• No results found

Digitale vaardigheden bij jongeren Masterscriptie CIW

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Digitale vaardigheden bij jongeren Masterscriptie CIW"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Digitale vaardigheden bij jongeren

Masterscriptie CIW

Begeleidend docent : L.M. Bosveld-de Smet

Opleiding : Communicatie- en Informatiewetenschappen Instelling: : Rijksuniversiteit Groningen

Datum : 08-09-2010

Auteur:

Naam : M.A. Wolters

(2)

Samenvatting

(3)

Voorwoord

Deze scriptie is het resultaat van een onderzoek naar de digitale vaardigheden bij jongeren op het HAVO en VWO. Met deze scriptie hoop ik de studie Communicatie- en Informatiewetenschappen af te ronden. Het schrijven van deze scriptie heeft veel voeten in de aarde gehad, met name door de opzet van het onderzoek waarbij video capture software geïnstalleerd moest worden bij scholen in het voortgezet onderwijs. Dat is dan ook één van de redenen geweest dat ik de scriptie nu pas kon afronden en niet, zoals gehoopt, al in februari.

Een aantal mensen wil ik graag van harte bedanken voor hun bijdrage. Als eerste wil ik mijn begeleidster Leonie Bosveld-de Smet bedanken, met wie ik veelvuldig heb overlegd. Door alle gesprekken over de theorie werd deze scriptie langzamerhand naar een hoger niveau getild. Ook wil ik de tweede lezer John Hoeks bedanken, die mij wat betreft de statistiek een eind op weg geholpen heeft. Daarnaast wil ik ook Renske Holwerda bedanken voor het bekritiseren voor elke typfout die ik ooit gemaakt heb sinds ik haar ken. Ook deze scriptie is vakkundig door haar van elke fout ontdaan, waarvoor mijn dank. Eventuele resterende fouten komen uiteraard geheel voor mijn rekening. Tot slot wil ik ook mijn ouders bedanken voor hun grenzeloze vertrouwen in mij.

Mark Wolters

(4)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1

2. Theoretisch kader 3

2.1 Inleiding theoretisch kader 3

2.2 Informatievaardigheden op het internet 3

2.2.1 Operationele internetvaardigheden 4

2.2.2 Formele internetvaardigheden 4

2.2.3 Informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden 5

2.2.4 Strategische internetvaardigheden 6

2.3 Communicatievaardigheden op het internet 6

2.3.1 Maximen van Grice 7

2.3.2 Gerichtheid op de ander 7 2.3.3 Zelfverzekerdheid 8 2.3.4 Coördinatie 9 2.3.5 Expressiviteit 9 2.4 Motivatie 9 2.5 Context 9 2.6 Tot slot 10 3. Methode 11 3.1 Het onderzoek 11 3.2 De opdrachten 11

3.3 Operationalisatie opdrachten informatievaardigheden 12

3.4 Operationalisatie opdrachten communicatievaardigheden 13

3.4.1 Operationalisatie gerichtheid op de ander 14

3.4.2 Operationalisatie zelfverzekerdheid 15

3.4.3 Operationalisatie coördinatie 16

3.4.4 Operationalisatie expressiviteit 17

3.5 Operationalisatie enquête 17

3.6 Analyse van de data 18

4. Resultaten 20

4.1. Resultaten enquête digitale vaardigheden 20

4.1.1 Het verband tussen sekse en scores op de enquête 21

4.1.2 Het verband tussen opleiding/leerjaar en scores op de enquête 22 4.1.3 Het verband tussen het profiel en scores op de enquête 23

4.2 Opdrachten digitale vaardigheden op het internet 25

4.2.1 Het verband tussen sekse en scores op de opdrachten 26

4.2.2 Het verband tussen opleiding/leerjaar en scores op de opdrachten 27

4.3 Vergelijkingen scores enquête en opdrachten 28

4.4 Individuele internetvaardigheden 29

4.4.1 Resultaten van de operationele internetvaardigheden 29

4.4.2 Resultaten van de formele internetvaardigheden 30

4.4.3 Resultaten van de informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden 30

4.4.4 Resultaten van de strategische internetvaardigheden 31

4.4.5 Resultaten van de gerichtheid op de ander 31

4.4.6 Resultaten van de zelfverzekerdheid 31

4.4.7 Resultaten van de coördinatie 31

(5)

5. Conclusie 33

5.1 Conclusies digitale vaardigheden 33

5.2 Conclusies informatievaardigheden 33

5.3 Conclusies communicatievaardigheden 34

5.4 Het verband tussen sekse, opleidingsniveau/leerjaar, profiel en de scores 35

5.5 Tot slot 35

6. Discussie 37

Bibliografie 38

Bijlage 1: Opdrachten (versie 1) 41

Bijlage 2: Opdrachten (versie 2) 43

Bijlage 3: Enquête 45

Bijlage 4: Mindmap informatievaardigheden 49

Bijlage 5: Minmap communicatievaardigheden 50

Bijlage 6: Uitwerking operationalisatie informatievaardigheden 51

(6)

1

1. Inleiding

Tegenwoordig speelt het internet een steeds grotere rol in het dagelijks leven van jong en oud. Niet alleen maken bedrijven veel gebruik van voorzieningen zoals e-mail en Intranet, ook in de privésfeer speelt het internet een steeds grotere rol, door bijvoorbeeld de opkomst van sociale netwerken zoals Hyves, Facebook en Twitter. Op scholen en universiteiten neemt het gebruik van het internet toe door onder andere Blackboard, waarmee docenten en studenten informatie met elkaar kunnen uitwisselen. De toename in het gebruik van internet heeft ervoor gezorgd dat men in steeds meer gevallen een beroep moet doen op de informatie- en communicatievaardigheden op het internet (vanaf nu: digitale vaardigheden), waardoor het niveau van deze vaardigheden een steeds grotere rol speelt (Norris, 2001).

Uit onderzoek is echter gebleken dat deze digitale vaardigheden onvoldoende zijn ontwikkeld, waardoor veel mensen de weg op het internet kwijtraken (Van Deursen & Van Dijk, 2009). Daarnaast zijn ze niet goed in staat om de bronnen op waarde te schatten. In een onderzoek naar de informatievaardigheden op het internet zoals dat van Van Deursen & Van Dijk (2009), wordt alleen gekeken naar de informatievaardigheden van volwassenen vanaf achttien jaar. Door de eerder genoemde toename in het gebruik van internet, komen jongeren ook steeds eerder en vaker in aanraking met het internet. Dat maakt het interessant om te onderzoeken in hoeverre jongeren beneden de achttien jaar beschikken over de vaardigheden die nodig zijn om goed gebruik te kunnen maken van het internet en om daarop de juiste informatie te kunnen vinden. Om daar achter te komen, is een onderzoek uitgevoerd bij jongeren in het voortgezet onderwijs op het niveau van HAVO / VWO in de leerjaren vier en vijf.

Bij het gebruik van het internet gaat het echter niet alleen om het zoeken en vinden van informatie. Via het internet kan immers ook met anderen gecommuniceerd worden. Dit geschiedt niet alleen via bijvoorbeeld e-mail, maar ook steeds vaker via de eerder genoemde websites waarop sociale netwerken kunnen worden aangelegd. Doordat communicatie via de computer vaak minder rijk is dan face-to-face communicatie, zullen de onderdelen van communicatie die niet op de traditionele manier kunnen worden overgedragen, zoals non-verbale signalen, moeten worden „vertaald‟ naar mogelijkheden die de computercommunicatie wel biedt. In het geval van non-verbale signalen zou het dan kunnen gaan om smilies. Het onderzoek naar de informatievaardigheden in dit onderzoek is grotendeels gebaseerd op het onderzoek van Van Deursen & Van Dijk (2009), die zich hebben beperkt tot informatievaardigheden en dus geen onderzoek hebben gedaan naar communicatievaardigheden op het internet. Om een volledig beeld te krijgen van de vaardigheden van jongeren op het internet, wordt in dit onderzoek een poging gedaan om naast de informatievaardigheden ook de communicatievaardigheden in beeld te brengen.

Als onderzoeksmethode is gekozen voor het invullen van een enquête, waarna een aantal taken achter de computer worden uitgevoerd. De enquête wordt voorafgaand aan het onderzoek ingevuld. Door middel van de opdrachten krijgen de proefpersonen de mogelijkheid om hun informatie- en communicatievaardigheden op het internet in de praktijk te brengen. Hierdoor ontstaat een goed beeld van de vaardigheden waarover zij beschikken. Bij het formuleren van de opdrachten is getracht om zo goed mogelijk bij de belevingswereld van de proefpersonen aan te sluiten, om ze zo realistisch mogelijk te maken.

De onderzoeksvraag kan als volgt worden geformuleerd:

Hoe is het gesteld met de digitale vaardigheden van leerlingen op het HAVO en VWO? Hierbij staan de volgende drie deelvragen centraal:

1. Hoe is het gesteld met de informatievaardigheden op het internet? 2. Hoe is het gesteld met de communicatievaardigheden op het internet?

