• No results found

Van de redactie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van de redactie "

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

if-

f

:p-

s-

t k en

~r-

:n :i- s er n?

c-

~n

or :s

jk

s-

Van de redactie

Het is goed gebruik een kabinet na afloop te beoordelen op zijn daden. Deze evaluaties van kabinetsbeleid plegen veelal geschreven te worden door toeschouwers van dat beleid. Daar is veel voor te zegggen, omdat daarmede een kritische distantie ten op- zichte van het gevoerde beleid gewaarborgd kan worden.

De zwakte van dit soort beschouwingen is meestal dat zo overduidelijk blijkt dat deze geschreven zijn door huitenstaanders. Men stond aan de wal, en niet op het schip; en het is niet uitgesloten dat de schipper meer heeft gezien en beleefd dan de toeschou- wer. Vandaar dat de redactie in dit nummer vijf bijdragen bijeen brengt van bewinds- lieden die schrijvcn over de barrieres en knelpunten die zij de afgelopen jaren heb- ben ervaren bij de realisatie van hun idealen op de respectievelijke vakgebieden.

Aldus kunnen meer achtergronden van het gevoerde beleid zichtbaar gemaakt worden, op basis waarvan vermoedelijk tevens een aantal lijnen zijn te trekken voor het de komende jaren te voeren beleid. Een evaluatie dus van de makers van dat beleid:

Albeda, Beelaerts van Blokland, Gardeniers, De Geus en De Ruiter.

Er is nog een ander motief om in dit nummer de direct betrokkenen aan het woord te Iaten. Wij doelen op het volgende.

Gangbare evaluaties van kabinetsbeleid gaan vrijwel altijd uit van de vooronderstel- ling, dat een kabinet de belangrijkste bouwmeester in onze samenleving is. Aldus dreigt snel, dat dit soort beschouwingen gaan over het al dan niet juist aanwenden van macht van een aantal personen, waarvan het maar de vraag is of men deze macht feitelijk had. Evaluaties van kabinetsbeleid worden pas echt interessant, wanneer de vraag aan de orde komt welke macht en verantwoordelijkheid een kabinet metterdaad heeft in een samenleving, waarin het heersen van de politiek over andere levenssferen door grate groepen wordt afgewezen als ongewenst en niet efficient. 'Het kabinet is er zich van bewust, dat de overheid niet bij machte is aile tekorten in onze samenleving te verhelpen en in aile noden te voorzien', aldus de verklaring van het kabinet-Van Agt in januari 1978.

Maar het is wei een vraag of het kabinet-Van Agt heeft kunnen voorkomen dater te overspannen verwachtingen omtrent zijn optreden zijn ontstaan. Is het kabinet er met het toenemen van de druk van de problemen, voldoende in geslaagd steeds op- nieuw de vraag aan de orde gesteld te krijgen wie, in welke mate, voor welke vraag- stukken verantwoordelijk gesteld moet worden. Zijn parlement en kabinet de laatste jaren niet overspoeld geraakt door een samenleving, die de problemen eenvoudig op de stoep van de overheid wenste te deponeren: onmachtig (naar eigen besef) maar vooral onwillig om er zelf mee aan de slag te gaan. Aan de andere kant wenst dezelfde

(2)

---~----~--

samenleving geen politiek centralisme en wordt een eigen verantwoordelijkheid op tal van terreinen gevraagd.

De vraag komt op of de laatste jaren de bal niet te zeer in de voeten is gespeeld van een college dat niet is toegerust om het spel te maken en daartoe evenmin competent is. Moet de vraag naar de daden van een kabinet dan ook in feite niet verlegd wor- den naar een analyse van de heersende politieke cultuur? Zijn de daden van een kabi- net niet veel meer het produkt van politiek/ culturele omstandigheden waarin het komt te verkeren, de druk die het daaruit krijgt te verwerken, de uitdagingen waarvoor het komt te staan dan dat de politieke kleur een doorslaggevende verklaring oplevert?

Dit is een wat ontmoedigende benadering voor al die partijen die menen dat het ver- lossende woord in tal van problemen v66r alles uit Den Haag moet komen. Voor een analyse vanuit christen-democratische optiek Iijkt het echter essentieler te onderken- nen, dat het realiseren van onze idealen niet aileen een politieke strijd vraagt en wellicht zelfs niet in de eerste plaats. Wanneer de politieke cultuur beslissend is voor de wijze waarop een kabinet optreedt en kan optreden, dan moet een kabinet niet beoordeeld worden naar wat het concreet heeft gedaan aan het zelf oplossen van de problemen;

het zal dan allereerst en vooral geanalyseerd moeten worden op de vraag wat het heeft gedaan om de crisisverschijnselen in onze samenleving ter bevoegder plekke bespreek- baar en hanteerbaar te maken. De lezer oordele zelf.

Het nummer wordt afgesloten met een boekbespreking van dr. H. van Ruller van 'Politiek, de staat en het staatsapparaat' door dr. U. Rosenthal.

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 6/81

(3)

[1

t

1-

nt

door dr. W. Albeda

et Dr. W. Alheda is minister van Sociale Zaken sinds 19 december 1977. Voor zijn henoeming tot minister was hij hoogleraar in de vergelijkende arheidsverhou- dingen bij de interfaculteit hedrijfskunde van de Stich- en ting Bedrijfskunde in Delft.

