• No results found

Het digitale mediagebruik van jongeren voor risicocommunicatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het digitale mediagebruik van jongeren voor risicocommunicatie"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het digitale mediagebruik van jongeren voor risicocommunicatie

Masterscriptie

Ellen Hoogstraten

S1533843

Begeleidster: Dr. Leonie Bosveld-de Smet

Ma Informatiekunde

(2)

Samenvatting

(3)

Inhoudsopgave

SAMENVATTING... 2 1. INLEIDING ... 4 2. THEORETISCH KADER ... 8 2.1(RISICO)COMMUNICATIE... 8 2.1.1 Risicocommunicatie ... 8

2.1.2 Welke doel wil een zender van een risicoboodschap bereiken? ... 9

2.1.3 Welke rol speelt de ontvanger van een risicoboodschap? ... 10

2.1.4 Aan welke voorwaarden moet een risicoboodschap voldoen? ... 10

2.1.4.1 Wat is ‘credibility’?... 11

2.2MEDIAGEDRAG... 13

2.2.1 Welke digitale media gebruiken jongeren en waarvoor? ... 14

2.2.2 Vaardigheden van jongeren ... 16

2.3DIGITALE MEDIA... 17

2.3.1 Wat is digitale communicatie? ... 17

2.3.1.1 Netwerk ... 17

2.3.2 Wat zijn kenmerken van digitale media? ... 18

3. METHODE ... 20

3.1ONDERZOEKSVRAAG EN HYPOTHESES... 20

3.2OPERATIONALISERING... 21

3.2.1 Welke digitale media worden er onderscheiden?... 21

3.2.1.1 Verschillen en overeenkomsten... 23

3.3.ENQUÊTE... 25

3.3.1 Achtergrondinformatie van de jongeren... 25

3.3.2 Algemeen mediagedrag... 25

3.3.3 Gezondheidsinformatie... 26

3.3.4 Mediagedrag ten aanzien van gezondheidsinformatie... 26

3.3.5 Credibility van informatie in het algemeen ... 27

3.3.6 Gezondheidsinformatie: feiten, meningen en ervaringen... 28

3.3.7 Vaardigheden van jongeren ... 29

3.3.8 Afsluitende vraag... 30

4. RESULTATEN... 31

4.1ALGEMEEN MEDIAGEBRUIK... 31

4.2GEZONDHEIDSINFORMATIE... 33

4.3CREDIBILITY VAN INFORMATIE IN HET ALGEMEEN... 35

4.4GEZONDHEIDSINFORMATIE: FEITEN, MENINGEN EN ERVARINGEN... 38

4.5VAARDIGHEDEN... 42

4.5.1 Gebruik van zoektermen in een zoekmachine... 47

4.6VERBANDEN TUSSEN RESULTATEN... 48

4.6.1 Credible media die snel gezondheidsinformatie leveren ... 48

4.6.2 Credibility van informatie en het gebruik van digitale media ... 49

4.6.3 Mediagebruik en het inschatten van credibility ... 49

5. CONCLUSIE, DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN ... 52

5.1DISCUSSIE... 55

LITERATUUR ... 57

(4)

1. Inleiding

Jongeren besteden een groot deel van hun dag aan digitale media. Onderstaande figuur (figuur 1) laat dit goed zien. Jongeren van 15 – 19 besteden per dag zelfs meer tijd aan media die gebruik maken van het internet dan dat zij naar de televisie kijken. Aan het lezen van kranten en tijdschriften wordt niet veel tijd meer besteed. Voor jongeren van 12 tot en met 14 jaar ligt het aantal minuten dat zij per dag met internet bezig zijn iets lager. Zij besteden hier per dag drieënzeventig minuten aan (van den Berg, 2009).

De tijd die de jongeren aan de digitale media besteden, vullen zij in met uiteenlopende activiteiten. Zij houden onder andere contact met elkaar, bekijken filmpjes, spelen spelletjes en zoeken informatie. Deze informatie kan op allerlei onderwerpen van toepassing zijn. De jongeren kunnen bijvoorbeeld op zoek zijn naar nieuws, naar informatie over hobby’s of films, of naar informatie die zij voor school nodig hebben.

Veel organisaties, die deze jongeren willen bereiken met informatie over gezondheid en hen wil inlichten over risico’s als ziekten en ongelukken, denken dat de jongeren de digitale media ook inzetten om gezondheidsinformatie te verzamelen. De organisaties hebben het idee dat jongeren niet meer goed te bereiken zijn door middel van de traditionele media. Een goed voorbeeld van dit probleem is de vaccinatiecampagne tegen baarmoederhalskanker van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst1 (GGD). De GGD probeerde bij deze campagne meisjes, van 12 tot en met 16 jaar, te bereiken met informatie over de inenting tegen baarmoederhalskanker. Ze gebruikte hier vooral de traditionele media voor en stuurde de jongeren brieven. De GGD merkte tijdens de campagne echter dat de jongeren, en hun ouders, veel informatie van internet haalden. De jongeren namen niet zomaar meer aan wat de GGD hun in de brief vertelde en maakten gebruik van de digitale media om met elkaar te communiceren over de risico’s van het wel én het niet inenten tegen baarmoederhalskanker. Zij communiceerden met elkaar buiten de GGD om, in de ‘backchannel’. Wat een backchannel is en hoe deze ontstaat wordt door Atkinson (2010) uitgelegd met de volgende definitie:

“A backchannel is a line of communication created by people in an audience to connect with

others inside or outside the room, with or without the knowledge of the speaker at the front of

1

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD), http://www.ggd.nl/

Bron: onderzoek Jongeren 2009 - Qrius

Tijdsbesteding jongeren 15 - 19 jaar

78 38 38 8 11 33 100 0 20 40 60 80 100 120

internet televisie radio games mobiele telefoon tijdschrift dagblad M in u te n p er d ag

(5)

the room. Usually facilitated by Internet technologies, it is spontaneous, self-directed, and limited in time to the duration of a live event. A backchannel can be constructive when it enhances and extends helpful information and relationships, and it can be destructive when it articulates and amplifies counterproductive emotions and sentiments.” (Atkinson, 2010:17) Atkinson (2010) omschrijft een backchannel met behulp van een persoon die iets presenteert en een groep mensen die naar deze presentatie luistert. De luisteraars communiceren ondertussen met elkaar en met mensen die niet aanwezig zijn over de presentatie. Bij de campagne tegen baarmoederhalskanker ging het niet om een spreker en een groep luisteraars in een zaal, maar er gebeurde iets vergelijkbaars. De GGD presenteerde als het ware haar informatie, via een brief, terwijl de jongeren en hun ouders de digitale media gebruikten om met elkaar over deze informatie te discussiëren. Ook andere mensen gingen zich in deze discussie mengen, waaronder deskundigen en mensen die zichzelf voordeden als deskundigen. In de backchannel werd de boodschap uitgedragen dat de inenting zeer risicovol was. Hierdoor ontstond er verwarring onder de jongeren, want de GGD zei dat de inenting nodig was om het risico op baarmoederhalskanker te verkleinen en in de backchannel werd het tegenovergestelde beweerd. De meningen waren verdeeld: moet ik me wel of niet laten inenten?

Eenzelfde probleem deed zich voor bij de vaccinatiecampagne tegen de Mexicaanse griep. Tijdens deze campagne werden er ook via de digitale media in de backchannel allerlei berichten verspreid, afkomstig van mensen die zich soms voordeden als professionals. Terwijl de GGD probeerde om het risico op het krijgen van de griep zo klein mogelijk te maken en te voorkomen dat de griep zich verder verspreidde, communiceerde de bevolking via de digitale media over de informatie die de GGD gaf. De mensen wisten weer niet zeker of ze zich wel of niet moesten laten inenten.

Naar aanleiding van de problemen waar de GGD tegenaan liep bij deze campagnes is er door GGD Fryslân (in samenwerking met de NHL Hogeschool) in april 2010 een symposium over digitale media georganiseerd met de titel: “Help! De doelgroep twittert2”. Met dit symposium wilde de GGD de aandacht vestigen op de problemen en met de sprekers en aanwezigen in discussie gaan over eventuele oplossingen. De opzet van de campagne tegen de Mexicaanse griep werd ook besproken en er werd gekeken naar de reacties van mensen via de digitale media.