(7)

2

(8)

3

2. Theoretisch kader

2.1 Inleiding theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden de theoretische begrippen die een rol spelen in dit onderzoek nader toegelicht. Dit onderzoek heeft betrekking op de vaardigheden op het internet van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Met digitale vaardigheden worden hier zowel de informatievaardigheden als communicatievaardigheden bedoeld.

De informatievaardigheden (2.2) kunnen worden opgedeeld in vier soorten vaardigheden (Van Deursen & Van Dijk, 2009). Zo zijn er de operationele internetvaardigheden die betrekking hebben op de basisvaardigheden bij het gebruik van computertechnologie, zoals het gebruik van een internetbrowser, zoekmachine en formulieren. Daarnaast zijn er de formele internetvaardigheden die het non-lineaire karakter van het internet omvatten en waarin de navigatie binnen en tussen websites centraal staat. Vervolgens zijn er de informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden die gaan over het selecteren en gebruiken van de juiste informatie. Tot slot volgen de strategische internetvaardigheden die betrekking hebben op de doelen die de gebruiker op de langere termijn beoogt te bereiken met het gebruik van de computer en het internet. Een voorbeeld is het verkrijgen van een stemadvies op het internet.

Wat betreft de communicatievaardigheden (2.3) spelen een aantal verschillende aspecten die van invloed zijn op de communcatie tussen personen een rol. Om communicatie zo effectief en efficiënt mogelijk te laten verlopen, is het van belang dat de maximen van Grice worden gerespecteerd. Zo moet volgens de maxime van kwantiteit niet meer of minder gezegd worden dan noodzakelijk is. Daarnaast is het door de aanwezigheid van een ontvanger van belang dat bij het maken van de boodschap rekening wordt gehouden met die ontvanger. Dit wordt „gerichtheid op de ander‟ genoemd. Ook moet geprobeerd worden om onzekerheid tot een minimum te beperken door zelfverzekerd over te komen in berichten. Verder is het van belang dat er coördinatie plaatsvindt in het gesprek zelf en tussen de gesprekken door, zodat de zender en ontvanger goed weten wat er van hen verwacht wordt. Bij coördinatie gaat het onder andere over de hoeveelheid berichten die verstuurd worden en de lengte daarvan. Tot slot speelt expressiviteit een rol in de communicatie. Bij expressiviteit gaat het om het laten zien van emoties in berichten. Naast deze vaardigheden zijn ook de motivatie (2.4) en context (2.5) van invloed op het gebruik van de communicatie- en informatievaardigheden op het internet.

2.2 Informatievaardigheden op het internet

Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar informatievaardigheden op het internet en bij het onderzoek dat is gedaan, worden veel verschillende definities van de term informatievaardigheden gebruikt. Soms hebben die betrekking op een onderdeel van informatievaardigheden, zoals in het onderzoek van Nielsen (2008), die zich vooral richt op operationele en formele internetvaardigheden bij het testen van gebruikers. Ook Van Veen (2005) richt zich op een deel van de informatievaardigheden in zijn onderzoek, die vallen onder de informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden. Door Van Veen worden de door hem onderzochte vaardigheden als volgt gedefinieerd: “Het vermogen om met informatie te werken, dus alles wat te maken heeft met het zoeken, vinden, beoordelen en gebruiken van informatie en de bijhorende technologie”. Ondanks deze definitie wordt het vinden en verzamelen van informatie echter niet geproblematiseerd, maar juist als een bekende vaardigheid verondersteld. Het zoeken en vinden van informatie heeft hier meer betrekking op het vinden van kwalitatief hoogwaardige bronnen, dan op de zoekactiviteit zelf. De zoekactiviteit zelf maakt echter ook deel uit van de informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden.

(9)

4

burgers zich bewust, kritisch en actief kunnen bewegen in een complexe, veranderlijke en fundamenteel gemedialiseerde wereld” (Raad voor Cultuur, 2005). In deze definitie is het echter niet duidelijk hoe deze vaardigheden precies kunnen worden geoperationaliseerd en op welke soorten vaardigheden de diverse onderdelen precies betrekking hebben. Bovendien is deze definitie niet specifiek ontwikkeld voor het internet, maar voor gebruik van media in het algemeen. Het onderzoek van Van Deursen & Van Dijk (2009) is één van de eerste onderzoeken waarbij niet wordt gekeken naar één of enkele aspecten van de informatievaardigheden op het internet, maar waarbij een grote verscheidenheid aan aspecten die van invloed zijn op de informatievaardigheden worden bekeken. De vier soorten informatievaardigheden die zij in hun onderzoek beschrijven, zullen in de volgende secties worden besproken.

2.2.1 Operationele internetvaardigheden

Bij operationele internetvaardigheden gaat het concreet om kennis van de hardware van een computer, kennis van de software en kennis van de werking daarvan. In een tijd waarin computers en internettechnologie een steeds groter deel uitmaken van ons leven, worden deze vaardigheden soms als bekend verondersteld (Van Veen, 2005). Uit onderzoek van Van Deursen & Van Dijk (2009) blijkt echter dat zelfs deze basisvaardigheden regelmatig voor problemen kunnen zorgen. Een voorbeeld van de vaardigheden die tot de operationele internetvaardigheden behoren kan gevonden worden bij het ECDL Nederland (European Computer Driving License). Deze organisatie is in samenwerking met de Europese Unie opgericht en de diploma‟s die zij uitreiken worden in binnen- en buitenland erkend. De zeven punten waarop getest wordt, hebben betrekking op de hardware, het beheren van bestanden en het werken met specifieke programma‟s voor tekstverwerking, databases en dergelijke (ECDL, 2009). Soortgelijke definities van operationele internetvaardigheden komen ook voor bij onder andere Van Dijk (2005), Bawden (2001) en Van Deursen & Van Dijk (2009). Onder operationele internetvaardigheden wordt door Van Deursen & Van Dijk het volgende verstaan:

Gebruik van een browser:

- Het openen van websites door het typen van de URL

- Het navigeren tussen pagina‟s met behulp van de browserknoppen - Het bewaren van bestanden op de harde schijf

- Het openen van bestanden met diverse formaten - Het toevoegen van pagina‟s aan de favorieten - Het veranderen van instellingen in de browser Gebruik van zoekmachines:

- Het invoeren van zoektermen - Het uitvoeren van de zoekactie - Het openen van de resultaten Gebruik van formulieren:

- Het gebruik van verschillende velden en knoppen - Het versturen van een formulier

2.2.2 Formele internetvaardigheden

(10)

5

pagina van die website of een pagina van een andere website te gaan en moet daarbij een idee hebben van waar hij zich bevindt. Enerzijds speelt de gebruiksvriendelijkheid van de website een rol als het aankomt op het kunnen navigeren in en tussen websites (Nielsen, 1990; Nielsen, 1992). In de praktijk blijkt dit onderdeel vaak niet goed te zijn uitgewerkt op websites, waardoor gebruikers op dit punt veel problemen ondervinden (Wolters, 2008). Anderzijds moet de gebruiker over de vaardigheid beschikken om zich een mentaal beeld te vormen van de website en in staat zijn om verschillende vormen van hyperlinks te herkennen zodat de navigatie zo probleemloos mogelijk kan verlopen (Van Deursen & Van Dijk, 2009; Kwan, 1999). De formele internetvaardigheden kunnen als volgt worden gedefinieerd:

Navigeren op het internet:

- In staat zijn om links te herkennen en te klikken in diverse vormen zoals tekst, afbeeldingen, menu‟s en website lay-outs.

Een idee hebben van waar je je bevindt op het internet tijdens het navigeren: - Niet gedesoriënteerd raken bij het navigeren op een website

- Niet gedesoriënteerd raken bij het navigeren tussen websites

- Niet gedesoriënteerd raken bij het browsen door en tussen zoekresultaten (Van Deursen & Van Dijk, 2009)

2.2.3 Informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden

Bij informatievaardigheden op het internet gaat het onder andere om het effectief selecteren en gebruiken van de juiste informatie. Een alom geaccepteerde definitie van dit onderdeel van informatievaardigheden is gegeven door de Association of College & Research Libraries (ACRL). Personen die over goede informatievaardigheden beschikken, worden door de ACRL (1989) omschreven als mensen die kunnen herkennen wanneer informatie benodigd is en die over de vaardigheden beschikken om de juiste informatie efficiënt te kunnen lokaliseren, evalueren en gebruiken. Het grote verschil met de operationele internetvaardigheden is dat het daar bijvoorbeeld gaat om het kunnen invoeren van zoektermen bij een zoekmachine, zonder dat daarbij gekeken wordt naar welke zoektermen worden ingevoerd. Bij de informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden gaat om het invoeren van een goede combinatie van zinvolle zoektermen waarmee de relevante informatie zo snel mogelijk gevonden kan worden.