:ht

~e

:I eft :k-

Koers houden bij tegenwind

Ervaringen

Negentien december 1977. Daar stonden we dan. Een kieine meerderheid in het parlement. Rumoer over onenigheid in het CDA. Wat kon het worden?

Op zaterdag 10 december had ik samen met Piet Vos van de lndustriebond FNV een praeadvies verdedigd over de overleg- economie voor de Vereniging voor Staat- huishoudkunde. Mijn basisstelling: in een moderne welvaartsstaat behoort overleg tussen regering en sociaie partners een hoeksteen te vormen voor het beieid. On- gewild werd die bijeenkomst van 10 de- cember een soort verklaring vooraf van de minister-in-spe. Het woord overlegecono- mie heeft mij dan ook nogal achtervolgd sindsdien. En terecht. Men mag ook een bewindsman aan zijn woord houden.

Ik had weinig illusies. Het is bekend hoe de vakbeweging in haar geheei, en de FNV in het bijzonder reageert op een ka- binet, waarin de VVD wei, en de PvdA niet zetelt. Daarbij komt dan nog de niet geringe problematiek waarmede de vakbe- weging in eigen huis (het fusie-proces NVV-NKV nog niet voltooid, onenigheid over be lei d) en in haar werkterrein te rna- ken had. Groeiende werkloosheid, drei-

geode bedrijfssluitingen. In wezen moest veel gevraagd en kon weinig beioofd wor- den.

Bestek '81 was veei meer dan een bezuini- gingsnota. Men vindt daarin aanzetten voor een gei:ntegreerd inkomensbeleid, ar- beidsmarktbeleid, medezeggenschap en werkgelegenheidsbeleid. Maar naar buiten toe vielen de pijnpunten op: Men zag wei de kortingen op de sociale zekerheid en niet de aankondiging van de wettelijke vastlegging van de koppelingen; de aange- kondigde kortingen voor ambtenaren en trendvolgers werden aanleiding tot een niet meer ophoudende discussie. Het in wezen optimistische Bestek '81 (wij gingen uit van 4 jaren met 3 % economische groei) werd als een aileen maar negatieve nota afgedaan door de vakbeweging. De kansen voor de overlegeconomie waren van het begin af niet groat.

Het began allemaal nog wei aardig. Mijn eerste wetje (de niet-cao-inkomens) pas-

(4)

304

seerde nog v66r de regeringsverklaring, met algemene stemmen de Tweede Ka- mer. Maar al gauw veranderde de sfeer.

Pasen '78 Ianceerden wij een ongekend grote steunactie voor de scheepsbouw en de zware industrie. Bijna 1 miljard werd voor een aantal bedrijven op tafel gelegd.

De reactie van de Industriebonden was, zoals men kon verwachten, negatief. Er gingen ondanks de reddingsoperatie vele barren verloren en men was nog niet zover het onvermijdelijke in te zien. De regering evenmin. De steunoperatie was te gene- reus. We waren nog te optimistisch over de komende jaren. De toon waarmee over het kabinet werd gesproken in 'Zin' - het blad van de Industriebond FNV - was rabiaat. Over overlegeconomie werd nog slechts sneerend gesproken. Maar het overleg brak niet. Dit werd blijkbaar het overlegmodel tegenover een 'verkeerd' kabinet. Men was te realistisch om de overlegeconomie op te breken, maar de achterban moest wel weten hoezeer het tegen de borst stuitte, dat het moest. De conclusie, die velen trokken, dat de onre- delijkheid van de verwijten het falen van de overlegeconomie betekende, was dus onjuist. Ik wil niet zover gaan, dat het omgekeerde het geval was. Maar uit tal van symptomen bleek en blijkt, dat nie- mand van de overlegeconomie af wil. Het probleem is slechts, dat met name de FNV haar participatie daarin begeleidt met (meestal ongetwijfeld gemeende) beledi- gingen. Een niet geheel onbedenkelijke en ook niet ongevaarlijke methodiek. De achterban zou de scheldkanonnades kun- nen gaan geloven. Daarmede zijn en de overlegeconomie en vee] zorgvuldig opge- bouwde vakbondsinvloed verdwenen. Wie maandelijks 'Boemerang', het jongeren- blad van de FNV leest, begrijpt wat ik be- doe!. Onversneden en onverstandig gepo- lariseer, dat geen ruimte laat voor de be- reidheid tot dialoog zonder welke de overlegeconomie - maar voor de demo- era tie geldt hetzelfde - niet kan Ieven.

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 6/81

De overlegeconomie bleef functioneren, stel ik vast, maar zonder grote voldoening.

Ons systeem van arbeidsverhoudingen is, bepaald als het is door een geschiedenis van 80 jaar, te solide om aan het wan- trouwen van de Ieiding in een 'verkeerd' kabinet te gronde te gaan. Maar het func- tioneert minder dan optimaal. Dat er geen akkoorden kwamen, is vrij normaal. Af- gezien van '73 (maar dat was er dan ook naar) hebben wij geen centrale akkoorden gehad in Nederland. We hadden overigens een redelijke mate van arbeidsvrede. Maar de prijs daarvoor was in '78 en '79 te hoog. Ondanks de tegenvailende econo- mische groei bleven de reele lonen stijgen, met negatieve gevolgen voor de concur- rentiepositie en voor het overheidsbudget.

Het blijft te betreuren, dat het bijna- akkoord van eind '79 mislukte. Ik vond het moeilijk te verteren, dat bij zoveel in- spanning van de zijde van aile partijen wantrouwen en onwil toch weer zegevier- den. Daarbij kwam toen nog de snelle achteruitgang van de wereldeconomie.