Voor een organisatie als de GGD lijkt het tegenwoordig lastiger te zijn om mensen, waaronder de jongeren, te bereiken met informatie over risico’s, omdat zij zelf via de digitale media op zoek gaan naar informatie. Dit zou op zich geen groot probleem zijn als de informatie die ze via het internet krijgen betrouwbaar is. Dit is echter niet altijd het geval, omdat iedereen de mogelijkheid heeft om informatie te verspreiden via de verschillende digitale media. Iedere gebruiker kan zich anders voordoen en beweren dat hij een deskundige is op een bepaald gebied. De ontvanger van de informatie zal zelf moeten bepalen welk digitaal medium betrouwbare informatie geeft en wie hij kan vertrouwen. Niet elke ontvanger doet dit of is hier vaardig in. De een zal de informatie die hij via een bepaald medium krijgt als betrouwbaar zien, terwijl een ander dit medium niet vertrouwt. Niet iedereen komt tot dezelfde conclusie over de betrouwbaarheid en niet elke ontvanger gebruikt dezelfde factoren om de betrouwbaarheid te bepalen. De betrouwbaarheid van een medium of van informatie heeft te maken met perceptie. Een bericht wordt al dan niet betrouwbaar gevonden door de ontvanger. In dit onderzoek wordt in plaats van het begrip betrouwbaarheid het Engelse begrip ‘credibility’ gebruikt, omdat dit, zoals uitgelegd wordt in hoofdstuk 2.1.4.1, in deze situatie een beter begrip is.

2

Symposium Digitale Media, 15 april 2010,

(6)

Dit onderzoek richt zich op:

• de verschillende digitale media waarmee jongeren informatie kunnen vinden

• het gebruik van de digitale media door jongeren om gezondheidsinformatie te vinden • de betrouwbaarheid van de informatie en de media

Een groot deel van de doelgroep van een GGD bestaat uit jongeren. Bij de campagne tegen baarmoederhalskanker ging het bijvoorbeeld om meisjes van 12 tot en met 16 jaar. De GGD merkte toen dat hun informatie deze meisjes niet goed bereikte. In dit onderzoek is in eerste instantie deze leeftijdsgroep overgenomen. Alleen worden ook de jongens in dit onderzoek betrokken. De 17-jarige jongeren zijn later aan de resultaten toegevoegd toen bleek dat een groot aantal 17-jarige jongeren de enquête ingevuld had. Dit onderzoek is erop gericht om inzicht te krijgen in het zoekgedrag van jongeren op het internet en hun beoordeling van digitale media en informatie als betrouwbaar of onbetrouwbaar. Het is van belang dat jongeren op het moment dat hun gezondheid bedreigd wordt, betrouwbare informatie krijgen. Hierdoor kunnen ze het te lopen risico verkleinen. Om voorafgaande te onderzoeken is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

Welke digitale media gebruiken jongeren om informatie over gezondheid te vinden en hoe bepalen zij de ‘credibility’ van deze informatie?

Het is niet mogelijk om deze vraag in een keer te beantwoorden en daarom is de vraag opgesplitst in deelvragen. Door antwoord te zoeken op onderstaande vragen wordt er geprobeerd een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag.

- Welke digitale media gebruiken jongeren voor risicocommunicatie?

o Welke media gebruiken zij om meningen en ervaringen van anderen te vinden en welke voor feiten over de risico’s?

o Met welk medium vinden jongeren snel én betrouwbare informatie?

o Wanneer jongeren een zoekmachine gebruiken, wat voor zoekwoorden gebruiken zij dan?

- Kunnen de jongeren beoordelen of de gezondheidsinformatie ‘credible’ is? o Waar baseren ze de ‘credibility’ op?

o Wanneer zij een medium vaker gebruiken zien zij het dan ook als meer ‘credible’ dan media die zij weinig gebruiken?

o Zorgt meer ervaring met de digitale media voor het beter kunnen inschatten van de ‘credibility’?

- Zijn er verschillen waar te nemen onder de verschillende deelgroepen van jongeren? o Deelgroepen: geslacht, leeftijd, provincie en opleidingsniveau

In het onderzoek worden een aantal hypothesen getest. Deze hypothesen zijn op basis van de literatuur gevormd. Het gaat om de volgende drie hypothesen:

H1: Een jongere vindt een digitaal medium waar hij meer tijd aan besteedt meer ‘credible’ dan een digitaal medium waar hij minder tijd aan besteedt.

H2: Een jongere die meer tijd besteedt aan een digitaal medium zal

a. denken dat hij beter is in het inschatten van de credibility van digitale informatie

(7)

H3: Oudere jongens en meisjes gebruiken de digitale media meer voor risicocommunicatie dan jongere.

Voordat er een antwoord gegeven kan worden op de deelvragen of de hypothesen getest kunnen worden moeten er eerst een aantal begrippen verklaard worden. Deze begrippen en hun uitleg zijn terug te vinden in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 2.1 wordt uitgelegd dat de communicatie waarbij een organisatie als de GGD mensen inlicht over risico’s, zoals ziekten en ongelukken, risicocommunicatie genoemd wordt. Er wordt besproken welke rol de zender, de ontvanger en de boodschap hebben en er wordt gekeken naar de betrouwbaarheid van informatie. Daarnaast wordt er uitgelegd waarom het beter is het begrip ‘credibility’ te gebruiken in plaats van het begrip betrouwbaarheid. Hoofdstuk 2.2 richt zich op het mediagedrag van jongeren. Welke digitale media gebruiken zij en voor welk doel, is de vraag die in dit hoofdstuk centraal staat. En omdat niet elke jongeren even vaardig is met het gebruik van de digitale media, worden ook hun vaardigheden met digitale media bekeken. Het kan namelijk zijn dat deze een rol spelen bij het beoordelen van de informatie op betrouwbaarheid. Hoofdstuk 2.3 beschrijft wat digitale communicatie inhoudt en wat de kenmerken van digitale media zijn.

(8)

2. Theoretisch kader

De GGD probeert jongeren in te lichten over verschillende risico’s die betrekking hebben op gezondheid. Dit is een vorm van communicatie, die risicocommunicatie wordt genoemd. Wat deze vorm van communicatie precies inhoudt wordt uitgelegd in hoofdstuk 2.1.

Jongeren hoeven niet te wachten tot zij de informatie krijgen van de GGD. Zij kunnen zelf ook op zoek gaan naar informatie over gezondheid via de digitale media. Het is de vraag of zij dit ook doen en welke digitale media zij hiervoor gebruiken. Het gebruik van digitale media door de jongeren komt in hoofdstuk 2.2 ter sprake. In dat hoofdstuk worden een aantal onderzoeken naar het internetgebruik van jongeren besproken. Veel van de onderzoeken op dat gebied richten zich op het internet in het algemeen en niet op de verschillende digitale media die onderscheiden kunnen worden. Dit onderscheid wordt in dit onderzoek wel gemaakt. Voordat dit onderscheid gemaakt kan worden, moet het eerst duidelijk zijn wat digitale communicatie is en wat de kenmerken van digitale media zijn. Dit is in hoofdstuk 2.3 terug te vinden.

2.1 (Risico)communicatie

Gezondheidsinformatie is het soort informatie dat wordt uitgewisseld bij risicocommunicatie. Risicocommunicatie is een vorm van communicatie. Communicatie in het algemeen wordt als volgt gedefinieerd:

“Communicatie is de uitwisseling van symbolische informatie tussen mensen die zich van elkaars onmiddellijke of gemediëerde aanwezigheid bewust zijn. Deze informatie wordt deels bewust, deels onbewust gegeven, ontvangen en geïnterpreteerd.” (Oomkes, 2000:21)

De hierboven genoemde symbolische informatie is de boodschap die door een zender naar een ontvanger verstuurd wordt. In onderstaande figuur is een model van communicatie afgebeeld:

Figuur 2 - Communicatiemodel

Figuur 2 geeft een vereenvoudigde weergave van het communicatieproces. Zo wordt bijvoorbeeld het medium dat gebruikt wordt om de boodschap te versturen niet genoemd. Het model geeft wel weer dat een zender een boodschap aan de ontvanger verstuurd en dat de ontvanger hierop een reactie kan geven. Op het moment dat de ontvanger een reactie verzendt naar de oorspronkelijke zender worden de rollen omgedraaid. De oorspronkelijke ontvanger is nu de zender en de zender is de ontvanger geworden.

2.1.1 Risicocommunicatie

De definitie van communicatie van Oomkes (2000) kan ook toegepast worden voor risicocommunicatie. De informatie die bij deze vorm van communicatie uitgewisseld wordt heeft betrekking op risico’s die de gezondheid van mensen kunnen beïnvloeden.

Er worden verschillende definities gehanteerd om risicocommunicatie te beschrijven. Gutteling definieert risicocommunicatie als:

(9)

Lundgren & McMakin (2004) zijn iets specifieker in hun definitie:

“Risk communication: the interactive process of exchange of information and opinions among individuals, groups, and institutions concerning a risk or potentional risk to human health or the environment. Any risk communication effort must have an interactive component, if only in soliciting information about the audience in the beginning or evaluating success in the end.” (Lundgren & McMakin, 2004:438)

Deze twee definities laten zien dat risicocommunicatie op meerdere manieren bekeken kan worden. Voordat het mogelijk was om met behulp van digitale media zelf op zoek te gaan naar gezondheidsinformatie en er online met anderen over te praten werd risicocommunicatie gezien als communicatie waarbij de zender een organisatie is. Een organisatie die mensen in de samenleving informatie verschaft over bijvoorbeeld alcohol en ziektes. De zender betrof een organisatie en de ontvanger was een groep uit de samenleving voor wie de informatie van belang was. Nu het echter voor mensen mogelijk is om eenvoudig zelf via de digitale media aan informatie over gezondheid te komen en om deze informatie met anderen te delen, is de definitie van Lundgren & McMakin (2004) meer van toepassing. Risicocommunicatie is een proces geworden en de zender is niet altijd een organisatie. Iedereen kan zender zijn en samen met andere zenders en ontvangers informatie over risico’s delen en bespreken.

