• No results found

Brockmöller De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van het afstudeerverslag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Brockmöller De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van het afstudeerverslag"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kwaliteitsonderzoek naar montage en onderhoud aan flensverbindingen

H.J. Loman

(2)

H.J. Loman S1228706 Groningen April 2006

TOP B.V. te Groningen M. Pathuis

Rijksuniversiteit Groningen mr. drs. H.A. Ritsema prof. dr. G.J.E.M. Sanders

Talentproject Rijksuniversiteit Groningen drs. A.A.C. Brockmöller

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van het afstudeerverslag; het auteursrecht van het afstudeerverslag berust bij TOP B.V. te Groningen.

(3)

Voorwoord

Iets meer dan een half jaar geleden is het afstudeeravontuur voor mij begonnen. Tijdens het afstudeertraject zijn veel mensen in mijn omgeving geïnteresseerd geweest in mijn afstudeeractiviteiten. Een alom bekende vraag was: wat is het onderwerp van je scriptie? Vol trots:

flensverbindingen! Flensverbindingen zijn voor de gemiddelde Nederlander, en dus ook de mensen in mijn directe omgeving, een onontgonnen terrein. Flenzen? Dat zijn toch van die kleine pannenkoekjes? Na deze periode kan ik tot de conclusie komen dat ook de flensverbindingen mij veel plezier hebben gegeven.

Vanuit mijn studie Technische Bedrijfswetenschappen (TBW) was ik al bekend met de Proces Technologie en dus ook met flensverbindingen. “Onbekend maakt onbemind” is een bekend gezegde.

Dat is zeker voor de flensverbindingen het geval. En niet alleen bij de ´gewone´ man maar dus ook in de (petro)chemische industrie. In de afgelopen maanden heb ik mogen ervaren dat de materie omtrent deze verbinding echter ver gaat en dit was voor mij een ‘eye-opener’. Ik kan mijzelf inmiddels een beetje een expert noemen op dit gebied.

Mijn afstudeermaanden waren onderdeel van het Talentproject Rijksuniversiteit Groningen.

Het meester-gezel systeem dat hier onderdeel van uitmaakt, is mij zeer goed bevallen. Het afstuderen bij een klein bedrijf en de intensieve begeleiding van de ware expert op flensverbindingen, Martin Pathuis, zijn in deze scriptie onderbelicht, maar hebben ervoor gezorgd dat mijn afstudeertraject erg leuk, interessant en divers is geweest.

Leven en dus ook afstuderen doe je niet alleen. Ook tijdens deze fase in mijn leven zijn er meerdere mensen in mijn directe omgeving die mij gesteund en geholpen hebben om mijn scriptie te vervoltooien en waar ik terecht kon met mijn (on)interessante verhalen, mijn dank daarvoor is groot.

In het bijzonder wil ik daarbij Wilma bedanken voor haar inbreng op tekstueel gebied.

Mans Loman Groningen, April 2006

(4)

Managementsamenvatting

In dit onderzoek staat de kwaliteit van montage en onderhoud aan flensverbindingen in de (petro)chemische industrie centraal. Naar aanleiding van onder andere het PMP-research rapport uit 1998 wordt in dit onderzoek inzicht verschaft welke actoren en variabelen invloed hebben op de beoogde en gerealiseerde kwaliteit van montage en onderhoud aan flensverbindingen. Het blijkt dat deze kwaliteit op een eenvoudige en relatief goedkope manier verbeterd kan worden. Dit heeft tot gevolg dat men minder risico loopt op lekkage en calamiteiten met flensverbindingen.

Meer dan de helft van de flensmonteurs is niet opgeleid. Ervaring en opleiding blijken voor flensmonteurs van belang te zijn als het gaat om het realiseren van een kwalitatief goede flensverbinding, waarbij opleiding belangrijker is dan ervaring. Het correct gebruiken van het juiste gereedschap hangt nauw samen met de praktijkopleiding die de flensmonteur heeft genoten. Het gereedschap dat de flensmonteur tot zijn beschikking heeft, loopt sterk uiteen en blijkt niet altijd de juiste te zijn.

Voordat de flensverbinding wordt gesloten, lopen de positie en conditie ervan sterk uiteen. Het beoordelen van positionele en conditionele afwijkingen moet kunnen worden gestaafd aan de instructies en procedures. Het beschikbaar stellen van de juiste middelen en het beoordelingsvermogen van de flensmonteur, afhankelijk van zijn opleiding en ervaring, hebben invloed op het juist kunnen beoordelen van de montagesituaties.

Het blijkt dat men in de praktijk voor kwaliteitsborging vertrouwt op indirect toezicht van lekmetingen. Indien men dit niet continu doet, geeft dit geen garanties ten aanzien van de duurzaamheid van de flensverbinding. Direct toezicht is over het algemeen onvoldoende aanwezig of wordt toevertrouwd aan ervaren flensmonteurs.

Er bestaat geen uniformiteit tussen de instructies en procedures van de verschillende installatie-eigenaren in dit onderzoek. Ook blijkt dat in veel gevallen de instructies en procedures niet kunnen worden uitgevoerd. Meestal beschikken de flensmonteurs daarvoor niet over de juiste middelen en/of capaciteiten. Schijnbare onvolkomenheden in de instructies worden niet teruggekoppeld naar engineering, zodat er geen continue verbetering in de instructies, en daarmee in de kwaliteit van montage en onderhoud, kan plaatsvinden.

Alle actoren zijn het erover eens dat de kwaliteit van montage en onderhoud aan flensverbindingen verbeterd kan worden. De tijdsdruk waaronder de flensverbindingen tijdens shutdowns moeten worden gesloten is daarbij een groot probleem. Voor een kwaliteitsverbetering zijn er allereerst voldoende opgeleide flensmonteurs nodig. Voordat deze opgeleid zijn, kan er door beter toezicht te houden een verbeterslag worden gemaakt. Het is aan te bevelen om toezichthouders aan te stellen die toezien op het juist uitvoeren van instructies en procedures en kunnen assisteren bij montagesituaties die buiten de mogelijkheden van de flensmonteurs vallen. Deze toezichthouders moeten eveneens onvolkomenheden in de montagesituaties en onderhanden instructies kunnen signaleren en terugkoppelen richting de relevante partijen.

(5)