Weer draaide de overlegeconomie op voile toeren. Een vrijwiilige loonpauze. Voort- gezet overleg. Maar de weerstand was te groot. De eerste loonmaatregel was onver- mijdelijk. Ik heb mij fel verzet tegen de gedachte van Andriessen en anderen, met- een maar voor twee jaar een maatregel te nemen. Mijn uitgangspunt moest blijven:

vertrouwen in overleg.

Men weet hoe het gelopen is. Overle~ over een vervanging van de prijscompensatie per 1/1-'81 mondde uit in zoveel eensge- zindheid, dat ik het avontuur van een par- tiele loonmaatregel aandurfde. Die blijkt overigens nog redelijk te functioneren ook. Ondanks aile protesten ligt er nu een vorm van ingrijpen op tafel die de onder- handelingsvrijheid maar weinig aantast.

Er is geen aanleiding voor somberheid over onze arbeidsverhoudingen. Ondanks aile bitterheid, ondanks pijnlijke aanva- ringen met vakverenigingen en werkge-

(5)

[)4

g.

;,

:n f-

:n

lS

lr

J, t.

1-

le

r-

t-

~r

r-

n r-

versorganisaties was er altijd weer reden voor waardering voor de verantwoorde- lijkheidszin van beide zijden.

Teleurstelling

De echte, diepe, teleurstelling was de bijna explosieve groei van de werkloosheid na het begin van 1980. Ondanks de tegenval- lende groei van '78 en '79 was de werk- loosheid vrij stabiel gebleven. De werkge- legenheid brokkelde wat af in de industrie.

Maar de cijfers over '79 gaven wat hoop.

In '79 lanceerden wij een arbeidsplaatsen- plan om de stagnerende werkgelegenheid in de particuliere sector wat te compense- ren. Maar de economische groei liep ver- der terug in 1980. De nieuwe golf van olie-prijsstijgingen deed de wereldhandel sterk tegenvallen. Hoewel de schoolver- laters eigenlijk nag redelijk een baan wis- ten te vinden leidde de groei van de be- roepsbevolking tot een stijging van de werkloosheid overeenkomstig netto-aan- was.

Het najaar van 1980 en het voorjaar van 1981lieten sterke groei zien van de werk- loosheid. Met name het inzakken van de bouw, door de combinatie van een hoge rente, stagnerende investeringen, en aan- tasting van de koopkracht leidde tot een kettingreactie in het bedrijfsleven. Forse injecties in de bouwnijverheid in zomer, najaar en voorjaar konden noch de be- drijfsinvesteringen, noch de aarzelende kopers op de woningmarkt voldoende mo- tiveren om de aanzwellende werkloosheid een halt toe te roepen.

Maar bovendien was er de groei van het aantal mensen met een inkomen maar zonder werk, en dat vertaalde zich met de tegenvallende belastingontvangsten in een groeiend financieringstekort. Dat laatste beperkte de armslag voor financiele injec- ties voor de koopkracht, werkgelegenheid en investeringen. Een hoogst onaantrek- kelijke situatie, waarin overigens vrijwel aile Europese Ianden zich bevinden. Maar dat laatste geeft weinig troost.

Het is moeilijk terug te denken aan Be- stek '81 met zijn bescheiden correcties en achteraf tach eigenlijk pretentieuze doel- stelling: 150.000 werklozen in 1981, zon- der een gevoel van frustratie en teleur- stelling. Staat daar nu oak iets tegenover?

Ik denk dat er inderdaad wat tegenover staat: een groeiende bewustwording van de omvang en de ernst van de crisis. Men mag de periode '77-'81 zien als een pe- riode van overgang na de jaren van de on- gekende economische groei zoals die tot het begin van de jaren '70 nog plaatsvond.

Op het herstel van die groei werd in de periode-Den Uyl- ondanks zijn wijze uit- spraak: 'het wordt nooit meer zoals het geweest is' - nog steeds gerekend. Wij weten nu, dat Den Uyl op dat moment, sprekende als minister-president (ex ca- thedra) meer gelijk had, dan hij zelf ach- teraf geloofde (althans hij gedroeg zich daar niet naar).

Langzaam maar zeker kwam de bood- schap over. Men had niet te maken met een wat somber en conservatief kabinet:

wij maken een depressie door als in de jaren dertig. En- wat ernstiger is - net als toen is er geen simpel en aansprekend middel voor het economisch herstel. Voor aile zekerheid vraagt de oppositie dan oak om een 'ander beleid' zonder de kiezer te vertellen, dat dat andere een variatie is op een thema, dat de burger uitermate bekend zal voorkomen: matigen, bezuini- gen en industrialiseren.

In wezen komen weer niet uit zonder een internationale aanpak. De depressie heeft internationale oorzaken. Daar alleen kan de fundamentele oplossing liggen. Van- daar ons voorstel om te komen tot een 'Verenigde Raad', een bijeenkomst van de ministers van Sociale Zaken, Economi- sche Zaken en Financien uit de Euro- pese Gemeenschap. In die bijeenkomst (in de wandeling de J umboraad ge- naamd) moet worden getracht te komen tot een gezamenlijke gecoordi-

(6)

neerde aanpak van de werkloosheidspro- blematiek. Op 11 juni is inmiddels een eerste bijeenkomst van de 'Verenigde Raad' gehouden. Wie daarvan de uitein- delijke oplossing verwacht, verwacht veel te veel. De problemen zijn groot, de marges voor nieuw beleid zijn gering, bovendien is de bereidheid tot een fundamenteel-Europese aanpak niet groot. Maar wellicht is dit een eerste stap op een weg die op iets langere termijn hoop geeft op meer.

