatie en Contrareformatie), sociaal-maatschappelijk (Beeldenstorm, Opstand) en intellectueel gebied (humanisme) slaan laatmiddeleeuwse schrijvers van religieus toneel een andere weg in. Hoewel de tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen groot zijn, toont de ‘nieuwe’ literaire stroming zich in de bijbehorende kenmerken en uitgangspunten een verbinder. Humanistisch-religieus toneel lijkt op een kerkdienst en wil mensen een moreel

(18)
(19)

Hoofdstuk 2

‘Verdraecht toch ten besten dit slechtelick tarmen Van ons vonge scholierkens die slachten den crancken.’

- Tgeslacht der Menschen

2.1 Rederijkerskamers

Het instituut van de rederijkerskamer ontstond in de Noordelijke Nederlanden omstreeks 1480. De kamers werden vaak gesubsidieerd door het stedelijk of grafelijk gezag. De rederijkers vervulden met hun toneel namelijk een belangrijke rol in het ceremoniële verkeer in de stad, tussen steden onderling en tussen steden en de gewestelijke en stadhouderlijke overheden.74 De steden hadden de rederijkers nodig voor het ontwikkelen, organiseren en

uitvoeren van het stedelijk spektakel en voor de rederijkers was dit hun belangrijkste bestaansgrond, vanwege de beloningen voor hun inspanningen. Het van hogerhand geregisseerde spektakel vervulde een vitale functie in het dagelijks bestaan in de stad. Stedelijk spektakel verenigde, ontlaadde, regelde en onderhandelde in de stad. Waarschijnlijk werd het stichten van rederijkerskamers bevorderd door een toenemende behoefte aan stedelijke promotie en zelfrepresentatie.75

De rederijkerscultuur werd vormgegeven rond de retorica of dichtkunst. De rederijkers ontleenden de term ‘rhetorica’ zoals gezegd aan de Franse rhetoriqueurs die de volkstalige dichtkunst naast de klassieke overtuigingsleer schaarden.76 In de tweede helft van de vijftiende eeuw schreef Anthonis de Roovere Refereyn van Rethorica waarin hij stelt dat de dichtkunst geëerd moet worden, omdat ze Gods werk is. Deze opvatting werd onder de rederijkers breed gedeeld.77 De poëtica van rederijkers kan daarom moeilijk los gezien worden van hun religieuze opvattingen. De menswording van Christus wordt door rederijkers aangenomen als symbool voor de dichterlijke creatie. Zoals Christus het door God gezonden Woord is dat de mensheid moet verlossen, beschouwen rederijkers zich gezonden door God om zijn woord te verkondigen.78 In dit kader kan gesproken worden van de theologische poëtica van de rederijkers.79 Met De Roovere staan rederijkers die de dichtkunst bezingen en

74 Ramakers, B.A.M., ‘Voor stad en stadgenoten. Rederijkers, kamers en toneel in Haarlem in de tweede helft van de zestiende eeuw.’ In: Conformisten en rebellen: rederijkerscultuur in de Nederlanden (1400-1650), red.

B.A.M. Ramakers, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2003, p. 110.

75 Pleij, H. ‘Rederijkerij als spektakel.’ In: Conformisten en rebellen: rederijkerscultuur in de Nederlanden

(1400-1650), red. B.A.M. Ramakers, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2003, p. 23.

76 Moser (2001), p. 9. Zie deze studie voor uitgebreide informatie over de poëtica van de rederijkers. 77 Ibidem, p. 11.

(20)

verdedigen tegen de criticasters in een traditie op zich.80 Aan de theologische poëtica van de

rederijkers kunnen meerdere motieven of topoi gekoppeld worden, zoals Van Buaene doet in haar studie naar rederijkerskamers en -cultuur in de Zuidelijke Nederlanden. Deze topoi zijn volgens haar devotie tot God of een patroonheilige, harmonie, eer, lering en vermaak.81 Rederijkers zagen zichzelf als literaire elite en hun werk en retorica waren bedoeld voor een select gezelschap dat ze op waarde kon schatten.82 Rederijkers streefden in hun werk naar het weergeven van de kosmische harmonie door gebruik te maken van zorgvuldig geconstrueerde rijmeffecten en de kamers schreven toneel- en refreinwedstrijden uit waaraan uitsluitend leden van de kamers mochten deelnemen. In deze wedstrijden werd gestreden om wie het beste stuk kon schrijven, zowel qua vorm als inhoud.83

Rederijkerstoneel was volgens Pleij (2003) een kermis der zintuigen. Het spektakel was te zien, te horen te voelen en te ruiken. Ook was de afstand tussen spelers en publiek waarschijnlijk veel kleiner dan we denken. Zo had een belangrijk rederijkersfiguur, de zot, als functie een brug te slaan tussen publiek en acteurs door het publiek bij het spektakel te betrekken, ze uit te dagen en ze bij de les te houden. Deze functie hadden de sinnekens, een belangrijk figurenpaar van de rederijkers, eveneens. Hun functie was het om de optredens van de hoofdpersonen te becommentariëren, de emoties van het publiek te vertolken en om de spelers op te hitsen en tot kwaad aan te zetten.84

Het type van de zot is niet exclusief toe te schrijven aan de rederijkersspelen, want hij komt eveneens in andere literatuur voor, maar de sinnekens kunnen worden bestempeld als een typisch rederijkersfenomeen en ze overstijgen in de zestiende eeuw de populariteit van de zot. De wijze van uitdrukken die rederijkers eigen is, de achterliggende gedachte van de retorica, hangt nauw samen met de opbouw van dit toneeltype.85 Hummelen omschrijft de sinnekens in zijn gezaghebbende studie De sinnekens in het rederijkersdrama (1958) als een personificatie van het kwaad in de ruimste zin van het woord en denkt dat hun verschijning geïnspireerd is door het voorkomen van een ouder toneeltype: de duiveltjes in het dramaspel

80 Ibidem, p. 11. Moser stelt dat deze traditie begon in de veertiende eeuw met Boccaccio’s pleidooi voor de poëzie in Genealogica decorum gentilium (tweede helft veertiende eeuw).

