• No results found

RISICO'S VOOR DE NEDERLANDSE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "RISICO'S VOOR DE NEDERLANDSE "

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

CRIMINOLOGIE IN BEWEGING

P .8. Cllteur *

Lezend in "Recht in beweging; een beleidsplan voor Justitie in de komende jaren• van minister van Justitie Hirsch Bal/in en zijn staatssecretaris A. Kosto, moest ik weer even denken aan mijn eigen rechtenstudie, vooral aan het bijvak crimi- nologie. De teneur van het rapport van de be- windslieden zou men kunnen samenvatten als:

terug naar normaal. Over misdaad en straf zijn de afgelopen decennia door de professionele be- studeerders van het verschijnsel misdaad (de

•criminologen") zulke fantastische, ja abnormale verhalen verteld dat een willekeurige burger spontaan in de lach schiet wanneer men hem met een paar van die theorieên confronteert.

Eigenlijk is dat ook mijn eigen ervaring met rechten-studenten, waarvan elk jaar weer een nieuwe lichting je ongelovig aankijkt bij het uitleggen van de •etiketteringstheorie".

De naoorlogse criminologie kan men samen- vatten onder drie grote noemers: ontkennen, excuseren en relativeren van criminaliteit. Ten aanzien van het •ontkennen• werd de trend gezet door de bekende criminoloog W.H. Nagel, tevens bekend als schrijver (onder het pseudoniem J.B.

Charles). Nagel zei dat wie meende dat de criminaliteit toenam een ander ochtendblad zou moeten nemen. Die opmerking van Nagel is representatief voor het streven van vele moderne criminologen: het wegverklaren van toegenomen criminaliteitscijfers. In "Recht in beweging• staat dat de criminaliteit sinds 1960 met 1000% is toegenomen (sinds 1980 steeg de geregistreerde misdaad met 60%). Wanneer een criminoloog met een dergelijk cijfer wordt geconfronteerd, legt hij uit dat dit niets zegt omdat het te maken heeft met een intensivering van de opsporingsac- tiviteiten, of iets dergelijks.

De •excuseerders• zijn weer van een ander slag. Zij wijzen erop dat misschien de criminali- teit wel toeneemt, maar dat men daar niet zo'n

ophef over hoeft te maken. Koploper hierbij was de VU-criminoloog Herman Bianchi. Bianchi hield in 1958 een openbare les •waar en waarom misdaad". Hij bekritiseert daarin de criminologie die hand- en spandiensten aan de overheid wil leveren, dat wil zeggen wegen wil wijzen om uit het moeras van de criminaliteit te komen. Enkele criminologen, zo schrijft Bianchi smalend, zijn zo onvoorzichtig uit het oog te verliezen dat de menselijke persoonlijkheid ingewikkeld in elkaar zit en zij proberen om langs louter empirische weg delinquentie te herkennen en te voorspellen.

Met dat empirisch onderzoeken van criminaliteit houdt het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie zich bezig (onder leiding van W. Buik- huisen en later J. van Dijk), een traditie waarvoor Bianchi in zijn colleges altijd de grootste minach- ting aan de dag legde. Hij vraagt zich af •of het niet beter is dat er dan maar misdaden gepleegd worden•. Criminaliteit is namelijk iets dat we moeten aanvaarden, omdat het ingebakken zit in de mens. De misdaad heeft te maken met de vervreemding van de mens van zichzelf en van God. Waarom is er misdaad en niet veeleer liefde?, vraagt de schrijver en merkt vervolgens op dat dit grondvragen zijn die de mens zich stelt

•en de meest fundamentele grondvragen der criminologie".

Bij de lezer is het dan inmiddels duidelijk geworden dat we te maken hebben met iemand die de vragen waarvoor hij persoonlijk belang- stelling heeft, ook maar in één moeite door tot de grondvragen proclameert van de wetenschap waarin hij nu toevallig verzeild is geraakt. Mensen als Bianchi zijn natuurlijk van mening dat niet alleen misdaad te maken heeft met "de vervreem- ding van de mens van zichzelf en van God", maar ook de hoeveelheid echtscheidingen, de kernbe- wapening, de milieuproblematiek enz. enz. Elk

Uberaäl Reveil

I

(2)

..

onderwerp wordt dan ook vrijmoedig aan de orde gesteld in de moraalpreken die Bianchi aan de moderne decadente samenleving voorhoudt, dat alles formeel rechtvaardigend door het begrip

•misdaad" net zo lang op te rekken dat daaronder elk laakbaar gedrag valt (bijv. ook oorlogsvoe- ring). Slechts één rode draad is temidden van de enorme hoeveelheid onderwerpen die Bianchi aanpakt zichtbaar: de samenleving heeft niet het recht om de criminele mens te stigmatiseren, knechten en vernederen. We moeten leren inzien

"dat krimineel gedrag alleen maar gedrag is dat is geselekteerd om politieke redenen en daardoor wordt onderscheiden van ander identiek gedrag•, aldus de schrijver in "Basismodellen in de krimi- nologie" (1980), dat tijdens mijn studie tot de verplichte literatuur behoorde.

Met dat laatste zijn we eigenlijk bij de derde centrale preoccupatie van de naoorlogse crimi- nologie gekomen: het relativeren van criminaliteit.

Iemand die daarin naam maakte was de Rotter- damse hoogleraar G.P. Hoefnagels. Hoefnagels kwam in 1969 met een nieuwe definitie van misdaad: "Misdaad is tot strafbaar feit benoemd gedrag•. "Misdadig• is slechts een •etiker, van- daar de naam •etiketteringstheorie•. Het centrale probleem van de criminologie zou zijn, aldus Hoefnagels, de "definitorische kracht van de benoeming• en niet meer het bestuderen van de misdadiger (pardon, degene die •afwijkend gedrag• vertoonde, iets dat in de vrolijke jaren zestig eerder als een aanbeveling gold, dan een vermaning inhield).

Methodologisch maakte Hoefnagels de fout dat hij nooit onderzoek verrichtte naar de "defini-

torische kracht van de benoeming• en dus is zijn stelling dat de •machthebbers• de macht hebben om te definieren wat criminaliteit is, nooit meer geweest dan een (voortdurend herhaalde) bewe- ring. Maar afgezien daarvan: ook hier weer die irritante teneur van het bagatelliseren van crimi- naliteit. Want wat is nu eigenlijk de zin van de bewering dat misdaad tot misdaad beneoemd gedrag is? Wanneer iemand wijzend op een stoel zou zeggen dat het aangewezene geen stoel is maar alleen door ons tot stoel wordt benoemd, is dat niet erg verrassend. Wanneer iemand echter zegt dat het goede niet goed in zichzelf is maar alleen maar door ons zo wordt benoemd, gaat daarvan een relativerende suggestie uit, een suggestie die Socrates al herkende toen hij het de Sofisten hoorde zeggen.