Alcohol en ziektes zijn al genoemd als voorbeelden van risico’s, maar wat houdt het begrip risico precies in? Gutteling hanteert er de volgende definitie voor:

“Bij risico’s kunnen we in principe denken aan het gehele scala van bedreigingen van veiligheid, gezondheid en welzijn dat de moderne mens kan raken.” (Jan Gutteling in Schellens, Klaassen & de Vries, 2000:322)

Risico is een breed begrip en kan betrekking hebben op alle negatieve invloeden die de gezondheid van mensen bedreigen. Andere voorbeelden van risico’s zijn overgewicht, roken en vervuilde lucht. Ieder mens zal de ernst van de risico’s anders inschatten. Iemand die rookt, weet meestal dat het ongezond is, maar vindt misschien dat er meer voordelen dan nadelen aanzitten. Hij kan zelf kiezen of hij dit risico wil lopen. Dit is niet altijd het geval Als er ergens een ongeluk gebeurt en er komen hierdoor giftige gassen in de lucht, dan hebben veel mensen hier last van, zonder dat ze dit willen.

2.1.2 Welke doel wil een zender van een risicoboodschap bereiken?

Risicocommunicatie kan dus omschreven worden als communicatie over risico’s, zoals inentingen en overgewicht, maar wat wil de zender met deze vorm van communicatie bereiken? Communicatiedoelen worden meestal geformuleerd in termen van kennis, houding en gedrag (Schellens, Klaassen & de Vries, 2000). Doelen van risicocommunicatie, met gebruik van deze drie termen, zijn:

• Vergroten van kennis van de ontvanger

• Invloed uitoefenen op de houding van de ontvanger • Veranderen van het gedrag van de ontvanger

Er is een zekere samenhang tussen deze drie doelen. Wanneer een ontvanger meer kennis opdoet over een risico kan dit zijn houding ten aanzien van dat risico veranderen en wanneer zijn houding veranderd is, kan het zijn dat hij ook zijn gedrag gaat aanpassen om minder risico te lopen.

(10)

gevolgen hiervan om zo de kennis van de ontvanger te vergroten. Zij wil daardoor ook de houding en het gedrag van de ontvanger veranderen, zodat het risico kleiner wordt. Door bijvoorbeeld te zeggen dat het risico groter is (of juist minder groot) dan de ontvanger denkt, wordt geprobeerd invloed uit te oefenen op de mening van de ontvanger. Voor een groep of een individu die risico-informatie met anderen delen, kunnen bovenstaande doelen ook van toepassing zijn. Iemand kan door zijn kennis, mening of ervaring te delen, de kennis van anderen vergroten en bewust of onbewust de houding van de ontvanger ten aanzien van het risico veranderen en er zelfs voor zorgen dat de ontvanger zijn gedrag aanpast. Het is ook mogelijk dat iemand zijn verhaal kwijt wil en met anderen over het risico wil praten. Hij heeft dan niet direct een van bovenstaande doelen voor ogen, maar zal mogelijk toch de ontvanger beïnvloeden.

2.1.3 Welke rol speelt de ontvanger van een risicoboodschap?

De zender kan een bepaald doel voor ogen hebben, maar het is aan de ontvanger of dit doel ook bereikt wordt. Een ontvanger zal namelijk niet alle informatie die hij krijgt even belangrijk of waardevol vinden. Hij heeft via de digitale media de mogelijkheid om van verschillende bronnen informatie te krijgen. Hij zal zelf bepalen welke informatie betrouwbaar is, of hij iets met die informatie doet en of hij die informatie zijn houding en gedrag laat beïnvloeden. Elke ontvanger gaat anders om met risico-informatie. De een zal zich misschien zorgen gaan maken naar aanleiding van de informatie die hij ontvangen heeft, terwijl een ander het risico niet ernstig vindt. Hoe iemand het risico beleeft wordt risicoperceptie genoemd. De risicoperceptie hangt onder andere af van de ernst van de situatie en of er maatregelen genomen kunnen worden. Het heeft ook te maken met de vraag of mensen zich vrijwillig in de risicovolle situatie begeven en met het vertouwen dat zij in de zender van de boodschap hebben (Elsman-Domberg, 2006). Dit vertrouwen komt terug in het begrip betrouwbaarheid, dat een grote rol speelt bij risicocommunicatie. Als een ontvanger de informatie niet betrouwbaar vindt dan zal hij deze informatie bijvoorbeeld niet gebruiken om beslissingen over zijn gezondheid te nemen.

2.1.4 Aan welke voorwaarden moet een risicoboodschap voldoen?

Niet alleen de identiteit van de zender en de ontvanger spelen een rol bij het beoordelen van informatie. De boodschap zelf is ook van belang. Bij communicatie in het algemeen is het belangrijk dat de boodschap onder andere relevant en begrijpelijk is (Oomkes, 2000). Dit geldt ook voor een risicoboodschap. De boodschap moet namelijk zo geformuleerd zijn dat hij duidelijk is en de ontvangers begrijpen wat er met de boodschap bedoeld wordt. Dit betekent dat een zender rekening moet houden met de verschillende doelgroepen. Een boodschap moet bijvoorbeeld aangepast worden aan de leeftijd van de ontvangers en het taalgebruik moet begrijpelijk zijn voor die doelgroep. De doelgroep bestaat uit mensen voor wie de informatie relevant is, zodat alleen diegene op wie de informatie betrekking heeft deze ontvangen.

(11)

dat ze het beste met de ontvangers voor heeft. Bij ervaringen van een zender krijgt de ontvanger een kijkje in het leven van deze zender. Het relationele aspect van een boodschap beschrijft de relatie tussen zender en ontvanger. Een organisatie uit haar zorgen over de gezondheid van de ontvanger en probeert als een ouder haar ‘kind’ te helpen en advies te geven. Ze probeert de ontvanger te overtuigen naar haar te luisteren. Er is sprake van een ongelijkwaardige relatie tussen de zender en de ontvanger. Wanneer de zender een individu betreft is de relatie tussen zender en ontvanger gelijkwaardiger. Een persoon die zelf te maken heeft gehad met een bepaald risico wil bijvoorbeeld alleen zijn ervaringen delen met anderen en zijn mening uiten. Hij hoeft niet het overtuigen van de ontvanger als doel te hebben. Dit doel van de zender, dat wat hij met zijn boodschap wil bereiken, is het appellerende aspect van een boodschap. Bij een organisatie zijn dit de drie doelen van risicocommunicatie, het vergroten van kennis, het uitoefenen van invloed op de houding en het veranderen van het gedrag van de ontvanger. Een individu kan ook een van deze drie doelen voor ogen hebben. Het is ook mogelijk dat hij alleen zijn mening of ervaring kwijt wil.

De vier aspecten van een boodschap van een organisatie zijn in onderstaande tabel te lezen. Het invullen van deze tabel voor een boodschap van een individu is moeilijker, omdat de intentie van een individu onduidelijker is. Het referentiële aspect heeft bijvoorbeeld wel betrekking op gezondheid, maar de boodschap kan objectief of subjectief zijn. Een individu kan, net als een organisatie, het beste met de ontvanger voor hebben, maar het kan ook zo zijn dat hij wil stoken of verwarring wil stichten bij de ontvanger. De intenties van individuen zijn minder eenduidig dan de intenties van organisaties, waardoor de aspecten van de boodschap bij een individu gevarieerder zijn dan bij organisaties.

Zender →

↓ Aspecten

Organisatie Referentieel

(inhoud)

Inhoud heeft betrekking op gezondheid Inhoud is feitelijk

Expressief

(wie is de zender?)

Zender wil betrouwbaar en eerlijk overkomen

Zender heeft het beste met ontvanger voor

Relationeel

(relatie)

Zender uit zorgen over de gezondheid van de ontvanger. Ze hebben een soort ouder-kind relatie

Appellerend

(doel)

Vergroten van kennis

Invloed uitoefenen op houding Veranderen van gedrag

Tabel 1 – De vier aspecten van een boodschap wanneer de zender een organisatie betreft.

In het begin van deze paragraaf is gezegd dat een boodschap relevant en begrijpelijk moet zijn. Naast deze twee voorwaarden is het bij risicocommunicatie ook van belang dat de boodschap betrouwbaar is. Dit begrip is al een paar keer ter sprake gekomen bij het bespreken van risicocommunicatie, maar wat houdt het precies in?

