• No results found

Toepasselijkheid van algemene voorwaarden Wechem, T.H.M. van

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Toepasselijkheid van algemene voorwaarden Wechem, T.H.M. van"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Toepasselijkheid van algemene voorwaarden

Wechem, T.H.M. van

Citation

Wechem, T. H. M. van. (2007, May 10). Toepasselijkheid van algemene voorwaarden.

Faculty of Law, Leiden University. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/11955

Version: Corrected Publisher’s Version

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the

Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/11955

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

1.1 Aanleiding en doelstelling

1.1.1 Algemeen

1. Algemene voorwaarden zijn niet weg te denken uit het nationale en inter- nationale bedrijfsleven. Bedrijven besteden de nodige tijd en aandacht aan de inhoud van hun algemene voorwaarden maar blijken vaak niet goed in staat om deze op een juiste wijze in de bedrijfsvoering te implementeren. Dit laatste is niet echt verrassend want er dienen veel regels in acht genomen te worden.

Over de toepassing van de juridische regels bij toepasselijkheid van algemene voorwaarden bestaat – ook onder juristen – onduidelijkheid. In veel gevallen komt eerst bij conflictsituaties de vraag aan de orde of er algemene voorwaar- den op de overeenkomst van toepassing zijn verklaard en of de juiste regels hierbij in acht zijn genomen.

2. Wat zijn nu deze regels naar Nederlands recht? Wat opvalt is dat het ant- woord op de vraag of algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepas- sing zijn niet per se synchroon loopt met het antwoord op de vraag of de over- eenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. De vraag naar de toepasselijk- heid van algemene voorwaarden wordt in de rechtspraak veelal zelfstandig beantwoord, vaak doordat niet het bestaan van de overeenkomst maar de toe- passelijkheid van de algemene voorwaarden, inzet is van het geschil.

1.1.2 Onderzoeksvraag

3. De precieze rol van verklaringen en gedragingen van partijen bij de vast- stelling of algemene voorwaarden van toepassing zijn, is niet altijd duidelijk.

In dit onderzoek zal die rol worden onderzocht ter beantwoording van de vraag of verklaringen en gedragingen van de wederpartij een andere rol spelen dan bij de totstandkoming van de overeenkomst en, mocht dat zo zijn, of daar goe- de redenen voor zijn.1

1 De vraag naar de precieze betekenis, functie en omvang van het begrip ‘algemene voorwaar- de(n)’, heb ik buiten het onderzoek gehouden, omdat ik mij wilde beperken tot vragen rond toe- passelijkheid. Ik verwijs hiervoor in het bijzonder naar Asser-Vranken Vervolg nr. 87 e.v. en naar de in noot 1 van hoofdstuk 2 aangehaalde literatuur.

(3)

2 Inleiding

1.1.3 Vier situaties

4. Naar gelang van de situatie kan de betekenis die aan verklaringen of ge- dragingen wordt toegekend, verschillen. In verschillende casusposities wordt de rol van de verklaringen namelijk beoordeeld in het kader van een samenval van verschillende wettelijke en/of verdragsrechtelijke bepalingen. In dit boek worden vier situaties onderscheiden: 1) de situatie waarin beide partijen in Nederland zijn gevestigd en één daarvan algemene voorwaarden van toepas- sing verklaart, 2) de situatie waarin één van de partijen in het buitenland is gevestigd en de andere in Nederland en één daarvan algemene voorwaarden van toepassing verklaart, 3) de situatie waarin beide partijen in Nederland zijn gevestigd en beide partijen algemene voorwaarden van toepassing verklaren en 4) de situatie waarin één van de partijen in het buitenland is gevestigd en de andere in Nederland en beide partijen algemene voorwaarden van toepassing verklaren.2