Inhoudsopgave

1. INLEIDING ... 6

1.1 PIJPLEIDINGSYSTEMEN... 6

1.2 PIJPVERBINDINGEN... 7

1.2.1 ‘Warme’ pijpverbindingen ... 7

1.2.2 ‘Koude’ pijpverbindingen ... 8

2. DIAGNOSE... 10

2.1 AANLEIDING TOT ONDERZOEK EN DOELSTELLING... 10

2.1.1 PMP-research rapport (1998)... 10

2.1.2 TOP B.V. ... 11

2.1.3 Onderzoeksdoelstelling ... 11

3. THEORETISCH KADER ... 12

3.1 KWALITEIT... 12

3.1.1 Kwaliteitsmanagement ... 13

3.1.2 HRM... 15

3.2 CONCEPTUEEL MODEL... 16

3.2.1 Validatie conceptueel model ... 19

3.2.2 Actoren conceptueel model ... 19

3.3 VRAAGSTELLING... 19

3.3.1 Onderzoeksvraag... 20

3.3.2 Deelvragen en onderzoeksmethode(n) ... 20

4. FLENSMONTEURS ... 24

4.1 KENMERKEN FLENSMONTEUR... 24

4.1.1 Kennis... 25

4.1.2 Overige kenmerken flensmonteur... 27

4.2 MIDDELEN... 28

4.2.1 Gereedschap... 28

4.3 CONCLUSIE... 35

5. MONTAGESITUATIE... 36

5.1 DE OMGEVING... 36

5.2 DE CONDITIES... 37

5.2.1 Installatieonderdelen... 38

5.2.2 Posities ... 41

5.3 CONCLUSIE... 42

6. KWALITEITSBEHEERSING... 44

6.1 DIRECT TOEZICHT... 44

6.2 INDIRECT TOEZICHT... 46

6.2.1 Flenslabel en protocolleren... 48

6.3 CONCLUSIE... 49

7. INSTRUCTIES EN PROCEDURES ... 50

7.1 OVERHEIDSREGULERING... 50

7.2 BEDRIJFSREGULERING... 52

7.2.1 Bedrijfsregulering in de praktijk ... 53

7.3 CONCLUSIE... 55

8. PRODUCTIVITEIT... 56

8.1 GEWENSTE SITUATIE... 56

8.1.1 Flensmonteur... 56

8.1.2 Installatie-eigenaar/contractor ... 57

8.1.3 Overheid... 58

8.2 PRESTATIE... 59

8.2.1 Impact on society... 59

(6)

8.2.2 People satisfaction ... 60

8.2.3 Customer satisfaction... 60

8.3 CONCLUSIE... 61

9. AANBEVELINGEN EN REFLECTIE ... 62

9.1 AANBEVELINGEN... 62

9.1.1 Algemene aanbevelingen... 62

9.1.2 Tussenoplossing ... 63

9.2 REFLECTIE... 64

LITERATUURLIJST... 65 BIJLAGE 1: ENQUÊTE ... FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

BIJLAGE 2: INTERVIEWSCHEMA... FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

BIJLAGE 3: GEGEVENS ENQUÊTE ... FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

(7)

1. Inleiding

Dit onderzoek gaat over flensverbindingen. Een flensverbinding is een klein maar significant onderdeel van een pijpleidingsysteem. Overal vindt men pijpleidingsystemen, bijvoorbeeld de pijpleidingen die rond een huis zijn aangelegd: hemelwater dat door de dakgoot stroomt, de afvoer voor het riool, pijpleidingen voor de watervoorziening, et cetera. Pijpleidingen zijn er in alle soorten en maten. Meestal zijn pijpleidingen van kunststof of metaal.

1.1 Pijpleidingsystemen

Een pijpleidingsysteem is een systeem waar de pijpleiding een belangrijk onderdeel van uitmaakt. Een enge definitie van een pijpleidingsysteem is de volgende (Tückmantel, 1996):

Het transporteren van een medium door een pijpleiding op een gereguleerde wijze.

Deze definitie lijkt op het eerste gezicht te eng om een goed beeld te krijgen van wat een pijpleidingsysteem daadwerkelijk inhoudt. Daarom zijn er enkele aanvullingen op deze definitie noodzakelijk. Het transporteren van een medium is het uiteindelijke doel van het systeem. Dat doel kan worden bereikt door het creëren van drukverschil over het systeem, zodat het medium van hoge druk (A) naar lage druk (B) kan stromen. De media in de (petro)chemische industrie kunnen zowel vast, vloeistof of gas zijn.

Een pijpleidingsysteem bestaat uit meerdere onderdelen die ervoor zorgen dat een medium op een gereguleerde manier van A naar B stroomt. Enkele belangrijke onderdelen hiervan zijn:

- Pijpdelen

- Pompen; deze brengen dynamische druk tot stand

- Appendages; deze zorgen voor regulering. Dit zijn onder andere kleppen, ventielen, afsluiters, et cetera.

Het op een juiste manier aansluiten van de verschillende onderdelen wordt bewerkstelligd door middel van pijpverbindingen.1 Dit onderzoek gaat over deze pijpverbindingen. In de volgende paragraaf zal dit onderwerp verder worden uitgediept.

1 Zie figuur 1 voor een overzicht van de installatieonderdelen in een pijpleidingsysteem.

(8)

1.2 Pijpverbindingen

Pijpverbindingen zorgen voor de aansluitingen van de verschillende onderdelen in een pijpleidingsysteem. De pijpverbindingen kunnen worden bewerkstelligd tussen pijpdelen, tussen een pijpdeel en een pomp, tussen een pijpdeel en een appendage, enzovoorts. Er zijn twee soorten pijpverbindingen: ‘warme’ en ‘koude’ pijpverbindingen. Een ‘warme’ pijpverbinding wordt ook wel een las genoemd en een ‘koude’ pijpverbinding wordt gemaakt met behulp van bevestigingsmiddelen, zoals bouten en moeren. Er worden hoge eisen gesteld aan de verbindingen tussen de onderdelen in een pijpleidingsysteem; de pijpverbindingen moeten bestand zijn tegen de aanwezige druk- en temperatuurverschillen, trillingen en eventuele chemische inwerkingen.

1.2.1 ‘Warme’ pijpverbindingen

Onder een ‘warme’ verbinding wordt een lasverbinding verstaan. Het belangrijkste kenmerk van een lasverbinding is dat het een permanente verbinding is. Een las moet aan de eisen voldoen die op voorhand zijn vastgesteld door de ontwerper. Het is verplicht om met vakbekwame lassers te werken.

Aan de lasser worden eveneens eisen gesteld; zij moeten gecertificeerd zijn volgens de Europese EN- 42287 normering (Pathuis, 2004). Het certificaat dat een lasser ontvangt is een half jaar geldig. Er worden naast de eisen aan de lasser en de lasverbinding, ook eisen gesteld aan het materiaal. Om ervoor te zorgen dat de lasverbinding en de lasser aan de eisen voldoen, worden er kwaliteitscontroles uitgevoerd.

Plugkraan Compensator Terugslagklep Vlinderklep

Klepafsluiter Membraanafsluiter Kogelkraan Y-Filter

Steekflens Veiligheidsklep

Flensverbinding Schuifafsluiter Meetschijf

Brilflens

Figuur 1: een schematische weergave van een selectie van onderdelen van een pijpleidingsysteem (Pathuis, 2004)

(9)

1.2.1.1 Kwaliteitscontrole & -waarborging

Om te controleren of een lasverbinding van voldoende kwaliteit is, wordt deze meestal afgeperst met behulp van gas of vloeistof. Dit houdt in dat het systeem, of een deel van het systeem, onder druk wordt gezet. Zo kan men constateren of de lasverbinding al dan niet dicht is. Daarnaast kan er aanvullend onderzoek worden uitgevoerd met behulp van ultrasone geluidsgolven.

Om de kwaliteit van het gedane werk te waarborgen, werkt een lasser volgens een drietal standaarden. Deze standaarden zijn de LMK (Las–Methode–Kwalificatie), de LMB (Las–Methode–

Beschrijving) en de LK (Las–Kwalificatie). Deze standaarden omvatten de kwaliteit van de gebruikte materialen, de methode van werken en de certificatie van de vakbekwaamheid van de lasser. Voor de registratie van kwaliteit is eveneens gezorgd: bij het opleveren van het gelaste werk worden kopieën van de certificaten en foto’s van het werk ingeleverd. Deze documenten worden op lasnummer bewaard, waarbij elke las een specifiek nummer heeft.

1.2.2 ‘Koude’ pijpverbindingen

Een ‘koude’ verbinding is demontabel. Deze verbindingen zijn nodig om (onderhouds)werk- zaamheden te kunnen uitvoeren aan bijvoorbeeld appendages en pompen of om pijpleidingen schoon te maken of te vervangen. Een flensverbinding is een dergelijke ‘koude’ verbinding. Dit type verbinding zal een centrale rol in dit onderzoek vervullen.

