• No results found

Bijlage II Juridisch kader en overwegingen van het college Inleiding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bijlage II Juridisch kader en overwegingen van het college Inleiding"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijlage II Juridisch kader en overwegingen van het college

Inleiding

1. Deze bijlage bevat het juridisch kader en de bespreking van een belangrijk deel van de argumenten die door de verschillende aanbieders van mobiele terminating diensten zijn aangevoerd in

afzonderlijke geschillen. De overwegingen hierbij zijn uit een oogpunt van proceseconomie veralgemeniseerd, zodat deze bijlage bij alle besluiten op deze geschillen bruikbaar is. Deze werkwijze bevordert ook de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van het werk van het college in deze zaken. In het lichaam van het besluit zijn hierop aanvullend nog een aantal specifieke overwegingen in dit geschil opgenomen.

Hoofdstuk I Juridisch kader

1 Algemeen

2. Het college beoordeelt geschillen met betrekking tot de redelijkheid van MTA-tarieven op basis van artikel 6.1 van de Tw juncto artikel 6.3 van de Tw. Teneinde naar de markt toe een maximale transparantie te betrachten heeft het college de wijze waarop hij MTA-tarieven beoordeelt neergelegd in de “Beleidsregels inzake de regulering van mobiele terminating tarieven”, kenmerk OPTA/IBT/2002/2200802, van 28 maart 2002.

3. In deze beleidsregels, die op 4 april 2002 zijn bekendgemaakt, geeft het college gemotiveerd aan op welke wijze hij de redelijkheid van MTA-tarieven in geschillen met mobiele aanbieders zal

beoordelen. Bij de totstandkoming van de Beleidsregels heeft het college nadrukkelijk de markt betrokken. Daartoe heeft hij op 19 december 2001 een consultatiedocument, getiteld ‘De regulering van mobiele terminating tarieven’ (hierna: het consultatiedocument) gepubliceerd, waarin hij het voorgenomen beoordelingsbeleid gemotiveerd heeft uiteengezet en belanghebbenden, waaronder de in het onderhavige geschil betrokken partijen, heeft uitgenodigd hun standpunt ten aanzien van de beoordeling van MTA-tarieven kenbaar te maken.

4. Naar aanleiding van nieuwe inzichten, welke in het kader van het geschil KPN Mobile vs O2 (Netherlands) B.V.1 (hierna: O2) naar voren zijn gekomen, heeft het college bij besluit van 22 juli 2002 de Beleidsregels aangepast2, (hierna: de Beleidsregels). Deze wijzigingen betreffen de hoogte van het maximaal redelijk MTA-tariefniveau, alsmede de duur van de overgangstermijn waarbinnen mobiele aanbieders dienen te voldoen aan het maximaal redelijke tariefniveau.

5. Tevens heeft het college op 25 juli 2002 een rapport van bevindingen gepubliceerd3. In dit document worden de reacties van marktpartijen op het consultatiedocument samengevat weergegeven en geeft het college een overzicht van de wijze waarop in de Beleidsregels met deze reacties rekening is gehouden.

1 voorheen Telfort Mobiel B.V.

2 ‘Aanpassing van de beleidsregels inzake de regulering van mobiele terminating tarieven’ van 22 juli 2002, kenmerk OPTA/IBT/2002/201827, staatcourant van 29 juli 2002, nr. 142, bladzijde 21

(2)

2 De Telecommunicatiewet

6. Artikel 6.1 van de Tw luidt - voor zover van belang:

Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten in Nederland, die daarbij de toegang tot netwerkaansluitpunten van eindgebruikers controleren, dragen zorg voor de interconnectie van de betrokken telecommunicatienetwerken teneinde

te verzekeren dat de daarop aangesloten gebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren. (…..)

Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting tot interconnectie indien er voor de desbetreffende interconnectie andere, technisch en commercieel haalbare mogelijkheden bestaan, of indien de desbetreffende interconnectie redelijkerwijs niet kan worden verlangd in het licht van de middelen die beschikbaar zijn.

(……)

Onverminderd het derde en vierde lid, dient ter uitvoering van het eerste, tweede en vijfde lid iedere daar bedoelde aanbieder met andere daar bedoelde aanbieders in onderhandeling te treden om te komen tot overeenkomsten op basis waarvan de interconnectie tot stand komt. In het geval de in de vorige zin bedoelde verplichting dient ter uitvoering van het eerste lid kan het college aanbieders bij het uitblijven van een overeenkomst een termijn stellen, waarbinnen deze tot stand moet zijn gekomen. Na ommekomst van deze termijn zijn betrokken aanbieders in gebreke, tenzij door een of meer van hen een beroep gedaan is op artikel 6.3, eerste lid.

7. Artikel 6.3 van de Tw luidt -voor zover van belang:

Indien aanbieders geen overeenkomst als bedoeld in artikel 6.1, zesde lid, tot stand brengen, kan het college op aanvraag van een of meer van hen, de regels vaststellen die tussen hen zullen gelden. (……)

Geschillen tussen bij interconnectie als bedoeld in artikel 6.1 betrokken aanbieders met betrekking tot de vraag of de ter zake tussen hen in verband met interconnectie bestaande verbintenissen, of de wijze waarop deze worden nagekomen, strijdig zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet, worden op aanvraag van een of meer van de betrokken aanbieders door het college beslecht. In het geval het college van oordeel is dat er sprake is van strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet kan hij ter beëindiging van deze situatie regels vaststellen die tussen de aanbieders zullen gelden. In voorkomende gevallen treden bedoelde regels in de plaats van de tot dan toe bestaande

verbintenissen.

3 De Beleidsregels inzake de regulering van mobiele terminating tarieven

8. De Beleidsregels zien op de invulling die het college geeft aan de redelijkheid met betrekking tot MTA-tarieven. Het college is, kort samengevat, van oordeel dat, mede ter bevordering van de bestendige mededinging en de bescherming van de belangen van eindgebruikers, het redelijk is indien een mobiele aanbieder in Nederland op dit moment een tarief hanteert, dat niet hoger is dan het tarief van de best presterende vergelijkbare aanbieders in Europa. Het college komt tot dit oordeel op grond van de omstandigheden die bij mobiele call termination een rol spelen, te weten i) de aard van de mobiele terminating dienst, ii) de hoogte van de mobiele terminating tarieven op dit moment, iii) het ontbreken van economische prikkels die een neerwaartse prijsdruk uitoefenen en iv) de negatieve effecten van het huidige tariefniveau op de bestendige mededinging4.

(3)

9. Het college is daarbij van oordeel dat mobiele aanbieders in de gelegenheid dienen te worden gesteld om hun ondernemingsplannen aan het redelijk te achten tariefniveau aan te passen. Om die reden acht het college het redelijk dat een overgangsperiode bestaat, waarbij een mobiele aanbieder het door hem gehanteerde MTA-tarief geleidelijk in twee stappen per 1 december 2002 en 1 april 2003 in lijn met het beoogde maximaal redelijke niveau brengt.

10. Voorts erkent het college in de Beleidsregels de bestaande asymmetrie in de positie van mobiele aanbieders onderling, die veroorzaakt is door verschillen in kosten van het verkrijgen van de vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte en de uitrol van netwerken in de tijd. Hierdoor hebben KPN Mobile en Vodafone een voorsprong op Ben, Dutchtone en O2 bij het opbouwen van een telefoonnetwerk, die mede in combinatie met de schaalvoordelen van een groter klantenbestand ertoe bijdraagt dat de kosten van telefonie per minuut lager zijn. Deze relatieve positie komt in de Beleidsregels tot uiting in de gedifferentieerde beoordeling van het MTA-tarief voor enerzijds aanbieders die uitsluitend gebruik maken van de 1800 MHz frequenties (Ben, 02 en Dutchtone) en anderzijds aanbieders die gebruik maken van de zogeheten 900 MHz frequenties (KPN Mobile en Vodafone).

11. De inhoud van de beleidsregels, zoals aangepast bij besluit van 22 juli 2002, dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Die inhoud dient als basis voor de overwegingen die aan de besluitvorming van het college in het onderhavige geschil ten grondslag liggen.

4 De besluitvorming inzake het geschil KPN Mobile en O2 5

12. Op 9 april 2002 heeft het college op aanvraag van KPN Mobile een besluit genomen ter zake van de redelijkheid van de MTA-tarieven, die O2 hanteert voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van KPN Mobile. Conform de Beleidsregels heeft het college bepaald dat het gemiddelde MTA-tarief dat O2 hanteert voor het verkeer van KPN Mobile na afloop van een overgangsperiode niet hoger mag zijn dan het in de Beleidsregels bepaalde maximaal redelijke niveau. Daarbij bepaalde het college dat O2 haar MTA-tariefstructuur in twee stappen, te weten per 1 mei 2002 en 1 december 2002, aan dit niveau diende aan te passen.

13. O2 en KPN Mobile hebben tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Voorts heeft op 1 mei 2002 de Voorlopige Voorzieningenrechter het besluit van 9 april 2002 geschorst tot zes weken na de datum van de beslissing op bezwaar6.

14. Het college heeft op 19 juli 2002 op deze bezwaren besloten7. In zijn beslissing op bezwaar handhaaft het college zijn beslissing in primo met dien verstande dat het maximaal redelijke tariefniveau is aangepast van 16,14 eurocenten naar 16,48 eurocenten en de data voor de

stapsgewijze aanpassing van de tariefstructuur gewijzigd zijn van 1 mei 2002 in 1 december 2002 en van 1 december 2002 in 1 april 2003. Deze beslissing is in overeenstemming met de aanpassing van de Beleidsregels, zoals aangepast bij besluit van 22 juli 2002.