Nu criminologen als Hoefnagels en Bianchi met pensioen zijn (of gaan) en als opvolger van uit de criminologie weggepeste Buikhuisen op de Leidse leerstoel een klassiek empirisch onder- zoeker als Jan van Dijk is benoemd, kunnen we zeggen dat kennelijk niet alleen het recht maar ook de criminologie in beweging is. Het zal de nieuwe criminologen echter niet meevallen van de criminologie weer een serieus vak te maken, nadat het in zulke kwade reuk is komen te staan door grappenmakers uit de jaren zestig.

* dr. P.B. Cliteur is universitair hoofddocent, verbonden aan de vakgroep Algemene en In/ei- leidende Vakken van de Juridische Faculteit van de Rijksuniversiteit Leiden en lid van de redactie van Liberaal Reveil.

Het bestuur

van de Stichting Liberaal Reveil en de redactie

wensen u

prettige kerstdagen en

een gelukkig nieuwjaar

(3)

11

STERKTE/ZWAKTE

11:

RISICO'S VOOR DE NEDERLANDSE

ECONOMIE

G.M.V. van Aardenne *

Het kan verkeren. Nog geen jaar geleden liepen de economische beschouwingen in ons land over van optimisme; nu is de stemming zwart. De Dag van het Aandeel is met galgenhumor omgedoopt in "dag van het nadeer - en de algemene verwachting is dat het nog erger wordt.

Ontwikkelingen die vorig jaar leidden tot opti- misme over de economische groei, zoals de revolutie in Oost-Europa (en wij profiteren mee van de Duitse "boom• die de hereniging mee zal gaan brengen) - hebben nu de tegengestelde uitwerking (de inflatie in Duitsland stijgt, de rente blijft hoog). Kortom, ineens is alles kommer en kwel.

Maar evenals het verstandig was zich vorig jaar niet in de euforie te storten, zo lijkt het nu wijs niet in paniek te raken. Zowel toen als nu zijn er negatieve èn positieve factoren. Het is zaak die te analyseren mede om - indien dat nodig zou blijken - politiek een antwoord op eventuele problemen te kunnen formuleren.

Welnu, er zijn op mondiale schaal ongunstige conjuncturele ontwikkelingen; maar ook die zijn niet van gisteren en ook niet van begin augus- tus, al dragen de gestegen olieprijzen en de aanwezige oorlogskansen hun steentje bij aan de conjuncturele onzekerheid.

De dollar stond al laag, nu nog lager; de binnenlandse begrotingsproblemen in de VS be- staan al jaren (al is het Nederlandse financie- ringstekort relatief hoger); de oververhitting in het Verenigd Koninkrijk uit zich al geruime tijd in veel te hoge inflatie en rente, en de inflatoire druk in Duitsland was zeer wel te voorzien, als men zijn oog niet voorzien had van een rooskleurige bril.

Zien wij naar de Nederlandse economie, dan presteert die hee~ wel, toen, maar ook nog nu:

een flink overschot op de betalingsbalans, dat ons veel te grote tekort mede financierbaar en de gulden hard houdt, tegelijk ook een over- schot op de handelsbalans. Naast diensten,

aardgas en landbouw heeft ook de industrie haar deel in deze exportprestatie. Van een sterk negatief beeld is dus geen sprake. Maar tegelijk komen er berichten over sterke terugval in bedrijfsresultaten van een aantal belangrijke industrieên. Deels spelen hier conjuncturele factoren een rol, maar dat kan uiteraard - gezien het totaalbeeld - nooit de hele verklaring zijn.

Zeker is dat er een jaar geleden ook al twijfel bestond over de intrinsieke kracht van Philips.

Zonder ondersteuning van de nationale en Europese overheid leek deelname aan projecten als HDTV en Jessi niet doenlijk. Maar ook ande- re bedrijven in Europa worden hierbij gesteund.

Het lijkt zinvol om deelmarkten te onderschei- den, waarin de ontwikkeling verschillend is. De electronica ontmoet een mondiale competitie met een zeer sterke positie van Japan. Ligt voor een deelmarkt het geografische accent sterk op de VS, dan zal dat thans een moeilijke markt zijn voor een Europees bedrijf. En - als laatste voorbeeld - over de hele linie zijn de luchtvaart- maatschappijen in de problemen, vele in de rode cijfers.

Het beeld is dus zeer geschakeerd. Naar mijn mening kan een analyse niet heen om een der- gelijke verbijzondering naar deelmarkten, of wel sectoren - hoewel ook bij gebruik van dat woord de marktcomponent mijns inziens in de analyse voorop moet staan.

Sterkte en zwakte van sectoren en bedrijven Deze maanden zijn er een tweetal publicaties verschenen waarin de relatieve positie van het Nederlandse bedrijfsleven aan de orde was. Ik

(4)

doel daarbij op "Economie met open grenzen•, de sterkte/zwakte-analyse van de Nederlandse economie van de minister van Economische Zaken, en op •oe economische kracht in Neder- land" een TNO-beleidsstudie van Jacobs, Boek- holt en Zegveld. Het verschil is opvallend. Gaat het laatste uit van een sectorgewijze benadering, waarbij de benadering van Porter inzake de concurrentiekracht van Janden werd gevolgd, de nota van EZ acht het sector -onderscheid niet doenlijk met steeds meer vervagende sector- grenzen, en ook niet wenselijk. Toch verschijnen er per saldo wel enkele sector-gebonden maatre- gelen in het lijstje van beleidsvoornemers. Cen- trale thema's bij deze sterkte/zwakte-analyse zijn het ondernemingsklimaat, concurrentie en sa- menwerking, en voortdurend vernieuwen.

De analyse volgens Porter gaat uit van een samenstel van factoren die de kracht van een economie bepalen, te rubriceren in economische orde, produktiefactoren (ruim genomen, dus niet alleen produktiekosten, maar ook ligging, mate- riêle en immateriêle (kennis) infrastructuur), de (binnenlandse) vraag en de aanwezige netwer- ken van sectoren. Weliswaar is deze benadering pretentieus, vooral als men de sectoren zeer smal neemt, en zeer wel van kanttekeningen te voorzien, maar desalniettemin kan zij ons beeld verhelderen. De zuivere macro-benadering van EZ is uiteraard minder kwetsbaar, maar levert ook minder concrete informatie voor het beleid op.

Goed klimaat

Beide benaderingen schetsen het grote belang van een goed "klimaat•, sterk afhankelijk ook van overheidshandelen. Voor een belangrijk deel worden de produktiefactoren immers door over- heidshandelen bepaald (onderwijs, infrastruc- tuur). Daarom is van groot belang dat dit over- heidsbeleid op de juiste punten aangrijpt. Als Jacobs constateert dat de top-tien van internatio- naal concurrerende Nederlandse sectoren (naar procentueel aandeel in de wereldexportmarkt) bestaan uit 9 sectoren uit het landbouw-voe- dingscluster (waaronder cacaopoeder en cacao- boter) en aardgas, dan geeft dat aan dat de sectorbenadering bij landbouw wel heeft ge- werkt. Overigens past de kanttekening dat elke sector die het beter doet dan het gemiddelde Nederlandse aandeel in de wereldmarkt (en dat hangt weer samen met de grootte van het nationaal produkt) relatief sterk moet worden geacht, en dat de 64 % voor snijbloemen (de no. 1 van het lijstje) voor een niet al te grote economie een wonderbaarlijke prestatie mag

- -- -

'

heten. De conclusie: wij hebben een zwakke industrie, mag dus niet getrokken worden.