De ontwikkeling van een inkomensbeleid Ik vind en vond, dat er een raamwet in- komensvorming moest komen. Dat bleek een veel grotere opgave, dan velen den- ken. Het was al een grote opgave om de adviesaanvraag aan de SER samen te stel- len. Dit kostte diepgaand en langdurig overleg binnen het ministerie en tussen de verschillende departementen.

Inkomensbeleid is immers zeer ingrijpend en veelomvattend. Zo speelde en speelt er een moeilijke discussie met betrekking tot de vraag hoe ver de coordinerende rol van de minister van Sociale Zaken precies moet gaan. Er is geen verschil van mening over dat de coordinatie door de minister van Sociale Zaken de verantwoordelijk- heid van de andere bewindslieden niet uit- sluit. Een probleem ligt er bij de relatie tussen Sociale Zaken en Financien. Hoe- ver strekt de coordinatietaak van Sociale Zaken zich uit? Valt hieronder ook de be- lastingheffing of valt die daar buiten?

Traditioneel wordt de belastingheffing ge- zien als een zaak apart.

Ik denk dat het zo niet kan blijven. Be- lastingheffing is, behalve een middel om de schatkist te vullen, ook een instrument van inkomenspolitiek. En dat betekent een moeilijk coordinatieprobleem tussen de minister van Sociale Zaken en die van Financien. Wie de adviesaanvrage leest ziet hoe omzichtig deze problematiek be- naderd is.

De SER heeft het ad vies over de Raamwet

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 6/81

nog niet uitgebracht. Dat betekent dat de regering nog geen wetsontwerp kon indie- nen. Wel ligt er een voorontwerp klaar, dat binnenkort aan de SER zal worden ge- zonden, als uitwerking van de adviesaan- vrage.

Maar ook al is het advies er nog niet, er moet natuurlijk toch inkomenspolitiek worden gevoerd en dat kan en mag niet aileen een loonbeleid zijn. Vandaar dat in de praktijk toch grote stappen moesten worden gedaan in de richting van een sa- menhangend inkomensbeleid. Dit bete- kent, dat het beleid dat Lubbers en Boers- ma hadden ontwikkeld voor de inkomens van de vrije beroepen verder moest worden uitgebouwd. Daaraan is hard ge- werkt. Op basis van enquetes over de in- komens en kosten, en van in overleg met de betrokken groepen 'geprikte' normin- komens werden 'restinkomens' in positie- ve of negatieve zin vastgesteld. Men kent het vervolg. Onenigheid met de Landelijke Specialisten Vereniging over de afbouw van de positieve restpost leidde tot een kort geding, waarbij de rechter uitsprak, dat de Prijzenwet onvoldoende wettelijke basis vormt voor een inkomensbeleid met andere dan conjuncturele doelstellingen.

Dit leidde er weer toe, dat beide Kamers op de valreep de 'Tijdelijke wet normering inkomens vrije beroepsbeoefcnaars' be- handelden en unaniem goedkeurden.

Daarmede werd weer een stapje gedaan naar een sluitend systeem.

Ook de inkomens in de quartaire sector vroegen om een wettelijk instrumenta- rium. Bestek '81 kwam met het voorstel niet slechts de inkomens van de ambtena- ren, maar ook die van de trendvolgers iets te korten op grond van de voorrech- ten die heiden hebben (bestaanszekerheid, pensioenrechten etc.).

Dit betekende dat toen de werkgevers en werknemers in de trcndvolgers-sectoren zich hiertegen verzetten ook op dit terrein ad hoc wetgeving moest worden ontwik-

(7)

n

i-

e

g

I,

n

- - - - _ _ _ , _______ _ keld. Ook deze wetgeving loopt vooruit op

de Raamwet. Uniek was, dat uit de dis- cussie met de betrokken vakverenigingen een voorstel rolde om tegenover de kor- tingen (waarvoor de basis zwakker was dan voor de ambtenaren) een aanbod van 5.000 arbeidsplaatsen te doen. Helaas was ook op die basis geen vrijwillig akkoord bereikbaar.

Naar mijn gevoel spreekt het vanzelf, dat de inkomensvorming in de quartaire sec- tor niet zonder meer aan vrije onderhan- delingen kan worden overgelaten. Het gaat immers om instellingen die Of door de schatkist of door premies worden ge- financierd. Gegeven de financieringsme- thodiek die hier overheerst is er geen te- genstelling tussen 'werkgevers' en 'werk- nemers' in deze bedrijfstak. Men kan het vrij gemakkelijk eens worden en de reke- ning bij de overheid presenteren. In de definitieve Raamwet zal een op deze sec- tor toegesneden paragraaf moeilijk kun- nen ontbreken. Dit betekent uiteraard niet, dat wettelijke bevoegdheden altijd zouden moeten worden gebruikt. Overleg in vrijheid en met eigen verantwoordelijk- heid van de sociale partners is uiteraard verre te prefereren boven regeling van bo- venaf.

Andere belangrijke elementen in het inko- mensbeleid waren het salarisbeleid voor ambtenaren, waarbij speeciaal het beleid ten aanzien van de hoogste inkomens aan- dacht verdient (een domein van de minis- ter van Binnenlandse Zaken, die zijn be- leid echter afstemt met de minister van Sociale Zaken).