5 Zie het besluit van het college van 9 april 2002, kenmerk OPTA/IBT/2002/200691, alsmede de beslissing op bezwaar van 19 juli 2002, kenmerk OPTA/JUZ/2002/201770

(4)

5 Redelijkheid in overeenstemming met de Mededingingswet

15. In de Beleidsregels heeft het college aangegeven dat hij, zodra het nog lopende of ander onderzoek naar de relevante markt door de Europese Commissie (hierna: E.C.) of de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: d-g NMa) hiertoe aanleiding geeft, dan wel de bevoegdheidsgrondslag van het college wijzigt, zal overwegen de redelijkheid anders in te vullen8. 16. In dit verband kan worden opgemerkt dat de d-g NMa zijn onderzoek naar de relevante markt

inmiddels heeft afgerond. De uitkomsten daarvan zijn verwoord in de ‘Rapportage over de

marktdefinitie van het afwikkelen van gesprekken op mobiele netten’ van 1 augustus 2002 (hierna: de Rapportage)9. De d-g NMa concludeert dat in de Rapportage dat de kwalitatieve redeneringen en de kwantitatieve toetsen wijzen op een relevante markt voor call termination per mobiel netwerk en dat mobiele aanbieders bij het vaststellen van MTA-tarieven geen significante concurrentiedruk blijken te ondervinden10.

17. De rapportage van de d-g NMa versterkt het college in zijn voornemen te onderzoeken of de MTA-tarieven uiteindelijk dienen te voldoen aan het beginsel van kostenoriëntatie. Dit betekent dat het maximaal redelijke niveau, zoals dit door het college in de Beleidsregels per 1 april 2003 bepaald is op het niveau van de best presterende vergelijkbare aanbieders in Europa (hierna: ‘best practice’), door het college niet wordt beschouwd als eindpunt.

6 Wijze van afhandeling MTA-geschillen

18. In juli 2001 heeft het college een procedureregeling vastgesteld, waarin hij aangeeft op welke processuele wijze hij onder meer aanvragen als bedoeld in artikel 6.3 van de Tw afhandelt11. Het college heeft voor de besluitvorming op aanvragen tot beoordeling van de redelijkheid van MTA-tarieven in beginsel gekozen voor een vereenvoudigde behandeling als bedoeld in artikel 10 van de Procedureregeling.

19. Bij de keuze voor een vereenvoudigde afdoening overweegt het college dat ten aanzien van de wijze waarop hij MTA-tarieven zal beoordelen op 4 april 2002 Beleidsregels zijn gepubliceerd.

Voorafgaande aan het vaststellen van de Beleidsregels hebben marktpartijen tijdens een consultatie hun standpunten over de wijze waarop de redelijkheid van MTA-tarieven beoordeeld dient te worden zowel schriftelijk als mondeling aan het college kenbaar kunnen maken. Ook de mobiele aanbieders hebben op het consultatiedocument van 19 december 2001 gereageerd. Voor een weergave van de reacties op het consultatiedocument wordt verwezen naar het rapport van bevindingen van 25 juli 2002, kenmerk OPTA/IBT/2002/201816. Het college heeft deze standpunten reeds betrokken in zijn overwegingen die tot het huidige beleid hebben geleid.

20. Het college heeft gekozen voor een transparante wijze van beoordeling door het gemiddelde MTA-tarief van een mobiele aanbieder te toetsen aan een maximaal redelijk niveau dat geldt voor soortgelijke mobiele aanbieders in Nederland. Hierdoor kennen geschillen met een mobiele

8 Zie Alinea 31 van de Beleidsregels en de daarbij behorende toelichting

9 ‘Rapportage over de marktdefinitie van het afwikkelen van gesprekken op mobiele netten’ van 1 augustus 2002 (www.NMa-org.nl)

10 zie alinea 80 van ‘Rapportage over de marktdefinitie van het afwikkelen van gesprekken op mobiele netten’ van 1 augustus 2002

(5)

aanbieder over het gehanteerde interconnectietarief wat de afdoening door het college betreft een grote mate van uniformiteit.

21. De vereenvoudigde wijze van afdoening van MTA-geschillen ligt voorts voor de hand omdat het college reeds eerder in het geschil KPN Mobile vs O2 op een soortgelijke aanvraag heeft beslist. Hiervoor zij verwezen naar de nummers 12-14 van deze bijlage.

22. Gezien het voorgaande ligt naar het oordeel van het college een vereenvoudigde afdoening van een aanvraag tot beoordeling van de MTA-tariefstructuur van een mobiele aanbieder in de rede. Daarbij zij opgemerkt dat het voor het college mogelijk is om de gekozen procedure te wijzigen indien de afdoening van een aanvraag in een specifiek geschil daartoe alsnog aanleiding geeft.

Hoofdstuk II Overwegingen inzake de bevoegdheid van het college

1 De bevoegdheid van het college in geschillen over indirecte interconnectie

23. Het college is van oordeel dat de artikelen 6.1 tot en met 6.3 van de Tw toepassing vinden ongeacht de door aanbieders gekozen wijze van interconnectie. Daartoe overweegt het college als volgt. 24. Artikel 6.1, eerste lid, van de Tw verplicht aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken tot

interconnectie teneinde de interoperabiliteit van hun netwerken te waarborgen. In bepaalde gevallen kan deze interoperabiliteit ook worden gewaarborgd door indirecte interconnectie. De telecommunicatienetwerken worden dan, zoals in onderhavig geval, gekoppeld via het netwerk van een derde. Voor dergelijke gevallen kan het college, indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 6.1, derde lid, van de Tw, ontheffing verlenen van de verplichting tot directe interconnectie ex artikel 6.1, eerste lid, van de Tw12.

25. Of nu directe of indirecte interconnectie plaatsvindt, de interoperabiliteit moet altijd gewaarborgd blijven. Dit blijkt reeds uit de passage “ten einde te verzekeren dat de daarop aangesloten gebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren” in het eerste lid van artikel 6.1 van de Tw. Tevens blijkt dit uit diverse passages uit de parlementaire geschiedenis en uit de aan de Tw ten grondslag liggende richtlijnen13.

26. Tegen deze achtergrond moeten de in de artikelen 6.1 tot en met 6.3 van de Tw gestelde regels, zoals de verplichting om in onderhandeling te treden over een overeenkomst en de bevoegdheid om in geschillen over interconnectie op te treden, worden bezien. Het is van belang dat de bij (directe of indirecte) interconnectie betrokken partijen conform artikel 6.1, zesde lid, van de Tw

overeenkomsten tot stand brengen. Alleen dan immers ligt vast en is bijgevolg tussen partijen duidelijk onder welke voorwaarden zij de interoperabiliteit waarborgen14. Evenzo is het van belang

12 Zie Kamerstukken II, 1996-1997, 25 533, nr. 3, p. 96.

13 In dit verband zij bijvoorbeeld gewezen op de memorie van toelichting bij artikel 6.1 Tw (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 533, nr. 3, p. 95-96). Voorts zij gewezen op de volgende passage uit de considerans van de

Interconnectierichtlijn (97/33/EG): “(2) overwegende dat voor interconnectie met openbare

telecommunicatienetwerken en algemeen beschikbare telecommunicatiediensten, ongeacht de daarvoor gebruikte ondersteunende technologieën, een algemeen kader nodig is, teneinde in eind-tot-eind-interoperabiliteit van diensten voor gebruikers in de Gemeenschap te voorzien”.

(6)

dat geschillen over (directe of indirecte) interconnectie ter beslechting aan het college kunnen worden voorgelegd. Dergelijke geschillen kunnen de interoperabiliteit immers bedreigen. Deze wettelijke verplichtingen vervallen niet wanneer het college een aanbieder ontheffing op grond van artikel 6.1, derde lid, van de Tw heeft verleend.

27. Het college acht zich derhalve ook in geschillen over indirecte interconnectie bevoegd op aanvraag regels te stellen op grond van artikel 6.3, eerste en/of tweede lid, van de Tw. De Aanvraagster is een bij interconnectie met Verweerster betrokken aanbieder.

28. Wel merkt het college op dat de in het onderhavige geval te stellen regels uitsluitend tussen Aanvraagster en Verweerster zullen gelden. Naar het college aanneemt zullen de te stellen regels ertoe leiden dat de bestaande overeenkomsten van partijen met transitoperator KPN Telecom moeten worden aangepast. Daargelaten de vraag of OPTA bevoegd is in die overeenkomsten in te grijpen, maken deze overeenkomsten echter geen onderdeel uit van deze procedure, nu KPN Telecom daarin niet is betrokken. Het college laat de uitwerking van de consequenties die dit besluit heeft voor de reeds bestaande overeenkomsten aan partijen over. Het college verwacht dat partijen deze in de praktijk zonder complicaties kunnen verwerken.

2 Ontheffing van de directe interconnectieplicht en geschilbeslechting

29. De Voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 1 mei 2002 geoordeeld dat het college, gelet op de systematiek van de wet, eerst tot het stellen van regels bevoegd is nadat van de directe

interconnectie ontheffing is verleend15.

30. Voor zover de Voorzieningenrechter bedoeld heeft dat een dergelijke ontheffing voor de bij een geschil betrokken aanbieders een constitutief vereiste is voor de geschilbeslechtende bevoegdheid van het college op grond van artikel 6.3 van de Tw, onderschrijft het college dit oordeel niet. 31. Wat van dit oordeel van de Voorzieningenrechter echter ook zij, het college wijst erop dat hij de

Aanvraagster op verzoek ontheffing van haar directe interconnectieplicht als bedoeld in artikel 6.1, derde lid, van de Tw, heeft verleend voor het verkeer dat zij termineert op het mobiele netwerk van verweerster.

3 Aanvraag ex artikel 6.3, eerste of tweede lid, van de Tw

32. Het college stelt op basis van in de procedure ingebrachte stukken vast dat tussen partijen ter zake van hun (indirecte) interconnectie geen verbintenissen bestaan als bedoeld in artikel 6.3, tweede lid, van de Tw, zodat hij om deze reden niet bevoegd is om de voorliggende aanvraag op grond van het tweede lid van artikel 6.3 van de Tw de regels tussen partijen te stellen.