De flensverbinding wordt gesloten met behulp van bevestigingsmiddelen, zoals een bout, een moer of een studbolt. Een studbolt is een bout waarbij aan beide kanten een moer kan worden gedraaid. Tussen twee flenzen bevindt zich de pakking. Een pakking zorgt voor dat de daadwerkelijke afdichting en moet lekkage voorkomen. Het pakkingsvlak van de flens wordt ook wel de flensprent genoemd.

Flensbevestiging (bijv. bout)

Pakking

Figuur 2: twee aanzichten van een flensverbinding (Pathuis, 2004) Flensprent

(10)

1.2.2.1 Kwaliteitscontrole & -waarborging

Voordat een pijpleidingsysteem in gebruik wordt genomen, zouden ook de ‘koude’ verbindingen gecontroleerd moeten worden op verborgen gebreken. Hiervoor zijn echter nog geen geschikte technieken voorhanden. Er wordt wel gecontroleerd op zichtbare gebreken; het gehele pijpleidingsysteem moet, voordat het in gebruik wordt genomen, worden afgeperst. In dit onderzoek wordt dit indirect toezicht genoemd. Deze methode wordt gehanteerd om te bevestigen dat aan de eisen is voldaan en de werkmethode juist is uitgevoerd.

De flensverbinding kent, net als bij een lasverbinding, een kwaliteitswaarborging. Deze waarborging valt uiteen in een drietal standaarden, te weten de AMK (Afdichting–Methode–

Kwalificatie), de AMB (Afdichting–Methode–Beschrijving) en de AK (Afdichting–Kwalificatie).

Deze standaarden zijn te vergelijken met die van de ‘warme’ verbindingen. De certificering van de vakman, in dit geval de flensmonteur, gebeurt volgens de normering NEN–EN–ISO–17024 (voorheen NEN–EN–14035). Deze certificering is samen met de drie standaarden, zowel vanuit de overheid als bedrijven echter niet verplicht gesteld, zoals dat wel het geval is bij lassers. Deze standaarden worden enkel bij TOP B.V. gedoceerd. De registratie van de kwaliteit kan gebeuren door middel van het archiveren van de instructies, de flenslabel en het flensprotocol. De totale kwaliteitszorg bij flensverbindingen en de monteurs ligt aanzienlijk lager dan bij de lassers.2 Of dit laatste al dan niet terecht is zal in onderzoek ter sprake komen.

2 PMP research rapport (1998): diffuse lekverliezen van metalen flensverbindingen.

(11)

2. Diagnose

In dit hoofdstuk staat de probleemsituatie centraal. Aan de diagnose wordt invulling gegeven door het probleem als een systeem te beschouwen (De Leeuw, 2000). Met behulp van doelgericht modelleren en beoordelen van de probleemsituatie wordt aan het probleemsysteem vormgegeven. De diagnose dient als een inventarisatie van het probleem en haar omvang.

Om het probleemsysteem te kunnen modelleren wordt eerst de aanleiding behandeld voor het probleem. Op basis van de aanleiding wordt er een doelstelling voor het onderzoek gesteld.

Vervolgens ontstaat in combinatie met de literatuur het conceptueel model. Vanuit het conceptueel model worden de onderzoeksvragen geformuleerd.

2.1 Aanleiding tot onderzoek en doelstelling

De aanleiding van dit onderzoek komt voort uit mijn gesprekken met de heer Pathuis, directeur van Technische Ontwikkeling Piping (TOP) B.V. en een onderzoek naar diffuse lekverliezen van metalen flensverbindingen (PMP research rapport, 1998).

2.1.1 PMP-research rapport (1998)

In deze paragraaf zullen in het kort de bevindingen uit het PMP research rapport (1998) worden weergeven. In het rapport wordt geschat dat in Nederland diffuse lekverliezen 22-27% (106.000 ton/jaar) bedraagt van de totale emissie (circa 382.000 ton/jaar) van Vluchtige Organische Stoffen (VOS).3 Flensverbindingen nemen van deze totale emissie circa 3% voor hun rekening. PMP research heeft aangetoond dat bij verschillende bedrijven in de onderzochte steekproef dit sterk uiteen loopt. De totale emissie van ‘koude’ verbindingen (flensverbindingen en appendages) is procentueel hoog: 12%.

In de Verenigde Staten is het diffuse lekverlies bij dit soort verbindingen 5%. In het rapport worden enkele aanbevelingen gedaan ten aanzien van dit probleem. Dit zijn onder andere:

- Ter beheersing van de diffuse lekverliezen moeten maatregelen worden gericht op alle ‘koude’

verbindingen.

- Ter beheersing van de verliezen wordt aangeraden om met standaard (vaste) emissiefactoren te werken.

- Bedrijven onderkennen het belang van een landelijke of Europese uniforme kwanti- ficeringsmethodiek. Daarnaast wordt een landelijke uniforme opstelling van vergunnings- verlenende instanties van belang geacht.

3 Diffuse VOS-emissies zijn continue, ongewenste en ongecontroleerde emissies van vluchtige organische stoffen langs en door afdichtingen die klein (beneden door de wet gestelde grenswaarden) en moeilijk te traceren zijn (PMP-research, 1998).

(12)

- Er wordt een studie naar de bruikbaarheid van databanken met gegevens over emissiewaarden en het effect van beheersingsmaatregelen aanbevolen.

- Het verdient aanbeveling de kwaliteitsborging van montageactiviteiten op een hoger plan te brengen, zowel via montageprocedures als via gekwalificeerd personeel.

Een belangrijke conclusie uit het PMP research rapport dient als uitgangspunt voor dit onderzoek, namelijk dat de montageactiviteiten ten aanzien van ‘koude’ verbindingen onvoldoende zijn. De reden van deze slechte montage is in het PMP research rapport echter onderbelicht gebleven. Dit onderzoek zal ten aanzien van dit probleem hier meer duidelijkheid in proberen te verschaffen.

2.1.2 TOP B.V.

TOP B.V. heeft de afgelopen vijftien jaar opleidingen gegeven voor flens- en afdichtingenmonteurs op alle niveaus. TOP B.V. kan worden getypeerd als een dienstverlenende organisatie.

Het geven van opleidingen kan worden gezien als haar core-business. Door middel van Research & Development probeert het bedrijf de opleidingen constant uit te breiden en te verbeteren.

Het innovatieve karakter van het bedrijf is groot. In 2004 heeft TOP B.V. een Europees octrooi verkregen op een nieuwe methode voor het sluiten van flenzen.

Een andere tak van het bedrijf is consultancy. Deze komt rechtstreeks voort uit de ervaring die op het gebied van pijpleidingsystemen aanwezig is. Op dit moment schrijft TOP B.V. de instructies voor de monteurs en begeleidt het de shutdown4 van een internationaal chemieconcern.

TOP B.V. kan onder andere een oplossing bieden voor de aanbeveling die voortkomt uit het PMP-research rapport voor de kwaliteitsborging van de montageactiviteiten. Voor een specifieke montageprocedure heeft TOP B.V. een octrooi en TOP B.V. leidt gekwalificeerde flensmonteurs op.