Marchionini & White (2007) hebben een model ontwikkeld waarin naar voren komt hoe door mensen gezocht wordt. De eerste stap in dit model bestaat uit het herkennen van het gegeven dat bepaalde informatie benodigd is en het accepteren dat er een bepaalde actie vereist is om deze informatie te krijgen. Vervolgens wordt het probleem geformuleerd waarbij wordt nagedacht over de soort informatie die nodig is en mogelijke bronnen waar de informatie gevonden kan worden. Daarna wordt het resultaat van deze stappen afhankelijk van de interface van het systeem, omgezet in zoektermen. De zoekresultaten die het systeem genereert en de websites worden geëvalueerd door de gebruiker, waarna eventueel de zoektermen worden aangepast en opnieuw wordt gezocht. Uiteindelijk wordt een bepaald zoekresultaat gekozen en gebruikt als informatiebron.

(11)

6

wordt duidelijk dat het extreemrechtse Stormfront achter de website zit, dat deze website gebruikt om Martin Luther King in diskrediet te brengen. De informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden worden door Van Deursen & Van Dijk (2009) als volgt gedefinieerd:

Het kunnen lokaliseren van de gezochte informatie, door:

- Het kiezen van een website of een zoeksysteem voor het vinden van informatie - Het definiëren van zoekopties of queries

- Het selecteren van informatie (op websites of in zoekresultaten) - Het evalueren van de bronnen van de informatie

2.2.4 Strategische internetvaardigheden

Onder strategische internetvaardigheden wordt het vermogen verstaan om de computer en het internet te gebruiken om daarmee specifieke doelen te bereiken en de eigen positie in de samenleving te verbeteren (Van Dijk, 2005). Een voorbeeld is iemand die op het internet op zoek gaat naar informatie over politieke partijen om er zo achter te komen op welke partij hij of zij het beste kan gaan stemmen. Er is nog maar één keer onderzoek gedaan naar de strategische internetvaardigheden, namelijk in het onderzoek van Van Deursen & Van Dijk (2009). Zij beschrijven vier stappen die worden ondernomen bij de strategische internetvaardigheden. De eerste stap is de oriëntatie, wat niets anders is dan de bewustwording dat het internet bepaalde kansen biedt waarmee persoonlijke of professionele doelen bereikt kunnen worden. Het is lastig om deze doelen in het oog te houden doordat tussentijds vele andere doelen gesteld kunnen worden. De tweede stap is het uitvoeren van de juiste acties op het internet. Hiertoe dienen verschillende mogelijke informatiebronnen gecombineerd te worden om het gestelde doel te kunnen bereiken. Het maken van keuzes is de derde stap. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de eerder genoemde informatiebronnen die de beslissing ondersteunen. De vierde en laatste stap is het verkrijgen van voordelen door het uitvoeren van stap één tot en met drie. De strategische internetvaardigheden kunnen als volgt worden gedefinieerd:

Profijt hebben van het internet door: - je te oriënteren op een bepaald doel

- de juiste acties te ondernemen om dit doel te bereiken - de juiste keuzes te maken om dit doel te bereiken - het verkrijgen van de voordelen die bij dit doel horen (Van Deursen & Van Dijk, 2009)

2.3 Communicatievaardigheden op het internet

(12)

7

teweeg bracht en de propaganda tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze nieuwe communicatietechnologie werd toentertijd gezien als een injectienaald. Dat de invloed niet zo groot was als gedacht, bleek pas veel later (Oomkes: 2001; De Boer, Brennecke: 2003). En dat is uiteindelijk dan ook de reden dat hier wat betreft de communicatievaardigheden op het internet gekeken wordt naar het individu en de sociale context van de communicatie in plaats van naar de technologie zelf.

Het internet als medium is door de jaren heen sterk veranderd. Waar het eerst voornamelijk gebruikt werd om teksten te versturen en te ontvangen (Garton, Wellman, 1993), is het medium tegenwoordig ook steeds belangrijker bij het vormen en onderhouden van relaties (Hovick, Meyers, Timmerman, 2003). Het spreekt voor zich dat de communicatieve competenties bij relationeel contact via de computer een rol spelen. Er zijn een aantal vaardigheden waarover personen moeten beschikken voordat ze communicatief vaardig genoemd kunnen worden. Iemand die communicatief vaardig is, zal er in het algemeen voor zorgen dat zijn bijdragen aan een conversatie zo zijn vormgegeven dat het doel van de conversatie kan worden bereikt. Dit wordt het coöperativiteitsbeginsel genoemd (Renkema, 2004), dat door Grice is bedacht en vervolgens is uitgewerkt tot vier maximen. Deze maximen zullen in sectie 2.3.1 worden besproken.

Verder is computercommunicatie is minder rijk dan face-to-face communicatie, in die zin dat er minder informatie wordt overgedragen (Cerulo, 1997). Zo kunnen niet alle interpersoonlijke vaardigheden worden gebruikt bij computercommunicatie, zoals bijvoorbeeld het luisteren naar de ander. Het luisteren naar de ander door middel van non-verbale signalen is in e-mails niet mogelijk. Dat betekent dat deze vaardigheden helemaal niet voorkomen of op de een of andere manier worden „vertaald‟ in mogelijkheden die e-mail wel biedt, zoals smilies. Volgens Spitzberg (2006) is daar inderdaad sprake van en zijn er voor interpersoonlijke vaardigheden in face-to-face communicatie soortgelijke vaardigheden te vinden bij de computercommunicatie. Er zijn vier verschillende aspecten die een rol spelen wat betreft de communicatievaardigheden op het internet, namelijk de gerichtheid op de ander, de zelfverzekerdheid, de coördinatie en de expressiviteit. Deze vaardigheden zullen in de paragrafen 2.3.2 tot 2.3.5 worden toegelicht.

2.3.1 Maximen van Grice

Om communicatie succesvol te laten verlopen en ervoor te zorgen dat de doelen van het gesprek worden bereikt, is het van belang dat de boodschap zo goed mogelijk wordt afgestemd op de ontvanger. Om daarvoor te zorgen, kan gebruik gemaakt worden van de maximen van Grice. Deze maximen bestaan uit vier onderdelen: kwantiteit, kwaliteit, relevantie en stijl. Met de maxime van kwantiteit wordt bedoeld dat boodschappen zo informatief mogelijk moeten zijn, zonder dat daarbij teveel of te weinig nformatie wordt gegeven. De maxime van kwaliteit heeft betrekking op de inhoud van de communicatie, waarbij het van belang is dat wat gezegd wordt waar is en dat de zender van de boodschap bewijzen heeft voor zijn beweringen, waardoor hij er zeker van is dat de beweringen kloppen. Met de maxime van relevantie wordt bedoeld dat alle uitingen relevant moeten zijn ten opzichte van het doel van de communicatie. Er worden dus geen dingen gezegd die er niet toe doen. Met de maxime van stijl wordt bedoeld dat het gebruik van duistere formuleringen, ambigue termen, onduidelijke begrippen, en moeilijke woorden moet worden voorkomen. De communicatie moet voor de ontvanger zo duidelijk mogelijk zijn.

2.3.2 Gerichtheid op de ander

(13)

8

Ook beleefdheid speelt een rol bij communicatie op het internet. Hierbij kan gedacht worden aan aanspreekvormen en het beginnen en afsluiten van gesprekken. Zo is het gebruik van 'hoi' als opening van een formele e-mail niet logisch, evenals het niet logisch is om bij een informele e-mail naar een vriend te beginnen met: 'geachte heer/mevrouw'. Wat betreft de aanspreekvormen staat de vraag centraal of de aanspreekvorm past bij degene die aangesproken wordt. Zo zal in een formele e-mail de ontvanger niet aangesproken worden met 'je', maar met 'u'. Tot slot speelt de geschiktheid van de inhoud van de boodschappen een rol, waarbij de vraag centraal staat of de inhoud van de boodschap past bij degene die aangesproken wordt. Zo zal een e-mail aan een werkgever waarin gesolliciteerd wordt naar een baan, een sterk formeel karakter hebben. Meer informele zaken zoals emoticons zullen achterwege blijven, in tegenstelling tot bij informeel contact tussen vrienden (Pratt, Wiseman, Cody e.a., 1999; Spitzberg, 2006).

2.3.3 Zelfverzekerdheid

Om de communicatie vlekkeloos te laten verlopen, wordt door de participanten onzekerheid zoveel mogelijk vermeden. De zelfverzekerdheid in een gesprek komt onder andere tot uiting door middel van het vermijden van linguistic qualifiers, waarmee een uiting kan worden versterkt of afgezwakt, zoals in de zin: “Ik denk dat het regent”. In dit geval vindt de afzwakking plaats door het werkwoord „denken‟. Door middel van het afzwakken zal de onzekerheid over de bedoelingen van de zender toenemen, terwijl door het versterken onzekerheid kan worden vermeden. Linguistic qualifiers komen echter ook voor als zelfstandig naamwoorden en bijwoorden (Benner, 2009; BioMedical Editor, 2009) Ook door het gebruik van directieven en imperatieven waarmee bevelen worden gegeven, zoals in de zin: “Loop door”, wordt onzekerheid vermeden. In dit verband speelt beleefdheid ook een rol. Volgens Goffman (1956) heeft beleefdheid als doel dat de ander geen gezichtsverlies lijdt (“to lose face”). Het moet ervoor zorgen dat de ander zich gewaardeerd voelt en dat hij zo min mogelijk wordt beperkt in zijn vrijheid. De beleefdheid blijkt uit de manier waarop een boodschap wordt geformuleerd. Zo klinkt “Doe de deur dicht”, heel anders dan “Het tocht hier zeg”, terwijl beide als doel kunnen hebben dat er een deur gesloten wordt. De formulering van een uiting heeft dus direct invloed op de (mate van) beleefdheid, waarbij vragen en verzoeken waar de kans op gezichtsverlies voor de ander groter is, deze eerder indirect zullen worden geformuleerd (in: Renkema, 2004).