Trouwens, ons handelsbalansoverschot heeft ook een industriêle component.

De kleine binnenlandse markt is ook een gegeven dat niet ten gunste werkt van onze industrie. Maar anderzijds kan ook op het land- bouwsucces gewezen worden: het blijkt mogelijk deze handicap te overwinnen. En dan worden de twee overige thema's van de EZ-nota van groot belang: de organisatie van de produktie in concurrentie en in samenwerking (met toeleve- ranciers) en de bereidheid en mogelijkheid tot gedurige vernieuwing.

Mij dunkt dat de economie van een land als geheel tenslotte staat of valt met de mogelijkheid van flexibel handelen. Dat geldt in eerste instan- tie voor de ondernemingen. Ik zou dan graag de nadruk wat sterker gelegd willen zien op de commerciêle flexibiliteit. Niet dat de technologie niet van groot belang is, maar de schijnwerper staat daar al op. Een bestudering van het mislukken van Philips mega-chip project leert dat de zwakte niet zozeer lag in de technologische innovatie, maar veeleer in factoren aan de marktzijde. Als de resultaten van DAF ernstig tegenvallen, dan is dat niet het gevolg van een niet up-to-date zijnde vrachtwagen, maar van een te gevoelig zijn voor een instortende Britse markt. Het is de market-pull die meestentijds de innovatie in de produktie entameert. Uitzonderin- gen zijn er ook, bijvoorbeeld in de medische technologie, waar de technology-push de markt schept, gezien de menselijke aard gezondheid primair te stellen.

Bij deze markt-georiênteerde benadering is het, dunkt mij, van groot belang of een onderne- ming (of een sector) op enig produkt marktleider is. Dat is het geval in de agrarische sector, maar ook bij bepaalde produkten in de chemische industrie, en bijvoorbeeld bij Fokker in de sector kleinere passagier-straalvliegtuig (overigens weer kwetsbaar door de dollar-gevoeligheid).

Zo'n marktleiderschap in de relevante markt (dat hoeft niet de wereldmarkt te zijn, het is afhankelijk van het desbetreffende produkt - diensten inbegrepen) geeft als het ware een stevige steun aan de betreffende onderneming.

Het zou het streven van alle ondernemingen moeten zijn ergens zo'n marktleiderschap te veroveren, meestal gepaard met erin te berusten dat de concurrentie dat hij een ander produkt verkrijgt.

Fat aal voor een onderneming is het gevaar dat vooral de grotere bedreigt, de bureaucratise- ring. Te weinig delegatie vermindert wellicht de

(5)

kans op fouten, het vermindert in veel sterkere mate de kans op succes. Ik denk dat hier ook een belangrijke oorzaak ligt van niet optimaal uitbuiten van door de produktie-omgeving gebo- den kansen.

Gevaarlijke Inflexibiliteit bij de overheld Dat brengt mij dan toch op de overheid. Flexibili- teit is dan ver te zoeken. De procedures zijn langdurig; soms zo zorgvuldig dat er jaren mee gemoeid zijn. Gaat het dan om handelen dat alleen binnen de overheid in haar verhouding met de burger effect heeft, dan zij het zo, al- thans voor onze huidige vraagstelling. Maar als procedures en wet- en regelgeving verhinderen dat bijvoorbeeld transport-, informatie-en kennis infrastructuur door een slagvaardig handelen tijdig aanwezig zijn voor de economische actoren die er gebruik van moeten maken om hun flexi- biliteit te handhaven, dan doemt een levensgroot gevaar voor de toekomst op. Wat dat betreft moeten wij de situatie in Oost-Europa zien als een grootschalige laboratoriumproef. De uitkomst is die die liberalen op theoretische gronden hadden voorspeld. En in de wetenschap is het nog altijd zo dat het experiment de theorie moet bewijzen - maar dit terzijde.

Europa ''92' dient zich aan, niet precies op 1-1-'93, maar die ene markt komt er. Voor onder- nemingen in ons land wordt de binnenlandse markt tienvoudig vergroot. De netwerken zullen meer Europees dan nationaal moeten worden om relevant te zijn. Als er geen fusies over de grenzen zouden plaatsvinden, zou de Europese economie niet een optimale prestatie leveren.

Het 'Nederlandse• karakter van bedrijven zal geen argument meer zijn voor bedrijfsvestiging, net zomin als het Californische karakter dat is.

t99d nF6. I -·- -··.· -·· :. .

. ' 171

De flexibiliteit van bedrijven die daarop goed inspelen wordt vergroot. Bedrijven die wel tech- nologische kennis in huis hebben maar een zwakke marktpositie, zullen overgenomen wor- den; dat zal grensoverschrijdend gebeuren. Als we in Nederland gewend zijn aan relatief lage koers-winst-verhoudingen, dan zal dit dat proces alleen maar begunstigen. De veelbesproken beschermingsconstructies zullen dan relatief niet meer zo belangrijk blijken: de continu'1leit van de onderneming zelf zal leiden tot het ingaan op avances.

Of dan binnen Europa de deelstaat Neder- land een welvarende staat zal zijn, hangt dan voor een belangrijk deel af van het handelen van de overheid van die deelstaat. De Europese onderneming zal het complex van produktiefac- toren in beschouwing nemen bij investerings-, en desinvesteringsbeslissingen, en bij de keuze van partners en toeleveranciers. Wij hebben sterke punten: onze ligging, onze produktiviteit en andere.

Maar dan blijft de vraag of het overheidshan- delen niet zo inflexibel is geworden dat die sterke punten niet kunnen worden verzilverd. Als onze transport-infrastructuur niet in orde is, gaat 'Nederland distributieland' de mist in. Als we kijken naar de looptijd van procedures bij aanleg van wegen, moeten we vrezen dat de TGV ons niet zal bereiken. Hetzelfde geldt voor de aanleg van ons luchthavensysteem (we zien in de VS duidelijk het ontstaan van groepen kleinere maar toch belangrijke luchthavens zonder een interna- tionaal zwaartepunt - met andere woorden het zal in Europa ook niet alleen om Schiphol, Hea- throw en Charles de Gaulle gaan).

Als wij niet zorgen voor een goede kennis- infrastructuur zullen de 'hersens• van onze industrie geleidelijk aan verdwijnen naar andere delen van Europa. Als we niet zorgen voor goed talenonderwijs om het nadeel van ons kleine taalgebied te compenseren, verliezen we kansen Maar zullen onze universiteiten, en ons middel- baar onderwijs in staat zijn tijdig hierop in te spelen? Zal de overheid hun tijdig de ruimte daartoe laten?