2.1.3 Onderzoeksdoelstelling De onderzoeksdoelstelling is de volgende:

Door middel van toetsing aan de empirie inzicht verkrijgen in de variabelen die van invloed zijn op de kwaliteit van montage en onderhoud aan ‘koude’ flensverbindingen in pijpleidingsystemen. Tevens moet er inzicht worden verkregen in welke mate deze kwaliteit van belang wordt geacht door de belanghebbenden en welke invloed deze kwaliteit heeft op de omgeving, de prestatie van het bedrijf en de flensmonteur.

4 Het uit het bedrijf nemen van het productieproces, zodat er onder andere periodiek groot onderhoud kan worden gepleegd. Na de opstartfase kan het productieproces weer voor langere tijd continu in bedrijf worden genomen. Een shutdown kan enkele weken tot meerdere maanden in beslag nemen.

(13)

3. Theoretisch Kader

(Petro)chemische bedrijven zijn productiebedrijven met een continu proces. Deze hebben veelal uniforme karakteristieke kenmerken. Deze kenmerken zijn onder andere het hebben van meerdere management niveaus (hiërarchische structuur), ervaren en kundige productiemedewerkers, geen geformaliseerde procedures, een decentrale organisatie en veelal verbale communicatie (Daft, 2000).

Tegen deze achtergrond speelt dit onderzoek zich af. Het centrale thema in dit onderzoek is de kwaliteit van de flensverbinding en tevens daarmee de kwaliteit van het gehele leidingsysteem. De definiëring van het begrip kwaliteit is divers. In de volgende paragraaf zal de voor dit onderzoek relevante definiëring worden gegeven.

Men is genoodzaakt om de kwaliteit van de leidingsystemen optimaal te houden en continu te verbeteren. Deze kwaliteitsbeheersing valt binnen het onderwerp van Total Quality Management (TQM). TQM is de theoretische kapstok van dit onderzoek. Er bestaat een positieve correlatie tussen kwaliteitsbeheersing en de bedrijfsresultaten (Boselie & Van der Wiele, 2002).

De montage van flensverbindingen is onder andere afhankelijk van menselijk handelen. Het menselijk handelen is een onderdeel van TQM dat in dit onderzoek speciale aandacht krijgt. Het niveau van de productiemedewerkers, ook wel skilled workforce genoemd, bevordert de productiviteit van het productieproces (Haskel, Hawkes & Pereira, 2005). Dit thema is te vatten in Human Resource Management (HRM).

De relevante concepten van TQM en HRM zullen in dit hoofdstuk worden besproken en vormen de basis voor de verdere conceptuele denkwijze van dit onderzoek.

3.1 Kwaliteit

Kwaliteit is een breed begrip en moet in het juiste perspectief worden gezien. Kwaliteit kan op verschillende manieren worden gedefinieerd en heeft een uiteenlopende betekenis voor verschillende personen (Antony & Preece, 2002). De definitie van kwaliteit die in dit onderzoek wordt gebruikt is afgeleid zoals Taguchi, Antony & Preece (2002) die bedoelt.

Quality of a product/service is the loss imparted by the product/service to society from the time the product is shipped (if it is related to a product) or from the time the service is rendered to the customer.

Volgens Taguchi e.a. (2002) is de betekenis van kwaliteit afhankelijk van de context waarin het wordt geplaatst. De gerealiseerde kwaliteit moet worden afgewogen tegen de gewenste kwaliteit. Hoe hoger de gewenste kwaliteit is, des te groter is de kans is dat er verliezen optreden tijdens het voort-

(14)

brengingsproces van de gerealiseerde kwaliteit. Verliezen zijn in dit onderzoek een graadmeter voor de kwaliteit.

In dit onderzoek moeten de verliezen meetbaar worden gemaakt. Dit wordt in dit onderzoek op een indirecte manier gedaan. Vanuit het PMP-research rapport (1998) is bekend dat er bepaalde grote diffuse productverliezen bestaan aan flensverbindingen. Er wordt daarom geïnventariseerd wat de veroorzakers zijn van deze mogelijke verliezen. Ter verduidelijking: als een goed opgeleide flensmonteur een flensverbinding gaat sluiten, dan kan dit bijdragen aan de kwaliteit van de flensverbinding. Het risico op verliezen, bijvoorbeeld door middel van lekkage, neemt daardoor af. De kwaliteit hangt samen met het risico op verliezen. Onder verliezen wordt zowel diffuus lekverlies verstaan als verliezen bij een calamiteit, waardoor bronlek5 kan ontstaan.

In dit onderzoek wordt gesteld dat wanneer alle indicatoren optimale aandacht krijgen in de praktijk, dit zich vertaalt in kwalitatief goede flensverbindingen waarin de kans op verliezen tot een minimum is beperkt. Doet men afbreuk aan één van de indicatoren, dan zal zich dit in meer of mindere mate vertalen in een terugloop van de kwaliteit en daarmee een verhoging van de kans op verliezen.

Grotere verliezen betekent een terugloop van de productiviteit van de installatie. Wat de gevolgen van deze terugloop van de productiviteit zijn, wordt in paragraaf 8.2 besproken.

3.1.1 Kwaliteitsmanagement

In dit onderzoek staat kwaliteit centraal. Om kwaliteit te kunnen beheersen, kan men gebruik maken van TQM. De definitie die gehanteerd wordt, is afkomstig van Kreitner, Kinicki & Buelens (1999):

TQM means that the organizations culture is defined by and supports the constant attainment of customer satisfaction trough an integrated system of tools, techniques, and training. This involves the continuous improvement of organizational processes, resulting in high quality product en services.

The European Foundation for Quality Management (EFQM) heeft als doel de kwaliteit binnen organisaties te verbeteren (Antony & Preece, 2002). In het kader van deze doelstelling heeft EFQM het Business Excellence model (BE-model) ontwikkeld, dat gebaseerd is op acht fundamentele concepten.6 Het model kan worden gebruikt als: (1) meetpunt met betrekking tot waar de organisatie/afdeling ten aanzien van de hoogst haalbare kwaliteit staat, (2) hulpmiddel om hiaten ten opzichte van de gewenste en gerealiseerde kwaliteit te inventariseren en (3) oplossingen stimuleren om hiaten te overkomen.

Niet alle fundamentele concepten van het model zijn relevant voor dit onderzoek en zullen daarom niet allemaal worden besproken. De belangrijkste concepten uit het BE-model voor dit

5 Bronlek is directe lekkage, bijvoorbeeld wanneer bij de flensverbinding de pakking gescheurd is of eruit geblazen wordt.

6 Zie figuur 3.

(15)

onderzoek zijn ‘people management’, ‘people satisfaction’ en ‘resources’. De flensmonteur (human

‘resource’) moet de uiteindelijke kwaliteit leveren. Hij moet daarom goed worden aangestuurd (‘people management’) en tevreden zijn over het resultaat van zijn werkzaamheden (‘people satisfaction’). Deze man is ondersteunend om de processen (‘processes’) binnen de organisatie op een zo goed mogelijke manier te laten verlopen. ‘People management’ , ‘people satisfaction’ en

‘resopurces’ vallen onder HRM.7 Flensmonteurs moeten door middel van goed leiderschap (‘leadership’) worden aangestuurd. Onder leiderschap worden onder andere motivatie en toezicht verstaan (Kreitner e.a., 1999).

Aanverwante concepten in dit onderzoek zijn beleid en strategie (‘policy and strategy’).