2.1.4.1 Wat is ‘credibility’?

(12)

kwaliteit van de informatie. Ook Gunther (1992) omschrijft credibility als de door de ontvanger waargenomen kwaliteit. Fogg & Tseng (1999) zijn het hiermee eens, maar gaan dieper op het begrip in. Zij vinden dat de term geloofwaardigheid een goede term is om credibility te beschrijven en zij beschrijven credibility als een door een gebruiker waargenomen kwaliteit van een persoon of van informatie. In hun onderzoek hebben zij eerst gekeken naar het gebruik van het begrip credibility in de literatuur, voordat zij zich gericht hebben op het onderzoek van de credibility van computers.

De perceptie van de gebruiker wordt bepaald door meerdere factoren. Niet alle onderzoekers zijn het er over eens welke factoren dit zijn, maar de meeste noemen ‘trustworthiness’ en ‘expertise’ (Fogg & Tseng, 1999). De intenties van de zender, de vooroordelen in de informatie en de vraag of de informatie op waarheid berust, bepalen de trustworthiness. De expertise wordt mede bepaald door de kennis en door de ervarenheid en deskundigheid van de bron. Fogg & Tseng (1999) noemen nog drie manieren waarop credibility verwoord kan worden, namelijk het vertrouwen van informatie, het accepteren van het gegeven advies en het geloven in de uitkomst. Deze omschrijvingen geven aan dat de ontvanger de credibility bepaalt, dat hij de informatie moet vertrouwen en dat hij moet geloven dat als hij het advies ter harte neemt, zijn gezondheid hierdoor verbeterd.

Trustworthiness en expertise zijn twee vaak genoemde factoren die een rol spelen bij het bepalen van credibility. Veel onderzoekers gebruiken hun eigen factoren. Flanagin & Metzger (2000) hanteren in hun onderzoek naar de credibility van informatie op het internet en soortgelijke informatie die via andere media verspreid wordt, vijf factoren:

• de geloofwaardigheid van informatie • de nauwkeurigheid van informatie • de betrouwbaarheid van informatie • eventuele vooroordelen in de informatie • de volledigheid van de informatie

Op basis van deze vijf factoren hebben zij onderzoek gedaan naar de verschillen in credibility tussen internet/WWW, tijdschriften, kranten, radio en televisie. Uit hun onderzoek blijkt dat informatie in kranten meer credible gevonden wordt dan informatie van de andere vier media, die onderling niet veel van elkaar verschillen op het gebied van credibility.

(13)

maakt van een bepaald digitaal medium dit medium ook meer credible vindt dan digitale media die hij minder gebruikt. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H1: Een jongere vindt een digitaal medium waar hij meer tijd aan besteedt meer credible dan een digitaal medium waar hij minder tijd aan besteedt.

Een gebruiker kan, naast het beoordelen van de bron en de informatie, ook gebruik maken van meerdere bronnen om zo de informatie te controleren. Hij moet dan wel nog steeds zijn eigen conclusie trekken. Het blijft dus van belang dat de ontvanger kan beoordelen welke informatie feiten bevat, welke informatie uit meningen bestaat en welke informatie op ervaringen berust. Iemand die meer ervaring heeft met het gebruik van de verschillende digitale media zou door zijn ervaringen hebben kunnen leren waar hij op moet letten om de credibility te beoordelen en daardoor beter zijn in het inschatten van de credibility van informatie. Om te onderzoeken of een jongere die meer tijd besteedt aan de digitale media inderdaad beter is in het inschatten van de credibility van informatie of dat hij misschien alleen denkt beter te zijn is de volgende hypothese opgesteld:

H2: Een jongere die meer tijd besteedt aan een digitaal medium zal

a. denken dat hij beter is in het inschatten van de credibility van digitale informatie

b. beter zijn in het inschatten van de credibility van digitale informatie dan een jongere die het digitale medium minder gebruikt.

Iedere jongere zal de credibility van informatie dus zelf moeten beoordelen en zal dit anders doen dan een andere gebruiker. Hij moet als het ware zelf voor redacteur spelen en de informatie beoordelen (Flanagin & Metzger, 2000). Bij de traditionele media als een krant of informatie via een brief vindt er een redactioneel proces plaats, waarbij de informatie gecontroleerd en verbeterd wordt en de gebruiker al een zekere mate van credibility kan verwachten. Dit proces ontbreekt vaak bij de digitale media, waardoor iedereen informatie kan verspreiden zonder dat het gecontroleerd wordt.

Het ontbreken van het redactionele proces is een van de verschillen tussen traditionele en digitale media. Welke kenmerken digitale media nog meer hebben waardoor ze zich onderscheiden van traditionele media wordt in hoofdstuk 2.3 besproken. Eerst wordt het gedrag van jongeren online besproken, zodat duidelijk wordt waar zij de digitale media voor gebruiken.

2.2 Mediagedrag

Welke media mensen gebruiken, waarom ze deze gebruiken en wat ze van deze media vinden wordt het mediagedrag of kanaalgedrag genoemd. De termen ‘media’ en ‘kanaal’ worden in de literatuur vaak door elkaar gebruikt. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de term mediagedrag om het gebruik van de media te beschrijven.

(14)

Figuur 4 – De activiteiten van jongeren online (Lenhart, Rainie & Lewis, 2001).

‘usage’ bedoelen zij het gebruik van een medium, maar dit kan het algemene gebruik van media zijn, maar ook het gebruik van media voor een specifiek doel. ‘Choice’ interpreteren zij als het kiezen van een medium. Zij voegen nog een extra stap aan de ‘usage’ en ‘choice’ toe, namelijk ‘channel evaluation’, omdat zij vinden dat ervaring met een medium de perceptie van dat medium en toekomstige mediakeuzes beïnvloedt. In figuur nummer 3 is hun model voor mediagedrag te zien.

Figuur 3 - Channel Behavior (Pieterson & Teerling, 2008).

Het schema bestaat uit drie delen: het kiezen van een bepaald medium, het gebruiken van een medium en het evalueren van een medium. Wanneer de

gebruiker een positieve ervaring heeft met het medium, dan zal hij dit medium waarschijnlijk nog een keer kiezen. Heeft hij echter een slechte ervaring met het medium dan zal hij dit mee laten tellen als hij de volgende keer weer een medium moet kiezen en dan mogelijk voor een ander medium kiezen.

2.2.1 Welke digitale media gebruiken jongeren en waarvoor?

De laatste jaren hebben er veel onderzoeken plaatsgevonden naar het digitale mediagedrag van jongeren. Deze onderzoeken kijken naar het algemene gebruik van de media. Welke media gebruiken jongeren wel en welke niet? Waar gebruiken ze die media voor? Gebruiken ze deze media bijvoorbeeld voor spellen, sociaal contact, nieuws of om informatie voor school of zichzelf op te zoeken? In deze paragraaf wordt een beeld geschetst van het algemene mediagedrag van jongeren.

In 2001 is er in Amerika een onderzoek gedaan naar het online leven van jongeren (Lenhart, Rainie & Lewis, 2001). De jongeren die hierbij onderzocht werden varieerden in leeftijd van 12 tot en met 17 jaar. Dit onderzoek liet zien dat jongeren de digitale media veel gebruiken voor ontspanning, sociaal contact en hobby’s. Figuur 4 geeft een overzicht van het mediagebruik van de jongeren rond 2001. E-mail staat bovenaan de lijst en wordt door de meeste jongeren gebruikt. Websites

(15)

nieuwsfeiten zijn ook populaire activiteiten. Ongeveer een kwart van de jongeren die online zijn gebruikt de digitale media om informatie over gezondheid op te zoeken. Het zijn vooral de oudere meisjes (15 -17 jaar) die hiernaar zoeken. Van de jongeren tussen de twaalf en veertien jaar zoekt maar 18% naar gezondheids- of fitnessinformatie. Uit cijfers van het CBS3 van datzelfde jaar blijkt dat voor de jongeren in Nederland (12-17 jaar) deze percentages iets lager liggen (CBS, 2003). E-mail wordt ook door Nederlandse jongeren het meest gebruikt, 70% gebruikt het internet hiervoor. 55% van hen gebruikt het internet om zomaar wat te surfen. Het percentage dat chat is 57%.

Een onderzoek uit 2007 laat zien dat al ongeveer 93% van de jongeren van twaalf tot en met zeventien jaar het internet gebruiken en het door hen steeds meer gebruikt wordt voor sociaal contact (Lenhart, Madden, Macgill & Smith, 2007). Ze delen bijvoorbeeld zelfgeschreven verhalen of zelfgemaakte foto’s en maken nieuwe video’s met behulp van materiaal dat al online staat. In 2007 had 55% van de jongeren die het internet gebruikten een eigen profiel aangemaakt op een Social Network Site, waarbij de meesten ook foto’s hadden geplaatst. Jongens en meisjes verschillen in het gebruik van de media, zo zijn er meer meisjes die een weblog hebben en is het aantal jongens dat filmpjes bekijkt of plaatst groter dan meisjes. Het zijn vooral de jongens van vijftien tot en met zeventien jaar die dit doen. Het gebruik van e-mail is onder de jongeren veel minder populair geworden, nog maar 14% van jongeren maakt hier gebruik van. Zij houden nu vaak contact met vrienden door te sms’en, via hun Social Network Site en via chat (Instant Messages). Figuur 5 laat zien waar jongeren de media voor gebruiken. Het percentage jongeren dat nu zoekt naar gezondheidsinformatie is iets gegroeid naar 28%. Uit een onderzoek van dit jaar blijkt dat dit percentage in de afgelopen drie jaar verder gegroeid is naar 31% (Lenhart, Purcell, Smith & Zickuhr, 2010). Het lijkt erop dat jongeren de digitale media steeds meer gaan gebruiken om gezondheidsinformatie te zoeken.