Ruimte en middelen.

Infrastructuur kost geld. Technologische stimule- ring ook. Daarbij denk ik niet alleen aan kredie- ten en subsidies (TOK's en lnstir), maar ook aan de overheidsmarkt zelf. Waar men een zeer grote overheidsmarkt heeft (zoals defensie in de VS) zijn kredieten en subsidies nauwelijks tot niet nodig. En de Europese overheid zal zeker ook een markt creêren (informatica, ruimtevaart,

· Liberaal Reveil

I

(6)

milieu). Dat vraagt dan wèl vaak een bijdrage van de lidstaten. Immers, Europa moet dat budget hebben. Derhalve weer - zij het indirect - begrotingsgeld.

In de jaren van hoogconjunctuur toen structu- rele zwakten versluierd werden, hadden wij nog een financieringstekort van 5%. Dat is meer dan de overheid aan investeringen doet. Gaat het met de conjunctuur wat minder - en onze ana- lyse aan het begin geeft aanleiding om te stellen dat dat een realistische veronderstelling is, al weten we niet hoeveel minder en is paniek onte- recht - komt dat tekort, heel normaal, onder op- waartse druk. De conclusie is onafwendbaar dat het nu veel lager had moeten liggen. De politie- ke realiteit in ons land stond (en staat) dat niet toe.

- -

- - \

Als er dus reden is tot ongerustheid over de toekomst van de Nederlandse economie in de ja- ren negentig, dan ligt die vooral in de inflexibi- liteit van de Nederlandse overheid en onze bestuursstructuur. Falende ondernemingen zullen verdwijnen, maar hun plaats zal kunnen worden ingenomen door andere als het klimaat gunstig is. Daar ligt de verantwoordelijkheid en de uitdaging voor de Nederlandse politiek ten aanzien van de werkgelegenheid en de welvaart in de toekomst.

* drs. G.M. V. van Aardenne is oud-minister van Economische Zaken; thans o.a. voorzitter van het College van Ziekenhuisvoorzieningen, het Neder- lands Instituut voor Vliegtuigbouw en Ruimtevaart, de centrale commissie van de Statistiek, het Energie-onderzoek Centrum Nederland.

DE ECONOMISCHE EN MILITAIRE GEVOLGEN VAN DE DUITSE EEN- WORDING VOOR NEDERLAND.

HET BELANG VAN DE VOORTGAANDE INTEGRATIE

M. Wessels *

In het afgelopen voorjaar werd in de maand mei veel aandacht besteed aan de mogelijke gevolgen van de - toen nog komende - Duitse eenwor- ding. Verder werd door politici aangegeven aan welke voorwaarden een Duitse eenwording volgens hen zou moeten voldoen. In het april- nummer van Liberaal Reveil stelde WD- Tweede Kamerlid Weisglas dat de Duitse eenwording zou moeten plaatsvinden in het kader van EG en NAVO. Die voorwaarden waren eerder geformuleerd door de Amerikaanse regering en overgenomen door de Europese Raad op een bijeenkomst in Straatsburg.

Inmiddels is de eenwording werkelijkheid gewor- den en kan worden vastgesteld in welk inter- nationaal kader dat is gebeurd; ook is er meer zicht gekomen op de praktische gevolgen van de eenwording. Toch zal over veel aspecten pas in de komende periode werkelijk duidelijkheid ontstaan. Zo zal nog moeten blijken hoe de verdere integratie van het eengeworden Duits- land binnen de EG concreet gestalte gaat krijgen en wat het feitelijke economische effect van de

eenwording voor de buurlanden zal zijn. Op militair gebied zijn veel belangrijke beslissingen pas in de loop van 1991 te verwachten. Derhalve kan hier slechts van een tussenbalans worden gesproken. Mede in verband met de hier belichte problematiek van de integratie ten opzichte van Nederland, is in de paragraaf over de econo- mische gevolgen bijzondere aandacht besteed aan infrastructurele aspecten.

(7)

De economische gevolgen

De economische ontwikkelingen naar aanleiding van de eenwording van Duitsland verlopen in overeenstemming met de verwachtingen die daarover eerder waren geuit, zoals bijvoorbeeld door het Nederlandse Centraal Planbureau in februari 19901. In verband met de omwisseling van Oostduitse spaartegoeden in Westduitse marken tegen een gunstige wisselkoers is sprake geweest van een aanzienlijke overdracht van geldmiddelen aan Oostduitse burgers. Deze heeft geleid tot een groei van de bestedingen, hetgeen heeft bijgedragen aan een versnelde economische groei (thans wordt voor 1990 voor het voormalige West-Duitsland een groei van circa 4,5% verwacht. De economische groei in heel Duitsland zal in 1991 naar verwachting 2 à 3% bedragen). Voor de langere termijn moet ook gekeken worden naar de meer structurele inko- mensoverdrachten vanuit het voormalige West- Duitsland, in de vorm van de financiering van een belangrijk deel van de werkloosheidsuitkerin- gen, pensioenvoorzieningen en loonsverhogingen in het voormalige Oost-Duitsland. Verder zal het voormalige West-Duitsland er ongetwijfeld toe bijdragen dat in het voormalige Oost-Duitsland in de komende jaren belangrijke investeringen zullen worden gedaan in de infrastructuur, de bouw en de industrie. De Westduitse industrie zal zich moeten inspannen om aan de behoeften van het voormalige Oost-Duitsland te voldoen, hoewel het grote verschil in omvang van het Bruto Nationaal Produkt (ongeveer 8 : 1) daarbij in ogenschouw moet worden genomen. Stellig zal minder capaciteit van de Westduitse industrie beschikbaar zijn voor de export. Gehoopt wordt dat Nederlànd kan profiteren van de vergrote vraag in Duitsland èn ook van de geringere export vanuit Duitsland, hoewel het Nederlandse produktenpakket zeker niet hetzelfde is als het Duitse. De vraag is hoe lang door de Duitse regering op aanzienlijke schaal nieuwe verplich- tingen voor overdrachten kunnen worden aange- gaan en overheidsinvesteringen kunnen worden verricht. Het begrotingstekort kan daarbij uitein- delijk als een sterk remmende factor gaan werken. Er zal wellicht een evenwichtsituatie worden bereikt, waarbij in ieder geval het voor- malige West-Duitsland voorlopig sterk geoccu- peerd blijft met de situatie in het voormalige Oost-Duitsland. Het is evenwel ook mogelijk dat men het begrotingstekort nog aanzienlijk zal laten oplopen, waardoor het beslag op de besparingen toeneemt en de rente op een ongewenst hoog niveau blijft resp. nog verder omhoog gaat. In dat verband is ook de discussie

van belang die op dit moment over een even- tuele verhoging van belastingen wordt gevoerd.