1.1.4 Situatie 1

5. In de situatie waar beide partijen in Nederland zijn gevestigd en één van hen algemene voorwaarden van toepassing verklaart, zal de betekenis en de waarde van verklaringen en gedragingen die leiden tot de toepasselijkheid, via afdeling 6.5.3 BW aan de hand van de volgende artikelen moeten worden vast- gesteld. Uit artikel 6:231 aanhef en onder c BW vloeit voort dat moet worden vastgesteld of de wederpartij de gelding van de algemene voorwaarden heeft aanvaard. Deze vaststelling vindt dan plaats aan de hand van de algemene wetsbepalingen van boek 3 BW inzake wil en vertrouwen, alsmede aan de hand van de bepalingen van afdeling 6.5.2 BW (aanbod en aanvaarding). Hier- bij dient tevens – naar gelang de situatie – met bijzondere wetsbepalingen uit afdeling 6.5.3 BW rekening te worden gehouden. Zo bepaalt artikel 6:232 BW dat een wederpartij ook gebonden is aan algemene voorwaarden waarvan de gebruiker wist dat zij deze niet kende, de regeling van de zogenaamde fictieve wilsbinding.

6. De rechtspraak ter zake van de toepasselijkheid van algemene voorwaar- den laat zo’n 15 jaar na invoering van het burgerlijk wetboek naar mijn me- ning niet een wezenlijk ander beeld zien dan de rechtspraak onder het oude recht.3 Dit is op het eerste gezicht vreemd omdat de wetgever voor het nieuwe recht de wettelijke regels inzake de toepasselijkheid van algemene voorwaar-

2 De situatie dat beide partijen in het buitenland zijn gevestigd en de situatie waar partijen buiten- lands recht op de overeenkomst van toepassing verklaren, laat ik buiten beschouwing. De premis- se bij situaties 1-4 is dat Nederlands recht van toepassing is.

3 Zie Contractenrecht VII (Hondius), Hondius Losbladige Verbintenissenrecht, artikel 6:232 BW, R.H.C. Jongeneel (hoofdstuk 6) in: Algemene voorwaarden (Wessels/Jongeneel/Hendrikse (red.)), Kluwer 2006. Vgl. E.H. Hondius, Internationale contracten: kennisgeving van algemene voor- waarden gewenst, Grosheide-bundel, Boom Juridische uitgevers 2006, p. 198–205.

(4)

den nadrukkelijk heeft willen versoepelen.4 De wetgever heeft voor het nieuwe recht immers artikel 6:232 BW in het leven geroepen. Uit dat artikel vloeit voort (zoals hiervoor is aangegeven) dat de wederpartij ook gebonden is aan die algemene voorwaarden waarvan de gebruiker wist dat de wederpartij ze niet kende. Met andere woorden: als de wederpartij de algemene voorwaarden heeft aanvaard, dan ziet die aanvaarding op het geheel (het complex) van de algemene voorwaarden. De ratio van deze bepaling is dat de wetgever er voor het nieuwe recht voor heeft gekozen om geschillen rond algemene voorwaar- den voornamelijk via de inhoud te (laten) beslechten en minder via de regels omtrent de totstandkoming van de overeenkomst

7. Onder het oude – tot 1992 geldende – recht oordeelde de Hoge Raad in het Holleman/De Klerk-arrest,5 dat de acceptatie van de algemene voorwaar- den door de wederpartij niet automatisch meebracht dat haar wil geacht kon worden gericht te zijn geweest op acceptatie van alle algemene voorwaarden uit het complex (de set) algemene voorwaarden. Het gevolg daarvan was dat in dat geval de exoneratieclausule uit de set algemene voorwaarden buiten toe- passing bleef omdat niet kon worden aangenomen dat de wederpartij de gel- ding daarvan had aanvaard.

8. Dat systeem werkte in de praktijk op zich bevredigend. Dus zou men verwachten dat de wetgever dringende redenen zou hebben om dit systeem te wijzigen door de toetsing van geldigheid niet zozeer naar de wijze van tot- standkoming van algemene voorwaarden als wel naar de inhoud daarvan te doen plaatsvinden. Daarvan is tot dusverre echter niet gebleken. In dit boek ga ik aan de hand van de wet, de parlementaire geschiedenis, de rechtsliteratuur en de rechtspraak de samenhang tussen de artikelen 6:231 onder c, 6:232 en de artikelen 3:33 en 3:35 BW onderzoeken. Dit om te kunnen vaststellen of de wetgever de positie van de wederpartij op een bepaalde wijze heeft geprobeerd te regelen ten aanzien van het aanvaarden van algemene voorwaarden en of de wetsbepalingen – met hun specifieke achtergrond – op een juiste wijze in de rechtspraak worden toegepast.