Bovenstaande onderzoeken richten zich echter alleen op het percentage jongeren dat die informatie zoekt. Er wordt niet gekeken naar de media die zij hiervoor gebruiken en ook de credibility van de informatie wordt niet besproken. Dit wordt in dit onderzoek wel onderzocht, om een beter beeld te krijgen van het gebruik van de verschillende digitale media door jongeren voor risicocommunicatie.

3

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/home/default.htm

(16)

Uit de besproken onderzoeken valt onder andere op te maken dat de leeftijd en geslacht van de jongeren van invloed is op het medium dat zij gebruiken en hoe vaak zij er gebruik van maken. In dit onderzoek wordt er gekeken of het inderdaad zo is dat meisjes meer gezondheidsinformatie zoeken en of het zo is dat jongeren van bijvoorbeeld 15 en 16 jaar meer naar gezondheidsinformatie zoeken dan jongeren van 12 tot en met 14 jaar. Hiervoor is de volgende hypothese opgesteld:

H3: Oudere jongens en meisjes gebruiken de digitale media meer voor risicocommunicatie dan jongere.

2.2.2 Vaardigheden van jongeren

Niet elke jongere is even vaardig met het gebruik van de digitale media. De een is misschien goed in het gebruik van een browser of een zoekmachine, terwijl een ander beter is in het daadwerkelijk vinden van de relevante informatie. Wanneer er gekeken wordt naar de vaardigheden van mensen met digitale media, dan moet er onderscheid worden gemaakt tussen verschillende categorieën vaardigheden. Van Deursen & van Dijk (2009) onderscheiden vier categorieën vaardigheden:

• Operational Internet Skills • Formal Internet Skills • Information Internet Skills • Strategic Internet Skills

De Operational skills duiden op de vaardigheden die nodig zijn om een internet browser, een zoekmachine of de verschillende velden en knoppen in een internet formulier te gebruiken. Op het internet kunnen rondsurfen door middel van links en het niet gedesoriënteerd raken door alle verschillende websites zijn vaardigheden die horen bij de Formal skills. Wanneer iemand goed is in het kiezen van een website of zoekmachine om informatie te zoeken en hierbij ook goede zoekwoorden gebruikt, om daarna de juiste informatie te vinden tussen alle zoekresultaten, dan beschikt hij over goede vaardigheden uit de categorie Information skills. Hierbij hoort ook het beoordelen van de informatie en bepalen of de informatie correct is en de bron betrouwbaar. Het doel van het mediagebruik valt onder de categorie Strategic skills. Het draait hier om de vaardigheden waarbij je inziet hoe je met de media een bepaald doel kunt bereiken, de juiste handelingen hiervoor verricht en de juiste beslissingen neemt om er ook daadwerkelijk je voordeel mee te doen. Zo moet je, wanneer je bijvoorbeeld op zoek bent naar informatie over gezondheid, voor ogen houden welke informatie je wilt en bedenken waar je deze informatie het best kunt vinden. Het is mogelijk om meerdere bronnen te raadplegen, zodat je op basis van de gevonden informatie een goede beslissing over je gezondheid kunt nemen.

In dit onderzoek wordt er alleen gekeken naar de laatste twee categorieën, Information en Strategic skills, omdat in dit onderzoek de nadruk ligt op het zoeken van informatie, het vinden van de gewenste informatie en het beoordelen van deze informatie. Niet iedere jongere zal een zoekmachine gebruiken als hij op zoek gaat naar informatie en de gebruikte zoektermen zullen van elkaar verschillen. Misschien is het wel zo dat jongeren die meer gebruik maken van digitale media, beter zijn in het beoordelen van de gevonden informatie, zoals in de paragraaf over credibility al werd gesuggereerd. Of misschien is het zo dat jongeren een medium waarvan zij vaak gebruik maken bij voorbaat al als betrouwbaar beoordelen.

(17)

media uitgelegd worden, zodat duidelijk is wat digitale communicatie is, welke digitale media er zijn en wat zij met elkaar gemeen hebben.

2.3 Digitale Media

De laatste jaren zijn er veel media bijgekomen, zoals websites, e-mail en chat. Om deze media te onderscheiden van de traditionele media als radio, televisie en krant, worden ze vaak aangeduid als nieuwe media. Nieuwe media is echter een onduidelijk begrip. Wanneer is een medium nieuw en hoelang blijft het nieuw? Nieuw is een relatief begrip en mede daarom is digitale media een betere term. Deze term geeft al een kenmerk van die nieuwere media aan, een waarmee ze zich van de traditionele media onderscheiden. Ze maken namelijk allemaal gebruik van de mogelijkheid om informatie te digitaliseren. Dit is echter niet het enige verschil tussen digitale en traditionele media. In deze paragraaf wordt beschreven wat digitale communicatie inhoudt en wat kenmerken van digitale media zijn.

2.3.1 Wat is digitale communicatie?

Digitale communicatie maakt gebruik van het digitaliseren van informatie, waarbij woorden, geluiden en beelden omgezet worden in een cijferreeks. Een cijferreeks is opgebouwd uit een combinatie van ‘enen en nullen’ en wordt opgeslagen in een opslagruimte. Deze opslagruimte wordt het geheugen genoemd. Een harde schijf van een computer, een dvd, een cd-rom en een diskette zijn voorbeelden van geheugens (Van Driel, 2001). Wanneer de informatie gedigitaliseerd is kan deze verzonden worden, bijvoorbeeld van een computer naar een andere computer. Om de informatie te kunnen verzenden is een systeem nodig dat de computers met elkaar verbindt. Dit systeem wordt een netwerk genoemd (Brookshear, 2005).

2.3.1.1 Netwerk

Een computernetwerk is een systeem dat twee of meer computers met elkaar verbindt (Brookshear, 2005). Niet alle computers die met elkaar verbinding maken, staan op dezelfde afstand van elkaar, daarom wordt er onderscheid gemaakt tussen een Local Area Network (LAN) en een Wide Area Network (WAN). Wanneer de computers in hetzelfde gebouw of in hetzelfde gebouwencomplex staan spreekt men van een LAN en wanneer de computers op grote afstand van elkaar staan, gaat het om een WAN. Bij een WAN kunnen de computers in verschillende delen van een stad staan, maar ook van een land of aan de andere kant van de wereld (Brookshear, 2005). Het internet is een combinatie van een Local en een Wide Area Network. Door middel van het internet worden verschillende netwerken aan elkaar verbonden en is het mogelijk om informatie te verspreiden naar alle computers die hierop aangesloten zijn. De verschillende netwerken waaruit het internet bestaat worden ook wel domeinen genoemd. Een domein kan een netwerk van een organisatie zijn, maar ook van een individu. Het netwerk van een individu bestaat meestal uit maar één computer. Al deze kleinere domeinen worden aan het internet gelinked door middel van een groter domein.

(18)

2.3.2 Wat zijn kenmerken van digitale media?

Er zijn tot nu toe al een aantal mogelijkheden voorbijgekomen om digitaal te communiceren, namelijk e-mail, een website, een chat, een forum en een Social Network Site. Er is echter geen vaste definitie om te bepalen welke digitale media er zijn, al hebben ze wel een aantal kenmerken met elkaar gemeen. Zo maken ze alle, de een meer dan de ander, gebruik van tekst, beeld en geluid. Dit geldt echter ook voor de traditionele media als een krant, de televisie, de radio en een brief. Een brief en een krant bestaan vaak grotendeels uit tekst. Een website bevat, net als een krant, naast tekst vaak afbeeldingen. Een krant of een brief maakt echter geen gebruik van geluid, terwijl dit voor een website wel geldt, net als voor televisie. De digitale media verschillen hierin niet met de traditionele media. Waardoor onderscheiden digitale media zich dan van de traditionele media, behalve dat ze de informatie digitaliseren? In de literatuur op dit gebied worden verschillende kenmerken van digitale media genoemd. Zo onderscheidt van Dijk (2004) multimedialiteit, interactiviteit en digitale code. Van Driel (2005) noemt ook drie kenmerken, alleen neemt hij de digitale code mee onder het kenmerk multimedialiteit. Naast de multimedialiteit noemt ook hij de interactiviteit van de media als een belangrijk kenmerk. Virtualiteit noemt hij als derde kenmerk. Flew (2002) vindt de anonimiteit belangrijk en Adams & Clark (2001) noemen (a)synchroniteit als een kenmerk. Al deze kenmerken zijn van toepassing op digitale media en daarom worden ze hieronder besproken.