33. In verband met de bevoegdheid op grond van het eerste lid van artikel 6.3 van de Tw stelt het college vast dat de terminating dienst die verweerster aan Aanvraagster levert op basis van indirecte er op een efficiënte manier onderlinge communicatie tussen de eindgebruikers van de verschillende openbare telecommunicatienetwerken in openbare telecommunicatiediensten mogelijk blijft. Daartoe moeten de betrokken aanbieders goede afspraken maken over de afwikkeling van oproepen naar hun eigen abonnees, juist als deze oproepen geïnitieerd worden door abonnees die aangesloten zijn op een ander netwerk”. (zie Kamerstukken II, 1996-1997, 25 533, nr. 3, p. 95; de cursivering is aangebracht door het college).

(7)

interconnectie via het netwerk van KPN Telecom reeds gedurende enige jaren wordt geleverd. Partijen hebben daarvoor geen onderlinge overeenkomst als bedoeld in artikel 6.1, zesde lid, van de Tw (dat ter uitvoering dient van artikel 6.1, eerste lid, van de Tw) tot stand gebracht. Hieraan doet niet af dat tussen Verweerster en KPN Telecom over de voorwaarden voor het afwikkelen van dit verkeer reeds jaren overeenstemming zou bestaan.

34. Naar het oordeel van het college staat voldoende vast dat sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, van de Tw.

4 Er is sprake van een geschil

35. Het college stelt onder verwijzing naar de in hoofdstuk 3 van het besluit genoemde correspondentie voorts vast dat Aanvraagster tevergeefs getracht heeft om met Verweerster overeenstemming te bereiken over de MTA-tarieven, die Verweerster hanteert voor het verkeer dat van het netwerk van Aanvraagster afkomstig is. Verweerder heeft hieraan geen gevolg heeft gegeven. Dat Aanvraagster getracht heeft om met Verweerster in onderhandeling te treden over de MTA-tarieven van

Verweerster voor de huidige wijze van (indirect) interconnecteren staat hiermee vast.

36. Het college merkt op dat voldoende duidelijkheid bestaat over de dienst waarop het MTA-tarief betrekking heeft omdat daarvoor kan worden uitgegaan van de terminating dienstverlening die Verweerster thans reeds (indirect) aan Aanvraagster aanbiedt. Het onderwerp van het geschil kan zich daarmee beperken tot het tarief. Daarbij merkt het college verder op dat het geen volledige overeenkomst opstelt, doch uitsluitend de regels stelt ten aanzien van die onderwerpen waarover geen overeenstemming bestaat.

37. Gelet op de verscheidene vruchteloze onderhandelingspogingen van Aanvraagster, heeft het college het niet opportuun geacht partijen op grond van artikel 6.1, zesde lid, van de Tw, een termijn te stellen om alsnog een overeenkomst tot stand te brengen. Het college is daartoe ook niet verplicht en is van oordeel dat het zijn beleidsruimte aldus op een rechtens aanvaardbare wijze heeft gebruikt16.

5 Toepassing van de geschilbeslechtende bevoegdheid ex artikel 6.3 juncto 6.1 van de Tw

38. De bevoegdheid van het college op grond van artikel 6.3 juncto 6.1 van de Tw ziet op het stellen van regels in individuele geschillen. Dit neemt niet weg dat het college beleidsregels kan opstellen over de wijze waarop hij deze bevoegdheid ten aanzien van bepaalde soortgelijke geschillen zal

uitoefenen. Sterker nog, dit is met het oog op de rechtszekerheid, de rechtsgelijkheid en de voorspelbaarheid van het handelen van het college naar de markt toe uiterst wenselijk en komt een zorgvuldige en transparante besluitvorming ten goede. Uiteraard dient het college daarbij na te gaan of zich in een voorliggend geschil feiten en omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van door hem gehanteerd beleid. Dit doet hij in het onderhavig geschil ook.

39. Het college ziet dan ook niet in waarom hij – zoals Verweerster stelt- door toepassing van het in de Beleidsregels geformuleerde beleid in geschillen oneigenlijk gebruik maakt van zijn

(8)

geschilbeslechtende bevoegdheid en buiten de grenzen van zijn bevoegdheid ex artikel 6.3 juncto 6.1 van de Tw treedt, laat staan dat hij hierdoor in strijd met beginselen van het bestuursrecht en het mededingingsrecht handelt. Het optreden van het college is ook uitdrukkelijk in

overeenstemming met artikel 18.3 van de Tw. Conform het Samenwerkingsprotocol OPTA/NMa is het college in beginsel de eerst aangewezen toezichthouder om ter zake van de onderhavige

problematiek op te treden.

40. Overigens laat het voorgaande onverlet dat de implementatie van de nieuwe ONP-richtlijnen in de Tw het bevoegdheidskader van het college versterkt. Het college past het nieuwe ONP kader echter niet toe in het onderhavige geschil. Het college heeft geconstateerd dat het huidige niveau van de MTA-tarieven thans evident onredelijk hoog is, zonder dat hij daarbij de redelijkheid aan de hand van kostenoriëntatie heeft ingevuld.

6 Andere wijze van afhandeling van de aanvraag

41. Het college heeft de in het onderhavige geschil betrokken partijen schriftelijk laten weten dat hij de aanvraag van Aanvraagster in een vereenvoudigde procedure als bedoeld in artikel 10 van de Proceduregeling Geschillen OPTA afdoet. Enerzijds is het beleid van het college terzake voldoende uitgekristalliseerd, terwijl anderzijds het feitencomplex genoegzaam naar voren komt in de in het geschil door partijen ingediende stukken. Daarbij wijst het college er nogmaals op dat zowel Aanvraagster als Verweerster in de marktconsultatie inzake de MTA-problematiek, die aan het opstellen van de Beleidsregels vooraf is gegaan, hun standpunten terzake de MTA-problematiek zowel schriftelijk als mondeling hebben kunnen toelichten en ook daadwerkelijk hebben gedaan. 42. In de onderhavige procedure zijn door partijen geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht

die een wijziging van afhandeling van de aanvraag van Aanvraagster rechtvaardigen, terwijl voorts niet valt in te zien dat Verweerster in deze fase onvoldoende gelegenheid heeft gekregen haar standpunten aan het college duidelijk te maken.

43. Gezien het voorgaande is het college van oordeel dat Verweerster niet in haar belang wordt geschaad en dat de voorbereiding van het besluit voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid. De aanvraag van Aanvraagster kan in een vereenvoudigde procedure worden afgedaan.

7 Noodzaak voorlopig besluit ex artikel 6.3, derde lid, van de Tw

44. Het college heeft in de Beleidsregels, zoals aangepast bij besluit van 22 juli 2002, nader

gemotiveerd dat het niet redelijk is een eventuele neerwaartse aanpassing van het MTA-tarief voor 1 december 2002 te laten ingaan17. Hetgeen Aanvraagster in de onderhavige procedure heeft

ingebracht geeft geen aanleiding tot afwijking van de Beleidsregels. Dit brengt naar het oordeel van het college op zichzelf reeds mee dat onvoldoende spoedeisend belang bestaat voor het treffen van de door Aanvraagster gevraagde voorlopig besluit.

8 Gevoegde behandeling van geschillen

45. Het college merkt op dat het bestuursrecht formeel geen verplichting kent om in de onderhavige procedure eveneens de aanvraag van verweerster tot beoordeling van de MTA-tarieven van de Aanvraagster te behandelen. Een dergelijke afzonderlijke aanvraag dient in een aparte

(9)

geschilprocedure behandeld te worden. Om die reden zal het college genoemde aanvragen formeel apart behandelen. Wel merkt het college daarbij op dat hij er zoveel mogelijk naar streeft om op beide aanvragen gelijktijdig dan wel kort na elkaar te besluiten zodat zoveel mogelijk sprake is van een gevoegde behandeling en voor partijen vroegtijdig duidelijkheid bestaat over de MTA-tarieven die zij elkaar vanaf 1 december 2002 over en weer maximaal in rekening kunnen brengen.

Hoofdstuk III Overwegingen inzake de bepaling van een redelijk MTA-tarief

46. Het college constateert dat het merendeel van de argumenten over de invulling van de redelijkheid ten aanzien van MTA-tarieven reeds door partijen is ingebracht in de consultatie en door het college is meegewogen bij het opstellen van de beleidsregels. Hoewel het college de overwegingen bij de Beleidsregels, zoals aangepast bij besluit van 22 juli 2002, in het algemeen voldoende dragend acht voor het in het onderhavige geschil te nemen besluit zal hij ten behoeve van de duidelijkheid hierna nader ingaan op enkele specifieke punten uit het betoog van partijen ten aanzien van de materiële beoordeling van het in het geding zijnde MTA-tarief.

1 De analyse van de mobiele markt

47. Het college heeft in zijn Beleidsregels reeds uitvoerig gemotiveerd dat van een daadwerkelijke concurrentiedruk bij het vaststellen van MTA-tarieven geen sprake is. De d-g NMa heeft dit na verder onderzoek in zijn ‘Rapportage over de marktdefinitie van het afwikkelen van gesprekken op mobiele netten’ van 1 augustus 2002 opnieuw geconcludeerd18. De rapportage vormt dan ook een

ondersteuning van het beleid van het college. Uit dit onderzoek van de d-g NMa blijkt verder wederom dat door Verweerster aangevoerde substituten (zoals sms, e-mail of faxbericht) geen volwaardige alternatieven voor de dienst call termination zijn bij het termineren van mobiele spraaktelefonie. Het college leidt hieruit af dat mobiele aanbieders wat deze dienst betreft niet concurreren met aanbieders van bereikbaarheidsdiensten in brede zin. Daarbij wijst het college er nogmaals op dat de hoogte van MTA-tarieven zelf, zoals onder meer blijkt uit de anomalie tussen de kosten voor bellen van vast naar mobiel enerzijds en het bellen van mobiel naar vast anderzijds reeds een aanwijzing vormt dat de mobiele terminating dienstverlening onvoldoende aan

concurrentie onderhevig is.Voor een uitvoerige analyse van de markt verwijst het college naar de alinea’s 20-26 van de Beleidsregels en de daarbij behorende toelichting, zoals aangepast bij besluit van 22 juli 2002. Het college onderzoekt thans nader welke gevolgen de conclusie, die de d-g NMa ten aanzien van de mededinging bij mobiele call termination heeft getrokken in zijn rapportage van 1 augustus 2002, heeft voor de tariefstelling van mobiele aanbieders na 1 april 2003.