81 Bruaene, A., van Om beters wille. Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden

(1400-1650), Amsterdam: Amsterdam University Press, 2008, p. 198.

82 Moser (2001), p. 13. 83 Ibidem.

84 Pleij (2003), p. 24.

(21)

van de Middeleeuwen.86 Zij stellen dus vaak de zonde en de verleidingen voor waartegen de

hoofdfiguur weerstand moet zien te bieden.

In de loop van de zestiende eeuw loopt publieksparticipatie tijdens rederijkerstoneel terug ten gevolge van toenemende onderdrukking en inkapseling van massacultuur naast de, zoals Pleij verwoordt ‘navenante elitisering van het stedelijke schouwspel waardoor het publiek op afstand raakt en van een (potentiële) deelnemer verandert in een toeschouwer die zich staat te vergapen aan een spektakel dat hij nog maar half begrijpt’. 87 Deze ontwikkeling kan samenhangen met de opkomst van het humanisme in de zestiende-eeuwse literatuur. Deze ontwikkeling zorgt ervoor dat schrijvers en dichters voor een steeds meer select publiek gingen schrijven, vanwege een drang de klassieken te evenaren en te overstijgen qua woordkunst en retorica.

Rederijkerskamers kunnen vanwege hun pretenties en activiteiten beschouwd worden als scholen waar volwassen (jonge) mannen in onderling contact algemene ontwikkeling opdeden volgens het zogenaamde vormingsideaal van de rederijkers. Rederijkers namen het topos lering in die zin bijzonder letterlijk: de kamer diende ervoor te zorgen dat de leden die niet aan de Latijnse School of universiteit konden studeren toch een (volkstalige) opleiding konden genieten.88 Voor 1580 werd het vormingsideaal bijna altijd religieus gemotiveerd. Door goed te leren lezen en schrijven konden leden religieuze en wereldlijke kennis verwerven.89 Om hun positie als vertolkers van religieuze stof te legitimeren, was het

noodzakelijk dat rederijkers toegerust waren met de juiste kennis en intellectuele vaardigheden. Door nadruk te leggen op taal en stijlfiguren gaf de rederijkerskunst aanleiding tot deugd, wijsheid en vrede - tevens humanistische uitgangspunten.90 Een rederijkerskamer was zowel voor als na de Reformatie ten dele georganiseerd als een religieus ambachts- of schuttersbroederschap.91 De bestuursstructuur van een rederijkerskamer werd gekopieerd van andere lokale corporaties.92

Mede dankzij de introductie van rederijkerskamers en de opkomst van de boekdrukkunst veranderde aan het eind van de vijftiende eeuw de culturele infrastructuur in de Nederlanden. Zo legden drukkers uit de Noordelijke Nederlanden teksten uit het Zuiden

86 Ibidem.

87 Pleij (2003), p. 25.

88 Van Bruaene (2008), p. 235; Pleij, H., Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur

1400-1560, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2007, p. 695-697.

89 Ibidem. 90 Ibidem.

91 Pleij (2007), p. 296. Zie voor meer informatie over de organisatie en bijbehorende regels en rituelen Van Dixhoorn (2004), noot 58 hieronder voor volledige titelopgave en Pleij (2007), p. 299-ev.

92 Dixhoorn, A. van, ‘Burgers, branies en bollebozen.’, In: Conformisten en rebellen: rederijkerscultuur in de

(22)

op de persen.93 De rederijkerskamers deden mee in de ontwikkeling van de culturele

infrastructuur. Hun activiteiten pasten bij de opkomst van een internationaal georiënteerde beweging en binnen de trend van de geleidelijke opwaardering van de rol van leken in het religieuze en intellectuele leven.94 Zo drong na 1540 de heroriëntatie op de klassieke oudheid via geleerdennetwerken ook de rederijkerskamers binnen en werd dit onderwerp voor hun leden steeds belangrijker.95

Waarom de rederijkers juist in deze tijd opkwamen, is moeilijk te zeggen. Volgens Van Dixhoorn lijkt de opkomst mede verklaarbaar door de combinatie van factoren op politiek, intellectueel en religieus gebied. De ontwikkeling van een meer complexe culturele infrastructuur, met de kamers als nieuwe, culturele productiecentra vormde een gedeeltelijk antwoord op de vraag.96