• Multimedialiteit

Digitale media zijn multimedia omdat zij gebruiken maken van geluid, beeld en tekst en deze omzetten naar één digitale code (van Driel, 2005). Zo staat er op een website vaak tekst en wordt deze ondersteund door afbeeldingen. Soms kan er op een website naar geluidsfragmenten geluisterd worden of is het een mogelijk om filmpjes te bekijken.

• Interactiviteit

De digitale code maakt het mede mogelijk dat de persoon die informatie zoekt of krijgt, zelf kan bepalen in welke volgorde hij deze bekijkt of beluistert door middel van hyperlinks (van Dijk, 2004). Dit wordt de interactiviteit genoemd. De ontvanger bepaalt zelf welke informatie hij wil ontvangen en in welke volgorde. Hij kan bijvoorbeeld zelf bepalen welke link hij op een website als eerste aanklikt en naar welke webpagina hij daarna gaat. Er is geen vaste volgorde en de ontvanger moet zelf actief zijn.

• Virtualiteit

Op het internet wordt de echte wereld soms nagemaakt, bijvoorbeeld in de vorm van een persoon of zelfs een hele samenleving. Dit wordt dan een virtuele werkelijkheid genoemd (van Driel, 2005). Vaak is het in een virtuele werkelijkheid mogelijk om met elkaar te praten, door middel van korte berichten (zoals in een chat) of door middel van een microfoon.

• Anonimiteit

(19)

gebruiker om te bepalen of hij anoniem van de digitale media gebruik wil maken of niet.

• (A)synchroniciteit

De meeste digitale media zijn asynchrone media. Een ontvanger hoeft niet gelijk te reageren op de zender en kiest er bijvoorbeeld voor om niet gelijk een e-mail terug te sturen. Bij een chatsessie wordt iets meer synchronie verwacht. De ene gebruiker ‘spreekt’ de andere aan en verwacht dat hij snel reactie krijgt en zal dan weer op het antwoord van de ander reageren.

(20)

3. Methode

Gezondheidsorganisaties zoals de GGD willen jongeren betrouwbare informatie geven over de gezondheidsrisico’s die zij lopen. Jongeren gaan zelf ook op zoek naar deze gezondheidsinformatie, onder andere via de digitale media. Ze gebruiken de digitale media echter niet alleen om informatie te zoeken. Ze communiceren ook met elkaar via deze media, waarschijnlijk ook over gezondheidsonderwerpen. De informatie die jongeren online vinden kan door iedereen geschreven zijn. Iedereen kan de digitale media namelijk gebruiken om informatie te versturen en te ontvangen. Deze informatie wordt niet gecontroleerd door een redacteur, zoals dit bij een krant het geval is. De informatie is daarom vaak niet credible en een jongere moet zelf bepalen welke informatie hij vertrouwt en mee laat tellen bij een beslissing over zijn gezondheidssituatie. Over welke digitale media jongeren gebruiken om gezondheidsinformatie te vinden en over hoe zij de credibility van deze informatie bepalen is nog weinig bekend. Om hier meer over te weten te komen en om meer inzicht te krijgen in het gebruik van digitale media voor risicocommunicatie door jongeren is ervoor gekozen om een groep jongeren een online enquête in te laten vullen.

3.1 Onderzoeksvraag en hypotheses

In de inleiding van dit onderzoek zijn een aantal vragen geformuleerd die nodig zijn om inzicht te krijgen in het gebruik van de digitale media door jongeren voor risicocommunicatie. De algemene onderzoeksvraag luidt als volgt:

Welke digitale media gebruiken jongeren om informatie over gezondheid te vinden en hoe bepalen zij de credibility van deze informatie?

Er zijn er een aantal deelvragen geformuleerd om zo naar een antwoord op de algemene onderzoeksvraag toe te werken. Deze deelvragen zijn weer opgesplitst in meer gedetailleerde vragen.

- Welke digitale media gebruiken jongeren voor risicocommunicatie?

o Welke media gebruiken zij om meningen en ervaringen van anderen te vinden en welke voor feiten over de risico’s?

o Met welk medium vinden jongeren snel én betrouwbare informatie?

o Wanneer jongeren een zoekmachine gebruiken, wat voor zoekwoorden gebruiken zij dan?

- Kunnen de jongeren beoordelen of de gezondheidsinformatie credibility is? o Waar baseren ze de credibility op?

o Wanneer zij een medium vaker gebruiken zien zij het dan ook als meer credible dan media die zij weinig gebruiken? (H1)

o Zorgt meer ervaring met de digitale media voor het beter kunnen inschatten van de credibility? (H2)

- Zijn er verschillen waar te nemen onder de verschillende deelgroepen van jongeren? o Deelgroepen: geslacht, leeftijd, provincie en opleidingsniveau

Naast deze vragen zijn er in hoofdstuk twee nog een aantal hypotheses opgesteld op basis van de literatuur.

(21)

H2: Een jongere die meer tijd besteedt aan een digitaal medium zal

a. denken dat hij beter is in het inschatten van de credibility van digitale informatie

b. beter zijn in het inschatten van de credibility van digitale informatie dan een jongere die het digitale medium minder gebruikt.

H3: Oudere jongens en meisjes gebruiken de digitale media meer voor risicocommunicatie dan jongere.

Om antwoorden te krijgen op bovenstaande vragen en om de hypotheses te bevestigen of ontkrachten wordt er een online enquête gehouden. De enquête is gericht op jongeren van twaalf tot en met zestien jaar.

3.2 Operationalisering

Voordat de enquêtevragen besproken kunnen worden, moeten eerst de verschillende digitale media onderscheiden worden, zodat er per medium naar het gebruik ervan en naar de credibility van informatie gekeken kan worden.

3.2.1 Welke digitale media worden er onderscheiden?

In paragraaf 2.2.1 is het mediagedrag van jongeren besproken. Dat hoofdstuk laat zien dat jongeren de digitale media onder andere gebruiken om te e-mailen, om websites te bezoeken, om sociaal contact te onderhouden en om informatie te zoeken. Ze schrijven zelf verhalen om ze via de digitale media met anderen te delen, ze bekijken en maken filmpjes en ‘praten’ met elkaar via een chat. Op basis van deze functies van digitale media worden er in dit onderzoek acht digitale media onderscheiden. Een digitaal medium wordt hierbij gezien als een medium dat gebruik maakt van het internet en waarbij de informatie kan bestaan uit een combinatie van tekst, beeld en geluid.

Zoals uit paragraaf 2.2.1 bleek, gebruiken jongeren de digitale media om informatie te zoeken. Dit kan op meerdere manieren. Een jongere kan een zoekmachine gebruiken om bepaalde informatie te zoeken. Hij kan ook rechtstreeks naar een specifieke website gaan, omdat hij denkt dat de informatie daar te vinden is. De websites kunnen ook gebruikt worden om spellen te spelen, om producten te kopen of om nieuws te lezen.

(22)

Uit paragraaf 2.2.1 blijkt ook dat jongeren de digitale media veel gebruiken om zelfgemaakte filmpjes te delen met andere gebruikers, filmpjes te bekijken en om naar muziek te luisteren. De digitale media die hiervoor gebruikt kunnen worden zijn de beeld- en geluidsites. Deze sites zijn gericht op het delen van filmpjes en het beluisteren van geluidsbestanden.

In bovenstaande tekst zijn acht digitale media en hun functies beschreven. Hieronder staan deze acht media overzichtelijk onder elkaar en wordt er naast een korte beschrijving van elk medium nog een voorbeeld van het medium genoemd.

• Zoekmachine: een dienst op het internet waarmee men met behulp van zoektermen of trefwoorden kan zoeken in het World Wide Web.

• Social Network Site (SNS): een Social Network Site is een site op het internet waar individuen een openbaar of een semiopenbaar profiel aan kunnen maken, contacten (vrienden) kunnen maken en de vrienden van deze contacten kunnen bekijken (boyd & Ellison, 2007). Voorbeelden zijn Hyves4 en Twitter5. Op deze sites kunnen gebruikers met elkaar communiceren door middel van tekst, beeld en geluid. Hiervoor moeten de gebruikers wel vaak inloggen op de site.

• Beeld- en geluidsites: websites als Uitzending gemist6 of YouTube7, waarop men filmpjes kan bekijken, of Klikradio8 waarop mensen radio kunnen luisteren.

• Specifieke websites anders dan hierboven genoemd: een website is dus een verzameling van pagina’s op het internet die tekst, afbeeldingen en geluid kunnen bevatten. De pagina’s zijn met elkaar verbonden door middel van links.

Een zoekmachine, een SNS en een beeld- of geluidsite zijn ook voorbeelden van websites, maar hier gaat het om websites die niet tot de categorie SNS of beeld- en geluidsites behoren en waar jongeren direct naar toe gaan zonder er via een zoekmachine heen gestuurd te worden. Dit kan een website als Wikipedia9 zijn, maar ook een website met spellen.