48. Het college acht het niet onaannemelijk dat mobiele aanbieders op andere (diensten-)markten dan de in het onderhavige geval van belang zijnde relevante economische markt onderling in hoge mate concurreren en daarbij niet in staat zijn excessieve winsten te behalen. Dit laat echter onverlet dat zij bij call termination wel degelijk excessieve winsten kunnen maken, waardoor een in de ogen van het college onwenselijke vorm van kruissubsidie bestaat. Het college gaat op deze onwenselijkheid reeds in de Beleidsregels nader in19.

18 Zie ‘Rapportage over de marktdefinitie van het afwikkelen van gesprekken op mobiele netten’ van 1 augustus 2002 (www.NMa-org.nl)

(10)

49. Aanvullend merkt het college hier op dat de kruissubsidie ertoe leidt dat eindgebruikers meer voor vaste telefonie en minder voor mobiele telefonie betalen. Dit effect wordt niet zonder meer geneutraliseerd doordat de meeste eindgebruikers inmiddels zowel een mobiel als een vast abonnement hebben. Niet iedere eindgebruiker beschikt over zowel een vaste als een mobiele aansluiting en voor zover dat wel het geval is lopen de uitgaven voor beide vormen van telefonie sterk uiteen. Tarieven die in lijn zijn met de beleidsregels van het college leiden tot een

herbalancering, waardoor een getrouwere afspiegeling ontstaat van de onderliggende kosten. Voor alle eindgebruikers tezamen zal de herbalancering kostenneutraal zijn. Voor de individuele

eindgebruiker kan dit uiteraard, al naar gelang de samenstelling van het pakket aan

telefoniediensten dat hij afneemt, tot meer of minder kosten leiden dan in de bestaande situatie. 2 Ramsey Pricing en de toegevoegde waarde van mobiele call termination

50. In een concurrerende markt vormt de kostprijs, vermeerderd met een redelijke winstopslag, in beginsel de grondslag van de prijs van een product. Een producent kan in een concurrerende markt niet zonder meer een hogere prijs hanteren vanuit het standpunt dat hij nu eenmaal veel waarde toevoegt. Als de kosten van het onderliggende productieproces deze hoge prijs niet rechtvaardigen zullen concurrenten met een lagere prijs die wel in overeenstemming is met de onderliggende kosten de dure producent uit de markt verdrijven. Het monopoloïde karakter van call termination en het ontbreken van concurrentieprikkels, maakt dat mobiele aanbieders als Verweerster naar eigen inzicht hun MTA-tarieven kunnen verhogen en met de daaruit voortvloeiende extra inkomsten de tarieven van hun retaildiensten subsidiëren. Verweerster beaamt dit feitelijk ook. Zij rechtvaardigt dit echter met een beroep op de theorie van Ramsey Pricing. Verweerster maakt echter niet aannemelijk dat haar MTA-tarief is vastgesteld op het niveau dat zou gelden bij Ramsey pricing of de door haar gestelde toegevoegde waarde weerspiegelt.

51. Wat van de stelling van Verweerster op dit punt ook zij, het doet niet af dat mobiele aanbieders als Verweerster in de huidige situatie de eindgebruikers van hun concurrenten naar het oordeel van het college onredelijk hoge tarieven in rekening brengen, terwijl zij met de overwinsten hieruit hun eigen eindgebruikers een relatief laag tarief berekenen. Zoals in randnummers 48-49 van deze bijlage uiteengezet, acht het college de huidige vorm van kruissubsidie ongewenst.

3 De invulling van de redelijkheid; Marginale toetsing

52. Het college beoordeelt aan de hand van een marginale toetsing of de in het geschil voorliggende MTA-tarieven onredelijk zijn. Vervolgens wordt het maximaal redelijke niveau door het college vastgesteld. De gehanteerde MTA-tarieven worden hieraan getoetst. Indien het maximaal redelijke tarief overschreden wordt, wordt voorts gekeken of feiten of omstandigheden bestaan die de hogere MTA-tarieven in het voorliggende geschil rechtvaardigen. Dit betekent dat niet een vast MTA-tarief wordt opgelegd, maar dat een mobiele aanbieder met inachtneming van de door de redelijkheid bepaalde bovengrens vrij is om het MTA-tarief te bepalen.

53. Het college merkt op dat in het onderhavig geval geen andere wijze van beoordeling toepast dan hij ten aanzien van de terminating tarieven van niet-aangewezen aanbieders van vaste

telecommunicatienetwerken hanteert. In de geschillen die het college heeft behandeld inzake vaste terminating tarieven heeft het college tot dusverre geen gronden gehad om aan te nemen dat die terminating tarieven onredelijk zouden zijn. Zo beoordeelde het college in het geschil KPN/Energis20

(11)

immers in eerste instantie of het gehanteerde interconnectietarief hem onredelijk voorkwam. Dit was niet het geval, zodat voor een nadere invulling van de redelijkheid geen aanleiding bestond.

4 De invulling van de redelijkheid; Redelijkheid is een publiekrechtelijke norm

54. De Telecommunicatiewet is een publiekrechtelijke wet die publieke belangen beoogt te behartigen, te weten de bevordering van bestendige mededinging op de telecommunicatiemarkt en de

bescherming van eindgebruikers. Een van de middelen die in de Tw is opgenomen ten dienste van deze belangen is de interconnectieplicht (c.q. de plicht tot interoperabiliteit), neergelegd in artikel 6.1 van de Tw. Blijkens de parlementaire geschiedenis handelt een aanbieder in strijd met deze plicht, en derhalve met de daaraan ten grondslag liggende genoemde publieke belangen, indien hij onredelijk hoge interconnectietarieven hanteert. Bij beoordeling van de redelijkheid van

interconnectietarieven behoort het college betreffende publieke belangen dan ook mee te wegen. Overigens geldt nog dat bij toepassing van de Tw en dus ook bij beoordeling van de redelijkheid van interconnectietarieven, een consistente uitleg van mededingingsbegrippen zoveel mogelijk moet worden gewaarborgd.

55. Gelet hierop is het redelijkheidscriterium naar het oordeel van het college zonder meer aan te merken als een publiekrechtelijke norm die bovendien een publiekrechtelijke invulling behoeft. Dat het college deze norm in onderhavig geval in het kader van een geschil tussen twee partijen invult en – bijgevolg - ook aandacht dient te besteden aan hetgeen tussen partijen redelijk en billijk is, doet hieraan niets af. Sterker nog, gelet op de belangen van bevordering van bestendige

mededinging op de telecommunicatiemarkt en de bescherming van eindgebruikers, kan het college als bestuursorgaan in redelijkheid niet louter kijken naar hetgeen redelijk en billijk is tussen twee partijen. In de beslissing op bezwaar in het geschil tussen KPN Mobile en O2 merkt het college hierover op dat alle aanbieders (en hun eindgebruikers) waarmee de mobiele aanbieders interconnecteren de negatieve effecten van de te hoge MTA-tarieven ondervinden. Voorts is het college van oordeel dat eenzijdig ingrijpen in het MTA-tarief van een bepaalde aanbieder marktverstorende effecten zou hebben21.

5 De invulling van de redelijkheid; Reciprociteit

56. Het college acht de wederzijdse prestaties van de verschillende aanbieders bij het termineren van spraakverkeer in beginsel voldoende vergelijkbaar om deze voor de bepaling van een redelijke bovengrens voor de tarifering op een lijn te kunnen stellen. Indien partijen op een kwalitatief voldoende wijze verkeer termineren voor andere partijen, en daarmee de interoperabiliteit

garanderen, kan geen sprake zijn van onderling wezenlijk verschillende prestaties. Wel is het college van oordeel dat de kostenbases van de verschillende aanbieders niet per se vergelijkbaar zijn. Voor zover een ongunstigere kostenbasis samenhangt met een relatief slechtere marktpositie door een ongelijke uitgangspositie ten gevolge van het ontbreken van een level playing field, acht het college het gelet op de huidige marktomstandigheden, in welk verband zij gewezen op nummer 19-26 van de Beleidsregels, op dit moment redelijk dat hiermee tijdelijk in bepaalde mate rekening wordt

gehouden. Het college heeft dit in zijn beleidsregels tot uitdrukking gebracht in de verschillende maximale tariefniveaus voor 1800 MHz- en 900/1800 MHz-aanbieders.

57. Gezien dit door het college gemaakte onderscheid, acht hij het beginsel van reciprociteit in zijn algemeenheid thans geen bruikbaar uitgangspunt voor de beoordeling van de redelijkheid van

(12)

tarieven. Het college acht het niveau van de MTA-tarieven in zijn algemeenheid te hoog en acht het noodzakelijk dat deze, gelet op bedoelde marktomstandigheden, naar beneden worden bijgesteld, en uiteindelijk aan de hand van het uitgangspunt van kostenoriëntatie worden vastgesteld. Wel heeft de huidige invulling van de redelijkheid tot gevolg dat in de interconnectierelatie tussen twee 1800 MHz aanbieders of tussen twee 900/1800 MHz aanbieders, het maximaal redelijke niveau van de over en weer te hanteren MTA-tarieven gelijk is.