4 Daar staat dan wel tegenover dat de wetgever voor overeenkomsten met consumenten en kleine wederpartijen (zie artikel 6:235 BW) heeft bepaald dat de gebruiker de wederpartij voldoende ge- legenheid moet bieden om (van de inhoud) van de algemene voorwaarden kennis te nemen (artikel 6:233 onder b BW).

5 Hoge Raad 20 november 1981, NJ 1982, 517: ‘(…) dat aan het in het handelsverkeer tussen ondernemingen bedingen van de toepasselijkheid van algemene voorwaarden geen andere eisen behoren te worden gesteld dan in het algemeen gelden voor het tot stand komen van een overeen- komst, welke regel in beginsel ook geldt voor algemene voorwaarden welke exoneratiebedingen bevatten. Dat toepasselijkheid van algemene voorwaarden aldus overeengekomen is, sluit niet uit dat er zich onder die voorwaarden bepalingen bevinden van een zodanige inhoud dat de toestem- ming van de wederpartij niet kan worden geacht op toepasselijkverklaring ook daarvan gericht te zijn geweest. Of dit het geval is, is een kwestie van uitleg van de overeenkomst.’

(5)

4 Inleiding

9. De toepasselijkheid van algemene voorwaarden verschilt van de informa- tieplicht van artikel 6:233 onder b BW, maar vertoont hiermee wel enige ver- wantschap. Op grond van deze wetsbepaling heeft een aantal nader in de wet aangegeven wederpartijen, in beginsel, de mogelijkheid om algemene voor- waarden te vernietigen wanneer de gebruiker de wederpartij niet tijdig vol- doende gelegenheid heeft geboden om van de inhoud van die algemene voor- waarden kennis te nemen. In zijn arresten van 1 oktober 1999 en 6 april 2001 formuleerde de Hoge Raad ten aanzien van de ‘wetenschap’ van de wederpar- tij met betrekking tot de inhoud van algemene voorwaarden, aanvullende re- gels waaraan kan worden getoetst of een wederpartij van haar vernietigings- bevoegdheid gebruik kan maken.6 Bij het onderzoek naar de betekenis van verklaringen en gedragingen zal – als uitvloeisel van de centrale onderzoeks- vraag – ook worden onderzocht of aan de regels die zijn geformuleerd in het kader van de informatieplicht, belang toekomt aan vragen die betrekking heb- ben op de toepasselijkheid van algemene voorwaarden.

10. Ook komen het voornoemde Holleman/De Klerk-arrest en de vraag of hieraan nog betekenis toekomt onder het huidige recht, ruimschoots aan bod.

Dit arrest had immers betrekking op de reikwijdte van een door de wederpartij afgelegde verklaring en van die regel in dit arrest wordt in artikel 6:232 BW afgeweken. In dat kader is tevens van belang dat wordt onderzocht of de be- scherming die de wederpartij door artikel 6:232 BW op dat punt is ontnomen, als gevolg van een uitgebreidere inhoudstoetsing aan haar wordt teruggegeven.

1.1.5 Situatie 2

11. In de situatie waarbij één van de partijen in het buitenland en de ander in Nederland is gevestigd en één van hen algemene voorwaarden van toepassing verklaart, moet eerst een aantal voorvragen worden beantwoord voordat kan worden vastgesteld aan de hand van welk recht de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden moet worden beslist. Verklaringen en gedragingen van de wederpartij blijken op verschillende niveaus een rol te kunnen spelen. Niet alleen op het niveau van het recht aan de hand waarvan de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden wordt vastgesteld moet hierover worden geoor-

