Vraag nr. 22
van 23 september 1999
van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN Fazantenjacht – Uitzettingsverbod
Recentelijk kondigde de minister een verbod af op het uitzetten van fazanten. In de praktijk komt dit neer op een teloorgang van de jacht. I m m e r s, d e hoge kosten verbonden aan het jagen ten gevolge van het beheer van de jachtgebieden zullen niet langer worden gecompenseerd door de "op-brengst".
Het gevolg is dat er wellicht geen beheer meer zal worden uitgevoerd.
1. Werden de gevolgen van een dergelijke maatre-gel op het natuurbeheer in de jachtgebieden, maar ook op het sociaal-economische vlak be-studeerd ?
Zo ja, wat zijn de bevindingen van die studie ? 2. Het lijkt niet denkbeeldig dat talrijke jagers ten
gevolge van die maatregel hun hobby zullen op-geven.
Vreest de minister in dat geval geen ongebrei-delde groei van de stroperij, met alle gevolgen voor het wildbestand, waarop dan geen controle meer zal bestaan ?
Antwoord
Ik wil eerst en vooral de Vlaamse volksvertegen-woordiger erop wijzen dat de jacht op uitgezette fazanten maar een zeer beperkt onderdeel is van de globale jachtactiviteiten in V l a a n d e r e n . O m-trent het uitzetten van fazanten is geen concrete beleidsbeslissing genomen. Ik heb me ook geënga-geerd om, vooraleer wijzigingen door te voeren, hierover eerst overleg te hebben, onder andere met de jagersverenigingen en de Vlaamse Hoge Ja c h t-r a a d . Wel wil ik et-rop wijzen dat deze pt-raktijk wordt verboden door het Jachtdecreet van 24 juli 1 9 9 1 , artikel 29, maar dat telkens afwijkingen wer-den toegestaan in het kader van het openingsbe-sluit.
1. De gevolgen van een dergelijke maatregel op het sociaal-economische vlak werden nog niet bestudeerd.
2. Jagers zullen ook meer en meer worden gesti-muleerd om deel uit te maken van
wildbeheers-eenheden (WBE) waarbinnen weidelijke jacht wordt nagestreefd.
Een belangrijk deel van de jagers is zelf geen voorstander van het uitzetten van gekweekte fa-z a n t e n , vermits dit geen vorm is van "weidelijke j a c h t " . Een weidelijk jager zal er daarom naar streven een evenwichtige populatie van fazan-ten op te bouwen, in overeenstemming met de draagkracht van het gebied. De weidelijke jager let er bovendien op dat zijn gebied en de erop voorkomende wildstand voldoende wordt be-w a a k t . De kans op een aangroei van de stroperij lijkt mij dan ook veeleer beperkt.