(14)

9

2.3.4 Coördinatie

De coördinatie heeft betrekking op het managen van het gesprek en komt tot uiting in de hoeveelheid en lengte van de boodschappen, de snelheid waarmee geantwoord wordt en de inhoud en de relevantie in relatie tot de taak. Het managen van het contact komt ook naar voren doordat de zender aangeeft wat hij van de ontvanger verwacht. Zo kan de zender aangeven wanneer hij een reactie denkt te krijgen van de ontvanger of kan hij aangeven hoe hij denkt of wil dat het contact verder verloopt (Spitzberg, 2006).

2.3.5 Expressiviteit

Expressiviteit zegt iets over emoties van de participanten die communiceren, wat bijvoorbeeld tot uiting komt door middel van emoticons, waarmee het gebrek aan non-verbale signalen in computercommunicatie kan worden gecompenseerd. Daarnaast spelen humor en de mate van openheid naar de ander toe ook een rol (Castellá, 2000). Om de expressiviteit in de teksten in kaart te brengen, kan gebruik gemaakt worden van de taalhandelingen van Austin en de indeling daarvan door Searle (1976 en 1979). De taalhandelingen zijn door hem ingedeeld aan de hand van de volgende drie punten en de expressieve taalhandelingen kunnen aan de hand van deze punten worden herkend in teksten:

- De correspondentierichting van de taalhandeling (van woorden naar wereld of andersom) - De houding van de schrijver

- Het communicatieve doel van de taalhandeling

Wat betreft de expressiviteit kan gesteld worden dat de schrijver daarmee iets zegt over zijn innerlijke wereld, zoals zijn gevoelens, opvattingen en emoties. Wat betreft de correspondentierichting van de expressieve taalhandelingen, wordt door middel van de woorden de belevingswereld van de schrijver afgebeeld. Wat betreft de houding kan worden gesteld dat door middel van de taalhandeling, de gevoelens, opvattingen en emoties van de zender tot uiting komen. Het doel van deze communicatieve handeling is ten slotte dat de lezer deelgenoot wordt gemaakt van de belevingswereld van de schrijver (In: Bax, 2007).

2.4 Motivatie

Naast de bovenstaande informatievaardigheden en communicatievaardigheden op het internet, zijn er ook een aantal factoren van invloed op die vaardigheden. Zo is het van belang dat een persoon gemotiveerd is om een bepaalde actie uit te voeren. Motivatie kan positief zijn doordat iemand graag bezig is met nieuwe technologie en daardoor eerder en vaker communiceert met behulp van die nieuwe technologie, of eerder en sneller met behulp van die technologie informatie zoekt. Een persoon kan gemotiveerd zijn doordat hij er persoonlijk voordeel bij heeft, zich er goed bij voelt enzovoort. Aan de andere kant kan motivatie negatief zijn doordat iemand angstig is om via computers en het internet te communiceren of informatie op te zoeken. Positieve of negatieve motivatie hebben beide invloed op het uiteindelijke gebruik van de technologie. Zo zal bij negatieve motivatie het gebruik lager liggen dan bij positieve motivatie (Spitzberg, 2006). Naast de motivatie om gebruik te maken van de computer, is het ook van belang dat de kennis aanwezig is. Kennis en motivatie hebben invloed op elkaar, doordat mensen die gemotiveerd zijn om gebruik te maken van computertechnologie ook eerder over de kennis zullen beschikken om daar gebruik van te maken. Andersom geldt ook dat mensen die over de juiste kennis beschikken, ook sneller gebruik zullen maken van computers en het internet. Het bovengenoemde wordt ook wel self-efficacy genoemd (Eastin, LaRose, 2000). De kennis die noodzakelijk is om goed gebruik te kunnen maken van computertechnologie, is reeds besproken in sectie „2.2.1 Operationele internetvaardigheden‟.

2.5 Context

(15)

10

betrekking op gedrag, attitude, overtuigingen, waarden en rituelen. Sekse is een onderdeel van cultuur en heeft mogelijk ook invloed op de vaardigheden (Spitzberg, 2006). Met de chronologische factoren worden op macroniveau de invloed van de leeftijd bedoeld en op microniveau de timing en volgorde van de boodschappen (Kraut, Kiesler, Boneva e.a., 2002). Met het relationele aspect wordt de relatie met de gesprekspartner bedoeld en de waarde die daaraan wordt toegekend. De functionele context heeft betrekking op de functie van het gesprek. Zo verschilt een taakgerichte online chatsessie op het werk sterk van bijvoorbeeld een chatsessie op een online datingwebsite. Met de omgevingsomstandigheden tot slot, doelt men op zowel de fysieke omstandigheden als ook de geografische locatie waarin de communicatie plaatsvindt (Spitzberg, 2006).

2.6 Tot slot

(16)

11

3. Methode

In het vorige hoofdstuk zijn de theoretische begrippen uit de onderzoeksvragen toegelicht. In dit hoofdstuk worden de in het theoretisch kader genoemde begrippen geoperationaliseerd. In sectie 3.1 zal uitgelegd worden hoe het onderzoek er globaal uitziet en hoe en waar het onderzoek plaats heeft gevonden. Vervolgens zal in sectie 3.2 meer worden verteld over de opdrachten die door de proefpersonen uitgevoerd zijn. Vervolgens worden de informatievaardigheden volledig uitgewerkt en meetbaar gemaakt voor de opdrachten in sectie 3.3. Voor de communicatievaardigheden gebeurt dat in sectie 3.4. In sectie 3.5 worden de digitale vaardigheden geoperationaliseerd voor de enquête en tot slot wordt in sectie 3.6 de analyse van de data toegelicht.

3.1 Het onderzoek

Aan dit onderzoek hebben in totaal ongeveer tachtig proefpersonen meegedaan om zo een goed beeld te kunnen krijgen van de informatie- en communicatievaardigheden op het internet van jongeren. Alle proefpersonen zijn leerlingen in het voortgezet onderwijs op het HAVO en VWO uit de leerjaren vier en vijf, waardoor het onderzoek niet representatief is voor alle jongeren. De jongeren zijn geselecteerd op basis van opleidingsniveau en leerjaar, om zo in ieder geval in elke groep die is onderzocht (HAVO 4/5 en VWO 4/5) proefpersonen te hebben. Doordat het niet eenvoudig bleek te zijn om proefpersonen te vinden, is het uiteindelijk niet gelukt om een eerlijke verdeling van proefpersonen over de verschillende groepen te krijgen. Zo zijn er twee groepen zonder meisjes (HAVO 4 en VWO 4) en is de ene groep groter dan de andere.

Het onderzoek naar de digitale vaardigheden bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt een enquête afgenomen waarmee de proefpersonen hun eigen informatievaardigheden op het internet inschatten. Daarnaast wordt naar het daadwerkelijke gebruik van specifieke informatievaardigheden en communicatievaardigheden op het internet gevraagd. In het tweede deel voeren de proefpersonen opdrachten uit achter de computer waarmee de informatievaardigheden en communicatievaardigheden op het internet worden getest.

De enquête en de opdrachten worden gemaakt in één lesuur. De proefpersonen krijgen voor de enquête tien tot vijftien minuten de tijd en voor de opdrachten vijf minuten per opdracht. Het onderzoek wordt uitgevoerd in computerlokalen bij het Gomarus College en het Maartenscollege in Groningen. Er zullen ongeveer twintig tot dertig leerlingen per sessie meedoen. Bij het uitvoeren van de opdrachten zal gebruik gemaakt worden van een video capture-programma waarmee alle acties van de proefpersonen worden vastgelegd. Hierdoor is het niet noodzakelijk dat de onderzoeker continu aanwezig is en kunnen meerdere proefpersonen tegelijk de opdrachten uitvoeren.

De video's worden na afloop geanalyseerd en aan de hand van een lijst met punten die beogen de communicatie- en informatievaardigheden te meten, beoordeeld. Op het moment dat de proefpersoon over een bepaalde vaardigheid blijkt te beschikken, wordt een '1' genoteerd. Mocht dat niet het geval zijn, dan wordt een '0' genoteerd. Door de vaardigheden bij elkaar op te tellen ontstaat per proefpersoon een bepaalde score. De maximale score die behaald kan worden is 100. Ook bij de enquêtes zullen totaalscores worden berekend op basis van de eigen inschatting van de informatievaardigheden op het internet en het gebruik van specifieke communicatie- en informatievaardigheden op het internet met een maximale score van 100.