6 Zie Hoge Raad 1 oktober 1999, NJ 2000, 207 (Geurtsen/Kampstaal) (m.nt. JH) en Hoge Raad 6 april 2001, NJ 2002, 385 (VNP/Havrij) (m.nt. HJS). In het laatstgenoemde arrest overwoog de Hoge Raad: ‘(…) Na cassatie zal mede aan de orde kunnen komen of: a) VNP met de inhoud van de algemene voorwaarden bekend was of geacht kan worden daarmee bekend te zijn geweest en b) het beroep van VNP op de vernietigingsgronden van artikel 6:233 onder b in verbinding met ar- tikel 6:234 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geoor- deeld.’ In het arrest na verwijzing oordeelde het Hof Amsterdam i) dat VNP niet geacht kan wor- den met de algemene voorwaarden bekend te zijn geweest en ii) dat er geen reden is om een be- roep op de vernietigingsgronden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten (Hof Amsterdam 20 juli 2006, NJ 2006, 604).

(6)

deeld, maar ook al eerder, namelijk op het moment dat beslist wordt aan de hand van welk recht dat moet geschieden.

12. Bij vragen betreffende de toepasselijkheid van algemene voorwaarden komen ook regels van internationaal privaatrecht – daaronder begrepen regels van internationaal procesrecht7 – aan de orde, alsmede specifieke verdragen van eenvormig privaatrecht. De verhouding tussen de regels van procesrecht en die van internationaal privaatrecht is lang niet altijd even helder. Het onder- zoek naar de rol van verklaringen en gedragingen toegespitst op koop en ver- koop van roerende zaken strekt zich ook uit tot de regelingen van het Weens Koopverdrag.8 Dit verdrag geeft specifieke regels voor internationale koop- overeenkomsten. In samenhang met de bepalingen van het EVO9 wordt vast- gesteld aan de hand van welke materieelrechtelijke bepalingen de vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn, dient te worden beantwoord.

13. Dit brengt mee dat het onderzoek naar de betekenis van verklaringen en gedragingen bij algemene voorwaarden in een internationale omgeving op drie niveaus zal plaatsvinden. Dit betreft het niveau van de EEX-verordening (ver- der EEX-vo) voor zover het de toepasselijkheid van forumkeuzeclausules be- treft, het niveau van het EVO en dat van het Weens Koopverdrag. Het blijkt dat voor ieder hiervan eigen regels gelden die van belang zijn voor de vaststel- ling van de rol van verklaringen en gedragingen van beide partijen. Hierbij is ook nog het volgende relevant. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 februa- ri 200110 een regel geformuleerd die geldt bij het van toepassing verklaren van algemene voorwaarden op internationale overeenkomsten. Deze regel komt er in het kort op neer dat een professionele wederpartij alert dient te zijn op mo- gelijke verwijzingen naar algemene voorwaarden, ook wanneer deze in een voor haar niet kenbare taal zijn opgesteld. Dit arrest en deze regel zullen in het onderzoek nader worden geanalyseerd.

14. Het onderzoek richt zich grotendeels op de in Nederland – door Neder- landse rechters – onder het sedert 1992 bestaande recht gewezen vonnissen en arresten, op rechtspraak van het Hof van Justitie, op de Nederlandse wetgeving en op de literatuur. Dit is slechts anders voor zover het onderzoek betrekking heeft op het Weens Koopverdrag. Hierbij zal buitenlandse rechtspraak en bui- tenlandse literatuur een overwegende plaats innemen. Dit ligt voor de hand omdat het – in het licht van artikel 7 van het Weens Koopverdrag – de bedoe-

7 EEX-Verordening (PbEG L 12 van 16 januari 2001), die op 1 maart 2002 in werking is getreden voor de lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken.

8 Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, van 11 april 1980, Trb. 1986, 61.

9 Het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, Verdrag van 19 juni 1980, Trb. 1980, 156 (Rectificatie Trb. 1991, 109).