En dan is er tenslotte uiteraard het loon- beleid, waarover ik reeds sprak. Er was dus we] degelijk een samenhangend inko- mensbeleid en meerdere bouwstenen daartoe werden gelegd. Maar mijn ambts- opvolger zal de moeilijke opgave krijgen met die bouwstenen de Raamwet tot stand te brengen. Hij of zij kan daartoe gebruik maken van veel ervaringen, en van vee!

reeds geleverd voorwerk.

Een nieuw ontwerp voor de Vermogens- aanwasdeling dat na moeizame discussies binnen het Kabinet tot stand kwam ont- moette zoveel kritiek van links en rechts en van iedereen, dat wij besloten tot een grondige wijziging van ons ontwerp. Meer en meer rijst bij mij in ieder geval de twijfel of we wel op de goede weg zijn met het zoeken naar een wettelijke regeling gebaseerd op het moeilijk definieerbare en daarmee moeilijk hanteerbare begrip 'overwinst'. Nu het liggende ontwerp door de stilzwijgende samenwerking van PvdA en VVD op een wat langere baan is ge- schoven is er aile aanleiding voor nieuwe bezinning.

Ik denk dat de nieuwe ideeen over een werkgelegenheidsfonds en investerings- loon veel meer uitzicht bieden voor een combinatie van bezitsvorming en rich- tinggeving aan de economische ontwik- keling

De sociale zekerheid

Behalve op het terrein van de arbeidsver- houdingen lagen onze moeilijke proble- men op het terrein van de sociale zeker- heid. De sociale zekerheid zit in de porte- feuille van staatssecretaris De Graaf. Met hem heb ik een ideale samenwerking. Wij behoeven elkaar niet uitvoerig te spreken om het eens te worden. Een gemeenschap- pelijke achtergrond leidt tot eenzelfde aanpak en een goede vriendschap is de basis voor een volmaakte coordinatie.

De structuur van ons systeem van sociale zekerheid is zodanig dat een economische groei van 0 % gepaard gaat met een groei van de sociale uitkeringen (inclusief de volksgezondheid) van rond 3 % per jaar.

Houdt men er daarbij rekening mee, dat dit gehele complex rond een derde van het nationaal inkomen opeist, dan is daar- mede de problematiek van de sociale ze- kerheid op tafel gelegd. Wie voorkomen wil dat de kosten van het stelsel onze ge- hele economic uit het lood gaan brengen,

(8)

SOCIAAL-ECONOMISCH

moet iets aan de ingebouwde groei van dit stelsel doen.

Maar daarmede ligt een probleem op tafel dat niet slechts technisch moeilijk is, eco- nomisch zeer dringend om een oplossing vraagt en sociaal-economisch als een struikelblok klaar ligt voor ieder kabinet, maar vooral sociaal-ethische gevolgen in- houdt waarmee de christen-democratie het terecht moeilijk heeft.

Iedereen weet dat er iets gebeuren moet op het terrein van de sociale zekerheid.

Maar het gaat hier om het grote goed van de maatschappelijke solidariteit. Dat moet bij het corrigeren van een structureel te kostbaar systeem voortdurend in gedach- ten worden gehouden. Daarom is het veel beter te zorgen dat minder mensen uitke- ringen nodig hebben, dan dat uitkeringen omlaag gebracht worden. Maar volume- beleid is technisch moeilijk en kost tijd.

Bovendien, bij een zeer trage groei hebben we enerzijds die tijd niet, en anderzijds komen we er niet met een volumebeleid aileen.

De omvangrijkste operatie tot nu toe was de Wet Aanpassingsmechanismen. In deze wet vindt men beide elementen: correc- ties die verdedigbaar zijn uit solidariteits- overwegingen en een niet geringe bezuini- ging. Daarnaast is er de operatie Kinder- bijslag die de staatssecretaris geheel door de beide Kamers loodste. Thans zijn twee complexe ontwerpen voor wetgeving ge- heel - of bijna geheel - rijp voor parle- mentaire behandeling.

1. Een eerste aanpak van de W AO (groeier no. 1 binnen onze sociale zeker- heid). In de eerste instantie gaat het daar- bij om een aanpak, die het karakter heeft van volumebeleid. Mensen moeten niet meer zo gemakkelijk worden afgeschoven naar de WAO. Het gaat in deze wetgeving immers om twee zaken:

a) revalidatie en weer inschakeling b) uitkeringen.

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 6/81

Juist het eerste punt vraagt meer aan- dacht. Daarnaast ligt er het probleem van de uitkeringen. Op dat punt steekt het probleem van de ongelijke positie van de langdurig werkloze: vergeleken met de W AO-er - vooral wanneer het gaat om een W AO-er met een redelijke 'restcapa- citeit' - onderscheidt zich immers de een niet zo zeer van de ander. Welke con- clusie trekken we daaruit?

2. Er ligt een project klaar om te komen tot een integratie van de diverse werk- loosheidsregelingen.

Verder moeten in een latere fase alle loondervingsregelingen onder een noemer gebracht worden.

Dan heb ik het nog niet eens gehad over de aanzetten tot een reorganisatie in de sfeer van de uitvoering van de sociale ze- kerheid.

Staatssecretaris De Graaf heeft in de afge- lopen periode met dat alles een geweldige prestatie geleverd. Een volgend kabinet zal van zijn reeds gedane arbeid en van zijn voorbereidend werk kunnen profite- ren.