3.2 De opdrachten

(17)

12

zoektermen en het gebruik van de browserknoppen. Een overzicht van alle specifieke informatievaardigheden waarop getest wordt, kan gevonden worden in sectie 3.3 en een visuele representatie daarvan in bijlage 4. De lijsten met de opdrachten kunnen gevonden worden in bijlage 1 en 2. Naast de informatievaardigheden worden ook de communicatievaardigheden op het internet getest door middel van de opdrachten. Zo zullen bij versie één in opdracht vier en bij versie twee in opdracht twee, teksten opgesteld worden voor een reisbureau of vriend. Die tekst wordt vervolgens beoordeeld op diverse communicatievaardigheden, die in sectie 3.4 besproken zullen worden. Een visuele representatie van die communicatievaardigheden kan gevonden worden in bijlage 5. Daarnaast wordt door middel van opdracht vijf in zowel versie één als twee de motivatie om te communiceren getest. Er zijn twee versies van de opdrachten, om ervoor te zorgen dat er niet wordt samengewerkt om de antwoorden te vinden. De opdrachten zullen volledig zelfstandig uitgevoerd worden. Als een proefpersoon een opdracht niet begrijpt, zal de onderzoeker assistentie verlenen. Voor de rest zullen de proefpersonen het zelf moeten doen, dus als ze er niet uit komen, zullen ze verder moeten gaan met de volgende opdracht. De proefpersonen krijgen dus geen hints of tips waarmee antwoorden gevonden kunnen worden, omdat dit de onderzoeksresultaten beïnvloedt. Er zullen twee verschillende soorten opdrachten worden uitgevoerd. Bij de eerste soort opdracht is de proefpersoon volledig vrij om het volledige internet te gebruiken, terwijl bij de tweede soort opdracht alleen binnen één bepaalde website gewerkt mag worden. Dit wordt bij beide versies van de opdrachten duidelijk aangegeven. Voor elke opdracht hebben de proefpersonen vijf minuten de tijd, zodat zeker is dat elke opdracht in ieder geval voor een deel wordt uitgevoerd.

3.3 Operationalisatie opdrachten informatievaardigheden

In het theoretisch kader is naar voren gekomen dat de digitale vaardigheden bestaan uit de informatievaardigheden en communicatievaardigheden. De informatievaardigheden kunnen vervolgens verder worden onderverdeeld in vier verschillende onderdelen, namelijk: operationele, formele, informatiegebruikgerelateerde en strategische internetvaardigheden. Deze vier globale vaardigheden, kunnen vervolgens meer gedetailleerd worden uitgewerkt tot uiteindelijk specifieke onderdelen ontstaan waar een waarde van „1‟ (het komt voor) of „0‟ (het komt niet voor) aan gegeven kan worden. Zo maakt onderdeel „1.1.1 Openen van een browser‟ onderdeel uit van „1.1 Gebruik van een internetbrowser‟. Dat zegt uiteindelijk iets over de operationele internetvaardigheden. Zie voor een meer gedetailleerd overzicht van alle vaardigheden de onderstaande tabel, of bijlage 4 voor een overzicht van de vaardigheden in de vorm van een mindmap. Hieronder wordt per onderdeel aangegeven hoe dit onderdeel in de video concreet gemeten wordt. Per onderdeel kunnen punten verdiend worden, waardoor uiteindelijk een maximale score berekend kan worden. De scores van de proefpersonen kunnen vervolgens vergeleken worden met de maximale score, om er zo achter te komen op welke onderdelen goed en op welke onderdelen minder goed wordt gescoord. Er zijn opdrachten waarbij in het begin van de opdrachtbeschrijving directe instructies worden gegeven aan de gebruiker omdat de opdracht gemaakt wordt op een specifiek deel van de website. De handelingen die daarvoor verricht moeten worden tellen niet mee in de score. Wegens de omvang van de tabel is alleen een deel in de tekst opgenomen zodat een redelijk beeld verkregen kan worden van hoe de vaardigheden zijn geoperationaliseerd. De volledige tabel kan gevonden worden in bijlage 6.

Tabel 1: Uitwerking operationalisatie informatievaardigheden

Vaardigheid Beschrijving en toekenning score

1 Operationele internetvaardigheden

1.1 Gebruik van een internetbrowser

1.1.1 Openen van een browser Er wordt gekeken of er een browser wordt geopend of niet. Indien een browser wordt geopend wordt een score van „1‟ toegekend. Als er geen browser wordt geopend wordt een score van „0‟ toegekend.

1.1.2 Openen van een website door het invoeren van een URL

(18)

13

rechtstreeks naar een bepaalde website kan gaan. Indien een URL wordt ingetoetst, wordt een score van „1‟ toegekend. Als er geen URL wordt ingetoetst, wordt een score van „0‟ toegekend.

1.1.3 Vooruit en achteruit navigeren door middel van de browserknoppen

Er wordt gekeken of de gebruiker navigeert door gebruik te maken van de browserknoppen. Als de Back en/of

Forwardknop wordt aangeklikt, wordt een score van „1‟ toegekend. Als dit niet gebeurt, wordt een score van „0‟ toegekend.

1.1.4 Opslaan van bestanden op de harde schijf Er wordt gekeken of een bestand wordt opgeslagen op de harde schijf. Indien dit niet gebeurt, wordt een score van „0‟ toegekend. Als dit wel gebeurt, wordt een score van „1‟ toegekend.

3.4 Operationalisatie opdrachten communicatievaardigheden

De communicatievaardigheden op het internet kunnen worden verdeeld in vier onderdelen: - motivatie

- kennis - vaardigheden - context

Van de bovenstaande onderdelen zullen kennis en context niet verder worden geoperationaliseerd. De kennis die nodig is om gebruik te maken van computercommunicatie, wordt namelijk al voor een deel getest als onderdeel van de informatievaardigheden. De context wordt niet verder geoperationaliseerd, doordat deze gedeeltelijk gegeven is. De opdrachten worden namelijk in een collegezaal uitgevoerd door de proefpersonen tijdens normale lesuren.

Het onderdeel motivatie heeft betrekking op de mate waarin een persoon bereid is om gebruik te maken van computercommunicatie. Motivatie kan positief zijn doordat iemand graag communiceert met behulp van nieuwe technologie, er persoonlijk voordeel bij heeft, zich er goed bij voelt enzovoort. Aan de andere kant kan motivatie negatief zijn doordat iemand angstig is om via computers en het internet te communiceren. Positieve of negatieve motivatie hebben beide invloed op het uiteindelijke gebruik van computercommunicatie. Zo zal bij negatieve motivatie het gebruik van computercommunicatie lager zijn dan bij positieve motivatie. De motivatie van de proefpersonen in dit onderzoek wordt getest door middel van opdracht 5 van het opdrachtenformulier. Voorafgaand aan de opdrachten is de proefpersonen verteld dat ze alles mogen doen om het antwoord te vinden, dus ook contact opnemen met organisaties en/of personen. Voor deze opdracht mogen de proefpersonen alleen gebruik maken van de websites van de Dixons, terwijl de informatie niet op die website te vinden is. Het is de bedoeling dat de proefpersonen daardoor gemotiveerd zullen worden om gebruik te maken van bijvoorbeeld het formulier op de website om een vraag te stellen. Daaruit blijkt in hoeverre de proefpersonen gemotiveerd zijn om te communiceren via het internet.

Tabel 2: Uitwerking operationalisatie motivatie om te communiceren via internet

Vaardigheid Beschrijving en toekenning score

Voor de motivatie zal per video de volgende vraag beantwoord worden:

Is er een e-mail verstuurd naar Dixons om het antwoord op de opdracht te vinden?

Indien dit het geval is, wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend. De hierboven genoemde vaardigheden kunnen verder onderverdeeld worden in de volgende onderdelen:

(19)

14

Deze onderdelen worden getest door middel van een opdracht waarin door de proefpersonen een e-mail wordt opgesteld voor een reisbureau (formele e-e-mail) of vriend (informele e-e-mail). Dit hangt af van de versie van de opdrachten die de proefpersonen krijgen. Door de opdracht te geven om een informele of formele mail op te stellen, werd het eenvoudiger om criteria te vinden waarop de e-mails zouden worden beoordeeld. Zo is er niets mis met een aanhef als “Geachte heer/mevrouw”, tenzij het gaat om een informele e-mail. Zie verder „3.2 De opdrachten‟. Een visuele representatie van de communicatievaardigheden op het internet kan worden gevonden in bijlage 5.