Daaronder valt de regelgeving van het bedrijf en de overheid en de bijbehorende beheersstructuren van montage en onderhoud aan flensverbindingen. Er wordt daarnaast gekeken naar de klanttevredenheid (‘customer satisfaction’). De klant is in dit geval de installatie-eigenaar. In hoeverre er aan zijn gewenste kwaliteit wordt voldaan, geeft een graad van tevredenheid weer. Tenslotte wordt de invloed op de omgeving meegenomen (‘impact on society’). Dit sluit aan bij de gevolgen van een bepaalde gerealiseerde kwaliteit richting externe actoren.

7 Zie hiervoor ook paragraaf 3.1.2 HRM.

L E A D E R S H I P

B U S I N E S S

R E U S L T S

R P O C E S S E S

ENABLERS RESULTS

INNOVATION AND LEARNING

People management

Policy and strategy

People satisfaction

Customer satisfaction

Impact on society Resources

Figuur 3. EFQM: Business Excellence model(Antony & Preece, 2002)

(16)

3.1.2 HRM

HRM is een belangrijk onderdeel van TQM. Het goed managen van werknemers heeft een verbetering van het bedrijfsresultaat tot gevolg (Delery & Shaw, 2002). Hiervoor hebben Delery & Shaw (2002) een model ontwikkeld.8 De volgende elementen uit het model van Delery & Shaw (2002) zijn van belang voor dit onderzoek: ‘HRM’ en ‘Work Force Characteristics’.

Onder HRM vallen meerdere subvariabelen. De subvariabelen ‘staffing’ heeft betrekking op de kenmerken en de indeling van de groep werknemers. Samen met de opleiding(en) (‘training’) die de werknemers hebben genoten is ‘staffing’ direct van invloed op de kennis, vaardigheden en mogelijkheden (‘Knowledge/Skills/Abilities (KSA’s)’) van de werknemers. De subvariabelen erkenning (‘appraisel’) en de kenmerken van het werk en de werkomgeving (‘job design’) zijn van invloed op de ‘work force characteristics’. Deze aspecten van het model zijn een graadmeter voor de prestaties van de werknemers (‘work force performance’). Deze prestatie is weer van invloed op de productiviteit van het bedrijf.

3.1.2.1 Just in Time management

HRM moet worden afgezet tegen de kenmerken van de continue productiebedrijven. Het menselijk handelen met betrekking tot montage en onderhoud aan flensverbindingen kan in twee categorieën worden ingedeeld: het menselijk handelen tijdens het in bedrijf zijn van een pijpleidingsysteem en het menselijk handelen tijdens een shutdown. Tijdens het in bedrijf zijn vindt er onderhoud plaats door werknemers die meestal in vaste dienst zijn. Naast dit dagelijks onderhoud vinden er op gezette tijden shutdowns plaats. Deze shutdowns kunnen worden gezien als de set-up van de fabriek. Hierbij worden veel werknemers ingehuurd om de shutdown binnen de geplande tijd te kunnen afronden. Er zijn twee type flensmonteurs binnen dit type bedrijven: werknemers in vaste dienst en werknemers die worden ingehuurd.

8 Zie figuur 4.

HRM

Staffing Training Appraisal Compensation Job design

Work Force Performance Productivity Work Force

Characteristics Knowledge/Skills/

Abilities (KSA’s) Motivation Empowerment

Firm

Performance Sales

Market share Profits Market value

Figuur4: model Delery & Shaw (2002)

(17)

Een shutdown kan volgens Just in Time (JIT) management worden uitgevoerd (Vollman, 1997). JIT is binnen productiebedrijven een veel gebruikte beheersmethode om TQM toe te passen.

Met JIT kan zo goed mogelijk aan de wensen van de klant, in dit geval de installatie-eigenaar, tegemoet worden gekomen. De insteek van dit beheersmechanisme is onder andere het reduceren van set-up tijden. Er wordt getracht om de shutdown-tijd zo kort mogelijk te houden.

JIT levert de koppeling tussen vier concepten.9 De concepten die in dit onderzoek worden gebruikt zijn ‘Human/organizational elements’ en ‘Manufacturing planning and control’. Binnen

‘Human/organizational elements’ richt men op het constant leren en verbeteren van de capaciteiten van de werknemers. Bij ‘Manufacturing planning and control’ worden de elementen gekozen die specifiek betrekking hebben op dat gedeelte van het productieproces en de beheersing ervan waar de montage van een flensverbinding bij hoort. Dit is de controle op de geleverde kwaliteit van de montage die het proces moet beheersen.

3.2 Conceptueel model

De besproken concepten van het BE-model en het model van Delery & Shaw (2002) zullen worden geïntegreerd tot het conceptuele model van dit onderzoek.10 Het conceptueel model dient als abstract model van een concreet systeem (De Leeuw, 2000). Het model dient ter visualisatie van het probleem.

De causale verbanden en de variabelen in het model zijn onder andere afgeleid uit de gesprekken met

9 Zie figuur 5.

10 Zie figuur 6.

Process design

Human/organizational elements

Manufacturing planning and

control Product

design JIT

Figuur 5: JIT-model volgens Vollman (1997)

(18)

de leden van de branchevereniging Piping en de in de vorige paragraven behandelde literatuur. Het conceptueel model dient daarnaast als referentiemodel (De Leeuw, 2000), om vanuit daar de huidige situatie aangaande de kwaliteit van de montage en onderhoud aan flensverbindingen vast te leggen.

In het model staat de kwaliteit van montage en onderhoud aan ‘koude’ flensverbindingen centraal. Dit model kan zowel in de gerealiseerde huidige situatie als in de door de actoren gewenste situatie worden geplaatst, zoals dat ook bij het BE-model gebruikelijk is. Het conceptueel model is met behulp van interviews met leden van de Branchevereniging Piping gespecificeerd naar het onderwerp kwaliteit van montage en onderhoud aan flensverbindingen.

De ‘enablers’ van het model zijn ‘policy and strategy’, ‘people management’ en ‘resources’.

‘people management’ en ‘resources’ worden vervolgens gekoppeld aan de bijbehorende variabelen uit het model van Delery & Shaw (2002). Deze zijn ‘HRM’ en ‘work force characeristics’. Met deze variabelen uit het model van Delery & Shaw (2002) en de bijbehorende subvariabelen worden de variabelen uit het BE-model gespecificeerd naar het onderwerp.

Ter verduidelijking van het conceptueel model wordt de subvariabele Knowledge/Skill/Abilities (KSA’s) nader toegelicht. De KSA’s worden beïnvloed door subvariabelen uit ‘HRM’, zoals ‘training’ en ‘job design’. Samen met de andere subvariabelen hebben de KSA’s een veronderstelde invloed op de productiviteit en vormen ze samen de variabele ‘Work Force Characteristics’. Deze indicator valt binnen het onderwerp van ‘resources’ van het BE-model. De

Performance Toezicht

- Indirect - Direct

Kwaliteit montage &

onderhoud flensverbindingen Work Force

Characteristics Knowledge/Skill/

Abilities (KSA’s) Motivation Empowerment

HRM

Staffing Training Appraisal Compensation Job design People

management Resources

Policy and Strategy

People satisfaction Customer satisfaction Impact on society

ENABLERS RESULTS

Figuur 6: conceptueel model

(19)

mogelijkheden (abilities) van in dit geval de flensmonteur zijn hiermee afhankelijk van de middelen die hij tot zijn beschikking krijgt (onderdeel ‘job design’) en zijn opleiding (‘training’) op dit gebied.

Er is gekozen voor een overgangsindicator richting ‘performance’. Deze overgangsvariabele is

‘Kwaliteit montage & onderhoud flensverbindingen’. Dit is gedaan om te specificeren naar het onderwerp flensverbindingen.