Inspraak en medezeggenschap

Het Kabinet nam enkele wetsontwerpen over die reeds door het vorige waren in- gediend, zoals de wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en ( op de valreep) de Arbeidsomstandighedenwet. In de on- dernemingsradenwet brachten wij enige veranderingen aan, maar de gedachte van de verzelfstandiging van de OR bleef ge- handhaafd. Dit laatste lag niet helemaal voor de hand.

Persoonlijk vond ik de verzelfstandiging zoals die nu in de wet ligt aanvaardbaar omdat de gekozen constructie ruimte laat voor meer dan een marrier van functione- ren van de raad. De Arbeidsomstandig- hedenwet werd in een unieke vorm van overleg met de Tweede Kamer (de Vaste Commissie voor Sociale Zaken wijdde er

(9)

1

:n

~r

e-

~e

>p 1)

l-

lt

drie uitgebreide Commissievergaderingen aan), gewijzigd en daarna met algemene stemmen, - in de Tweede en in de Eerste Kamer - aanvaard.

Moeilijker lag het met het Wetsontwerp ondernemingsraden voor kleine onderne- mingen. Dit ontwerp lag om twee redenen moeilijk. Enerzijds wilde de vakbeweging en dus ook de PvdA voor de kleine on- derneming dezelfde opzet en rechten als de 'grote' OR. Tk vond dat niet aanvaard- baar.

Anderzijds wilde men van de zijde van de kleine ondernemers Iiever een vee! hech- tere constructie dan de nu voorgestelde.

Het bleek mogelijk een ontwerp met een krappe meerderheid door beide Kamers te loodsen. Met name het tegenstemmen van de PvdA vie! mij tegen. Maar mijn sug- gestie, dat dit te maken kon hebben met de komende verkiezingen, Ieidde bij hen tot grote verontwaardiging in de Eerste Kamer.

Met deze drie regelingen (ondergebracht in twee wetten, maar nauw samenhan- gend) is een ingrijpende vernieuwing in de medezeggenschap gerealiseerd, waarop ik eigenlijk wei trots ben. Bij de SER Iig- gen nog advies-aanvragen die uitzicht bie- den op twee verdere stappen in dezelfde richting: een herziening van de structuur van de Raden van Commissarissen en de mogelijke instelling van bedrijfstakraden.

Ook op deze pun ten konden wij dus aan- zetten Ieveren, die in een volgende periode tot een verdere ontwikkeling kunnen lei- den.

Bij een krimpende sociaal-economische ruimte behoort een intensieve samenwer- king en dus een groeiende medezeggen- schap. In die zin Iigt hier een hoeksteen van het beleid.

(10)

door jhr. drs. P. A. C. Beelaerts van Blokland

Jhr. drs. P. A. C. Beelaerts van Blokland is minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. V 66r zijn optreden als minister ( 19 december 1977) was hij burgemeester van Amstelveen.

Het beleid, barrieres en bottlenecks

Inleiding

Een vraag is gemakkelijker afgevuurd, dan een antwoord gegeven. Een redactie kan echter niet zonder reacties bestaan.

De vraag, een bijdrage te leveren over de barrieres en de knelpunten uit de kabinets- periode bij het realiseren van beleidspunten op het eigen terrein, is geen eenvoudige.

In de maalstroom van de verkiezingen en het gewone werk, doet zo'n vraag op je bord naar lucht happen.

Er ligt daarmee meteen een knelpunt op tafel, te weten, werkelijk tijd vinden om iets te overdenken binnen de roes van de dag. Natuurlijk kan het, maar het kost overleg en ruimen, een andere bezigheid moet immers wijken. Dit betekent een keuze. Een keuze die gemakkelijker is naarmate de bezigheid aantrekkelijker wordt gevonden. Is het aantrekkelijk te schrijven over barrieres en knelpunten?

Over versperringen en punten, waardoor een gewenste ontwikkeling wordt verhin- derd? Of is met barriere bedoeld 'de in- gang van een circus'? Tenslotte is er ook een politieke arena.

Hoe het ook zij, het is wellicht leerzaam barrieres en bottlenecks te etaleren. Het gevaar is dan aanwezig dat door de vraag- stelling een wat pessimistisch relaas ont- staat, alsof er geen perspectief is, terwijl

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 6/81

de christen-democratische visie dat nu juist wei inhoudt.

Het richtsnoer en bet afstemmen Als lid van de commissie, die belast was met het opstellen van het program '77-'81 was er bij aile ontwerp-arbeid steeds de kernvraag, of met het verkiezingsprogram een werkelijk antwoord werd getracht te geven op de oproep tot dienst aan God en medemens.

Het aanvaarden van het Evangelie, als richtsnoer voor het politieke handelen, legt de verplichting op steeds te putten uit de bron, die ons is gegeven. Het zit diep in de mens eigen smaak toe te voegen en het water als het ware te kleuren, gestoeld op veronderstelde eigen wijsheid. Het ge ..

putte water verliest zo de herkenbaarheid.

Het herkenbaar blijven is de opgave. We

(11)

I

1

n

it

d

I.

treden als het ware als vertaler op. Dit houdt in een voortdurend zoeken en grote behoedzaamheid bij het ontwikkelen en brengen van beleid. Het is immers aller- minst zeker of we goed vertalen, te min- der mogen we lichtvaardig verwijzen naar het Woord om te suggereren dat we i1et hebben gevonden. In de politick zal dit inhouden, dat er sprake is van zowel ze- kerheid als twijfel. Zekerheid over de bron, maar twijfel over de vcrtaling. Dit houdt in, dat er geen sprake kan zijn van een positie innemen alsof wij het alleen weten. Het legt ook de verplichting op, acht te slaan op de naaste.