Aan het einde van de vijftiende eeuw hadden de grootste steden van Holland en Zeeland een rederijkerskamer. Er waren in die tijd zo’n zeventien kamers actief.97 Tussen 1540 en 1570 maakten de rederijkerskamers een groeispurt door. Na de Beeldenstorm in 1566 waren er al 75 kamers.98 De spurt kan verklaard worden door het feit dat de kamers en rederijkers betrokken waren bij de discussie over de Reformatie. Deze discussie was gestart in kleine kring en maar werd vanaf het einde van de jaren ’20 van de zestiende eeuw in steeds bredere kring gevoerd.99 Tijdens de Opstand bloeide het rederijkersleven in Zeeland,

Holland en het Sticht weer op. De opbloei lijkt volgens Van Dixhoorn het effect van een sterk cultureel elan, van de noodzaak de Opstand cultureel te verwerken en van een oplevend maatschappelijk debat over de inrichting van en de verhouding tussen kerk en samenleving.100

2.2 Rederijkers in Haarlem

De oudste kamer van Haarlem, De Pellicanisten, beter bekend als Trou Moet Blijcken, werd waarschijnlijk omstreeks 1485 opgericht, hoewel we van de kamer pas in 1502 het eerste spoor van activiteit zien.101 Haarlem telde rond 1500 ongeveer 14 000 inwoners en was daarmee een van de vier grootste en machtigste steden van Holland. Haarlem was een

93 Ibidem, p. 67. 94 Ibidem.

95 Dixhoorn, A. van, Lustige geesten: Rederijkers in de Noordelijke Nederlanden (1480-1650), Amsterdam: Amsterdam University Press, 2004, p. 274.

(23)

belangrijke handelsstad voor verschillende sectoren, zoals de textiel, op het gebied van brouwerij, de internationale kunsthandel en in de export van scheepsbouw. Daarnaast speelde het Haarlemse kamernetwerk een centrale rol in het regionale netwerk.102

Louris Jansz, auteur van het stuk Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen, was factor van de Haarlemse rederijkerskamer de Wijngaertrancken, oftewel Lieft Boven Al, die ca. 1503 werd opgericht in navolging van - en waarschijnlijk vanwege onenigheid met - Trou.103 In 1511 werden beide kamers samengevoegd, zo blijkt uit een notariële akte, maar deze samenvoeging was niet blijvend. In 1541 splitste de samengevoegde kamer en gingen Trou en Lieft weer als aparte kamers verder. Ook werd er een derde kamer opgericht, De Witte Angieren, die als devies In Liefde Getrouw voerde. Deze drie kamers behoorden na 1570 tot de top van de rederijkerskamers in de Noordelijke Nederlanden. Het Haarlemse kamernetwerk was een zowel institutioneel als intellectueel centrum binnen het rederijkersleven.104

Van Dixhoorn en ook Boele hebben in hun studies de sociaal-institutionele kant van het rederijkersleven onderzocht, onder andere in het Haarlem van de zestiende eeuw. Uit deze studies blijkt dat veel rederijkers behoorden tot de gegoede middenklasse van Haarlem en dat het ging om intellectueel geschoolde leden. Tegelijkertijd blijkt dat weinigen van hen politieke en of kerkelijke macht bezaten. Zo waren de burgemeester en de schepen van Haarlem wel lid van een rederijkerskamer, maar dan alleen als zogenaamde ‘beminder’ en niet als kamerist.105 De politieke en religieuze macht was dus gering binnen de kamers, maar

de tong en de pen regeerden des te meer.

Het rederijkersleven wordt door Van Dixhoorn beschouwd als een subcultuur waarvan beperkte groepen burgers en inwoners van Haarlem deel uitmaakten. De deelnemers aan dit leven en aan de intellectuele netwerken in het algemeen hadden een meer dan literaire belangstelling. Van Dixhoorn (2004): ‘Het rederijkersmilieu moet worden gezien als een deel van een maatschappelijk veld waar kennis uit de wereld van geleerdheid, wetenschap en algemene kennis werd vertaald in de volkstaal en waar die volkstaal werd ontwikkeld om te kunnen dienen als instrument voor de verbreiding en verwerking van wetenschappelijke kennis en als middel om verslag te doen van zelfstandige geestelijke arbeid.’106 Daarmee sloot het rederijkersmilieu aan bij verschillende humanistische uitgangspunten, zoals

102 Ibidem, p. 70.

103 Ibidem; Boele, A., Leden van één lichaam. Denkbeelden over armen, armenzorg en liefdadigheid in de Lage

Landen (1300-1650), Groningen, proefschrift, 2012, Inleiding p. VII.

104 Van Dixhoorn (2003), p. 71. 105 Ibidem, p. 75.

(24)

behandeld in hoofdstuk 1. Er werden oude en nieuwe inzichten en principes uit laatmiddeleeuwse geleerdentradities, het humanisme, de renaissance en de hervormingsbewegingen, maar ook nieuwe natuurwetenschappelijke, copernicaanse, cartesiaanse en spinozistische ideeën en principes van de late zestiende en zeventiende eeuw vertaald, bewerkt en doorgegeven aan een breder, niet-geleerd, maar wel ontwikkeld publiek.107 Het rederijkersmilieu, met de kamers als centra, vormde volgens Van Dixhoorn een belangrijke basis voor netwerken van geleerden en een algemene intellectuele cultuur die steeds meer onderhevig waren aan persoonlijke, groepsgewijze en institutionele specialisatie.108