De variabele ‘policy and strategy’ is als externe variabele weergegeven in het model. Dit is gedaan omdat regelgevingen van overheid en bedrijfsleven indirect van invloed zijn op het systeem.

De acties die daaruit volgen vallen binnen de overige variabelen (‘enablers’) en hebben een directe invloed op de productiviteit.

De variabele ‘performance’ bevat meerdere subvariabelen, de subvariabelen zijn de resultaten (‘results’) afkomstig uit het BE-model. Zo wordt er gekeken naar de tevredenheid van de werknemers (‘people satisfaction’) met betrekking tot de gerealiseerde kwaliteit en die van de installatie-eigenaar (‘customer satisfaction’). Bij die laatste zal dit zich vooral vertalen in eventuele economische voordelen. Minder productverlies vertaalt zich in een hogere opbrengst. Ook kan een hogere productiviteit met bijbehorende vermindering van het productverlies zich vertalen in minder schade voor de omgeving. Dit heeft betrekking op de subvariabele ‘impact on society’.

De zojuist gegeven informatie omtrent het conceptueel model geeft een beeld hoe de twee theoretische concepten zijn verweven tot één conceptuele denkwijze. Eén onderdeel van het conceptuele model is echter nog niet eerder besproken en komt voort uit de expertinterviews. Dit is de variabele ‘toezicht’. ‘Toezicht’ is toegevoegd als ondersteunende variabele om in de praktijk te inventariseren wat de kwaliteit daadwerkelijk is. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen direct toezicht en indirect toezicht. Onder direct toezicht wordt de leiding verstaan die toeziet op een juiste montage en naleving van de instructies. Onder indirect toezicht wordt de controle verstaan van de kwaliteit die achteraf wordt gedaan door de lekverliezen te meten. Dit betekent dat het in de praktijk een informatieverschaffer is om te zien of een flensverbinding daadwerkelijk goed gesloten is. Het bepalen van lekverliezen wordt visueel gedaan en deels door middel van lektesten.11 De functie van toezicht is tweeledig; naast het feit dat het informatieverschaffer is, dient het eveneens ter bevordering van de kwaliteit van montage en onderhoud. Het kan worden gezien als een vorm van feedback.

Het begrip JIT, zoals dat in de vorige paragraaf benoemd is, heeft overlap met verschillende variabelen in het model. JIT zal in eerste instantie als ondersteuning dienen voor de subvariabele

‘staffing’ binnen het conceptuele model met betrekking tot de verschillende kenmerken van de flensmonteurs en de indeling van deze groep werknemers tijdens een shutdown

11 De hoeveelheid diffuus lekverlies wordt gemeten met behulp van geijkte meetapparatuur. Hier kunnen meerdere methodes voor worden gebruikt (zie paragraaf 5.2).

(20)

3.2.1 Validatie conceptueel model

De diagnose van het onderzoek bestaat uit meerdere fasen. Ten eerste dient het conceptueel model gevalideerd te worden. Deze validatie is tot stand gekomen door een expertpanel in te stellen. Dit expertpanel is noodzakelijk voor het creëren van een draagvlak van het onderzoek en het dient voornamelijk de kwaliteit te waarborgen aangaande de conceptuele denkwijze. Eveneens is het expertpanel nodig om eventuele subjectieve beelden van de gemodelleerde situatie zoveel mogelijk uit te bannen. Dit expertpanel is voortgekomen in samenwerking met de Branchevereniging Piping. Het advies dat vanuit dit expertpanel tot stand is gekomen, is gebruikt om het conceptueel model te optimaliseren en te valideren. Het resultaat is reeds verwerkt en benoemd in paragraaf 3.3.

3.2.2 Actoren conceptueel model

Er zijn meerdere actoren die invloed hebben op het probleemsysteem. Deze actoren hebben doorgaans invloed op één of meerdere variabelen. De volgende actoren zullen terugkomen in het onderzoek en zullen als informatieverschaffers fungeren van het probleemsysteem:

- Flensmonteurs; zij moeten de uiteindelijke flensverbinding tot stand brengen en moeten een bepaalde kwaliteit kunnen leveren.

- Leidinggevenden bij contractors en installatie-eigenaren; zij moeten middelen leveren voor het goed kunnen functioneren van de flensmonteurs. Ook moeten zij toezicht houden op de kwaliteit van de flensverbinding. Zo hebben zij bijvoorbeeld invloed op het ‘job design’ van de flensmonteur.

- Leveranciers; zij leveren de middelen (onder andere installatieonderdelen en gereedschappen) om de flensverbinding tot stand te kunnen brengen. Dit hangt samen met de mogelijkheden die de flensmonteur heeft om een bepaalde kwaliteit van de verbinding tot stand te brengen.

- Ingenieurs; zij hebben invloed op het ontwerp van de flensverbinding en de technische gegevens waarmee de flensmonteurs moeten werken. Dit staat in direct verband met de instructies en procedures waarmee de flensmonteurs moeten werken.

- Overheid; deze levert normeringen en ziet bijvoorbeeld toe op milieuaspecten van flensverbindingen. Deze regelgeving heeft invloed op de ‘policy and strategy’ van het bedrijf.

3.3 Vraagstelling

De probleemstelling voor het diagnostisch onderzoek valt uiteen in een onderzoeksvraag en meerdere deelvragen. Het probleem staat in dit deel van het onderzoek centraal en wordt gediagnosticeerd. De onderzoeksvraag en de deelvragen komen voort uit het conceptueel model.

(21)

3.3.1 Onderzoeksvraag

De diagnostische hoofdvraag is ontstaan uit de aanleiding tot dit onderzoek. De hoofdvraag is tweeledig, en is de volgende:

Welke kwaliteit wordt ten aanzien van montage en onderhoud aan flensverbindingen door de actoren gewenst en gerealiseerd en welke invloed heeft deze kwaliteit op de prestatie?

In deze hoofdvraag is gekeken naar realiseerbare kwaliteit van montage en onderhoud aan flensverbindingen en de beoogde kwaliteit. De hoofdvraag kan niet in één keer worden beantwoord, maar valt uiteen in een aantal deelvragen. Deze deelvragen worden in de volgende paragraaf behandeld.

3.3.2 Deelvragen en onderzoeksmethode(n)

Dit onderzoek beperkt zich tot stalen pijpleidingsystemen in de (petro)chemische industrie en in het bijzonder de bedrijven in de procesindustrie die vluchtige organische koolwaterstoffen (VOS) behandelen. De populatie van het onderzoek bestaat uit de verschillende actoren in de (petro)chemische industrie. Er is aan de verschillende actoren gevraagd input te geven om op deze manier de vraagstelling te kunnen beantwoorden. Om de gewenste input te krijgen, worden de methodes van Baarde & De Goede (1999) gebruikt, zoals een enquête en interviews.

Het onderzoek kan het best worden getypeerd als een gedeeltelijk exploratieonderzoek die voorafgegaan wordt door een descriptieve fase (Cooper & Schindler, 2003). De descriptieve fase bestaat uit de fase waarin de initiële managementvraag wordt omgezet in een onderzoeksvraag en waarin het conceptueel model wordt geconcretiseerd. Deze fase behelst onder andere de onderbouwing van de gemaakte keuzes door middel van de literatuur. Deze fase is in dit hoofdstuk reeds geïnitieerd.

Het doel is om vragen te beantwoorden in de trant van wie, wat, wanneer en hoe. Vanuit onder andere deze benadering is het conceptueel model ontstaan. Ondersteunend hierin is de literatuur zoals hiervoor behandeld en de concretisering van deze literatuur naar het te onderzoeken onderwerp. Deze concretisering is gerealiseerd door middel van de expertinterviews.