Deze wat meer zoekende opstelling, die de bereidheid inhoudt de eigen mening wat te relativeren, kan een handicap zijn.

Politick houdt immers deels in, flink uit de verf komcn. De leidraad impliceert eerder, zich niet direct op de voorgrond willen plaatsen, niet bet toneel opeisen.

In de politick gaat het er vaak om je te verkopen; voordat je bet weet is bet een uitleveren en een verwijdering van de plaats die je dienend beboort in te nemen.

Als minister in de wereld verkeren lijkt mooi. Je dienaarscbap verkeert ecbter ge- makkelijk in meesterscbap. J e bent wel- licbt wel de situatie meester, maar je raakt uit de werkeli]k:e koers. Politick werk vraagt een voortdurend toetsen; dit strookt met de cbristen-democratiscbe op- vatting, dat er sprake is van een nimmer aflatende Evangeliscbe oproep.

Alles heeft zijn tijd, ook een rijstebrijberg?

De zandloper blijft doorlopen, de tijd vliedt voort. Tijd kost meer dan geld.

Procedures zonder tijdgrenzen, eindeloos beraad en overleg en een adviesraderwerk zodat er een rad van avontuur ontstaat.

Het geduld in de samenleving wordt zo bijna te sterk op de proef gesteld. Er ligt een rijstebrijberg voordat met de realise- ring van bet beleid kan worden begonnen.

Het zogenaamde Kroonberoep kan bier

genoemd worden.

Een ieder kan bezwaren indienen tegen een bestemmingsplan. Dit kan zicb drie maal berbalen. Eerst bij de gemeenteraad, dan bij Gedeputeerde Staten en vervolgens bij de Kroon.

De grondregel drie maal is scbeepsrecbt beeft bier toepassing gevonden op bet land. Het levert een lange weg op. De plaatselijke samenleving staat bierbij soms voor bet blok. Er kan bijvoorbeeld niet meer worden gebouwd, want er is geen goedgekeurd bestemmingsplan.

Het gaat om de spanningsverbouding van de recbtszekerbeid en anderzijds de ge- wenste ontwikkeling. Een gescbil be- slecbten op drie niveaus, daar is niets op tegen. Er is pas iets tegen wanneer de tijdsfactor te overbeersend wordt. Een plan dat vier jaar wordt opgebouden, be- tekent een lokale verlamming. Er is uit- eindelijk in de laatste beroepsfase geen enkele tijdsbegrenzing, zodat de bele plan- ning op losse scbroeven komt te staan.

Om de proceduregang te verbeteren is veel gebeurd, nocbtans blijft bet tijdsbe- lang zorgelijk.

De voorstellen tot wijziging van de Wet Ruimtelijke Ordening geven verdergaande verbeteringen waarbij bet Kroonberoep zelf intact blijft. Te bopen valt dat straks de werking beter is, qua tijdsduur. Een te lange recbtsgang werkt ondermijnend.

Regels stellen en procedures uitstippelen is op zicbzelf goed, maar de totale tijds- duur mag daarbij niet uit bet oog worden verloren omdat een samenleving recbt op voortgang heeft.

In bet algemeen is er dan ook naar ge- streefd procedures kritiscb te bezien en te verbeteren. Een teveel aan regelingen kan eveneens scbaden, vandaar bijvoorbeeld het streven om de Voorscbriften en Wen- ken op te beffen.

Coordinatie in de ruimtelijke ordening Voor een minister belast met coordine-

(12)