De subcultuur bespotte, parodieerde en bekritiseerde oude en nieuwe normen en waarden. De leden van de rederijkerskamers traden telkens uit hun eigen dagelijkse, burgerlijke leven toe tot de ludieke, literaire en symbolische orde waarbinnen sociale posities er niet zonder meer toe deden. Rederijkers behandelden Schriftuurlijke, religieuze en politieke kwesties en bood hiermee een belangrijk platform tijdens maatschappelijke crises. Dit blijkt onder meer uit de stijging van de activiteiten van de rederijkerskamers tijdens dergelijke crises. De invloed van rederijkerskamers op de stedelijke samenleving mag daarom niet onderschat worden.109

2.3 De collectie Lieft boven al

Louris Jansz (ca. 1540 - ca. 1604) was een van de meest productieve toneelauteurs uit de rederijkerstijd, maar liefst 22 van zijn toneelstukken zijn overgeleverd.110 Jansz was zoals

gezegd tientallen jaren (ca. 1559 - ca. 1580) factor van Lieft. Dat we de stukken van Jansz nog hebben is mede te danken aan Trou omdat de kamer rond 1600 haar eigen toneelteksten en die van anderen door Trou-bestuurslid Goossen ten Berch in boeken liet samenstellen en/of afschrijven en hem een viertal banden liet toevoegen met teksten die waren opgevoerd door Lieft. Drie van deze banden bestonden uit toneelteksten van Louris Jansz.111 In totaal omvatte de collectie dertien (misschien veertien) geletterde banden met in totaal 149 spelen en een register van titels en opvoeringsdata. Drie banden met dertig spelen zijn zoek en uit

107 Ibidem. 108 Ibidem.

109 Van Dixhoorn (2003), p. 75-78.

110 Dreef, A. Een spel van sinnen hoe Gods Ordonancij elck mensch een staet stelt om in te leven. Toneelspel uit

1583 van Louris Jansz. Bewerkt en hertaald door -., Stichting Neerlandistiek VU Amsterdam/Nodus

Publicationen Munster: 2007, p. 9; Ramakers, B.A.M. ‘Louris Jansz’, In: Helden bestaan! opstellen voor

Herman Pleij bij zijn afscheid als hoogleraar Historische Nederlandse Letterkunde aan de universiteit van Amsterdam, onder redactie van Herman Brinkman et al. Amsterdam: Bakker, 2008, p. 216.

(25)

één boek is een spel verdwenen, dus in totaal komt het aantal overgeleverde teksten uit op 119 (van één spel uit een verloren boek bestaat nog een negentiende-eeuwse editie). De verzameling bestrijkt de gehele zestiende eeuw en zowel de Noordelijke als de Zuidelijke Nederlanden. 112 Trou bestaat tegenwoordig nog als ‘Sociëteit Trou moet blijcken’ en de manuscripten worden in het sociëteitsgebouw in Haarlem bewaard.113 De manuscripten zijn in de periode 1992-1998 uitgegeven door Hüsken, Ramakers en Schaars onder de naam Trou

moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Het toneelstuk Een spel van sinnen van tGeslacht der menschen dat in deze

scriptie behandeld wordt is in deze collectie terug te vinden in Deel 6: boek F.114 De binnenzijde van boek F vermeldt de datum 1598, de naam van de afschrijver Adriaen Lourisz Lepel en de naam van de oorspronkelijke eigenaar Jacob Joosten Hopcooper. We weten dat Louris Jansz een zwager had die Jacob Joosten Hopcooper heette en het is mogelijk dat Adriaen Lourisz Lepel de zoon van factor Jansz was.115

De bewaarde teksten van Jansz en anderen zijn doorgaans weinig tot niet voorzien van toneelaanwijzingen die duiden op de ‘kermis van zintuigen’ die Pleij beschrijft. Dit komt waarschijnlijk omdat dergelijk spektakel vanzelf sprak en geschiedde volgens bekende regels, procedures, handgrepen en trucs die tot de uitrusting van elke rederijker behoorde. Regieaanwijzingen zijn daarom schaars en uitvoeringen van een tekst konden daarom sterk van elkaar verschillen.116 De attractiviteit van een rederijkersoptreden lag vooral in de

demonstratie van spontane gevatheid, ad remme reacties en bonte welsprekendheid. Hieruit volgt hoezeer de rederijkerij gezien kan worden als een humanisme in de volkstaal, aangezien onder humanisten ‘wit’ (gevatheid) eveneens hoog in het vaandel stond. Toonaangevende rederijkers hebben aangegeven dat voor hen het zwaartepunt daarin lag en niet in te veel toneelspel en spektakel.117

2.4 Factor Louris Jansz

Voordat Jansz factor van Lieft werd, was hij in 1549 verantwoordelijk geweest voor de organisatie van een figurenprogramma tijdens de intrede van de latere Filips II. Vermoedelijk was hij toen al aan een van de kamers verbonden. Jansz moet zijn literaire kwaliteiten reeds in

112 Ibidem.

113 Dreef (2007), p. 9.

114 Hüsken, W.N.M., Ramakers, B.A.M. en Schaars, F.A.M.(eds.), Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de

boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Deel 6: Boek F. Assen: Uitgeverij Quarto, 1996, pp.

502-67.