6 De invulling van de redelijkheid ; Geen gedifferentieerde beoordeling van MVNO’s

58. In zijn Beleidsregels heeft het college uitvoerig gemotiveerd waarom de door het college

gehanteerde differentiatie tussen 1800 MHz- en 900/1800 MHz-aanbieders op dit moment redelijk is. Het college volstaat hier dan ook met te verwijzen naar hetgeen in de alinea’s 32-34 van de Beleidsregels en de daarbij behorende toelichting, zoals aangepast bij besluit van 22 juli 2002. 7 De invulling van de redelijkheid; best practice benchmark

59. Het hanteren van het Europese ‘best practice’ level van aanbieders die geen wettelijke verplichting tot kostenoriëntatie hebben als bovengrens van de redelijkheid bij MTA-tarieven is door het college reeds gemotiveerd in de toelichting op alinea 31 van de Beleidsregels22. Onder verwijzing naar hetgeen hierover in randnummers 15-17 van deze bijlage is aangegeven, merkt het college op dat het hanteren van een best practice niveau van niet-kostengeoriënteerde MTA-tarieven past in de geleidelijke overgang naar een MTA-tarief op basis van het uitgangspunt van kostenoriëntatie. 60. Het college merkt voorts op dat ook in andere landen van de EU toezichthouders benchmarking

gebruiken bij de beoordeling van vaste of mobiele interconnectieprijzen en dat ook de Europese Commissie (hierna: EC) heeft geoordeeld dat het hanteren van een ‘best practice’ aanpak voor het reguleren van interconnectietarieven als tussenoplossing mogelijk is. In zijn Mededeling van 19 maart 199823 wordt door de EC overwogen: “De prijsverschillen tussen EU-lidstaten lijken soms het gevolg te zijn van factoren zoals gemiddelde aansluitingsdichtheid, arbeidskosten, of toegestaan kapitaalrendement. Er is momenteel onvoldoende empirisch bewijs beschikbaar om het effect van elk van deze factoren volledig te kunnen beoordelen, maar uit het reeds beschikbare bewijsmateriaal blijkt dat dergelijke verschillen waarschijnlijk niet groot genoeg zijn om de hier aanbevolen “beste huidige praktijk”-prijzen onbruikbaar te maken”.

61. Uitdrukkelijk merkt het college op dat aan de bruikbaarheid van de benchmark methodiek voor de bepaling van MTA-tarieven niet afdoet dat de EC in zijn aanbeveling van 22 februari 200224 aangeeft dat binnen de Europese Unie benchmarking bij vaste interconnectietarieven niet langer noodzakelijk is nu de vaste interconnectietarieven steeds meer met het best practice niveau overeenstemmen en kostentoerekeningsmodellen in toenemende mate beschikbaar zijn. Dit is voor mobiele

interconnectietarieven bepaald niet het geval. Aan de erkenning van de benchmarkmethodiek als instrument om tarieven te bepalen doet voorts niet af dat de EC in de Mededeling van 1998 eveneens heeft opgemerkt dat zij geen steun zou verlenen aan een algemene plicht voor kostengeoriënteerde interconnectieprijzen aan aanbieders van mobiele netwerken zonder aanmerkelijke marktmacht. In

22 Zie bladzijde 6 en verder van bijlage I bij de beleidsregels inzake de regulering van mobiele terminating tarieven. 23 Zie de Mededeling van de Commissie inzake interconnectieprijzen in een geliberaliseerde telecommunicatiemarkt van 19 maart 1998 (98/C 84/03). De EC gaat nog een stap verder dan het college en erkent benchmarking als een methode om, bij gebreke van een kostenmodel, de tarieven van een bepaalde aanbieder vast te stellen. Het college hanteert benchmarking uitsluitend om een bovengrens te definiëren.

(13)

dit verband merkt het college enerzijds overigens op dat het standpunt van de EC ten aan zien van de regulering van mobiele terminating diensten zich sinds 1998 heeft ontwikkeld en wijst het college er anderzijds wellicht ten overvloede nogmaals op dat met het onderhavige besluit geen

kostengeoriënteerde tarieven worden opgelegd.

62. De benchmarkmethodiek roept naar zijn aard overwegingen op van enerzijds de benodigde zorgvuldigheid om recht te doen aan de verschillende situaties van individuele partijen (vergelijkbaarheid), en anderzijds de werkbaarheid en eenvoud van de tariefsbeoordeling. Het college is van oordeel dat de door hem ontwikkelde Europese ‘best practice’ benchmark in het onderhavige geschil heel wel gehanteerd kan worden voor de beoordeling van de redelijkheid van de MTA-tarieven, omdat de call terminating dienstverlening veelal op uniforme wijze door mobiele aanbieders wordt aangeboden en voorts binnen de gehanteerde methodiek voldoende rekening wordt gehouden met de verschillende omstandigheden waaronder mobiele aanbieders in Europa call termination aanbieden25. Daarbij wijst het college erop dat de benchmark eerder wordt gebruikt om de redelijke bovengrens van MTA-tarieven van een bepaalde categorie van aanbieders te bepalen, dan dat daarmee het exacte tarief van Verweerster wordt vastgesteld en dat de benchmark uitdrukkelijk gehanteerd wordt als een tussentijdse oplossing.

63. De stelling dat de tarieven in de diverse landen door het verschil in bevolkingsdichtheid en -spreiding niet met elkaar vergeleken kunnen worden, waarbij met name tarieven in Nederland onvergelijkbaar zijn vanwege de meer gespreide bevolkingsdichtheid, gaat voorbij aan het gegeven dat ook in andere landen mobiele aanbieders een landelijk dekkend netwerk dienen op te bouwen en miskent dat vanuit de optiek van een zo’n efficiënt mogelijk gebruik van de capaciteit van het netwerk een gelijkmatig verspreide bevolking juist een voordeel is, omdat dan ook de capaciteit van het netwerk gelijkmatiger benut kan worden. Het verschil in bevolkingsdichtheid en -spreiding voorzover van invloed op de kosten van een netwerk zal er dan ook eerder toe leiden dat de kosten per minuut in Nederland lager zijn dan elders.

64. Het college onderkent dat verschillen bestaan tussen de piek-dalverhoudingen en de gespreksduur van de aanbieders, en heeft deze verschillen ook onderzocht. Met name bestaan deze verschillen tussen enerzijds de 900/1800 MHz-aanbieders en anderzijds de 1800 MHz-aanbieders. Zo heeft de eerste categorie veel zakelijke abonnees en de laatste categorie vooral particuliere eindgebruikers als abonnee. Het college heeft dit verschil ondervangen door zijn keuze om een aparte piek-dalverhouding en gespreksduur vast te stellen per categorie. Voor zover het uniforme maximaal redelijke tarief binnen een bepaalde categorie gebaseerd is op een piek-dalverhouding en een gespreksduur die afwijkt van de werkelijke piek-dalverhouding en gespreksduur van een mobiele aanbieder en voor zover deze veranderen met de tijd, is het college van mening dat dit binnen het kader van de huidige, tijdelijke regulering een beperkte en aanvaardbare afwijking vormt, temeer nu het college niet een exact MTA-tarief vaststelt doch slechts een bovengrens aangeeft. Overigens is een dergelijke afwijking ook inherent aan de methodiek van een (Europese) benchmark.

65. In zijn Beleidsregels heeft hij uitvoerig gemotiveerd waarom de door het college gehanteerde differentiatie tussen 1800 MHz- en 900/1800 MHz-aanbieders redelijk is. Voor een onderscheid tussen de positie van aanbieders binnen deze categorieën op grond van het verschillende tijdstip van toetreding tot de markt bestaat naar het oordeel van het college onvoldoende grond. Het college

(14)

volstaat hier dan ook met te verwijzen naar de alinea’s 32-34 van de Beleidsregels en de daarbij behorende toelichting, zoals aangepast bij besluit van 22 juli 2002. Wel merkt het college nog op dat hem als bestuursorgaan een eigen beoordelingsruimte toekomt om mede aan de hand van de meest recente inzichten te bepalen of een dergelijke differentiatie voor het creëren van een ‘level playing field’ nodig is. Dit is het geval.

66. Conform alinea 37 van de Beleidsregels zal verweerster op basis van de verkeersgegevens over het jaar 2001 dienen aan te tonen dat haar tariefstructuur niet hoger is dan het door college bepaalde maximaal redelijke niveau. Het gebruik van historische gegevens daarbij is redelijk omdat

inschatting over toekomstige verkeersstromen voor discussie vatbaar zijn. Het gebruik van

historische gegevens voorkomt naar het oordeel van het college ook juist de situatie waarbij achteraf blijkt dat het gemiddeld tarief op basis van de door Verweerster vooraf vastgestelde tarieven en feitelijke verkeersgegevens hoger is dan toegestaan. Daarbij zij opgemerkt dat, indien bij toepassing van de Beleidsregels in toekomstige gevallen het redelijk blijkt om andere verkeersgegevens dan de gegevens uit 2002 te hanteren, ook een beoordeling aan de hand van historische verkeersgegevens zal plaatsvinden. Aldus is er een maatstaf voor de berekening van het gemiddelde MTA-tarief

gegeven die duidelijkheid biedt op termijn en niet afhankelijk is gesteld van veranderende patronen. De rechtszekerheid van partijen is hiermee gediend. Verweerster zal aan de hand van de in de Beleidsregels neergelegde methodiek er actief op moeten toezien dat haar tariefstelling door eventuele gewijzigde omstandigheden de grenzen van de redelijkheid niet overschrijdt. Het college zal in het kader van een zorgvuldige uitoefening van zijn taak op grond van artikel 18.7 van de Tw erop toezien dat de door Verweerster overgelegde onderbouwing van de tariefstelling voldoende betrouwbaar is. Dit zal ook in andere gevallen geschieden.