Nu de verkiezingen voor een nieuwe Bondsdag achter de rug zijn, zal stellig meer duidelijkheid ontstaan over het belastingvraagstuk.

Op de langere termijn zal het beleid van de regering in Bonn leiden tot een aanzienlijk hogere levensstandaard voor de bevolking van het voormalige Oost-Duitsland. Nederland had reeds een belangrijk afzetgebied in het voormali- ge West-Duitsland en het zou buitengewoon gunstig zijn indien het voormalige Oost-Duitsland daaraan zou worden toegevoegd. Bovendien neemt Nederland ten opzichte van West-Duits- land een belangrijke positie in vanwege de transitohandel. Voor de spoedige ontsluiting van het voormalige Oost-Duitsland voor de Neder- landse export en voor de transitohandel die door Nederland loopt, is vooral de infrastructurele situatie op dit moment evenwel verre van opti- maal. Onder meer vanuit Rotterdam zijn hierover reeds klachten geuit. Deels kan deze problema- tiek worden ondervangen door betere voorzienin- gen in ons eigen land, deels zal Duitsland bereid moeten zijn om op het gebied van de infrastruc- tuur ook rekening te houden met Nederlandse wensen. Ook op het gebied van de infrastructuur zal moeten blijken dat we thans (of tenminste van eind 1992) in een geheel open Europese markt leven. De vorige voorzitter van de WO- fractie in de Tweede Kamer heeft gevraagd om een grotere rol van de Europese Commissie op het gebied van de ruimtelijke ordening en de infrastructuur (bijvoorbeeld door een speciale commissaris met speciale bevoegdheden op dit gebied), maar wellicht dat ook reeds zonder een dergelijke formele wijziging toch bij de nationale besluitvorming steeds meer de Europese gezind- heid tot uitdrukking kan komen.

Veel van het vervoer van en naar het voorma- lige Oost-Duitsland zal railvervoer zijn. Dat geldt ook voor de handel op Oost-Europa. In dat opzicht kan het problemen opleveren dat veel van de spoorwegverbindingen in het voormalige West-Duitsland van noord naar zuid lopen en veel minder van west naar Oost. Voor de handel vanuit Nederland, en zeker ook voor de positie van Rotterdam, zijn betere railverbindingen in oostelijke richting gewenst. Voor Nederland zelf wordt in dat verband de Betuwe-lijn genoemd.

Verder is het merkwaardig dat juist in dit tijdsge- wricht het laatste deel van het Structuurschema Verkeer en Verveer-Il aangeeft dat het doortrek- ken van de A 68 (bij Roermond) tot aan de Duitse grens is komen te vervallen. Ook zal moeten worden gekeken naar de omvang van

(8)

Nederlandse handelsvertegenwoordiging in het voormalige Oost-Duitsland.

Het is duidelijk dat nog veel maatregelen getroffen moeten worden om de handelsrelatie tussen Nederland en het voormalige Oost-Duits- land te optimaliseren. Ook voor de voortgaande integratie van Duitsland in Europa is het van belang dat het voormalige Oost-Duitsland zich niet uitsluitend oriênteert op het voormalige West-Duitsland, maar ook zelf meer uitgebreide relaties aangaat met andere EG-partners. Dat zou ertoe kunnen bijdragen dat de wens naar een verdere integratie van het eengeworden Duitsland in de EG ook door de bevolking van het voormalige Oost-Duitsland nadrukkelijk gedragen gaat worden.

Het is zeer verheugend dat de regering in Bonn zich in deze periode zo positief opstelt ten aanzien van de Europese integratie. De opstel- ling van de regering-Kohl ten aanzien van de EMU c.q. de gemeenschappelijke Europese bank is in dat opzicht van groot belang. De voortgaan- de integratie in Europees verband vertegenwoor- digt vanzelfsprekend ook voor ons land een groot belang. De toegankelijkheid van het voor- malige Oost-Duitsland is daarbij een onmisbare factor om de EG-oriêntatie van het nieuwe Duitsland te waarborgen en enig tegenwicht te bieden tegen mogelijke overdreven aandacht voor meer oostelijke streken.

,• '(

,,

De militaire gevolgen

Van het begin af aan was het duidelijk dat een Duitse eenwording verstrekkende gevolgen zou hebben voor de Nederlandse krijgsmacht, en dan vooral voor de Koninklijke Landmacht. De Koninklijke Landmacht had traditioneel immers als hoofdtaak om een duidelijk afgebakend vak in de Noordduitse laagvlakte te verdedigen. Door

- -

- -

'

het wegvallen van de dwars door Duitsland lopende scheidslijn tussen Oost en West kwam het hele idee van de vakverdediging langs die grens op losse schroeven te staan. Bovendien bleek de Sovjetunie, anders dan door velen was verwacht, tamelijk snel bereid om naar aanleiding van de ontwikkelingen in Duitsland tot een schikking te komen over de terugtrekking van alle Sovjet-troepen uit het oostelijk deel van Duitsland. Die Sovjet-troepen in het voormalige Oost-Duitsland, en dan met name het 2e, 3e en 25ste leger, waren steeds gezien als de dreiging waarmee de Koninklijke Landmacht vooral reke- ning moest houden.

Voor de duidelijkheid dient te worden opge- merkt dat de Koninklijke Landmacht reeds lange tijd een meer geïntegreerde rol heeft in de NAVO-verdediging en voor haar taken niet aan een bepaald deel van Duitsland is gebonden.

De terugtrekking van Sovjet-troepen uit Duitsland maakt deel uit van een veel bredere beweging van Sovjet-troepen die uit Midden- Europa terugkeren naar de Sovjetunie. Alleen over de militaire aanwezigheid van de Sovjetunie in Polen bestaat thans nog geen zekerheid; met Polen is door Moskou nog geen akkoord geslo- ten over een volledige terugtrekking van de daar aanwezig Sovjet-strijdkrachten.

De algehele ontwikkeling heeft ertoe geleid dat de directe dreiging voor het NAVO-gebied sterk is afgenomen en de Duitse eenwording in het bijzonder heeft tot gevolg dat de vakverdedi- ging langs de voormalige grenslijn tussen Oost en West veel minder zinvol is geworden. Dit alles dient vanzelfsprekend te leiden tot een ingrij- pende wijziging van de NAVO-strategie. Helaas neemt de NAVO zelf daarbij tot op dit moment onvoldoende het voortouw. Toch zien afzonder- lijke NAVO-landen zich door de verminderde dreiging genoopt tot aanpassingen en proberen zij, in meer of minder overleg met de bondgeno- ten, daarvoor ook nieuwe uitgangspunten vast te leggen. Mobiliteit, flexibiliteit en interoperabiliteit zijn daarbij sleutelbegrippen die ook door de NAVO als geheel zijn onderschreven. Deze begrippen moeten in direct verband worden gebracht met het wegvallen van de traditionele militaire posities in de centrale sector en met het veel diffuser worden van het dreigingsbeeld.