10 Hoge Raad 2 februari 2001, NJ 2001, 200.

(7)

6 Inleiding

ling is dat de bepalingen van het Weens Koopverdrag uniform worden toege- past. Het gedeelte van het onderzoek dat betrekking heeft op internationale aspecten bij toepasselijkheid van algemene voorwaarden beperkt zich groten- deels tot algemene voorwaarden die deel uitmaken van internationale handels- koopovereenkomsten, of bedoeld zijn daarvan deel uit te maken. Andere be- noemde overeenkomsten of veel voorkomende type overeenkomsten, zoals vervoers-, verzekerings-, agentuur-, bemiddelings-, franchise- en distributie- overeenkomsten, blijven vanwege het – veelal – specialistische karakter daar- van, buiten het onderzoek.

1.1.6 Situatie 3

15. In het geval dat beide partijen in Nederland zijn gevestigd en beide partij- en algemene voorwaarden van toepassing verklaren gelden specifieke regels om vast te stellen welke set algemene voorwaarden van toepassing is. Deze situatie wordt ook wel aangeduid met battle of forms. Hieraan is in het Burger- lijk Wetboek een apart wetsartikel gewijd, te weten artikel 6:225 lid 3. De regeling van artikel 6:225 lid 3 BW laat zich lezen als ware het dat de algeme- ne voorwaarden waarnaar het eerst is verwezen op de overeenkomst van toe- passing zijn, tenzij deze algemene voorwaarden bij een latere verwijzing uit- drukkelijk van de hand zijn gewezen. De waarde die hierbij aan de wilsverkla- ring van ieder der partijen moet worden toegekend is echter onduidelijk. Het lijkt er namelijk op dat aan de verklaring van de partij die als laatste naar haar algemene voorwaarden verwijst geen enkele werking toekomt wanneer bij die verklaring de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van de eerste verwijzer niet uitdrukkelijk van de hand is gewezen. Dat wekt in het licht van artikel 3:35 BW op zijn minst genomen verbazing. De onderliggende verhou- ding van beide artikelen komt derhalve uitgebreid aan de orde.

16. In het onderzoek naar de betekenis die aan verklaringen en gedragingen van de wederpartij bij algemene voorwaarden kan worden toegekend, zal aan de hand van de parlementaire behandeling, de rechtspraak en de rechtslitera- tuur worden geanalyseerd hoe artikel 6:225 lid 3 BW moet worden opgevat en in welke verhouding deze bepaling staat tot de diverse bepalingen uit afdeling 6.5.3 BW en tot artikel 3:35 BW.

1.1.7 Situatie 4

17. De zoektocht naar antwoorden met betrekking tot de situatie waarin één van de partijen in het buitenland en de andere in Nederland is gevestigd en beide partijen algemene voorwaarden van toepassing verklaren, behelst het meest complexe deel van het onderzoek. Aan de orde is daarbij de rol van de verklaringen van beide partijen bij toepassing van de EEX-vo, het EVO en het Weens Koopverdrag en bezien wordt bij welke verklaring of gedraging het zwaartepunt ligt: bij de verwijzing van de gebruiker die het eerst naar zijn

(8)

algemene voorwaarden verwijst of bij die van de wederpartij die het laatst daarnaar heeft verwezen.

18. Waar in de situaties 1 en 3 de samenhang tussen de desbetreffende wets- artikelen wordt onderzocht, zal hier – evenals bij situatie 2 – de samenhang tussen de diverse verdragen en verdragsbepalingen worden geanalyseerd, evenals de positie van de EEX-vo binnen dat geheel. Daarmee vult dit deel van het onderzoek een bestaande leemte in de literatuur. Daarin is tot dusverre nauwelijks of slechts fragmentarisch aandacht besteed aan de samenhang en de diversiteit van de talloze toepasselijke rechtsregels.

1.2 Opzet

1.2.1 Algemeen

19. Ieder hoofdstuk voor zich zal de in nummer 3 geformuleerde onderzoeks- vraag in meer detail behandelen, waarbij ook algemenere vraagstukken rond toepasselijkheid van algemene voorwaarden aan bod komen. Dit is van belang om een duidelijk beeld van de problemen rond toepasselijkheid te verkrijgen en vervolgens om de rol van verklaringen en gedragingen van partijen ten opzichte van elkaar te bepalen. In het kort weergegeven: de hoofdstukken 2 en 3 bevatten het onderzoek ter zake van situatie 1, hoofdstuk 4 ter zake van si- tuatie 2 en hoofdstuk 5 ter zake van de situaties 3 en 4.