67. Overigens merkt het college ten aanzien van de verplichting voor mobiele aanbieders om aan te tonen dat de gehanteerde MTA-tarieven daadwerkelijk gelijk zijn aan of lager zijn dan het maximaal redelijke niveau op dat in een geschil tussen twee partijen strikt genomen allereerst relevant is welke voorwaarden tussen deze twee partijen gelden. Een strikte toepassing van dit uitgangspunt zou er echter toe leiden dat mobiele aanbieders, waaronder Verweerster, in alle geschillen waarin het college zich over haar tarieven uitspreekt cijfermatig moet aantonen dat het tarief dat zij rekende in die specifieke relatie, niet het maximaal redelijke niveau overschrijdt. De door het college gekozen benadering, waarin het gemiddelde tarief van de terminating dienstverlening van Verweerster aan alle andere aanbieders wordt beoordeeld (in plaats van een beoordeling van het in rekening gebrachte tarief per wederpartij), is minder bewerkelijk en heeft gezien de heersende praktijk van mobiele aanbieders om een uniforme opsplitsing van het gemiddelde tarief jegens alle aanbieders te hanteren, materieel hetzelfde effect als de strikte benadering. Het college acht het dan ook alleszins aanvaardbaar om van Verweerster op de door het college voorgestane wijze te vragen om op deze wijze aan te tonen dat haar MTA-tarieven redelijk zijn.

8 De invulling van de redelijkheid; overgangsperiode

(15)

69. Een verlaging van de MTA-tarieven mag er niet toe leiden dat de belangen van mobiele aanbieders onevenredig worden geschaad. In de Beleidsregels van 28 maart 2002 heeft het college de mobiele aanbieders een termijn van 8 maanden gegund om hun bedrijfsvoering aan de maximaal redelijke tarieven aan te passen. De voorzieningenrechter te Rotterdam heeft in zijn uitspraak van 1 mei 2002 naar aanleiding van het verzoek van O2 tot schorsing van de uitspraak van het college van 9 april 2002 in het geschil G.16.01 inzake KPN Mobile versus O2 (voorheen: Telfort) echter geoordeeld dat de door het college voorgestane overgangstermijn te kort is. Bovendien is het aan het college duidelijk geworden dat het aanpassen van de bedrijfsvoering aan de nieuwe maximaal redelijke tarieven een aantal maanden in beslag kan nemen. Naar aanleiding van deze twee punten heeft het college opnieuw een afweging gemaakt tussen enerzijds het belang van een snelle verlaging van de te hoge MTA-tarieven en anderzijds de belangen van de mobiele aanbieders. De Beleidsregels zijn daarop aangepast. Om een langere overgangsperiode te bewerkstelligen is de eerste stap van de tariefverlaging verplaatst van 1 mei 2002 naar 1 december 2002. De tweede stap van tariefverlaging is vastgesteld op 1 april 2003, zodat mobiele aanbieders vanaf de bekendmaking van de

Beleidsregels een jaar de tijd hebben om hun tarieven te verlagen tot (in ieder geval) het maximaal redelijke tarief. Het college acht het namelijk aannemelijk dat de eerste tariefverlaging een

ingrijpender administratieve aanpassing van een bedrijfsvoering zal betekenen en meer tijd in beslag zal nemen dan de tweede tariefverlaging. De periode tot de eerste tariefverlaging is dan ook

verlengd en de periode tussen de eerste en de tweede tariefverlaging verkort. De invulling van de overgangsperiode is dan ook niet onredelijk.

9 De invulling van de redelijkheid; De juistheid van de benchmark

70. In de geschillen over MTA-tarieven wordt door partijen aangevoerd dat de in de Beleidsregels neergelegde benchmark onjuistheden en onduidelijkheden bevat.

9.a Verschil in schaalgrootte en belprofielen van aanbieders in verschillende landen

71. Qua methodiek heeft het college de door EC aanbevolen beste huidige praktijk-aanpak gevolgd, en op punten nog genuanceerd. Zo is het college, conform hetgeen de Europese Commissie in haar mededeling voorstelt, uitgegaan van de interconnectieprijzen in de drie lidstaten met de laagste prijzen. Anders dan de EC -ter vereenvoudiging van de vergelijking- voorstelt, heeft het college in plaats van louter het piekurentarief voor interconnectie alle verkeerstariefelementen (call

setup/conveyance en piek/dal) in zijn benchmark verwerkt. Voorts heeft het college zowel in de benchmark als in de vastgestelde tarieven onderscheid gemaakt tussen aanbieders die beschikken over zowel 900 MHz als 1800 MHz frequenties en aanbieders die uitsluitend beschikken over 1800 MHz frequenties, zulks in verband met de verschillen in relatieve marktposities tussen deze twee categorieën aanbieders26. Ten slotte heeft het college conform de aanbeveling van de EC een

bandbreedte vastgesteld voor de redelijke tarieven. Immers, het college heeft niet één redelijk tarief maar een maximaal redelijk tarief (de bovengrens van een bandbreedte) vastgesteld. De maximaal redelijke tarieven zijn zoals gezegd vastgesteld op basis van een middeling van de tarieven van de drie best presterende partijen. Aldus is naar het oordeel van het college voldoende rekening gehouden met de kostenverschillen tussen de in de benchmark meegenomen landen.

72. De differentiatie die het college in de benchmark heeft toegepast, komt op het volgende neer. De in de Beleidsregels als maximaal redelijk aangemerkte tarieven voor 900/1800 MHz-operators zijn

(16)

gebaseerd op een gemiddelde van de tarieven van de drie best presterende Europese 900/1800-MHz aanbieders (zonder wettelijke verplichting tot kostenoriëntatie). De in de Beleidsregels als maximaal redelijk vastgestelde tarieven voor de 1800 MHz-aanbieders zijn gebaseerd op een gemiddelde van de tarieven van de drie best presterende Europese 1800 MHz-aanbieders (zonder wettelijke verplichting tot kostenoriëntatie). Aldus zijn de verschillen tussen deze twee te onderscheiden categorieën aanbieders in de benchmark (kwantitatief) meegewogen. Een en ander is ook uitvoerig toegelicht in bijlage III van de Beleidsregels. Het college is van oordeel dat met de in de

Beleidsregels kwalitatief gemotiveerde differentiatie en de kwantitatieve uitwerking daarvan in de benchmark voldoende motivering is gegeven. Een nadere kwantitatieve motivering van de

differentiatie heeft volgens het college geen toegevoegde waarde.

73. Evenmin ziet het college in dat de benchmark gebrekkig zou zijn omdat daarin onvoldoende rekening zou zijn gehouden met eventuele schaalvoordelen die de daarin meegenomen aanbieders ten

opzichte van Verweerster zouden hebben dan wel omdat daarin geen rekening wordt gehouden met andere tariefcomponenten. Om te beginnen is met dit punt wel degelijk rekening gehouden, in die zin dat in de benchmark onder meer de tarieven van aanbieders uit Denemarken, Oostenrijk en Luxemburg zijn meegenomen. Gelet op de omvang en de bevolkingsdichtheid van deze landen, alsmede de omvang van de in de benchmark betrokken ondernemingen gaat het college er vanuit dat de in de benchmark betrokken aanbieders in ieder geval niet meer schaalvoordelen hebben dan bijvoorbeeld Verweerster. Daarbij zij opgemerkt dat het feit dat deze aanbieders uit deze landen tot de best presterende aanbieders behoren erop duidt dat schaalvoordelen bij het huidige niveau van de tarieven in Europa kennelijk niet van doorslaggevende betekenis voor de hoogte van MTA-tarieven zijn27.

74. Het verzamelen van gegevens over de verkeersvolumes en het aantal gesprekken van de

verschillende aanbieders die in de benchmark zijn meegenomen, dat benodigd is voor middelen van hun tarieven op grond van hun verkeerspatronen, is praktisch niet haalbaar. In een benchmark worden tarieven daarom in de regel altijd aan de hand van één objectieve beoordelingsmaatstaf vergeleken. De EC heeft daarvoor in haar benchmark van call termination tarieven in het zevende implementatierapport28 een fictief gemiddelde van 3 minuten voor gesprekken in de piekuren gehanteerd. Het college heeft een gemiddelde van de verkeerspatronen van de Nederlandse operators gehanteerd, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de 900/operators en de 1800-operators. Het college is thans -naar aanleiding van hetgeen door Verweerster dan wel anderszins in de procedure is ingebracht - niet gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot de conclusie dat deze maatstaf niet in redelijkheid kan worden gehanteerd. Overigens geldt dat de in de

benchmark betrokken aanbieders piek -en daltijden hanteren die nauwelijks afwijken van de

Nederlandse aanbieders en dat aanbieders als Mobilkom (opgenomen in de best practice benchmark voor 900/1800 MHz-aanbieders) en E-plus en Connect One (opgenomen in de best pracxtice

benchmark voor 1800 MHz aanbieders) geen onderscheid kennen tussen piek- en daltarieven zodat uit de middeling van deze tarieven op basis van het eigen verkeerspatroon eenzelfde gemiddeld MTA-tarief voortvloeit als uit de middeling op basis van het in de benchmark gehanteerde

verkeerspatroon.

(17)

75. Het college merkt op dat de stelling dat in de benchmark onvoldoende rekening wordt gehouden met de verschillen tussen de daarin vergeleken aanbieders (die geen wettelijke verplichting tot

kostenoriëntatie hebben) in feite kritiek op het wezen van een benchmark is. Een benchmark is nu eenmaal per definitie niet exact. Desalniettemin acht het college de benchmark een aanvaardbaar middel voor -tussentijdse- regulering van interconnectietarieven. Het college vindt hiervoor steun in de in randnummer 60 van deze bijlage geciteerde Mededeling van de EC. Nu het college de door de EC aanbevolen methode heeft gevolgd, gaat hij er vanuit dat ook de EC de gehanteerde benchmark zonder meer aanvaardbaar zou achten. Reeds op deze gronden bestaat er naar het oordeel van het college geen aanleiding tot herijking van de gehanteerde benchmark op grond van de verschillen tussen aanbieders.