Van groot belang is dat bij het afnemen van de dreiging geen sprake mag zijn van een renationalisatie op militair gebied. Terecht heb- ben de belangrijkste bondgenoten, en heeft ook ons land, er steeds naar gestreefd dat óók een verenigd Duitsland zal zijn verankerd in de Westerse samenwerkingsverbanden, nie~ alleen

(9)

in de EG, maar ook in de NAVO. De nagestreef- de verdere integratie is ook binnen het NAVO- kader aan de orde. Zo is op een bijeenkomst van het Defence Planning Committee van de NAVO, die afgelopen mei in Brussel werd gehou- den, opdracht gegeven aan de militaire autoritei- ten van de NAVO om de mogelijkheden van de inzet van meer multinationale eenheden te bestuderen, een studie waaraan "bijzonder belang• werd gehecht. Ook op de grote NAVO- top van 5 en 6 juli jl. werd gesproken over multinationale korpsen, bestaande uit eenheden van verschillende nationaliteiten. Helaas laat de uitwerking door de NAVO van deze ideeên nog enigszins op zich wachten. Wel is inmiddels in Duitsland zelf, van de hand van een Duitse militair, Von Sandrart, een studie uitgekomen die een zeer goede aanzet zou kunnen zijn voor een nieuwe structuur van de NAVO-verdediging. Bij het opstellen van plannen voor de toekomstige structuur van de Nederlandse Koninklijke Land- macht is nadrukkelijk rekening gehouden met het werk van Von Sandrart; deze plannen dienen te worden verwerkt in de komende Defensienota.

Belangrijke elementen van die plannen zijn de verdergaande integratie van NAVO-strijdkrachten en de behoefte aan grotere mobiliteit. Indien een Nederlands legerkorps blijft bestaan, dan zal het, gezien de reeds doorgevoerde en de nog te verwachten bezuinigingen, toch al moeilijk zijn om zo'n legerkorps geheel met Nederlandse eenheden op te vullen. Het ligt dan voor de hand om ook Duitse eenheden, bijvoorbeeld één divisie, in dat legerkorps op te nemen. Er zou dan dus sprake zijn van een integratie op leger- korps-niveau, hetgeen op dit moment nog niet het geval is. In verband met het streven naar meer mobiliteit wordt onder meer de oprichting van een luchtmobiele brigade overwogen. Deze luchtmobiele brigade zou los van het genoemde legerkorps, maar bijvoorbeeld in een nauwe samenwerking met Duitse luchtmobiele eenheden kunnen gaan functioneren. Uiteindelijk zou dan een luchtmobiele divisie tot stand kunnen ko- men, waarbij de integratie al op divisie-niveau aanwezig is. Overigens zal het voor een Neder- landse luchtmobiele brigade, die ook bij crises buiten Europa moe~ kunnen optreden, mogelijk moeten blijven om ook met andere nationaliteiten samen te werken, aangezien voor de toekomst van Duitse militairen nauwelijks meer activiteiten buiten Europa kunnen worden verwacht dan thans het geval is. De verdergaande integratie van NAVO-s~rijdkrachten is tevens van belang in verband met de acceptatiegraad bij Duitse burgers van NAVO-strijdkrachten op Duits grond-

gebied. Zo publiceerde The Economist deze zomer een opiniepeiling onder (toen nog) West- duitsers over de samenwerking binnen de NAVO (in dit geval vooral met de Amerikanen). Slechts een krappe meerderheid sprak zich uit voor het aanwezig blijven van vreemde NAVO-troepen op Duits grondgebied. 31% van de ondervraagde Westduitsers sprak zich uit voor een terugtrek- king van die troepen. De aanwezigheid van Amerikaanse troepen zou gemakkelijker worden aanvaard indien deze troepen onderdeel uit- maakten van eenheden waarin ook andere bondgenoten deelnemen. Slechts 28% van de ondervraagden meende dat Duitsland zou moeten instemmen met een voortgezette statio- nering van Amerikaanse troepen, terwijl nog eens 39% die troepen zou accepteren als onderdeel van multinationale ("mixed") eenheden2Het ligt voor de hand dat ook troepen van andere bondgenoten van Duitsland gemakkelijker zullen worden geaccepteerd als er sprake is van een grotere mate van integratie.

Voor een succesvolle implementatie van dit alles is vanzelfsprekend ook de toekomstige opstelling van de Duitse regering van groot belang. Maar, zoals het ook bij de NAVO-coördinatie enigszins hapert, worden ook twijfels gekoesterd over het blijvende enthousiasme van de Duitse politiek ten aanzien van de vorming van multinationale eenheden. Bovendien kunnen vraagtekens worden gezet bij de bestendigheid van de militaire presentie van de Belgen en de Canade- zen op Duits territoir. Voor de gewenste in- tegratie van Duitsland in de Westerse samenwer- kingsverbanden, ook in de NAVO, zullen aldus de beslissingen die in de komende periode mogen worden verwacht van groot belang zijn.

In verband met de wenselijkheid van bepaal- de beslissingen in NAVO-verband, is het op dit moment minder raadzaam een sterke profilering van de rol op veiligheidsgebied van de CVSE te bepleiten. Daarbij is het bovendien gewenst dat de Nederlandse autoriteiten zich ten aanzien van de defensie-inspanning constructief opstellen en dat zij bereid zijn om een adequaat aandeel te blijven leveren aan de geïntegreerde strijdkrach- ten van de NAVO. Het voortbestaan van de Sovjetunie als militaire supermacht, andere dreigingen die samenhangen met de toegeno- men instabiliteit en het oplevende nationalisme in Midden- en Oost-Europa en de belangen die Westerse landen ook elders in een steeds meer interdependente wereld hebben (de Golfcrisis is daarbij een teken aan de wand), maken dat ook in de toekomst het instandhouden van een

·.·.· · >L{béfita(Rêvêil

I

(10)

verantwoorde defensie-inspanning nodig blijft.

Vanzelfsprekend zijn bezuinigingen mogelijk op grond van het verdwijnen van de directe dreiging van Sovjet-troepen in Midden-Europa, waarbij het vertrek van Sovjet-troepen uit Duits- land een zeer belangrijk gegeven is. Maar de zojuist genoemde, blijvende dreigingen manen tot voorzichtigheid, terwijl vooral b1j de besluit- vorming over de Koninklijke Landmacht ook nadrukkelijk rekening moet worden gehouden met het streven naar een verdergaande inte- gratie van Duitsland in de Westerse samenwer- kingsverbanden. Daarbij dient bij de besluitvor- ming over het aanhouden van een eigen leger-

korps ook te worden gelet op de invloed die men vanuit Nederland wil blijven houden op de toekomstige structuur van de grondstrijdkrachten van de NAVO.

Noten

1. Centraal Planbureau, Working Papers nr. 34, 'Gevolgen van de Duitse eenwording', februari 1990.

2. The Economist, 30 juni 1990.

* drs. M. Wessels is beleidsmedewerker van de WO-fractie in de Tweede Kamer, maar schrijft dit artikel à titre personnel.