3.4.1 Operationalisatie gerichtheid op de ander

Met gerichtheid op de ander wordt bedoeld dat men aandacht voor elkaar heeft en dat de communicatie door de zender wordt afgestemd op de ontvanger. Dat blijkt in dit onderzoek uit een aantal zaken die hieronder zullen worden besproken. Om te bepalen of de boodschap inhoudelijk zo goed mogelijk is afgestemd op de ontvanger, zal gebruik gemaakt worden van de maximen van Grice. Deze maximen bestaan uit vier onderdelen: kwantiteit, kwaliteit, relevantie en stijl. De maxime van relevantie zal besproken worden bij het onderdeel 'Coördinatie'. Met de maxime van kwantiteit wordt bedoeld dat boodschappen zo informatief mogelijk zijn, zonder dat daarbij teveel of te weinig informatie wordt gegeven. De maxime van kwaliteit heeft betrekking op de inhoud van de e-mail, waarbij het van belang is dat wat gezegd wordt waar is en dat de zender van de e-mail daarvoor bewijs heeft en dus zeker weet dat de beweringen kloppen. Met de maxime van stijl wordt bedoeld dat het gebruik van duistere formuleringen, ambigue termen, onduidelijke begrippen, en moeilijke woorden moet worden voorkomen.

Afstemming op de ander blijkt ook uit de manier waarop wordt omgegaan met onderwerpen die de ander heeft geïnitieerd. Aangezien de e-mail die wordt opgesteld het begin is van het contact en er niet eerder e-mails zijn uitgewisseld, is het niet mogelijk om de door de proefpersonen gemaakte e-mails op dit punt te beoordelen. Ook het zo prettig mogelijk leesbaar maken van een boodschap voor de ontvanger hoort bij het afstemmen van een bericht op de ander. Daarom behoort een e-mail vrij van spel- en/of tikfouten te zijn. Verder zal worden gekeken of er vragen worden gesteld aan de ander waaruit interesse voor de ontvanger blijkt. De verwachting is dat vragen aan de ontvanger vaker voorkomen bij informele e-mails, maar ook bij de formele e-mail over de mislukte vakantie kunnen vragen gesteld worden. Zo kan een vraag gesteld worden als: “Hoe heeft u het kunnen laten gebeuren dat er te weinig kamers zijn gereserveerd?”. Verder zal worden gekeken in hoeverre de vragen die gesteld worden passen bij het doel van het e-mailcontact en de relatie die de schrijver van de e-mail met de ontvanger heeft. Een ander onderdeel van gerichtheid op de ander is empathie. Gerichtheid op de ander houdt ook in dat de zender meeleeft met de ander en daar ook rekening mee houdt. Zeker omdat bij deze opdracht sprake is van een fictief reisbureau dat haar eerste reis heeft georganiseerd. Beleefdheid speelt ook een rol bij communicatie op het internet, waarbij gedacht kan worden aan aanspreekvormen en het afsluiten van gesprekken. Zo is het gebruik van 'hoi' als opening van een formele e-mail niet logisch, evenals het niet logisch is om bij een informele e-mail naar een vriend te beginnen met: 'geachte heer/mevrouw'.

Tabel 3: Uitwerking operationalisatie gerichtheid op de ander

Vaardigheid Beschrijving en toekenning score

Voor de gerichtheid op de ander zijn per tekst de volgende vragen beantwoord:

1. Is de tekst vrij van spel- en/of tikfouten? Onder gerichtheid op de ander valt ook het typen van een voor de ontvanger prettig leesbare, foutloze tekst. Bij informele e-mails is het echter toegestaan om bepaalde woorden expres fout te spellen, zoals „Latah‟, in plaats van „Later‟ als afsluiting. Als de tekst vrij is van spel- en/of tikfouten wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend.

2. Worden er gepaste interessevragen aan de ontvanger gesteld?

(20)

15

gaan. Als er interessevragen gesteld worden wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend.

3. Heeft de schrijver empathie voor de situatie van de ontvanger?

Hierbij gaat het zowel bij de formele tekst om empathie voor het reisbureau, aangezien het hier om een nieuw reisbureau en hun eerste reis gaat. Bij de informele tekst gaat het om empathie voor de ontvanger. Als er sprake is van empathie wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend. 4. Is er sprake van een passende aanhef en afsluiting? De aanhef en afsluiting moet passend zijn voor het soort

tekst (informeel/informeel). Indien dit het geval is, wordt een score van „1‟ toegekend. Als één van beide passend is, wordt een score van „0,5‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend.

5. Wordt de maxime van kwantiteit gerespecteerd? In de tekst moet niet meer of minder gezegd worden dan nodig is. Zo is het niet de bedoeling dat de proefpersonen meer redenen noemen waarom de vakantie niet geslaagd was, dan de redenen die in de opdracht staan beschreven. Het is ook niet de bedoeling dat er te weinig redenen worden genoemd. Er moeten minimaal drie van de zes mogelijke redenen gebruikt worden in de tekst. Indien dit het geval is, wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend. 6. Wordt de maxime van kwaliteit gerespecteerd? In de tekst mogen alleen dingen gezegd worden die waar

zijn en waar bewijs voor is. Het is niet de bedoeling dat proefpersonen er van alles bij halen wat niet in de opdracht staat. Bijvoorbeeld dat de stoelen onder de kauwgom zaten. Indien de proefpersonen alleen dingen zeggen die waar zijn en waar bewijs voor is, wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend.

7. Wordt de maxime van stijl gerespecteerd? In de tekst moeten ambigue termen, duistere formuleringen en onduidelijke begrippen worden

vermeden. Indien dit het geval is, wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend.

3.4.2 Operationalisatie zelfverzekerdheid

Om de communicatie vlekkeloos te laten verlopen, wordt onzekerheid zoveel mogelijk vermeden door de participanten. Dat houdt in dat de kernboodschap van de zender duidelijk moet zijn voor de ontvanger. De zelfverzekerdheid kan vergroot worden door gebruik te maken van linguistic qualifiers, waarmee een uiting kan worden versterkt of afgezwakt. Als een uiting wordt afgezwakt neemt de onzekerheid over de bedoelingen van de zender toe, terwijl door het versterken van een uiting de boodschap voor de ontvanger duidelijker wordt. In dit verband speelt beleefdheid ook een rol. De beleefdheid blijkt uit de manier waarop een boodschap wordt geformuleerd. Zo klinkt “Doe de deur dicht”, heel anders dan “Het tocht hier zeg”, terwijl beide als doel kunnen hebben dat er een deur gesloten wordt. Een uiting moet dus ook passend zijn gelet op de relatie die de zender met de ontvanger heeft. Tot slot spelen ook de mate waarin nieuwe onderwerpen aangesneden of veranderd worden een rol, maar deze aspecten kunnen niet door middel van deze opdracht worden getest. Tabel 4: Uitwerking operationalisatie zelfverzekerdheid

Vaardigheid Beschrijving en toekenning score

Voor de zelfverzekerdheid zullen per tekst de volgende vragen beantwoord worden:

8. Wordt de bedoelde kernboodschap duidelijk gemaakt? De bedoelde kerboodschap is bij de formele e-mail dat de zender geld terug wil krijgen van het reisbureau. Bij de informele mail gaat het er om dat de ontvanger van de e-mail duidelijk wordt gemaakt dat de vakantie flink is tegengevallen. Indien dit het geval is, wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend.

9. Wordt de kernboodschap kracht bijgezet door het gebruik van linguistic qualifiers?

(21)

16

werkwoorden, zelfstandig naamwoorden of bijwoorden. Indien dit het geval is, wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend. 10. Is er sprake van passend taalgebruik, gelet op de

relatie tussen zender en ontvanger?

In de formele e-mail hoort sprake te zijn van net taalgebruik. Een zin als “de vakantie was echt verrot”, is dan niet gepast. In de informele e-mail is meer toegestaan, maar ook daar zijn grenzen aan wat wel en niet gezegd hoort te worden. Een zin als: “het was een grote kutvakantie” wordt gezien als ongepast. Indien het taalgebruik passend is, gelet op het type e-mail

(formeel/informeel), wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend.

3.4.3 Operationalisatie coördinatie

De coördinatie heeft betrekking op het managen van het contact en komt tot uiting in de

hoeveelheid en lengte van de boodschappen, de snelheid waarmee geantwoord wordt en de inhoud en de relevantie in relatie tot de taak. Doordat het gaat om één e-mail is het niet mogelijk om te bepalen hoe snel er wordt geantwoord of hoeveel boodschappen er worden gestuurd. Er is niet alleen sprake van coördinatie bij meerdere berichten, maar coördinatie vindt ook plaats binnen één bericht. Dit komt onder andere tot uiting in de aanwezigheid van een aanhef en afsluiting zodat het voor de lezer duidelijk is waar het bericht begint en stopt. Daarnaast kan iets worden gezegd over de lengte van de boodschap en de relevantie daarvan in relatie tot de taak. Om dit te bepalen, zal gebruik gemaakt worden van de maximen van Grice. Deze maximen bestaan uit vier onderdelen: kwantiteit, kwaliteit, relevantie en stijl. De maximen van kwantiteit, kwaliteit en stijl zijn al

besproken bij het onderdeel 'Gerichtheid op de ander'. Met de maxime van relevantie wordt bedoeld dat alle uitingen relevant moeten zijn ten opzichte van het doel van de communicatie. Het managen van het contact komt ook naar voren doordat de zender aangeeft wat hij van de ontvanger verwacht wat betreft het verloop van de verdere communicatie. Zo kan de zender aangeven wanneer hij een reactie denkt te krijgen van de ontvanger of kan hij aangeven hoe hij denkt of wil dat het contact verder verloopt.