1.2.2 Hoofdstuk 2

20. Hoofdstuk 2 stelt aan de orde op welke wijze en volgens welke criteria wordt bepaald of de wederpartij de gelding van de algemene voorwaarden heeft aanvaard. Bijzondere aandacht zal besteed worden aan de betekenis van artikel 3:35 BW (de vertrouwensleer) en aan de verhouding tussen artikel 3:35 BW en artikel 6:232 BW. Ook zal nader worden ingegaan op neveneffecten die aan artikel 6:232 BW verbonden zijn. Hierdoor kan een preciezer beeld worden gevormd van deze wettelijke regel en de legitimiteit daarvan. Tot slot staat in het hoofdstuk de verhouding tussen artikel 6:232 BW en de informa- tieplicht centraal.

1.2.3 Hoofdstuk 3

21. De wetgever wenst kennelijk de controle van algemene voorwaarden voornamelijk via de inhoud te doen plaatsvinden (zie hiervoor onder nummer 6). In hoofdstuk 3 zal die inhoudstoetsing centraal staan. Onderzocht zal wor- den of de vermeend ruimere mogelijkheden tot inhoudstoetsing onder het hui- dige recht vergeleken met het oude, opwegen tegen de beperking van de moge- lijkheid om onereuze algemene voorwaarden via gebreken in de acceptatie daarvan te bestrijden. Beslissend daarbij lijkt dus de vraag of de wederpartij bij

(9)

8 Inleiding

algemene voorwaarden beter af is met een wettelijk systeem waar de regel van het arrest Holleman/De Klerk kan worden toegepast dan met het huidige wet- telijke systeem, waar zij op die regel – bij toepasselijkheid van afdeling 6.5.3 BW – geen beroep kan doen.

1.2.4 Hoofdstuk 4

22. Hoofdstuk 4 betreft de toepasselijkheid van algemene voorwaarden op overeenkomsten met een internationaal karakter. Hierbij komt vooral de vraag aan de orde volgens welk recht dient te worden vastgesteld of algemene voor- waarden van toepassing zijn en welke rechter daarover dient te oordelen. Bij vragen over toepasselijk recht komen de bepalingen van het EVO en het Groenboek op het gebied van dit verdrag zoals dat op 14 januari 2003 aan de Europese lidstaten is gepresenteerd11 aan de orde, alsmede het voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).12 Tevens ko- men de bepalingen van het Weens Koopverdrag aan bod en zal een arrest van de Hoge Raad van 28 januari 200513 worden geanalyseerd. Dit is namelijk het eerste arrest waarin de Hoge Raad zich heeft uitgesproken over de toepasse- lijkheid van algemene voorwaarden onder de vigeur van het Weens Koopver- drag. De Hoge Raad plaatst het leerstuk van toepasselijkheid van algemene voorwaarden in de context van gap-filling, zoals bedoeld in artikel 7 lid 2 van het verdrag.

Voorzover het de bevoegdheid van de rechter betreft, zullen de diverse regelingen van de EEX-vo worden belicht. De vraag naar de bevoegde rechter is in het kader van het onderzoek relevant, omdat het in beginsel zo is dat aan de hand van de IPR-regels van de aangezochte rechter wordt vastgesteld vol- gens welk recht een bepaald vraagstuk dient te worden opgelost. Eerst moet worden vastgesteld welke rechter over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden zal beslissen en vervolgens welk recht hij zal toepassen. Hierbij zal dan tevens worden onderzocht op welke manier de aangezochte rechter met rechts- en rechterskeuzeclausules in algemene voorwaarden dient om te gaan en of daarbij aparte waarde wordt toegekend aan verklaringen en gedragingen van contractspartijen.

11 Commissie van de Europese Gemeenschappen, Com (2002) 654. Zie ook de reactie van de Neder- landse Minister van 13 oktober 2003, Tweede kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 288.