(26)

die periode hebben aangetoond, gezien het prestigieuze karakter van de functie van factor.118

Als factor van Lieft was Jansz verantwoordelijk voor het afschrijven van de bijdragen die de kamer in het kader van (religieuze) feestdagen op het Haarlemse marktplein of in competitieverband tijdens regionale en interregionale wedstrijden opvoerde.119

Als factor schreef Jansz zijn stukken in de periode 1559-1583, met een onderbreking tussen de Beeldenstorm (1566) en het vertrek van de Spanjaarden uit Haarlem (1576), toen de situatie het niet toeliet dat er toneel werd opgevoerd of omdat de stedelijke overheid de kamers verbood op te treden.120 De perioden dat Jansz wel schreef werden gekenmerkt door economische malaise en onrust (voor 1566) en het zoeken naar een nieuw religieus evenwicht (na 1576).121

2.4.1 Werk en thematiek van Jansz

Jansz schreef vrijwel uitsluitend zinnespelen, het moeilijkste en belangrijkste toneelgenre volgens rederijkersbegrippen, waarin hij de gedragingen van zijn medemens gadesloeg en hekelde.122 De stukken van Jansz worden door Ramakers zowel qua vorm als inhoud gekarakteriseerd als kwalitatief hoogstaand vanwege de grote vindingrijkheid waarmee hij het dramatische arsenaal van het rederijkerstoneel benut en de humanistische waarden die hij erin vertolkt.123

In verschillende stukken van Jansz, in zinnespelen, tafelspelen en in een klucht, besteedt Jansz aandacht aan actuele kwesties op sociaaleconomisch en religieus gebied, zoals de armenzorg in de klucht Ons Liefs Heren Minnevaer (1583).124 De armenzorg blijkt een

terugkerend thema in het werk van Jansz, zo toont Boele aan in haar recente studie naar armen, armenzorg en liefdadigheid in de Lage Landen.125 Ook in het leven buiten Lieft was Jansz betrokken bij de armenzorg, zo was hij regent van Het Pietershof, een opvanghuis voor ‘schamele ambachtsjongens’. In 1579 werd hij ook regent van het Sint-Barbaragasthuis, een

bejaardentehuis voor oude vrouwen.126 We weten dat hij werkzaam was in de

lakennijverheid, onder meer als bontwerker, drapenier en zijdenlakenkoopman met een winkel aan huis. Oorspronkelijk kwam hij waarschijnlijk uit een brouwersfamilie. Hij kende

118 Boele (2012), Inleiding p. I-II; zie voor het aanziern van de rederijker in algemenere zin Pleij (2007), p. 315-ev.

119 Ibidem.

120 Zijn teksten beslaan de periode 1559-1583. 121 Ramakers (2008), p. 217.

122 Zie voor meer informatie over rederijkersthematiek en dichtvormen bijvoorbeeld Pleij (2007), p. 355-ev 123 Ibidem.

124 Ramakers (2008), p. 219.

(27)

het economische leven in Haarlem hierdoor van binnenuit.127 Jansz behoorde als regent tot de

gegoede middenklasse van Haarlem en hij had dankzij zijn functie banden met het stadsbestuur en andere partijen die verantwoordelijk waren voor de armenzorg in de stad. Volgens Boele toont Jansz zich in zijn werk meester in het uitbeelden van abstracte begrippen en instanties door middel van kleding, gestiek en attributen. Aan het gebruik van stijlfiguren en de gerichtheid op redevoeren van Jansz leidt Boele af dat hij misschien geschoold was op de Latijnse School. 128

2.4.2. Jansz en het humanisme

Uit de stukken van Jansz komt een beeld naar voren van een man die naar alle waarschijnlijkheid geen Geus, aanhanger van de Reformatie of lid van de gereformeerde kerk was, maar van een man die streefde naar tolerantie en daarom een middenweg bewandelde op religieus gebied.129 Ruimdenkend, noemt Ramakers hem.130 Hij vergelijkt Jansz met de stoïsche filosofen Heraclitus en Democritus en ook Dreef noemt Jansz schatplichtig aan de humanistisch-religieuze ideeënwereld, met name de klassieke filosofische stroming van het stoïcisme.131 De kern van de stoicijnse ethiek betreft het leven naar de wetten van de natuur. Omdat het onderscheidende kenmerk van de mens zijn redelijke natuur is, dient de mens te leven naar de rede. De rede is in dit licht de manifestatie van Gods geest in de mens en moet standvastigheid geven op grond van de redenering dat het aardse leven en goed in leen is gegeven en dat de mens bij de dood deze schuld weer moeten inlossen en dat bij correct gebruik de gelukzalige eeuwigheid wacht. De mens moet dus leren immuun te worden voor de veranderlijkheden van het aards bestaan of het nu gaat om rijkdom, liefde of dood.132 De Rede is een figuur die Jansz regelmatig opvoert in zijn werk, maar die in Een spel van sinnen

van tGeslacht der menschen niet als zodanig voorkomt.133

Wanneer vanaf 1577 de openbare opvoeringen in Haarlem hervat mogen worden, toont Jansz zich voorstander van verdraagzaamheid en onderling respect tussen de verschillende geloven, aldus Boele. We kunnen daarom aannemen dat Jansz bekend was met humanistische waarden en het humanistisch discours in de tweede helft van de zestiende