CHILI, EEN DEMOCRATISCH ONTWIKKELINGS-MODEL VOOR LATIJNS-AMERIKA;

AANKNOPINGSPUNTEN VOOR LIBERALE SAMENWERKING

J.C. van Baaien *

In onderstaand artikel geeft de auteur aan dat coöperatie tussen Europa en Latijns-Amerika vanuit politiek, cultureel en economisch oogpunt gewenst is en niet mag worden beperkt door een te ver doorgevoerd

"Eurocentrisme•. Chili kan, volgens hem, in deze Latijns-Amerika- connectie een belangrijke rol vervullen. Tevens ziet hij voor de WD en de Liberale Internationale in dit opzicht kansen om hun internationale positie te versterken.

De val van de Muur: een Westeuropese her- orlêntatle op extern gebled

Sedert de val van de Muur, ruim een jaar gele- den, zoekt West-Europa naar een nieuwe oriên- tatie in de internationale politiek. Oude zekerhe- den zijn vervallen; nieuwe constanten zijn nog niet ontstaan. De contouren van een Europa, dat zich, meer dan voorheen, zal toeleggen op de eigen interne problemen (de integratie van Oost en West, samenwerking tussen de EVA en de EG, de voltooiing van het 1992-proces en de politieke en monetaire unie en het zoeken naar nieuwe veiligheidsstructuren (in NAVO- en CVSE- verband)), tekenen zich echter nu reeds af. Dit

"Eurocentrisme• zou ertoe kunnen leiden dat (West-)Europa de aansluiting mist met de politie- ke en economische ontwikkelingen, die het

strategische theater in de 21 ste eeuw fundamen- teel kunnen beïnvloeden. West-Europa zou er in dit kader verstandig aan doen om haar relaties met Latijns-Amerika niet te verwaarlozen; juist in een tijd, dat dit continent zich ontworstelt aan de politieke, maatschappelijke en economische stag- natie, die het in de jaren '60, '70 en '80 ken- merkte.

Latijns-Amerika: chronische Instabiliteit In Latijns-Amerika is een nieuwe generatie politici, zakenlieden én militairen op invloedrijke posities gekomen, die een invoering (van een terugkeer is nauwelijks sprake) van een vrije markteconomie in een parlementaire democratie naar Westers model voorstaat, om daarmee een antwoord te geven op de malaise, waarin het

(11)

continent zich de laatste decennia bevindt. Zelfs socialisten (president Salinas van Mexico), , christen-democraten (president Aylwin van Chili) en neo-conservatieven (president Collor de Mello van Braziliê) spreken van een terugkeer naar de liberale tradities van Latijns-Amerika.

De grote problemen in Latijns-Amerika zijn het gebrek aan politieke, juridische en econo- mische stabiliteit en de marginalisering van zeer grote groepen in de samenleving.

De politieke factor

Politiek gezien, ontbreekt het aan stabiliteit door- dat politici zich niet aan de geschreven en onge- schreven democratische, parlementaire spelre- gels houden. De bereidheid om zich daadwerke- lijk te committeren is vaak flinterdun. Naast een zogenaamde "tweede economie" is er ook een

"tweede politiek". Compromissen worden in achterkamers gesloten; politieke "heelturns• zijn eerder regel dan uitzondering. Harde waarheden worden, zeker in verkiezingstijd, niet verkondigd.

Maatschappelijke en politieke oppositie wordt

•afgekocht", waarmee ik niet zozeer op corruptie doel, maar veel meer denk aan loonsverhogin- gen, prijscompensaties en een scala aan onthef- fingen van algemene regelgeving.

De juridische factor

In nagenoeg geheel Latijns-Amerika ontbreekt het aan rechtszekerheid. Een onafhankelijke rechterlijke macht heeft zich slechts in zeer weinig staten ontwikkeld (Costa Rica en Chili zijn daarbij zeldzame uitzonderingen). Politieke opportuniteit heeft een grotere invloed op de rechtspraktijk dan "due process of law". Dit is niet alleen · het geval in politieke en commune strafzaken, maar ook op het gebied van inter- nationaal recht. Bij dit laatste denk ik aan het eenzijdig opschorten van internationale financiêle verplichtingen, waarmee Argentiniê, Mexico en Braziliê dreigden en zoals door de voormalige president van Peru, Alan Garcia, in de praktijk werd gebracht. In het internationaal privaatrecht is het leerstuk •pacta sunt servanda", oftewel

•overeenkomsten strekken de partijen tot wet•, zwaar geêrodeerd.

Hoewel vele landen in deze regio democra- tische grondwetten en een formeel onafhanke- lijke rechterlijke macht kennen, kan materieel·niet van het primaat van de wetgever of van de rech- ter binnen de rechtspraktijk worden gesproken.

Dit gebrek aan rechtszekerheid heeft een nega- tieve invloed, niet alleen op de naleving van de elementaire mensen- en burgerrechten, maar ook op het functioneren van de economie, de inter-

nationale (handels-)betrekkingen en de opbouw en het functioneren van een effectief staatsap- paraat.

De economische factor

Op economisch vlak hebben de landen van Latijns-Amerika zich slechts incidenteel gericht op integratie in de wereldeconomie en de ont- wikkeling van internationale concurrentiekracht.

Corporatistische structuren en protectionisme hebben geleid tot importbarrières, importsubsti- tuties, subsidiêring van eerste levensbehoeften, openbaar vervoer, huren, etc. en de opwaarde- ring van de lonen, zonder dat daar een pro- duktiviteitsstijging tegenover staat. De welvaart is te zeer afhankelijk gebleven van de export van ruwe grondstoffen op een fluctuerende wereld- markt. Het inzakken van, bijvoorbeeld, de wereld- prijzen van olie (Venezuela en Mexico), koper (Chili), edele metalen en koffie (Braziliê) hebben direkt nadelige consequenties voor de binnen- landse economie van de producerende landen.

Particuliere en publieke investeringen in infra- structuur, landbouw en industrie, subsidiêring van essentialia, het •afkopen• of apaiseren van belangengroepen worden hierdoor onzeker. De overheid, die zich vaak alleen maar kan legitime- ren als (her-)verdeler van welvaart en gunsten, verliest hierdoor haar positie. Politieke onrust paralyseert het openbare leven en dient opnieuw te worden •afgekocht". Vele overheden zijn daar- mee in een vicieuze cirkel van buitenlandse leningen en herfinanciering terecht gekomen, zonder dat met buitenlands kapitaal een com- petitieve industriêle basis voor verdere ontwik- keling werd opgebouwd.

De militaire factor

De strijdkrachten zijn in zulke labiele omstan- digheden vaak nog de enige organisaties, die voldoende cohesie hebben om een effectieve rol te spelen. Onder de dreiging van chaos werpen militairen zich op als "hoeder van het nationaal belang• versus de •corrupte burgerpolitici". Mili- taire staatsgrepen zijn dan ook in de geschiede- nis van dit continent een treurige constante.