9.b Andere tariefelementen

76. De in de Beleidsregels neergelegde beoordeling ziet op de tarieven die door de aanbieders gevraagd worden voor het termineren van een telefoongesprek. De benchmark bevat dan ook de

tariefstructuur, die door de mobiele aanbieders aan de afwikkeling van verkeer zijn gerelateerd, te weten de call setup en conveyance tarieven. Verweerster maakt onvoldoende aannemelijk en voor het college bestaat overigens geen aanleiding om te veronderstellen dat in de benchmark opgenomen mobiele aanbieders nog andere tarieven vragen voor het termineren van het telefoongesprek. Zo is de transitvergoeding, die partijen die indirect interconnecteren dienen te betalen aan de

transitoperator, niet van bepalende invloed op de hoogte van de MTA-tarieven. 9.c Inflatiecorrectie

77. In het kader van de huidige regulering acht het college het onnodig complicerend om het maximaal redelijk tariefniveau door middel van een jaarlijkse inflatie-index automatisch aan te passen. De regulering heeft een voorlopig karakter, waarbij geen exact tarief maar een redelijke bovengrens wordt vastgesteld. Daarbij kent de volumeontwikkeling van het mobiel terminerend verkeer een stijgende lijn, zodat de verwachting gerechtvaardigd is dat de aan het termineren verbonden verkeerskosten per minuut zullen dalen. Bovendien zullen mobiele aanbieders op termijn hun MTA-tarieven verder dienen te verlagen omdat zij deze MTA-tarieven vanwege hun monopoliepositie bij het termineren van verkeer uiteindelijk aan de hand van het beginsel van kostenoriëntatie dienen vast te stellen.

9.d Correctie op basis van koopkrachtpariteit

78. Een correctie van de benchmark in verband met het verschil in prijspeil en de inflatie in de diverse landen zou eerder leiden tot een neerwaartse dan een opwaartse bijstelling van de in de benchmark gehanteerde tarieven. Ter illustratie hiervan zij verwezen naar onderstaande tabel III.1 en tabel III.2, waarin de benchmarktarieven worden vergeleken met tarieven die op basis van een Purchase Power Parity-index (koopkrachtpariteit) zijn aangepast29. Het college gaat er vanuit dat Verweerster niet heeft beoogd een dergelijke bijstelling van de benchmark te bewerkstelligen en ziet geen aanleiding om de gehanteerde methodiek op dit punt aan te passen.

(18)

Tabel III.1 900/1800 MHz MTA-tarief PPP MTA-tarief (* PPP) Oostenrijk 0,1240 108 0,1148 Luxemburg 0,1263 98 0,1289 Denemarken 0,1383 136 0,1017 Benchmark 0,1295 0,1151 Tabel III.2 1800 MHz MTA-tarief PPP MTA-tarief (* PPP) Oostenrijk 0,1380 108 0,1278 Duitsland 0,1790 103 0,1738 Spanje 0,1773 94 0,1886 Benchmark 0,1648 0,1634

9.e In de benchmark opgenomen mobiele aanbieders

79. Het college heeft geen mobiele aanbieders aangewezen als aanbieders met aanmerkelijke marktmacht als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, van de Tw zodat de wettelijke verplichting tot kostenoriëntatie ex artikel 6.6, eerste lid, van de Tw voor mobiele aanbieders niet geldt. Zoals in nummers 22-24 van het besluit uiteengezet, onderzoekt het college thans nader welke gevolgen de rapportage van de d-g NMa van 1 augustus 2002 en het nieuwe ONP kader heeft voor de tariefstelling van mobiele aanbieders na 1 april 2003. Gelet hierop past het thans nog niet om ter bepaling van redelijke MTA-tarieven in een daarvoor uitgevoerde benchmark tarieven mee te nemen van

aanbieders die een op een “equivalent” van artikel 6.6, eerste lid, van de Tw gebaseerde verplichting tot kostenoriëntatie opgelegd hebben gekregen. Dit heeft het college dan ook niet gedaan in de door hem verrichte benchmark.

80. Zo is het tarief van de Deense aanbieder TDC (opgenomen in de benchmark voor 900/1800 MHz aanbieders) niet gereguleerd, laat staan dat dit gebaseerd is op een wettelijke verplichting tot kostenoriëntatie. Dat de hoogte van het tarief zou zijn ingegeven door vrees voor eventuele regulering acht het college irrelevant. Voorts zijn de tarieven van Mobilkom en Connect One

weliswaar gereguleerd door de Oostenrijkse telecommunicatieautoriteit (RTR), maar niet op basis van de wettelijke verplichting tot kostenoriëntatie. De RTR heeft dit tarief gereguleerd op basis van een criterium (‘Angemessenes Entgelte’) dat is te vergelijken met het redelijkheidscriterium. Daarbij heeft de RTR weliswaar mede in acht genomen welke kosten aan de MTA-dienstverlening van Mobilkom en Connect One ten grondslag liggen, doch heeft zij tevens andere - niet aan de kosten gerelateerde - factoren meegewogen. Zo heeft de RTR een toeslag in het tarief verwerkt in het kader van de marktpositie van Mobilkom en voor de zogenaamde externaliteiten die voortvloeien uit haar MTA-dienst. Dit alles betekent concreet dat het voor Mobilkom en Connect One vastgestelde tarief hoger ligt dan het niveau van kostenoriëntatie. Naar het oordeel van het college staat er niets aan in de weg om de tarieven van deze partijen mee te nemen in de benchmark. Sterker nog, dat de

betreffende tarieven door een andere telecommunicatieautoriteit zijn vastgesteld op een door hem als ‘redelijk’ aangemerkt niveau geeft hier juist aanleiding toe, aangezien het college de benchmark gebruikt om vast te stellen wat redelijke tarieven zijn.

81. Zowel in de benchmark voor 900/1800 MHz aanbieders als in die voor 1800 MHz aanbieders zijn geen mobiele aanbieders uit Finland opgenomen. Ten aanzien van het termineren van verkeer door 1800 MHz aanbieders is het voor het college onvoldoende duidelijk dat de in Finland geldende

(19)

Nederlandse tariefsystematiek. Zo wordt een deel van het te termineren mobiele verkeer behandeld alsof het op een vast netwerk wordt afgeleverd.

9.f Peildatum benchmark

82. Het college heeft getracht de ten tijde van het opstellen van de Beleidsregels meest recente tariefgegevens te gebruiken. Daartoe zijn allereerst in december 2001 en januari 2002 gegevens verzameld. Vervolgens zijn deze gegevens in maart 2002 geverifieerd door nogmaals bij de

regulators uit de betreffende landen tariefgegevens op te vragen. Op basis van deze gegevens is de benchmark verricht. De peildatum is derhalve maart 2002. Dit heeft het college in nummer 3 van de bijlage III van de Beleidsregels ook aangegeven: “Ter bepaling van dit niveau zijn in maart 2002 bij de nationale toezichthouders van de EU-lidstaten, aangevuld met Noorwegen en Zwitserland, de geldende MTA-tarieven van mobiele netwerk aanbieders opgevraagd”. Dit betekent dat het college voor het tarief van Mobilkom in de benchmark het in maart 2002 geldende tarief van 12,40

eurocenten had moeten meenemen. Een en ander betekent dat de in de beleidsregels vastgestelde maximale tarieven voor 900/1800 MHz aanbieders naar boven dienen te worden bijgesteld. Het tarief dat een 900/1800 MHz aanbieder met ingang van 1 april 2003 ten hoogte in rekening mag brengen wordt (gemiddeld) 12,96 eurocenten per minuut in plaats van (gemiddeld) 12,57 eurocenten per minuut. Het tarief dat een 900/1800 MHz aanbieder met ingang van 1 december 2002 maximaal in rekening mag brengen wordt (gemiddeld) 15,68 eurocenten per minuut in plaats van (gemiddeld) 15,48 eurocenten per minuut. Overigens zijn deze wijzigingen vanzelfsprekend eveneens verwerkt in de Beleidsregels, zoals aangepast bij besluit van 22 juli 2002.

9.g Inzicht in benchmarktarieven

83. De Beleidsregels vermelden overigens niet expliciet de tariefstructuur van de operators die in de benchmark zijn betrokken. Dit staat het hanteren van de Benchmark echter niet in de weg. Enerzijds is de door het college gehanteerde benchmarkmethodiek voor het bepalen van de gehanteerde gemiddelde tarieven volstrekt helder, hetgeen opname van de verschillende tariefelementen naar het oordeel van het college overbodig maakt, terwijl anderzijds het voor partijen – uiteraard binnen de grenzen van de Wet Openbaarheid van bestuur - mogelijk is om de tariefgegevens van in de benchmark opgenomen mobiele aanbieders op te vragen.

10 De invulling van de redelijkheid; Spraakdiensten over 3G netwerken

84. Op grond van artikel 6.1 van de Tw hebben aanbieders, waaronder Verweerster, de

interconnectieverplichting om telefoonverkeer te termineren bij eindgebruikers. De beleidsregels beoordelen de redelijkheid van het verkeersafhankelijke MTA-tarief dat mobiele aanbieders hanteren. Daarbij is het college bij de bepaling van de redelijkheid uitgegaan van de thans geïmplementeerde technieken van aflevering van gesprekken. Binnen het huidig wettelijk kader - en voorzover de voorwaarden van de door verkregen frequentievergunningen dit toestaan - staat het de mobiele aanbieder vrij om voor de terminating dienstverlening haar 2G (900/1800 MHz) danwel in de

(20)

11 Terugwerkende kracht van de beleidsregels

85. In de Beleidsregels, zoals aangepast bij besluit van 22 juli 2002, wordt als ingangsdatum van de eerste aanpassing van de tarieven naar het maximaal redelijke niveau 1 december 2002 genoemd. Gezien de datum van het besluit is in het onderhavige geschil geen sprake van een aanpassing van tarieven met terugwerkende kracht en heeft Verweerster voldoende gelegenheid om haar

tariefstructuur aan te passen.