• Weblog: een weblog (of blog) is een website waarop een of meerdere beheerders van deze weblog hun eigen verhalen kwijt kunnen en waarop de nieuwste berichten bovenaan komen te staan. Gebruikers van een weblog kunnen reacties plaatsen op deze verhalen. Meestal mag er pas een reactie geplaatst worden nadat de gebruiker zich geregistreerd heeft en inlogt. Een voorbeeld van een weblog is de website van GeenStijl10.

• Chat: onder de term chat vallen chatapplicaties zoals MSN Messenger11, maar ook een chatbox op een website. Wanneer een iemand wil chatten moet hij vaak eerst een account aanmaken en daarmee inloggen.

• Forum: webpagina’s waarop iedereen berichten kan achterlaten (hiervoor is inloggen vaak vereist), op elkaar kunnen reageren en met elkaar kunnen discussiëren. Een forum is meestal gericht op een bepaald onderwerp. Op het ene forum kan gepraat worden over schoolzaken, op een ander praten de gebruikers over hun gezamenlijke hobby en op weer een ander kunnen de gebruikers terecht met vragen en opmerkingen over een bepaalde ziekte. Een voorbeeld van een forum is het forum van Scholieren.com12. 4 Hyves, http://www.hyves.nl/ 5 Twitter, http://twitter.com/ 6

Uitzending gemist, http://www.uitzendinggemist.nl/ 7

YouTube, http://www.youtube.com 8

Klikradio, http://www.klikradio.nl/ 9

Wikipedia, the free encyclopedia, http://en.wikipedia.org/wiki/Main_Page 10

GeenStijl, http://www.geenstijl.nl/ 11

MSN Messenger, http://services.nl.msn.com/messenger/ 12

(23)

• E-mail: elektronische post kan via verschillende applicaties verstuurd worden, bijvoorbeeld via het programma Microsoft Outlook13 of via een internetsite als Gmail14 of Hotmail15.

3.2.1.1 Verschillen en overeenkomsten

In dit onderzoek is er sprake van acht digitale media die onderscheiden worden op basis van hun functie. Voor al deze media gelden de kenmerken die in paragraaf 2.3.2 genoemd worden: multimedialiteit, interactiviteit, virtualiteit, anonimiteit en (a)synchroniciteit. Deze kenmerken hebben zij met elkaar gemeen. Als er vanuit een ander perspectief naar de digitale media gekeken wordt, namelijk het ‘Human-computer interaction’-perspectief, kunnen de digitale media met elkaar vergeleken worden door naar de tijd en de plaats van de communicatie te kijken. Zoals gezegd zijn digitale media bijna allemaal asynchrone media, maar hoe zit het met de plaats waar de zender en ontvanger met elkaar communiceren? Bevinden zij zich op dezelfde plaats of speelt dit geen rol? Om de digitale media overzichtelijk in te delen op basis van de tijd en de plaats van communicatie is een time/space matrix gebruikt die ook gebruikt wordt bij het onderscheiden van groupware. Groupware is software die wordt gebruikt om groepswerk makkelijker te maken, bijvoorbeeld videoconferenties of e-mail (Dix, Finlay, Abowd & Beale, 2004). Een time/space matrix maakt onderscheid tussen systemen door te kijken naar de synchronie van de communicatie en de locatie van de deelnemers. In de onderstaande tabel zijn een aantal digitale media, maar ook traditionele media, ingedeeld op basis van deze kenmerken. Zo kunnen de digitale media onderling vergeleken worden, maar is ook te zien dat er door de digitale media meer mogelijkheden bijgekomen zijn om te communiceren zonder dat zender en ontvanger op dezelfde plaats hoeven te zijn. Dit geldt ook voor weblogs, fora, beeld- en geluidsites en Social Network Sites, die in de categorie different place – different time geplaatst zouden kunnen worden.

Same place Different place

Same time Face-to-Face Telefoon

Radio (live-uitzending) Televisie (live-uitzending)

Chat Different

time Sticky-note/kattebelletje Brieven Televisie

Websites Zoekmachine E-mail

Tabel 2 – Traditionele versus digitale media op basis van tijd en plaats van communicatie.

Uit de tabel is af te lezen dat communicatie via digitale media bijna altijd asynchroon is. Alleen bij communicatie via een chat wordt er een zekere mate van synchronie verwacht, want wanneer iemand via een chat contact zoekt verwacht hij gelijk antwoord, anders kan hij zijn vraag of opmerking bijvoorbeeld ook via een e-mail verzenden. De traditionele media zijn in alle vakken van de tabel terug te vinden, maar alleen bij het communiceren via een brief of de televisie is er sprake van asynchrone communicatie, waarbij de deelnemers niet op dezelfde plaats zijn. De twee communicatiemedia die gebruik maken van papier, kattebelletjes en brieven, worden beide gebruikt wanneer de communicatie niet synchroon hoeft te

13

Microsoft Outlook, www.microsoft.com/outlook/

14

Gmail, http://www.gmail.com 15

(24)

verlopen. De digitale media hebben ervoor gezorgd dat er meer communicatiemogelijkheden zijn waarvoor mensen niet op hetzelfde moment op dezelfde plaats hoeven te zijn.

Er is nog een manier om de digitale media in te delen, namelijk vanuit de communicatiekunde. Hiervoor wordt er onderscheid gemaakt tussen het informatieve of sociale karakter van de informatie die via het medium overgedragen wordt en tussen het soort communicatie, namelijk massacommunicatie of interpersoonlijke communicatie. Een medium heeft een informatief karakter als het kennis verschaft en leerzaam is. Wanneer het medium vooral gebruikt wordt om contact met anderen te maken of te houden heeft het een meer sociaal karakter. Een medium hoeft niet een van beide te zijn, het kan tegelijkertijd informatief én sociaal gebruikt worden. Een voorbeeld hiervan is e-mail. Het kan gebruikt worden om met vrienden te e-mailen, maar ook om zakelijke afspraken te maken of om over een bepaald onderwerp informatie te krijgen. Een beeld- en geluidsite, een weblog en een forum kunnen ook informatief en sociaal zijn. Ze kunnen om sociale redenen gebruikt worden en tegelijkertijd kennis verschaffen. Een filmpje op een beeld- en geluidsite kan educatief zijn, terwijl de gebruikers, door het plaatsen van een reactie, contact leggen. Een Social Network Site heeft een primair sociaal karakter. Deze site is erop gericht om sociale contacten met vrienden te onderhouden en om nieuwe vrienden maken. Dit geldt ook voor een chat. Een voorbeeld van een primair informatief medium is een zoekmachine. Deze wordt meestal gebruikt omdat de gebruiker iets wil weten. Hij wil ergens meer informatie over.

Bij het soort communicatie ligt de situatie iets anders. Een medium wordt voor massacommunicatie gebruikt óf voor interpersoonlijke communicatie. Het medium kan niet op hetzelfde moment voor massacommunicatie gebruikt worden én voor interpersoonlijke communicatie. Van massacommunicatie is sprake wanneer iedereen de communicatie kan zien of horen, het openbaar is, iedereen kan deelnemen aan de communicatie en de boodschap voor veel mensen van belang kan zijn. Diegene die aan massacommunicatie deelnemen hoeven niet op hetzelfde moment op dezelfde plaats te zijn (Oomkes, 2000). Wanneer de communicerende personen elkaar zien of horen en zich dus bewust zijn van elkaars nabijheid is er sprake van interpersoonlijke communicatie (Oomkes, 2000).

De meeste digitale media zijn massamedia, ze worden gebruikt om informatie aan een gespreid publiek te zenden en iedereen kan over de informatie mee communiceren. Alleen chat is een interpersoonlijk medium. De meeste mensen gebruiken het om met andere personen te ‘praten’ waarbij ze weten dat die persoon ook achter zijn computer zit en snel antwoord geeft. E-mail en Social Network Sites kunnen gebruikt worden voor interpersoonlijke communicatie, door je rechtstreeks tot een ander te richten, en voor massacommunicatie, door meerdere mensen op hetzelfde moment informatie te geven. Bij een e-mail is het mogelijk om te specificeren wie de informatie moet ontvangen en bij een Social Network Site kan er voor gekozen worden om de informatie aan iedereen te laten zien of alleen aan vrienden. De SNS en een chat worden door vooral gebruikt om contact te houden met vrienden of familie, terwijl een weblog en een forum vaak ook gebruikt worden om een mening te verkondigen of informatie over een bepaald onderwerp te delen.

(25)

3.3. Enquête

In de vorige hoofdstukken zijn een aantal elementen besproken die van belang zijn om een antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag. In de onderzoeksvraag komen de belangrijkste vier elementen hiervan terug, namelijk digitale media, jongeren, gezondheidsinformatie en credibility. De gezondheidsinformatie vertegenwoordigt hier de risicocommunicatie, omdat daarbij informatie over gezondheid wordt uitgewisseld. Daarnaast zijn de elementen mediagedrag en vaardigheden van belang, omdat deze van invloed kunnen zijn op het gebruik van de media voor risicocommunicatie. Al deze elementen zijn ook in de enquête terug te vinden. In de volgende paragrafen worden de enquêtevragen besproken. De enquête is in zijn geheel terug te vinden in bijlage I.