12 Dit voorstel heeft betrekking op de omzetting van het EVO (zie voetnoot 8) in een Verordening (COM (2005) 650 definitief, 2005/0261(COD) d.d. 15 december 2005). Zie ook het Voorlopig Rapport van het Europees Parlement van 22 augustus 2006, 2005/0261 (COD).

13 Hoge Raad 28 januari 2005, C03/290 HR, NJ 2006, 517 (m.nt. ThMdB).

(10)

1.2.5 Hoofdstuk 5

23. Hoofdstuk 5 zal volledig gewijd zijn aan battle of forms. Allereerst komt daarbij de verhouding tussen artikel 6:225 lid 3 BW en afdeling 6.5.3 BW aan de orde. Tevens zal worden onderzocht of de regels rond de toepasselijkheid van algemene voorwaarden zoals deze in afdeling 6.5.3 BW zijn opgenomen, overeenkomen met de systematiek van afdeling 6.5.2 BW. Daarbij speelt de verhouding tussen afdeling 6.5.3 BW met haar dwingendrechtelijke karakter en afdeling 6.5.2 BW dat van aanvullend recht is, een belangrijke rol die cul- mineert in artikel 6:225 lid 3 BW.

24. In het gedeelte dat betrekking heeft op internationale aspecten van battle of forms, zal wederom aandacht worden besteed aan kwesties aangaande de bevoegde rechter, temeer daar hierbij de volgorde van cruciaal belang lijkt.

Wanneer in ieder van de sets algemene voorwaarden een bevoegde rechter wordt aangewezen, komt de vraag op of eerst de bevoegde rechter moet wor- den vastgesteld die zich dan vervolgens uitlaat over het toepasselijke recht aan de hand waarvan moet worden vastgesteld welke algemene voorwaarden van toepassing zijn, of dat eerst het toepasselijke recht moet worden vastgesteld aan de hand waarvan wordt bepaald welke algemene voorwaarden van toepas- sing zijn en vervolgens of de in die algemene voorwaarden aangewezen rech- ter rechtsgeldig is gekozen. Bij de behandeling van internationale koopover- eenkomsten zal ook ruime aandacht worden besteed aan de betekenis van het Weens Koopverdrag en aan de internationale rechtspraak die in het kader van battle of forms hieronder is gewezen.

1.2.6 Hoofdstuk 6

25. Tot dusverre ging ieder hoofdstuk in het algemeen op vragen van toepas- selijkheid van algemene voorwaarden in. Aan het eind van ieder hoofdstuk is een samenvatting opgenomen waarin de belangrijkste onderzoeksresultaten van dat hoofdstuk in detail op een rij worden gezet. Hoofdstuk 6 zal die con- clusies uitwerken en met elkaar in verbinding brengen.

1.2.7 Samenvatting

26. Daarna volgt nog een samenvatting in het Nederlands en in het Engels waarin een meer globaal overzicht van de bevindingen wordt gegeven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Hof van Justitie heeft de crite- ria van artikel 23 EEX-vo (althans van artikel 17 EEX) in diverse arresten genuanceerd en uitgelegd. De lagere rechtspraak laat een wisselend

The European Court of Justice has refined and interpreted the criteria laid down in Article 23 of the Regulation (or of Article 17 of the EC Convention on Jurisdiction and the

Maria del Pilar Perales Viscasillas, battle of forms Under the 1980 United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods: A Comparison with Section 2-207 UCC

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable)... De aan de uitspraak toegevoegde nummers verwijzen naar de desbetreffende randnummers.

A buyer who has lost the right to declare the contract avoided or to require the seller to deliver substitute goods in accordance with article 82 retains all other remedies under

Member States shall lay down that unfair terms used in a contract concluded with a consumer by a seller or supplier shall, as provided for under their national law, not be binding

2001-2002 werkzaam als wetenschappelijk medewerker en als adviseur con- tractenrecht bij KennedyVanderLaan advocaten te Amsterdam 2002- part-time werkzaam als

Indien Verkeersschool Tilburg door de leerling geen kennis wordt gegeven en/of uit andere hoofde kennis draagt van enige gerechtelijke beperking, waardoor het de leerling verboden