Tabel 5: Uitwerking operationalisatie coördinatie

Vaardigheid Beschrijving en toekenning score

Voor de coördinatie zullen per tekst de volgende vragen beantwoord worden:

11. Is er een aanhef en afsluiting aanwezig? Indien dit het geval is, wordt een score van „1‟ toegekend. Als één van beide aanwezig is wordt een score van „0,5‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend.

12. Wordt de maxime van relevantie gerespecteerd? In de tekst horen alleen relevante dingen gezegd te worden. Dat bijvoorbeeld een strandstoel doorzakte of een fiets kapot ging is niet de schuld van de reisorganisatie en daardoor niet relevant om te noemen bij het terugeisen van (een deel van) het geld. Indien de tekst relevant is, wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend.

13. Wordt duidelijkhed gegeven over het verdere communicatieverloop?

Bij de formele e-mail gaat het er om dat de zender een reactie wil op het verzoek om een deel van het geld terug te krijgen. Bij de informele e-mail gaat het erom dat de zender duidelijkheid probeert te scheppen over het verdere communicatieverloop door bijvoorbeeld een vraag te stellen aan de ontvanger waarop deze kan reageren, zoals: “Hoe was jouw vakantie eigenlijk?”. Daarmee wordt geprobeerd een reactie te krijgen van de ontvanger, waardoor er duidelijkheid is over het verdere communicatieverloop. Indien sprake is van het

(22)

17

3.4.4 Operationalisatie expressiviteit

Expressiviteit zegt iets over emoties van de participanten die communiceren, wat bijvoorbeeld tot uiting komt door middel van emoticons, waarmee het gebrek aan non-verbale signalen in computercommunicatie kan worden gecompenseerd. Daarnaast kan expressiviteit in teksten ook tot uiting komen door middel van taalhandelingen. Hier wordt gebruik gemaakt van de taalhandelingen van Austin en de indeling daarvan door Searle (1976 en 1979). De taalhandelingen zijn door hem ingedeeld aan de hand van de volgende drie punten:

- De correspondentierichting van de taalhandeling (van woorden naar wereld of andersom) - De houding van de schrijver

- Het communicatieve doel van de taalhandeling (In: Bax, 2007)

Omdat het gaat om expressiviteit wordt alleen gekeken naar de expressieve taalhandelingen in de tekst. De schrijver zegt daarmee iets over zijn innerlijke wereld, zoals zijn gevoelens, opvattingen en emoties. Wat betreft de correspondentierichting van de expressieve taalhandelingen, wordt door middel van de woorden de belevingswereld van de schrijver afgebeeld. Wat betreft de houding kan worden gesteld dat door middel van de taalhandeling, deze tot uitdrukking komt, doordat de uiting iets zegt over de zender van de boodschap. Het doel van deze communicatieve handeling is ten slotte dat de lezer deelgenoot wordt gemaakt van de belevingswereld van de schrijver.

Tabel 6: Uitwerking operationalisatie expressiviteit

Vaardigheid Beschrijving en toekenning score

Voor de expressiviteit zullen per tekst de volgende vragen beantwoord worden:

14. Wordt op passende wijze gebruik gemaakt van expressieve handelingen?

De expressieve handeling moet bij de tekst passen, wat wil zeggen dat het in een formele e-mail niet gepast is om iets te zeggen als: “Ik vond het eten niet te vreten”, terwijl dezelfde zin in een informele e-mail wel zou kunnen. Hierbij gaat het niet om hoe de expressieve handeling wordt gerealiseerd, maar alleen of er sprake is van een expressieve handeling. Hoe deze tot stand komt wordt duidelijk bij 15 en 16. Indien er sprake is van een passende expressieve handeling wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend.

15. Wordt op passende wijze gebruik gemaakt van expressieve handelingen door emoticons?

Het gebruik van emoticons moet bij de tekst passen, wat wil zeggen dat het in een formele e-mail niet gepast is om gebruik te maken van emoticons, terwijl dat bij een informele tekst wel kan. Indien op passende wijze gebruik wordt gemaakt van emoticons, wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend.

16. Wordt op passende wijze gebruik gemaakt van expressieve handelingen door taalgebruik?

Het expressieve taalgebruik moet bij de tekst passen, wat wil zeggen dat het in een formele e-mail niet gepast is om iets te zeggen als: “Ik vond het eten niet te vreten”, terwijl dezelfde zin in een informele e-mail wel zou kunnen. Hierbij gaat het erom of de expressieve handeling

gerealiseerd wordt door het gebruik van taal. Indien dit het geval is, wordt een score van „1‟ toegekend. In alle andere gevallen wordt een score van „0‟ toegekend.

3.5 Operationalisatie enquête

(23)

18

elf wordt gevraagd naar specifieke vaardigheden van de proefpersonen in de vorm van stellingen, waarbij ze aan kunnen geven of het gestelde hen wel eens overkomt of niet (tweepuntsschaal). In het derde deel van de enquête geven de proefpersonen aan hoe goed zij denken te zijn in bepaalde communicatievaardigheden in de vorm van stellingen. Een voorbeeld daarvan is: "Ik stel vragen aan anderen in e-mails". Bij dit onderdeel wordt gebruik gemaakt van een vijfpuntsschaal. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de enquête. De vragen staan in de rechterkolom, het theoretische onderdeel waar de vraag onder valt staat in de linkerkolom. Wegens de omvang van de tabel is alleen een deel in de tekst opgenomen zodat een redelijk beeld verkregen kan worden van hoe de vaardigheden zijn geoperationaliseerd. De volledige tabel kan gevonden worden in bijlage 7.

Tabel 7: Uitwerking operationalisatie enquête

Vaardigheid Beschrijving

1. Algemene vragen

Om uitspraken te kunnen doen over verschillen tussen jongens/meisjes.

Wat is je geslacht? Om uitspraken te kunnen doen over verschillen tussen

leeftijd en vaardigheden.

Wat is je leeftijd? Om uitspraken te kunnen doen over verschillen tussen

opleidingen.

Welke opleiding volg je momenteel? Om uitspraken te kunnen doen over verschillen tussen

studiejaren.

In welk studiejaar zit je momenteel?

Om uitspraken te kunnen doen over verschillen tussen profielen.

Welk profiel volg je?

2. Inschatting eigen informatievaardigheden op het internet

Operationele internetvaardigheden Het gebruik van de webbrowser (zoals Internet Explorer). Het gebruik van zoekmachines (zoals Google).

Het invullen van formulieren. Formele internetvaardigheden Het herkennen van links.

De weg vinden op een website.

De weg vinden tussen pagina's op verschillende websites. Het bekijken van de zoekresultaten.

Informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden Het kiezen van de juiste zoekmachine. Gebruik van geavanceerde zoekopties bij een zoekmachine.

Het selecteren van bruikbare informatie.

Het beoordelen van de betrouwbaarheid van bronnen.

3.6 Analyse van de data

In deze sectie wordt kort toegelicht hoe wordt gehandeld bij de analyse van de data. Nadat de scores op alle onderdelen zijn ingevoerd zoals hierboven is beschreven, zullen totalen van alle onderdelen worden berekend per proefpersoon (van bijvoorbeeld de operationele en formele internetvaardigheden, en dergelijke). Vervolgens zullen statistische analyses worden uitgevoerd op de data na het verwijderen van outliers en het controleren van de verdeling van de data. Indien bij de analyse van de data outliers worden gevonden, zal de trimmed mean berekend worden. Dat is het gemiddelde minus 5% van de hoogste en laagste scores. Op die wijze kan gekeken worden in hoeverre de uitschieters invloed hebben op de resultaten. Indien de invloed van de uitschieters meer dan twee punten op het gemiddelde is, worden de uitschieters verder onderzocht en eventueel verwijderd als daar duidelijke aanleiding toe is. Een reden kan zijn dat deze punten door SPSS als extreme uitschieters worden aangemerkt en daardoor driemaal de interkwartielafstand zijn verwijderd van het eerste of derde kwartiel van de boxplot. In een dergelijk geval is het verschil met de rest van de populatie zo groot, dat het zeer de vraag is in hoeverre een persoon met die scores deel uitmaakt van de populatie die in dit onderzoek wordt onderzocht.