3.3.1 Achtergrondinformatie van de jongeren

In een van de deelvragen van dit onderzoek wordt er gekeken naar eventuele verschillen tussen het digitale mediagebruik en mediagedrag onder jongeren. Jongeren verschillen van elkaar op basis van leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en de provincie waarin zij wonen. De resultaten van de enquête kunnen op basis van deze vier categorieën met elkaar vergeleken worden, om onder andere te onderzoeken of het zo is dat oudere jongeren en meisjes de digitale media meer gebruiken voor risicocommunicatie dan jongere (hypothese 3). Om onderscheid te maken tussen de jongeren is er achtergrondinformatie nodig van de respondenten. De enquête begint daarom met vragen over de leeftijd en het geslacht van de jongere. Daarna volgt er een vraag over zijn of haar opleiding, omdat het kan zijn dat een jongere met een hogere opleiding meer tijd aan de digitale media besteedt, maar minder gezondheidsinformatie zoekt dan een jongere met een lagere opleiding. Ook wordt de jongeren gevraagd in welke provincie zij wonen, zodat er gekeken kan worden of er bijvoorbeeld in sommige provincies meer of minder gebruik wordt gemaakt van bepaalde media. Deze vragen behoren tot de algemene vragen (vraag 1 t/m 4) van de enquête en zijn ook in de bijlage terug te vinden.

3.3.2 Algemeen mediagedrag

(26)

Geef van onderstaande media aan hoeveel minuten je ze per dag gebruikt:

3.3.3 Gezondheidsinformatie

Naast deze meer algemene vragen worden er in de enquête meer specifieke vragen gesteld en wordt de risicocommunicatie erbij betrokken. Omdat dit onderzoek ontstaan is naar aanleiding van de problemen die de GGD had bij de campagne tegen baarmoederhalskanker en de inentingscampagne tegen de Mexicaanse griep, wordt er eerst gekeken of de jongeren de GGD kennen en waarmee zij de GGD associëren. Door middel van een open vraag, wordt er geprobeerd een beeld te krijgen van wat de jongeren te binnen schiet wanneer zij de afkorting GGD zien of horen.

Als je aan de GGD denkt, waar denk je dan aan? Beschrijf dit met ongeveer 5 woorden:

Aan de hand van lijstje met onderwerpen van de GGD, gericht op risicocommunicatie met jongeren, wordt er gekeken in welke gezondheidsonderwerpen jongeren geïnteresseerd zijn en waarover zij wel eens meer informatie nodig hebben:

Over welke gezondheidsonderwerpen heb jij wel eens vragen en zou je iets meer willen weten? Meerdere antwoorden zijn mogelijk.

o Overgewicht o Alcohol o Roken

o Inentingen tegen ziektes o Veilig vrijen

o Drugs o Pesten

o Anders, namelijk …

3.3.4 Mediagedrag ten aanzien van gezondheidsinformatie

Het algemene mediagebruik is al in vraag 5 aan de orde gekomen, maar de mediakeuze en de mediahouding zijn ook van belang om het mediagedrag van jongeren te onderzoeken. Door middel van een open vraag wordt er uitzocht waar jongeren informatie gaan zoeken als zij bijvoorbeeld over een van de onderwerpen bij vraag 7 iets willen weten. Om de jongeren niet te sturen, naar bijvoorbeeld een specifiek (digitaal) medium, is er voor een open vraag gekozen, zodat de jongeren zelf aan kunnen geven of zij een digitaal medium gebruiken of naar een arts gaan of het aan hun ouders vragen.

Waar zoek je deze gezondheidsinformatie dan? (Vraag je het bijvoorbeeld aan je ouders, zoek je het op internet op, ga je naar een arts…) Vul hieronder in waar je deze informatie vandaan zou halen:

Gebruik ik nooit 1 – 15 minuten 16 – 30 minuten 31 – 45 minuten 46 – 60 minuten meer dan 1 uur per dag

Zoekmachine (bijv. Google) ○ ○ ○ ○ ○ ○

Social Network Site (bijv. Hyves) ○ ○ ○ ○ ○ ○

Beeld- en geluidsite (bijv. YouTube of Uitzendinggemist.nl)

○ ○ ○ ○ ○ ○

Specifieke websites anders dan hierboven genoemd (bijv. Bol.com, Wikipedia of een gamesite)

○ ○ ○ ○ ○ ○

Weblog ○ ○ ○ ○ ○ ○

Chat (bijv. MSN) ○ ○ ○ ○ ○ ○

Forum ○ ○ ○ ○ ○ ○

(27)

Het mediagedrag van jongeren wordt mede bepaald door hun houding ten aanzien van de media. Het gaat er in dit onderzoek niet om of het leuk is om het medium te gebruik of dat het gemakkelijk in gebruik is, maar om de snelheid van een medium. Jongeren vinden het namelijk belangrijk dat wanneer ze een medium gebruiken ze snel informatie of snel een reactie krijgen (Hoogstraten, 2009). Daarom is er een vraag geformuleerd waarmee zij kunnen aangeven met welk medium zij snel informatie kunnen vinden.

Stel je wilt iets weten over een gezondheidsonderwerp (bijvoorbeeld informatie over roken), via welk medium denk je die informatie het snelst te krijgen?

Meerdere antwoorden zijn mogelijk. o Zoekmachine (bijv. Google) o Social Network Site (bijv. Hyves)

o Beeld- en geluidsite (bijv. YouTube of Uitzendinggemist.nl)

o Specifieke websites anders dan hierboven genoemd (bijv. Bol.com, Wikipedia of een gamesite) o Weblog

o Chat (bijv. MSN) o Forum

o E-mail o Geen mening

3.3.5 Credibility van informatie in het algemeen

Zoals gezegd speelt de credibility van informatie een grote rol bij risicocommunicatie. Om er achter te komen welke digitale media jongeren credible vinden en welke niet, moeten de jongeren met een cijfer van 1 tot en met 10 aangeven hoe credible ze de informatie van elk medium vinden. Om de enquête begrijpelijk te houden voor de doelgroep wordt er in de enquête gesproken over betrouwbaar en betrouwbaarheid in plaats van de termen credible en credibility te gebruiken, die de jongeren mogelijk niets zeggen.

Geef met een cijfer van elk medium aan hoe betrouwbaar jij de informatie vindt die je ervan krijgt. Bijvoorbeeld:

1 voor erg onbetrouwbaar 5 voor redelijk betrouwbaar 10 voor erg betrouwbaar

Betrouwbaarheid

Zoekmachine (bijv. Google) (dropdown menu 1 t/m 10)

Social Network Site (bijv. Hyves) (dropdown menu 1 t/m 10) Beeld- en geluidsite (bijv. YouTube of Uitzendinggemist.nl) (dropdown menu 1 t/m 10) Specifieke websites anders dan hierboven genoemd (bijv.

Bol.com, Wikipedia of een gamesite)

(dropdown menu 1 t/m 10)

Weblog (dropdown menu 1 t/m 10)

Chat (bijv. MSN) (dropdown menu 1 t/m 10)

Forum (dropdown menu 1 t/m 10)

E-mail (dropdown menu 1 t/m 10)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De resultaten uit het onderzoek onder professionals zijn hieronder samengevat. De samenvat- ting is gestructureerd aan de hand van de vier deelvragen aangaande de doeltreffendheid van

ƒ Het ouderlijk toezicht wordt meestal uitgeoefend door de programma’s te kiezen voor 1 op de 2 jongeren, vervolgens door het aantal kijkuren per dag te beperken voor bijna 1 op de

Veiligheidsregio Haaglanden kon niet aangeven wat de grootste risico’s zijn binnen de regio, maar geeft wel aan dat risico’s rond externe veiligheid en brandveiligheid op dit

Aangezien Verroen, Gutteling en de Vries (2013) hebben aangetoond dat ‘peer feedback’ in zekere mate effect heeft op de coping appraisal van personen in risicovolle situaties wordt

Zo zijn er diëten die alleen maar uit eiwit shake’s bestaan en 500 kcal per dag moet dan genoeg zijn om van te leven maar veel van deze producten zijn niet bio identiek dus

Dit descriptieve onderzoek heeft ten doel inzicht te geven in wie de Keyplayers zijn met betrekking tot de communicatie over zuigelingenvoeding op de Sociale Media en op welke

Paragraaf 6.1 geeft de karakterisering van de posts weer op Twitter en Facebook, waar in paragraaf 6.2 de karakterisering van de belangrijkste sociale mediagebruikers

Betrokkenheid is de mate waarin een persoon het van belang vindt om zich met een kwestie bezig te houden. Het belang van een persoon kunnen verschillende zaken inhouden