12 Toepassing van de beleidsregels; Proportionaliteit

86. Dienaangaande merkt het college allereerst op dat het bestaan van andere handhavende

bevoegdheden als tariefdifferentiatie, vergroting van de transparantie en de bevordering van directe interconnectie geenszins betekent dat het college gezien de voorliggende aanvraag kan afzien van een beoordeling van de MTA-tarieven van Verweerster op redelijkheid.

87. Voor zover het college maatregelen in het kader van het onderhavige geschil aan haar zou kunnen opleggen, merkt het college op dat toepassing van genoemde maatregelen en het afzien van het stellen van regels ten aanzien de MTA-tarieven zou miskennen dat bij call termination onvoldoende concurrentiedruk bestaat tengevolge van de monopoliepositie van mobiele aanbieders en het ontbreken van doorslaggevende prikkels om het tarief te doen verlagen30. In het verleden zijn al weinig succesvolle pogingen tot tariefdifferentiatie en het vergroten van de transparantie ondernomen. Zo zijn de retailtarieven van KPN Telecom voor het bellen naar mobiel sinds 15 juni 2000 afhankelijk van de hoogte van de tarieven en heeft KPN Mobile de verlaging van haar MTA-tarieven in 2000 transparant voor eindgebruikers trachten te maken. Het college is dan ook van oordeel dat de inzet van ‘lichtere maatregelen’ als transparantie en tariefdifferentiatie niet toereikend zijn om de terminating tarieven neerwaarts te beïnvloeden.

88. Gezien het voorgaande acht het college de beoordeling van de MTA-tarieven van Verweerster aan de hand van de in de Beleidsregels uitgewerkte regulering, welke een geleidelijke daling naar het best practice niveau inhoudt, een proportionele inzet van zijn bevoegdheden. Dit geldt temeer nu mobiele aanbieders vanuit mededingingsrechtelijke optiek hun MTA-tarieven vanwege hun

monopoliepositie uiteindelijk zullen moeten baseren op het uitgangspunt van kostenoriëntatie31 en het onderhavige besluit geen verplichting tot kostenoriëntatie inhoudt omdat het college een geleidelijke overgang naar dit tariefniveau voor staat.

13 De gevolgen van de tariefverlaging

89. Met de in de Beleidsregels neergelegde regulering wordt beoogd het huidige onredelijke tariefniveau van de mobiele terminating dienstverlening marktbreed te bekijken. De verlaging kan ook voor iedere (vaste of mobiele) aanbieder die deze dienst inkoopt gaan gelden. Daarbij merkt het college op dat de verlaging ook voor KPN Mobile en KPN Telecom gelden, maar dat het college het onjuist voorkomt indien gesteld wordt dat KPN als concern in het bijzonder profiteert van de verlaging omdat zij ook vaste telefoondiensten aanbiedt. KPN Telecom is op grond van het besluit

prijsdifferentiatie immers gehouden om de verlaging van de MTA-tarieven door te geven aan haar eindgebruikers. Haar voordeel is beperkt.

30 Voor een nadere onderbouwing verwijst het college in dit verband naar de toelichting op alinea’s 19-31 van zijn Beleidsregels en de daarbij behorende toelichting. Voorst wijst hij op de ‘Rapportage over de marktdefinitie van het afwikkelen van gesprekken op mobiele netten’ van de d-g NMa van 1 augustus 2002.

(21)

90. Het college is zich bewust van de gevolgen die de regulering heeft voor de inkomsten uit de terminating dienstverlening voor Verweerster en de voor haar bestaande noodzaak om de

bedrijfsvoering aan te passen. Om mobiele aanbieders, waaronder Verweerster, in de gelegenheid te stellen hun bedrijfsvoering tijdig aan te passen aan een situatie waarin de hoogte van MTA-tarieven meer in overeenstemming zijn met de redelijkheid, heeft het college ervoor gekozen om

beleidsregels vast te stellen en een geleidelijke overgang te creëren naar het beoogde tarief niveau. Het is aan de aanbieder hoe hij zijn bedrijfsvoering aan het wegvallen van de bovenmatige

inkomsten uit call termination aanpast. Het college is van oordeel dat Verweerster met de in de Beleidsregels gecreëerde overgangsperiode ruimschoots in de gelegenheid is om de door haar beschreven complicaties, zoals het wijzigen van contracten met eindgebruikers bij de invoering van een nieuwe tariefstructuur op te vangen. Deze complicaties zijn in alle redelijkheid geen

rechtvaardiging om Aanvraagster onnodig lang te hoge MTA-tarieven te laten betalen. Daarbij wijst het college erop dat Verweerster sinds de publicatie van de Beleidsregels op 4 april 2002 bekend is met de wijze waarop het college haar MTA-tarieven in een geschil wil beoordelen.

91. Het college is van oordeel dat voor Verweerster voldoende ruimte bestaat voor het herbalanceren van prijzen. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat daarvoor geen ruimte is omdat eindgebruikers geen prijs willen of kunnen betalen die de onderliggende kosten van mobiel bellen meer weerspiegelt. In dat geval zou immers sprake zijn van een dienst die geen economisch bestaansrecht heeft.

92. Volgens Verweerster is een ander gevolg van de regulering van het college dat de investeringen in 3G-netwerken wordt ontmoedigd door het ingrijpen van het college. Voorzover deze stelling al juist zou zijn, hetgeen Verweerster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, is het college van oordeel dat het niet zo kan zijn dat de onwenselijke vorm van kruissubsidie wordt voortgezet opdat bedrijven hiermee kunnen investeren in nieuwe toepassingen. Voor een nader onderbouwing van dit standpunt verwijst het college naar alinea 28 van de Beleidsregels en de daarbij behorende toelichting.

14 Het beleid van het college in Europese context

93. Ook de toezichthouders in andere landen van de Europese Unie zijn bevoegd om in geschillen ten aanzien van interconnectietarieven van partijen die niet zijn aangewezen tot partij met

aanmerkelijke macht op de nationale markt voor interconnectie besluiten te nemen. Dat dit ook daadwerkelijk gebeurt volgt uit de beslissingen die bijvoorbeeld door de Oostenrijkse toezichthouder zijn genomen ten aanzien van Mobilkom en Connect/One, waarbij partijen verplicht worden tot een ‘Angemessenes Entgelt’. Daarnaast zijn de interconnectietarieven van mobiele aanbieders in het Verenigd Koninkrijk ook gereguleerd, doordat de toezichthouder aldaar voorwaarden ten aanzien van het interconnectietarief verwerkt in de vergunningvoorwaarden. Ook in Zweden is de nationale toezichthouder bevoegd zich uit te spreken over de MTA-tarieven van mobiele aanbieders. Dat een besluit van de toezichthouder PTS inzake de aanwijzing van partijen met aanmerkelijke macht op de nationale markt voor interconnectie door de Zweedse rechter in eerste instantie werd afgewezen, omdat hij het niet eens was met de door de toezichthouder gegeven invulling van het begrip

kostenoriëntatie doet daaraan niet af. Overigens wordt de uitspraak van de rechter thans getoetst in hoger beroep.

(22)

best practice vergelijking gehanteerd waarbij het gemiddelde van drie landen met het laagste niet kostengeoriënteerde MTA-tarief als maximale tariefstelling geldt, terwijl anderzijds de tariefdaling, die voor bijvoorbeeld de 900/1800 MHz aanbieders gemiddeld 2,45 % per maand bedraagt, aanzienlijk lager is dan de daling die bijvoorbeeld de Oostenrijkse toezichthouder in haar

geschilbeslissingen oplegt32. Voorts merkt het college op dat de grootte van de in de Beleidsregels opgenomen tariefdaling de vergelijking met elders in Europa kan doorstaan.

95. Het college constateert dan ook dat het Nederlandse beleid wat voorgaande punten betreft in de pas loopt met het beleid elders in Europa.

Hoofdstuk IV Conclusie

96. Het college komt naar aanleiding van de in hoofdstuk III van deze bijlage opgenomen overwegingen tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat om het college onbevoegd te achten tot het stellen van regels ten aanzien van de MTA-tarieven van mobiele aanbieders. Het college concludeert naar aanleiding van het in hoofdstuk III overwogene voorts dat de weergegeven overwegingen geen aanleiding vormen om ten aanzien van de wijze waarop hij MTA-tarieven beoordeelt anders te besluiten dan in de Beleidsregels is geformuleerd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien groen gas wordt verkocht voor dezelfde prijs als normaal aardgas, zal mijn bedrijf dit kopen:.. O helemaal mee eens O grotendeels mee eens O eens noch oneens O

Om de aansluiting tot stand te brengen tussen de situatie in 1997 en de situatie per 1 januari 1999 (wanneer de nieuwe tarieven moeten ingaan) heeft KPN aangegeven welke

Tenslotte zij opgemerkt dat het college belang hecht aan de door marktpartijen tijdens de ronde tafel bijeenkomst op 16 mei geuite zorg met betrekking tot de feitelijke uitvoering

Gelet hierop is het KPN niet toegestaan de toeslag eerder in te voeren dan het moment waarop platformaanbieders feitelijk de keuze hebben om 0800-verkeer voor hun klanten al dan niet

Het college is bij de beoordeling van het onderhavige tariefvoorstel nagegaan of de voorwaarden voor andere SPMs, die SMS berichten via het terminating model of via het

Het kan dat het INBO wel akkoord is met de typologie zoals vermeld op één of meerdere attesten, maar niet met een ander attest waardoor de geïntegreerde

In het noordwestelijk deel kan gebruik gemaakt worden van de bestaande dijk, zo moet geen nieuwe dijk worden aangelegd en wordt een deel van het Natura 2000 gebied ontzien. Vanuit

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of