(24)

19

(25)

20

4. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de vaardigheden waarop de proefpersonen zijn getest door middel van de enquête en de opdrachten besproken. De activiteiten van de proefpersonen bij deze opdrachten zijn door middel van software vastgelegd en geanalyseerd om zo een statistische analyse mogelijk te maken. De enquête is voorafgaand aan de opdrachten uitgedeeld en opgehaald, waarna de resultaten zijn verwerkt in een statistiekprogramma. De analyses die zijn uitgevoerd zijn een exploratie van de data. In sectie 4.1 zullen de resultaten van de enquête behandeld. Daarma worden de resultaten van de opdrachten besproken in 4.2. In sectie 4.3 worden vervolgens de resultaten van de enquête en de opdrachten met elkaar vergeleken. Tot slot worden in sectie 4.4 de resultaten van de individuele onderdelen, voor zover mogelijk, vergeleken met de resultaten van het onderzoek van Van Deursen & Van Dijk.

4.1 Resultaten enquête digitale vaardigheden

De enquête zoals die is afgenomen bij de proefpersonen, bestaat uit drie delen. In het eerste deel geven de proefpersonen een inschatting van hun informatievaardigheden op het internet. In het tweede deel wordt gevraagd naar specifieke informatievaardigheden, waardoor een beeld ontstaat van wat ze nu daadwerkelijk kunnen. De opzet van het derde deel is hetzelfde als het tweede deel, alleen wordt nu gevraagd naar de communicatievaardigheden op het internet. De belangrijkste gemiddelde scores van de inschatting staan beschreven in tabel 8 en die van de daadwerkelijke vaardigheden in tabel 9. Wat betreft de inschatting van de eigen vaardigheden, wordt duidelijk dat de proefpersonen zichzelf redelijk hoog inschatten als het gaat om de informatievaardigheden. De gemiddelde totale score op de inschatting is 70,57 op een schaal van 0 tot 100. De informatievaardigheden kunnen worden onderverdeeld in operationele, formele, informatiegebruikgerelateerde en strategische internetvaardigheden. Wat betreft deze soorten informatievaardigheden, valt op dat de proefpersonen zichzelf het hoogste inschatten op de operationele en formele internetvaardigheden. Het laagst wordt gescoord op de informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden.

Tabel 8: Gemiddelde scores inschatting vaardigheden enquête

Totaal inschatting Gemiddelde SD

Informatievaardigheden 70,6 14,3 Operationele internetvaardigheden 76,6 13,7 Formele internetvaardigheden 71,3 16,0 Informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden 63,8 17,9

(26)

21 Tabel 9: Gemiddelde scores daadwerkelijke vaardigheden enquête

Totaal daadwerkelijk Gemiddelde SD

Digitale vaardigheden 69,0 11,0 Informatievaardigheden 69,2 15,8 Operationele internetvaardigheden 87,4 12,3 Formele internetvaardigheden 69,1 32,0 Informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden 51,0 24,9 Communicatievaardigheden 68,8 11,0 Gerichtheid op de ander 71,2 13,9 Zelfverzekerdheid 68,1 14,1 Coördinatie 69,7 19,2 Expressie 66,3 13,4 Motivatie 72,6 17,2 Kennis 93,2 10,5

4.1.1 Het verband tussen sekse en scores op de enquête

Vervolgens is gekeken naar het verband tussen de sekse en de scores op de enquête. Alle gemiddelden staan beschreven in tabel 10 en 11. Wat betreft de totale inschatting van de informatievaardigheden blijkt dat jongens zichzelf een stuk hoger inschatten dan meisjes. Omdat de data normaal verdeeld is, is hier een independent samples t-test op uitgevoerd, waaruit is gebleken dat dit verschil significant is (p=,025; t=2,3; df=79,1). De informatievaardigheden op het internet kunnen worden onderverdeeld in operationele, formele, informatiegebruikgerelateerde en strategische internetvaardigheden. De strategische internetvaardigheden zijn niet door middel van de enquête gemeten. Wat betreft alle soorten informatievaardigheden schatten jongens zichzelf hoger in dan meisjes. Om uit te vinden of de verschillen significant zijn, zijn Mann-Whitney U Tests uitgevoerd als alternatief voor een t-test, omdat de gegevens niet normaal verdeeld zijn. Hieruit is gebleken dat bij de formele internetvaardigheden jongens zichzelf significant hoger inschatten dan meisjes (p=,003; U=467,500; Z=-2,9).

Tabel 10: Gemiddelde scores inschatting per sekse enquête

Totaal inschatting Groep Gemiddelde SD

Informatievaardigheden Jongens 73,0 15,9 Meisjes 65,7 8,9 Operationele internetvaardigheden Jongens 77,9 15,1 Meisjes 74,1 10,2 Formele internetvaardigheden Jongens 75,0 17,2 Meisjes 64,1 10,2 Informatiegebruikgerelateer-de internetvaardigheInformatiegebruikgerelateer-den Jongens 66,3 19,3 Meisjes 58,9 13,5

(27)

22 Tabel 11: Gemiddelde scores daadwerkelijk per sekse enquête

Totaal daadwerkelijk Groep Gemiddelde SD

Digitale vaardigheden Jongens 69,1 11,9

Meisjes 68,8 9,3 Informatievaardigheden Jongens 69,2 17,4 Meisjes 69,0 12,4 Operationele internetvaardigheden Jongens 86,2 12,6 Meisjes 89,8 11,6

Formele internetvaardigheden Jongens 72,7 32,1

Meisjes 61,9 31,1 Informatiegebruikgerelateerde internetvaardigheden Jongens 48,8 24,8 Meisjes 55,4 24,9 Communicatievaardigheden Jongens 68,9 10,5 Meisjes 68,6 12,0

Gerichtheid op de ander Jongens 70,8 13,8

Meisjes 72,1 14,5 Zelfverzekerdheid Jongens 69,8 13,3 Meisjes 64,7 15,3 Coördinatie Jongens 68,9 19,7 Meisjes 71,1 18,3 Expressie Jongens 66,1 12,2 Meisjes 66,5 15,7 Motivatie Jongens 72,5 17,7 Meisjes 72,8 16,3 Kennis Jongens 94,2 11,1 Meisjes 91,2 9,1

4.1.2 Het verband tussen opleiding/leerjaar en scores op de enquête

Er is ook gekeken naar het verband tussen het opleidingsniveau/leerjaar en de scores op de digitale vaardigheden. De gemiddelde scores op dit onderdeel staan beschreven in tabel 12. Wat betreft de inschatting van de informatievaardigheden scoort het HAVO gemiddeld hoger dan het VWO. De informatievaardigheden kunnen worden onderverdeeld in operationele, formele, informatiegebruikgerelateerde en strategische internetvaardigheden. Naar de strategische internetvaardigheden is bij dit onderdeel niet gevraagd. Wat betreft de scores op de diverse internetvaardigheden valt op dat de vijfde klassen zichzelf hoger inschatten dan de vierde klassen. Om te ontdekken of er significante verbanden zijn tussen opleiding/leerjaar en scores op de enquête, zijn one way between-groups ANOVA tests voor de normaal verdeelde data en Kruskal-Wallis tests voor data die niet normaal verdeeld is uitgevoerd. Daarbij zijn geen significante verschillen gevonden tussen de verschillende groepen.

Tabel 12: Gemiddelde scores inschatting per opleiding/leerjaar enquête

Totaal inschatting Groep

HAVO

Gemiddelde SD Groep VWO Gemiddelde SD

Informatievaardigheden HAVO 4 65,7 10,3 VWO 4 64,0 11,7

HAVO 5 72,4 16,4 VWO 5 70,3 11,6 Operationele internetvaardigheden HAVO 4 68,1 12,3 VWO 4 71,4 12,6 HAVO 5 78,8 14,4 VWO 5 76,3 12,4 Formele internetvaardigheden HAVO 4 64,6 12,3 VWO 4 67,0 18,3 HAVO 5 72,9 17,5 VWO 5 71,4 13,5 Informatiegebruikgerela-teerde internetvaardigheden HAVO 4 64,6 14,1 VWO 4 53,6 9,4 HAVO 5 65,6 20,6 VWO 5 63,2 14,8

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

− Op tijd aanwezig: omdat u deze dag verschillende onderzoeken krijgt, is het erg belangrijk dat u zich stipt op tijd meldt, zodat alle onderzoeken op één dag kunnen worden

− Op tijd aanwezig: omdat u deze dag verschillende onderzoeken krijgt, is het erg belangrijk dat u zich stipt op tijd meldt, zodat alle onderzoeken op één dag kunnen worden

− Op tijd aanwezig: omdat u deze dag verschillende onderzoeken krijgt, is het erg belangrijk dat u zich stipt op tijd meldt, zodat alle onderzoeken op één dag kunnen worden

Betreft Antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Raan (PvdD) aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over

Ook al moet ik gaan door het water met Hem, Maar ik maak me geen zorgen ook al zink ik

Geen enkele traan wordt vergeten, geen enkel gebed niet gehoord.. Geen enkele vraag onbegrepen, want Hij hoort en weet

Deze groep heeft wel de online basisvaardigheden, maar is niet in staat alle bevraagde persoonlijke zaken online te regelen, ook niet met hulp van anderen?. Men heeft daarbij

In de eerste stap van het proces wordt op basis van de voorraadkast en de vraagstukken uit de samenleving het Kader voor de omgevingsvisie Binnenstad en Hart van Zuid opgesteld