De volgende stap in het onderzoek is het exploratieve deel. Daarin wordt getracht om antwoorden te vinden op de verschillende deelvragen. Het exploratieonderzoek is verklarend van aard ten opzichte van de variabelen die in het descriptieve onderzoek slechts zijn geconstateerd.

Er wordt aan de flensmonteur gevraagd om input te leveren door een enquête in te vullen.12 Er moet daarbij een juiste steekproef worden genomen om de gegevens te vertalen naar de gehele populatie van flensmonteurs. De steekproef wordt genomen door willekeurig flensmonteurs te enquêteren in de markt. Deze flensmonteurs kunnen in één van de volgende drie subgroepen vallen:

12 Zie bijlage 1: enquête.

(22)

opgeleid volgens Deltalinqs-methode, opgeleid volgens de methode van TOP B.V. of niet opgeleid.

Een ander onderscheid is of de flensmonteurs in vaste dienst zijn of worden ingehuurd voor tijdelijk werk.

De andere actoren worden daarna met behulp van semi-gestructureerde interviews gevraagd om feedback te geven op de inzichten van de flensmonteur. Daarnaast wordt gevraagd om input te geven over de verschillende variabelen uit het conceptuele model. De verschillende deelvragen en de onderliggende variabelen van het conceptuele model dienen als basis voor het interview.13

Naar aanleiding van de hoofdvraag en het conceptueel model kunnen er ten aanzien van dit onderzoek een aantal deelvragen worden gesteld. Deelvragen 1 tot en met 4 vloeien direct voort uit het conceptueel model, deelvraag 5 heeft betrekking op de gewenste situatie. Bij elke deelvraag wordt aangegeven welke analyse en onderzoeksmethode(n) zal (zullen) worden gebruikt.

1. Welke kwaliteit kan de flens- of afdichtingenmonteur met de voorhanden middelen (KSA’s) leveren?

Met deze deelvraag wordt dieper ingegaan op de vraag wie de flensmonteur nu precies is. Dit sluit aan bij de variabele uit het conceptuele model ‘work force characteristics’. Deze variabele kan ook worden gespecificeerd als de intrinsieke middelen die de flensmonteur tot zijn beschikking heeft, zoals

‘knowledge’ en ‘skills’. De subvariabelen die hier van invloed op zijn vanuit de variabele HRM, zijn

‘staffing’ en ‘training’. Vanuit ‘staffing’ wordt ook het begrip JIT meegenomen. De andere middelen die de flensmonteur krijgt aangereikt, zijn onderdeel van zijn ‘job design’ en zijn de middelen die direct invloed hebben op de flensverbinding, namelijk de voorhanden gereedschappen. De ‘work force characteristics’ zijn geïnventariseerd door middel van desk research en interviews met betrokkenen uit de markt. In dit geval zijn betrokkenen uit de markt de gereedschapsleveranciers, de leidinggevenden en de flensmonteurs. Door middel van de enquête worden de middelen en de invloed hiervan op de kwaliteit geïnventariseerd.

2. Wat is de kwaliteit van de montagesituatie die tijdens de werkzaamheden van de flensmonteur wordt aangetroffen?

Een volgend onderdeel van het ‘job design’ zijn de verschillende montagesituaties die de flensmonteur in de praktijk tegen kan komen. Er dient aan de hand van de interviews een inventarisatie te worden gemaakt welke situatie voorkomt en wat de voor- en nadelen zijn ten aanzien van de te realiseren kwaliteit. De ontworpen enquête dient om de juiste waarde aan de verschillende situaties te kunnen geven en hoe vaak ze in de praktijk voorkomen. Er zijn meerder factoren die onder de montagesituatie worden verstaan. Naast de omgeving waarin men werkt, wordt er eveneens aandacht besteed aan de positie en condities van de flens. Er heeft informatieverzameling plaatsgevonden door middel van interviews bij leidinggevenden, flensmonteurs, pakking- en gereedschappenleveranciers en ingenieurs.

13 Zie bijlage 2: interviewschema.

(23)

3. Welke beheersingsstructuur wordt er ten opzichte van de kwaliteit van montage en onderhoud van de flensverbinding gehanteerd?

Deze derde deelvraag heeft betrekking op toezicht van de kwaliteit van montage en onderhoud. Dit is gedaan om de kwaliteit te kunnen beheersen. Deze deelvraag is opgedeeld in twee subvragen en heeft betrekking op het directe toezicht (3a) en het indirecte toezicht (3b):

3a. Wat is het toezicht op de gewenste kwaliteit van montage en onderhoud aan flensverbindingen?

3b. Welke metingen vinden er plaats om de kwaliteit van de montage vast te kunnen leggen ?

Aan de hand van de enquêtes die afgenomen zijn bij de verschillende flensmonteurs, is deze deelvraag geïnventariseerd. Vervolgens is in de interviews de mening van de ingenieurs en de leidinggevenden gepeild ten aanzien van dit onderwerp.

4. Wat zijn de eisen en normeringen vanuit de overheid en het bedrijfsleven (instructies/procedures) voor montage en onderhoud en welke invloed heeft dit op de kwaliteit?

Door middel van desk research (Baarde & De Goede, 1999) wordt bepaald welke eisen en normeringen bestaan voor montage en onderhoud aan flensverbindingen. Vervolgens wordt door middel van de enquête en de aanvullende interviews getoetst hoe deze in de praktijk worden toegepast.

Deze deelvraag sluit aan bij de variabele uit het conceptueel model ‘policy and strategy’. Alle actoren worden bij deze deelvraag betrokken.

5. Welke waarde wordt er door de verschillende actoren gehecht aan een goede kwaliteit van de montage en onderhoud aan flensverbindingen?

Dit is een overkoepelende deelvraag die als functie heeft het verschil aan te geven tussen de gewenste en gerealiseerde kwaliteit. Hierbij worden de conclusies van vorige deelvragen meegenomen (de gerealiseerde kwaliteit) en deze worden vergeleken met de uitkomsten van de interviews bij de leidinggevenden met betrekking tot de gewenste kwaliteit.

6. Welke invloed heeft de kwaliteit van montage en onderhoud aan flensverbindingen op de prestatie?

Deze laatste deelvraag heeft betrekking op de variabele ‘performance’ uit het conceptueel model.

Onder de prestatie worden de verschillende deelvariabelen verstaan die in het conceptueel model kunnen worden teruggevonden. Dit wordt gekoppeld aan de gewenste situatie zoals die in de vorige deelvraag is beantwoord. Bij deze deelvraag worden onder andere de bevindingen uit andere onderzoeken behandeld, zoals die uit het PMP research rapport (1998). Met deze deelvraag worden de gevolgen van eventuele hiaten tussen de gerealiseerde en gewenste kwaliteit in kaart gebracht.

(24)

De deelvragen zullen in de hoofdstukken 5 tot en met 9 worden beantwoord. In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een selecte steekproef (Cooper & Schindler, 2004), waar de volgende restrictie wordt gebruikt: de flensmonteurs moeten in de (petro)chemische industrie werkzaam zijn. Doordat er is gewerkt middels het netwerk van TOP B.V. kon de steekproef niet aselect plaatsvinden. De steekproef bevat 47 respondenten, die allen een enquête hebben ingevuld.14 De steekproef heeft de volgende kenmerken: de enquêtes zijn gehouden onder negen bedrijven, waaronder drie contractors, vier installatie-eigenaren en twee uitzendbureaus.