127 Ibidem, introductie p. X. 128 Ibidem, Introductie p. IX.

129 Ramakers (2008), p. 221-22.; Dreef (2007), p. 10-11. 130 Ramakers (2008), p. 220.

131 Ramakers (2008), p. 218; Dreef (2007), p. 20. 132 Pleij (2007), p. 670.

(28)

eeuw waarin de rede en het oproepen tot moreel besef belangrijke waarden waren.134 Ook

stelt Jansz regelmatig de onderwerpen van sociale verantwoordelijkheid, misstanden in de stedelijke nijverheid en de armenzorg aan de orde in zijn werk. Hij behandelt deze onderwerpen volgens Boele als onderdeel van een breder moreeldidactisch discours waarin ook onderwerpen als de omgang met welvaart en economisch handelen, het in vrede en eendracht samenleven en het belang van sociale verantwoordelijkheid aan de orde komen. Boele vergelijkt de spelen van Jansz daarom met het werk van een andere zestiende-eeuwse, van geboorte Amsterdamse Haarlemmer: de humanist cq. intellectueel Dirck Volckertsz. Coornhert.135 Jansz was overigens niet de enige die deze onderwerpen aan de kaak stelde. De in 1568 terechtgestelde Heyns Adriaensz, in dezelfde tijd factor van Trou, stelt in zijn stuk Vanden Neering eveneens onrechtmatige besteding van geld en egoïstische handelspraktijken aan de orde.136

In het onderzoek naar de Renaissance in de volkstalige literatuur werden rederijkers gewoonlijk buiten het humanisme geplaatst, omdat de generatie auteurs die na hen kwam boegbeelden van deze stroming voortbracht (denk aan Samuel Coster). Uit recente(re) studies blijkt dat dit ten onrechte is, omdat tussen humanistische vernieuwers en traditionele rederijkers sprake was van overeenkomsten en wederzijdse beïnvloeding.137 Pleij schreef over deze beïnvloeding in 1984 al een artikel waarin hij aangeeft dat laatmiddeleeuwse rederijkersstukken humanistische kenmerken in zich dragen, zoals de nadruk op de rede als voornaamste wapen tegen de verschrikkingen van het aardse bestaan. Pleij geeft aan dat in deze teksten het hoofdpersonage doorgaans transformeert van radeloos, klaaglijk schepsel tot redelijk individu dankzij de hulp van de rede, die vaak als allegorisch figuur aanwezig is in het stuk.138

Boele illustreert in haar nog te verschijnen proefschrift dat Jansz en Coornhert elkaar zeer waarschijnlijk hebben gekend en dat wederzijdse beïnvloeding daarom geen onlogische gevolgtrekking is. Coornhert vervulde met zijn collega/medewerker Maarten van Heemskerck een spilfunctie in het humanistisch-intellectuele netwerk in Haarlem. Zo is van Coornhert bekend dat hij een actieve rol speelde in het toegankelijk maken van klassieke teksten en stoïsche teksten door deze te vertalen in de volkstaal en ze op de drukpers te leggen.139 Coornhert speelde dus een belangrijke rol in het vergroten van de culturele infrastructuur in

134 Pleij (2007), p. 679.

135 Boele (2012), Introductie p.VII. 136 Ibidem, Introductie p. XI. 137 Ibidem, Introductie p. VIII-IX. 138 Pleij (1984), p. 66.

(29)

Haarlem en daarbuiten. Boele toont aan dat de rederijkers en leden van het netwerk van Coornhert elkaar gekend moeten hebben.140 Van Heemskerck blijkt rond 1940 lid van Lieft te zijn geweest.141 Ook is bekend dat Van Heemskerck en Coornhert samen hebben gewerkt aan de uitbeelding van gelijkenissen uit het Nieuwe Testament. Hun gelijkenis van de ondankbare dienaar (Matteüs 18:23-35) stamt uit 1549 en ook de uit vier prenten bestaande Gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan (Lucas 10:30-35) komen uit die tijd.142 Verder zijn Jansz en Coornhert elkaar waarschijnlijk tegengekomen in juridische zaken rondom het Pietershof. Zeker is dat Jansz zijn testament heeft laten opmaken bij Coornhert.143 Dit zegt natuurlijk niets over de persoonlijke banden tussen beide, maar het geeft wel aan dat ze elkaar gekend hebben. Gezien de context van het Pietershof, is het niet onwaarschijnlijk dat zij over de armenzorg van gedachten hebben gewisseld, aangezien zorg voor de armen een belangrijk onderdeel was van de humanistische caritas.144

Waar Coornhert armenzorg en andere thema’s behandelt aan de hand van een volledig uitgewerkte moraalfilosofische argumentatie, doet Jansz dit niet.145 Hij presenteert zijn ideeën - vergeleken met Coornhert - op een vereenvoudigde manier en hij maakt duidelijker gebruik van de herhaling om centrale gedachten in zijn werk te benadrukken. Boele acht het waarschijnlijk dat Jansz rekening heeft gehouden met de beperking van eenmalige opvoeringen voor een divers publiek op een openbare plaats als het marktplein, omdat uiteenzettingen van ingewikkelde filosofische gedachtegangen zoals die van Coornhert in een dergelijke setting gemakkelijk verloren konden gaan. Herhaling en visualisering boden daarentegen de mogelijkheid om complexe noties, argumenten en gedachtegangen te verduidelijken.