Naast flagrante schending van de mensen- en burgerrechten hebben de meeste militaire regi- mes geen blijvende stabiliteit gebracht, maar zetten zij de bestaande politiek met andere mid- delen voort. Het leger heeft zich, bij gebrek aan sterk civiel gezag, niet tot een onpartijdig, a- politiek instrument van gelegitimeerd overheids- beleid kunnen ontwikkelen, maar is verworden tot een eigen belangengroep. Omdat de econo- mische problemen niet fundamenteel worden op-

(12)

gelost, verliezen militaire dictaturen, intern zeer vaak verdeeld, de greep op politiek en economie en dragen zij, gedwongen door hun eigen failliet, de macht weer over aan burgerpolitici. Deze ko- pen de militairen weer af door het ontslag van rechtsvervolging (vgl. het •punto final" in Uru- guay), het behoud of de toekenning van privile- ges {Braziliê) of nemen halfslachtige maatregelen (Argentiniê). De geloofwaardigheid van de bur- gerpolitici wordt door deze praktijken in de kern aangetast, waardoor een hypotheek op hun legi- timiteit wordt gelegd. De continue afwisseling van militaire dictaturen en instabiele burgerre- gimes in Argentiniê na de Tweede Wereldoorlog is in dit opzicht exemplarisch.

Schaduwsamenleving

Latijns-Amerika is, gechargeerd gezegd, een schaduwsamenleving. De "tweede economie•, de

"tweede politiek", de fictie van de onafhankelijke rechtsgang en de fictie van leger en politie als hoeders van het algemeen belang hebben het erkennen en aanpakken van problemen verhin- derd. "Afkopen• in plaats van oplossen is de praktijk. Wie niet belangrijk genoeg is om te worden afgekocht, heeft geen deel aan de sa- menleving, heeft niets te winnen en niets te verliezen. De •poblaciones•, de vaak illegale krottenwijken, zijn de "derde samenleving•. De samenleving van de marginalen. Noch het

•eerste, officiêle" noch het "tweede, officieuze circuit" biedt hen enig perspectief.

In de jaren '60, '70 en '80 heeft de "derde samenleving• zich via geweld een plaats op de politieke agenda in Latijns-Amerika trachten te verwerven. De "Montoneros• in Argentiniê, het

•sendero Luminoso• in Peru, de •sandinistas• in Nicaragua, het "Frente Marti• in El Salvador, etc.

Aangemoedigd door Cuba, gesteund door de Sovjetunie en China, werd getracht bestaande machtsconcentraties te breken, contra-terreur uit te lokken en een nieuwe, socialistische maat- schappij te scheppen. De Latijnsamerikaanse versie van de "Homo Sovieticus• werd actueel.

De machtsconcentraties uit de •eerste en tweede samenleving•, resp. leger en politie, dan wel zogenaamde "doodseskaders• reageerden met grootscheepse contra-terreur, die vele landen in een permanente staat van burgeroor- log deed belanden. Politieke en economische stagnatie waren het gevolg. De activisten uit de

"derde samenleving• ontwikkelden zich door middel van geweld tot een eigen belangengroep, die aanspraak kon maken op •afkoping•. De cirkel was daarmee weer rond. De •echte• margi- nalen bleven over als speelbal in het machtsspel.

Versterking van de •officlêle samenleving•

Om uit de cirkel van terreur en contra-terreur, improduktieve belangenstrijd en economische en politieke stagnatie te geraken, is het, volgens de Peruviaanse schrijver en liberaal politicus Mario Vargas llosa, van vitaal belang dat de "tweede en derde samenlevingen• uit de schaduw komen.

Het parlement dient daarbij de politieke arena te worden waar, controleerbaar en openlijk, prioritei- ten worden gesteld, waar politici zich daadwerke- lijk committeren op basis van wet- en regelge- ving. De rechterlijke macht dient zich daarbij, op basis van diezelfde wet- en regelgeving, te ontwikkelen tot een onafhankelijke •umpire•.

Deze politieke en juridische stabiliteit dient direct te worden gekoppeld aan de opbouw van een vrije, open markteconomie gericht op indu- striêle en agrarische produktie en export met een toegevoegde economische waarde {"de markt als economische umpire•). De schaduweconomie dient in de officiêle economie te worden geïnte- greerd. Via economische groei en monetaire stabiliteit is het mogelijk te investeren in de publieke en private infrastructuur, scholing, werkgelegenheid en daardoor aan de •margi- nalen• perspectief te bieden opdat zij belang krijgen in de versterking van en deelname aan die officiêle samenleving.

De militairen en de politie kunnen in dit kader hun positie als één van de belangengroepen opgeven ten behoeve van de terugkeer naar hun eigenlijke taak: de verdediging van de rechtsorde tegen een {potentiêle) interne en externe drei- ging. De verdediging van die rechtsorde dient daarmee tevens in te houden: erkenning van het primaat van de politiek over de strijdkrachten en daarmee dus terugkeer van het leger naar de kazerne.

Tot op heden zijn de democratische politici in Latijns-Amerika er nauwelijks in geslaagd structurele stabiliteit te scheppen door verster- king van de instituties van de officiêle samen- leving enerzijds en de liberalisering van de economie anderzijds.

Deze integrale aanpak is noodzakelijk omdat een vrije economie en politieke, juridische en sociale stabiliteit complementair zijn. Econo- mische ontwikkeling en maatschappelijke insta- biliteit zijn strijdig met elkaar. Een solide demo- cratie kan een stabiel economisch draagvlak niet ontberen. Rigide toepassing van de theorieên van de Amerikaanse monetarist Milton Friedman heeft de marginalisering van sociale groepen bevorderd en heeft daarmee de basis gelegd voor hun versterkte onthechting van de officiêle maatschappij. Politiek liberalisme en economisch

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Behalve dat dit een indicator kan zijn voor de (erva- ren) aantrekkelijkheid van het raadslidmaatschap van de betreffende partij, geeft dit ook inzicht in de omvang van

Het Ministerie heeft besloten een onderzoek te laten uitvoeren naar de relatie tussen goed overheidsbestuur en economische en sociale ontwikkeling, met in het

Maar ook de continuering van centrale verantwoordelijkheid is belangrijk, omdat er een minimale bodem voor decentrale verschijnselen binnen het systeem dient te zijn, een beeld

De gegevens in de GBA moeten worden ontleend aan een limitatief aantal brondocumenten (dit kunnen authentieke akten zijn zoals opgemaakt in de burgerlijke stand, maar ook

In dit paper gaan we voor ieder van deze waarden na in hoeverre deze zijn gerealiseerd in Groningen en Amsterdam, en vooral hoe zij zich verhouden tot de G1000’en in Amersfoort,

6 Veel leden van medezeggenschapsraden (ruim 70%) geven aan dat binnen de overheids- of semi-overheidssector het thema agressie en geweld tegen medewerkers door externen