14 Zie bijlage 3: gegevens enquête.

(25)

4. Flensmonteurs

In dit hoofdstuk zal de volgende deelvraag worden behandeld met bijbehorende variabelen uit het conceptueel model.15

Welke kwaliteit kan de flens- of afdichtingenmonteur met de voorhanden middelen (KSA’s) leveren?

Niet elke flensmonteur is gelijk. Er is bijvoorbeeld verschil in opleiding, ervaring en de middelen die deze persoon tot zijn beschikking heeft. Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden moet er in de eerste plaats worden geïnventariseerd wat de kenmerken van de verschillende flensmonteurs zijn en welke gevolgen dit eventueel voor de kwaliteit heeft. Zo is er onderscheid gemaakt in het takenpakket (‘job design’), vast dienstverband versus ingehuurde kracht (‘staffing’) en het kennisniveau en de ervaring (onderdeel ‘KSA’s’). Het is hierbij belangrijk dat men bij de grote shutdowns grote groepen flensmonteurs aan de installatie laat werken. Vanuit de interviews is gebleken dat dit voor problemen zorgt, omdat op dat moment de diversiteit in ‘job design’, ‘staffing’ en ‘KSA’s’ het grootst zijn.

Om het tweede gedeelte van de deelvraag te kunnen beantwoorden is er een inventarisatie gemaakt van de verschillende middelen die de flensmonteur tot zijn beschikking heeft in de praktijk.

Deze eigenschappen kunnen een gedeelte van het ‘job-design’ zijn van de flensmonteur. Dit vertaalt zich onder andere in de mogelijkheden (‘abilities’) die de monteur heeft om een bepaalde kwaliteit te leveren.

Ter beantwoording van de deelvraag zijn de relevante verzamelde gegevens geanalyseerd en is er gekeken wat de invloed van het kennisniveau (‘knowledge’), de vaardigheden (‘skills’) en de voorhanden middelen is op de kwaliteit van montage van de flensverbinding. Met deze deelvraag is een groot gedeelte van de variabelen ‘HRM’ en ‘work force characteristics’ die in het conceptueel model kunnen worden teruggevonden, ingevuld.

4.1 Kenmerken flensmonteur

Als de flensmonteur onder de loep wordt genomen, moet in eerste instantie worden bepaald wat de kenmerken van deze persoon zijn. Het moge duidelijk zijn dat dit nogal uiteenloopt. Dan wordt bepaald wat deze man voor werkzaamheden uitvoert. Er moet antwoord worden gegeven op de vraag hoe arm of rijk zijn takenpakket is (Ruysseveldt, De Witte & Grumkow, 1998)?

Wanneer er gekeken wordt naar de werkzaamheden van de flensmonteur, dan moet er onderscheid worden gemaakt tussen twee ‘typen’ flensmonteurs. De eerste heeft de flensmontage als onderdeel van zijn takenpakket. Hij voert daarnaast ook andere uitvoerende werkzaamheden uit, zoals

15 Zie paragraaf 3.3.

(26)

inmeten van pijpdelen en soms ook het lassen van pijpdelen. Deze persoon wordt in de branche veelal gekwalificeerd als pijpfitter. Als kanttekening moet hierbij worden vermeld dat de taakomschrijving van deze persoon nogal uiteenloopt. Wat deze persoon precies in zijn takenpakket heeft, is een vraag waarmee vooral de detacheringbranche worstelt. Een pijpfitter is daarbij een term die een breed scala aan taken omvat. Dit is ook enigszins verklaarbaar door de definitie die in het woordenboek te vinden is (Van Dale, 1987):

fit·ter (de ~ (m.), ~s)

1. iem. die buisleidingen, kranen enz. aanlegt en repareert => pijpfitter

Voor dit onderzoek is het enkel van belang te weten dat deze persoon naast flensmontage ook andere uitvoerende werkzaamheden in zijn takenpakket heeft. Er kan gesteld worden dat zijn takenpakket redelijk breed is, maar dat zich dit enkel op uitvoerend niveau bevindt.

Als tweede type flesmonteur kan de sleutelaar worden genoemd. Deze persoon houdt zich uitsluitend bezig met het monteren en demonteren van flensverbindingen. Zijn takenpakket is eenzijdig. In uitzonderlijke gevallen voert de flensmonteur ook controlerende werkzaamheden uit.

Er wordt in dit onderzoek van een flensmonteur gesproken wanneer men zich bezighoudt met het openen en sluiten van flensverbindingen, ongeacht of dit een onderdeel van de werkzaamheden is of dat men zich uitsluitend hiermee bezig houdt.

4.1.1 Kennis

Bij de scheiding zoals hiervoor beschreven is nog geen onderscheidt gemaakt tussen een wel of niet opgeleide flensmonteur. Zoals in het conceptueel model naar voren komt, is de opleiding een wezenlijk onderdeel van zijn kennisgebied. Het type opleiding kan verschillen. Op dit moment zijn er meerdere opleidingen in de markt voorhanden. In tabel 1 worden de opleidingen met de verschillende kenmerken naast elkaar gezet.

Deltalinqs is hierbij een belangenorganisatie waaraan veelal bedrijven aangesloten zijn die uit Rotterdam en omstreken (het Botlek-gebied) komen. Deltalinqs is daarbij ook de certificerende instelling voor de opleiding. Dit houdt in dat de opleiding door een groot aantal bedrijven wordt erkend. KIWA is een certificerende instelling die aan de overheid is gerelateerd. Deze opleidingen zijn volgens NEN–EN–ISO–17024 genormeerd. TOP B.V. heeft haar opleidingen bij KIWA gecertificeerd. Deze normering behelst een kwaliteitsaspect die voldoet aan overheidsreguleringen: de Arbo-wet. Naast deze twee opleidingen komt men opleidingen tegen die door bedrijven zelf worden verzorgd. Na afloop van deze opleiding wordt meestal een bewijs van deelname of een bedrijfscertificaat verstrekt. Er is hierbij dus geen sprake van een certificerende instelling met een daarbij behorende raad van accreditatie/toezicht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit boek, over Holland in de eerste fase van de Opstand tot circa 1590, is een logisch vervolg hierop en beziet hoe de geleerde vaardigheden een succesvolle militaire verdediging

Robinson vond bij proeven met Amerikaanse tweehuizige hennep, dat bij een dunne stand van het gewas het optreden van vertakte stengels groter was dan bij een

Neerslag - Afvoer tegen maand bij verschillende kanspercentages t Deze serie omvat 6 figuren, namelijk voor elke tijdvaklengte één.. Neerslag - Afvoer tegen tijdvaklengte

Naast de nieuwe pachtvormen voor de langere termijn in dit voorstel - een nieuwe vorm van reguliere pacht en loopbaanpacht - is het verstandig dat er ook een vorm is opgenomen

Naast de relatie tussen coaching en competentieontwikkeling in het algemeen wordt in de literatuur ook gerapporteerd over onderzoek naar de relaties tussen de vier dimensies

In deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op de vraag waarom IAS 19 wordt ervaren als zo’n complexe standaard. Ofwel, welke knelpunten zijn er tot nu toe ervaren door accountants

Met betrekking tot het programma van eisen kan worden gesteld dat het op de eerste plaats niet haalbaar is om alle stappen uit het model van Scheuing en Johnson uit te voeren. Het

Het antwoord op deze vraag is dat de huidige wijze voor sturing en beheersing onvoldoende aansluit bij de veranderde strategie. Zowel de aansturing van de organisatie-eenheden als