In de zinnespelen van Jansz legde hij de politieke, sociale en mentale processen bloot die achter de ‘werkelijke’ wereld van het zestiende-eeuwse Haarlem waarin het publiek leefde schuilgingen.146 In enkele epilogen zinspeelt Jansz op de ideale wereld die zal ontstaan wanneer het publiek het gespeelde ter harte zou nemen.147 Voor Jansz was dit een belangrijke functie van zijn werk: bijdragen aan een betere samenleving. Het verschaffen van inzicht en het oproepen tot morele inkeer moest deze ideale samenleving dichterbij brengen. De gouden

140 Ibidem, p. IIX.

141 Zie tevens Van Dixhoorn (2004), p. 274.

142 Veldman, I.M., ‘Coornhert en de prentkunst.’ In: H. Bonger et al. (red.), Dirck Volckertszoon Coornhert.

Dwars maar recht. Zutphen: z.u., 1989, p. 125; Boele (2012), Introductie, p. IIX.

143 Boele (2012), Introductie, p. VIII-IX. 144 Ibidem.

145 Ibidem, Introductie, p. X. Voor zowel Coornert als Jansz was de link tussen de besteding van rijkdom en de zorg voor armen een terugkerend thema.

(30)

regel ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet’ komt in Het Cooren (1565) in lichtveranderde vorm uit de mond van het personage Reden. Deze stelregel is eveneens aan te wijzen in het werk van Coornhert. Het was voor hem een van de pijlers waarop hij het idee van zorgplicht voor de armen steunde.148

Boele toont aan dat Jansz in zijn stukken veel gebruik maakt van figuren die kennis overdragen aan de hoofdfiguren, zoals een leraar, raadgevers of Reden. Dit sluit aan bij kenmerken van humanistisch-religieus toneel dat veel gelijkenis vertoont met laatmiddeleeuwse preken. Ook in Jansz’ stuk Een spel van sinnen van Tgeslacht der

Menschen doen de personages een beroep op de rede van de hoofdfiguur. De gedachte dat een

mens vanuit de rede tot ware kennis en inzicht moet komen en dat dit zal leiden tot een goed en deugdzaam leven is gebaseerd op de klassieke Stoa. Door onwetendheid en onverstand kan het evenwicht tijdelijk verstoord raken, maar door ‘rationele zelfkennis’ kan de mens herstellen.149 Dit principe zien we in het werk van Jansz, maar ook in dat van Coornhert, terug. Erasmus was - in tegenstelling tot Luther - zelfs van mening dat toen Adam en Eva uit het paradijs verbannen werden, hun rede niet gecorrumpeerd werd, maar slechts beschadigd.150 Dit impliceert dat de rede hersteld kan worden. Hiervan zien we in Een spel

van sinnen van tGeslacht der menschen een voorbeeld (zie paragraaf 4.2).

2.5 Conclusie

Rederijkerskamers onstonden in de Noordelijke Nederlanden omstreeks 1480 en speelden een belangrijke rol in het ceremoniële verkeer van de stad. Middels de opvoeringen van rederijkerskamers konden steden zich promoten en presenteren. Mede vanwege religieuze en politieke veranderingen in de vijftiende en zestiende eeuw wonnen de rederijkerskamers snel aan populariteit, waarschijnlijk vanwege het platform voor maatschappelijk debat dat ze boden. Rederijkerskamers bleken bij uitstek plaatsen waar ontwikkelingen op allerlei gebied (sociaal-maatschappelijk, sociaal-institutioneel, politiek, religieus) konden worden becommentarieerd, bespot, bediscussieerd en gedeeld.

Rederijkers hadden een duidelijk theologisch geïnspireerde poëtica en sloten daarmee nauw aan bij de humanistisch-religieuze uitgangspunten die toneelschrijvers van Bijbels toneel in de zestiende en zeventiende eeuw hanteerden. Een van die uitgangspunten was het vormingsideaal van de rederijkers (zowel intern als extern ingezet) dat aansloot bij de

(31)
(32)

Hoofdstuk 3

Wildij vroolick leven, soect toch wat veranderinge! Wij raent u als vrienden // ghij sultet vort best // scriven.

- Onbehoorlijcke Lust

3.1 Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen: inhoud

In Een spel van sinnen van tGeslacht der menschen komen zeven personages voor: de hoofdrolspeler Tgeslacht der Menschen oftewel de mensheid, de twee duiveltjes, de sinnekens, Onbehoorlijcke Lust en Verkeerde Begeerte en Die Wet, Die Propheeten, Die Samaritaen en Die Waert. Tgeslacht der Menschen representeert zoals gezegd de gehele mensheid en de sinnekens staan voor de zaken die de mens kunnen verleiden en kunnen afhouden van het goede en juiste: Onbehoorlijcke Lust en Verkeerde Begeerte.151 Die Wet en Die Propheeten zijn personages die Tgeslacht der Menschen bijstaan tijdens ellende, maar die hem onvoldoende kunnen helpen. Die Wet (in de parabel de priester) heeft ‘slechts’ een spiegelfunctie en Die Propheeten (in de parabel de Leviet) voorspelt dat de verlosser van de mens zal komen. Die Samaritaen (Jezus Christus) zorgt ervoor dat de ellende waarin de sinnekens Tgeslacht der Menschen hebben gestort verdwijnt en hem zijn zonde vergeven wordt. Die Waert (de waard) lijkt de minst geallegoriseerde figuur in het toneelstuk, maar dat is slechts schijn: zijn herberg heet Gods Gracij en hij wijst Tgeslacht der Menschen erop dat Die Samaritaen geprezen moet worden voor zijn liefde, goedheid en hulp. Daarnaast had het woord ‘waert’ in het Middelnederlands verschillende betekenissen, namelijk ‘woord’, ‘een hoge waarde hebbend’, ‘geliefd’ en ‘waarheid’ (als samentrekking). Voor rederijkers, humanisten en reformatoren was ‘het woord’ en Gods Woord enorm belangrijk en deze benaming kan daarom hiernaar verwijzen of naar God zelf. Die Waert kan dus gezien worden als een personificatie van Gods Woord of als verwijzing naar de waarheid van de Bijbel.

151 Washof (2007) noemt in zijn studie een Duitstalig stuk over de zogenaamde Straatsburger Samaritaan uit 1546 dat qua inhoud overeen komt met Een spel van sinnen van Tgeslacht der Menschen van Louris Jansz. Washof behandelt het Duitstalige stuk in het kader van reformatorisch/protestants toneel. Hieruit kunnen we concluderen dat - aangezien beide stukken overeenkomen qua inhoud - het stuk van Jansz tevens

(33)

Refrein (vers 1-44)

Het spel opent met een refrein van 44 versregels. Tgeslacht der Menschen houdt een monoloog waarin hij verklaart dat hij door God op aarde is gebracht, dat hij in Gods gelijkenis is gemaakt, dat hij Gods wil moet uitvoeren en dat God het meest van de mens houdt. Tgeslacht der Menschen beschrijft vervolgens zijn woonplaats, Jeruzalem, als een vredige plaats. Het ontbreekt hem daar aan niets, inwendig (geestelijk) noch uitwendig (fysiek). God voorziet hem in alles, op voorwaarde dat Tgeslacht der Menschen enkel God gehoorzaamt. In ruil hiervoor geeft God hem bijvoorbeeld beesten, vogels en vissen. Tgeslacht der Menschen is hiervoor dankbaar; hij voelt zich een heer over alle dingen. Hij wil zijn leven zo inrichten dat hij Gods wil kan uitvoeren en kan leven zoals het behoort. Meer dan dat wenst Tgeslacht der Menschen niet.

Eerste scène-apart van de sinnekens (vers 45-170)

Na de monoloog van Tgeslacht der Menschen verschijnen de sinnekens Onbehoorlijcke Lust en Verkeerde Begeerte ten tonele. Ze roepen naar elkaar in een refrein van acht versregels. Als ze elkaar hebben gevonden, beledigen ze elkaar en dreigen ze de ander met fysiek geweld. Onbehoorlijcke Lust blijkt een vrouw te zijn, mogelijk van adel. Verkeerde Begeerte is een geestelijke, waarschijnlijk een kapelaan.

Nadat de sinnekens hun begroetingen en beledigingen hebben uitgewisseld, beginnen ze samen snode plannen te smeden: Onbehoorlijcke Lust heeft namelijk het plan opgevat om Tgeslacht der Menschen een lesje te leren.

Volgens Onbehoorlijcke Lust heeft God de mens geschapen om de plaats van Lucifer in te nemen. Aangezien Lucifer in de hel zit, kan hijzelf hiertegen niets doen. Ze wil daarom, om Lucifer te dienen, een stokje steken voor Gods plan. Verkeerde Begeerte ziet dit idee eerst niet zo zitten, maar gaat er uiteindelijk - na gehoon van Onbehoorlijcke Lust - toch in mee. De sinnekens besluiten Tgeslacht der Menschen te ontvoeren. Het is zaak om hem uit vredig en zedig Jeruzalem te krijgen, want anders mislukt hun plan. Ze willen hem daarom wijsmaken dat reis- en levenservaring hem voordeel zal opleveren en dat hij best naar Jericho kan reizen. Wanneer de grote lijnen van hun plan duidelijk zijn, gaan de sinnekens elk een kant op, op zoek naar Tgeslacht der Menschen.

Tgeslacht der Menschen ontmoet de sinnekens (vers 171-414)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ondanks het feit dat dit een erg eenvoudige woning lijkt, werd het huis een jaar later voor 51 gulden verhuurd, waarmee het zeker niet tot de goedkoopste huizen van de

nieuwe situatie dateert uit 1611 (afb. Het grondplan van de ommuring is licht trapeziumvormig, waarbij de oostzijde, waar de haven zich bevindt, langer is dan de westwand. De

Als die tot hem quamen / so seyde hi tot hen / Ghi weet hoe dat ick vanden dach aen / dat ick in Asien ghecomen ben / altijd by u geweest ben / den HEERE dienende met alder

Het toneelstuk van Mars en Venus bevat drie scènes waarin de sinnekens in contact treden met de personages. De eerste scène speelt zich af nadat Venus zich heeft

In sy uitvoerings kom die luisteraar onder die indruk dat die kunstenaar begryp hoe ’n akoestiese ruimte as verlengstuk van ’n instrument dien, en hoe musiek dienooreenkomstig

Regarding the handling of previous change initiatives, it is clear that teachers developed psychological resistance to the change process, seemingly because the previous

Zestiende-eeuwse berichtgeving over buitenlandse conflicten had dus verrassend weinig van doen met onze moderne notie van journalistiek: ‘het verstrekken van informatie over

Hierbij worden golflengten geselecteerd en calibratiefactoren berekend die in combinatie de hoogste multiple cor- relatiecoëfficient (R) en de kleinste