VOLKSHUISVESTING

~~~-~---·--- ~---

rende taken is interdepartementaal over- leg geboden. Dit is geen spectaculair werk maar wei erg belangrijk. Het overleg kan op zichzelf erg uitputtend zijn en voort- gaan tot je een ons weegt. Gelukkig valt dit in de praktijk mee. Het zal overigens altijd betrekkelijk veel tijd kosten. Er wordt immers naar gestreefd alle betrok- ken departementen op een noemer te krij- gen.

De coordinerend minister kan procedures uitzetten. Dit houdt in: besprekingen be- leggen en tijdpaden uitstippelen, maar hij blijft afhankelijk van een zekere medewer- king van de collega's. Er kunnen bij ge- breke van overeenstemming knopen wor- den doorgehakt in de ministerraad. Dit laatste is geen kroon op het werk, maar eerder een ultimum remedium.

Een aangelegenheid voor een bepaalde regio en/ of voor een beleidssector van belang, is vaak voor de gehele minister- raad van minder belang. Een te veel op- voeren van geschillen zou de ministerraad ontwrichten. Dit kan dus niet. Derhalve wordt er naar gestreefd door overleg er uit te komen. Dit kan veel tijd vergen, vooral bij patstellingen.

Een samenleving kan echter niet te lang wachten. Voortgang in een besluitvor- mingsprocedure moet eerder meer dan minder aandacht krijgen en worden ver- beterd.

Op het terrein van de ruimtelijke ordening is een organisatorische structuur ontstaan, die zekere waarborgen biedt voor een dergelijke voortgang. Er is een interdepar- tementale commissie onder een onafhan- kelijke voorzitter (Rijks Planologische Commissie, RPC) en een onderraad van de ministerraad onder Ieiding van de mi- nister-president (Raad voor de Ruimte- lijke Ordening en Milieuhygiene, RROM).

In het algemeen bestaat de neiging het advieswerk op te rekken. Een adviesaan- vrage verdwijnt dan in de brievenbus van te veel interdepartementale organen. Er

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 6/81

is dan weer behoefte aan een advies, dat het totaal omvat.

Om te vermijden, dat teveel adviserende arbeid wordt verricht, is er een commissie die speciaal beziet wie wat doet op het terrein van de ruimtelijke ordening en de milieuhygiene. Het is ook niet beslist no- dig dat elke interdepartementale com- missie aan de slag gaat. In de RPC zijn bijvoorbeeld alle departementen vertegen- woordigd, zodat veel terreinen bestreken worden. Ter aanvulling zij vermeld dat er nog een dwarsverbinding bestaat met de samenleving door het bestaan van de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Or- dening (RARO), waarin onder meer tal van organisaties zijn vertegenwoordigd.

Deze raad kan gevraagd en ongevraagd adviseren.

De coordinatie is wei verzekerd, zo zou ter afsluiting kunnen worden opgemerkt.

De organisatorische structuur is zelfs wet- telijk verankerd. Op zichzelf is het daarbij geen nadeel dat door overreding getracht moet worden een oplossing te vinden.

Overigens kunnen zich hierbij knelpunten voordoen. Knelpunten die in sommige gevallen eerder zouden kunnen worden opgelost wanneer er voor de ruimtelijke ordening sec middelen op de begroting zouden staan. Bij de middelen gaat het echter uitsluitend om onderzoek; een post met een stimulerende werking, zoals die voor de bufferzones is een uitzondering.

Nog moet worden opgemerkt dat in het algemeen coordinatie niet echt wordt op- gelost door zoveel mogelijk bijeen te vegen binnen een departementale muur. Dit kan temeer niet wanneer het facet zelf een vrij breed terrein raakt.

Afstemming binnen bet be!eidsterrein van de ruimtelijke ordening

Voorts zijn er bepaalde vorderingen ge- maakt met de afstemming van het beleid door het werken aan de derde nota voor

(13)

e

;ie le

n-

er

lr-

t.

~t­

Jij t

:n

1St

,_

:n n rij

m

de ruimtelijke ordening en de verschil- lende structuurschema's. Voorbeelden liggen op het gebied van landinrichting, openluchtrecreatie, natuur- en land- schapsbehoud, burgerluchtvaartterreinen, volkshuisvesting en verkeer en vervoer.

Totaal zijn er in de kabinetsperiode acht als beleidsvoornemen naar buiten ge- bracht en ten aanzien van vijf structuur- schema's viel de regeringsbeslissing. Wan- neer daarnaast nog wordt gedacht aan de vaststelling van de Verstedelijkings- nota en aan planologische kernbeslissin- gen als de Waddenzee, dan is er vee! be- leid uitgekristalliseerd.

Bij een structuurschema gaat het om nota's over te voeren lange-termijnbeleid ten aanzien van bepaalde voorzieningen, die van betekenis zijn voor het ruimtelijk beleid en waarvoor het rijk in belangrijke mate verantwoordelijkheid draagt. Door deze structuurschema's wordt de samen- hang in het nationale beleid bevorderd.

De mogelijkheid wordt tevens geschapen tot afstemming van het beleid tussen rijk, provincie en gemeente. Hierbij heeft de provincie via het streekplan en de goed- keuringsbevoegdheid van Gedeputeerde Staten, een sleutel in handen. Een voor- deel is voorts dat door de structuursche- ma's het rijksbeleid op langere termijn beter te volgen is.

Om het beleid op het terrein van de ruim- telijke ordening te voeren blijft in onze gedecentraliseerde eenheidsstaat de mede- werking van andere bestuurslagen onont- beerlijk. Hierbij is veel overleg nodig. In principe is er een instrumentarium waar- mede het beleid kan worden afgedwongen.

Dit is echter meer er op gericht te zorgen dat iets niet gebeurt dan wel. Een actieve ontwikkeling kan praktisch alleen maar worden afgedwongen met de grootst mo- gelijke moeilijkheden. Ons bestuurlijk be- stel is er nu eenmaal meer op gericht elke bestuurslaag zoveel mogelijk in zijn waar- de te Iaten. Dit houdt in, dat een gemeente

oog moet hebben voor rijksbeleid. Is dit niet het geval, dan roept de gemeente zelf de vraag naar centralisatie op.

Onderwerpen van rijkszorg, zoals een nationale luchthaven, natuurterreinen van hoge waarde en rijkswegcn moeten nu eenmaal ook ruimtelijk veilig onder dak worden gebracht.

Wanneer eenmaal het beleid op nationaal niveau is uitgekristalliseerd en na het doorlopen van de hele planologische kern- beslissingsprocedure de regeringsbeslis- sing is genomen, moet er heden ten dage nog veel overleg worden gevoerd voordat het rijksbeleid is veilig gesteld. Dit over- leg is op zichzelf goed, omdat in gezamen- lijkheid de rijksdraad wordt ingevlochten, maar ontbreekt op provinciaal of gemeen- telijk niveau de wil, dan zal een sterker en sneller werkend instrumentarium eigenlijk geen luxe zijn. Er is nu wel erg veel tijd mee gemoeid. Hierbij valt bij- voorbeeld te denken aan het tot ontwik- keling brengen van nieuwe bouwlocaties.

Sommigen denken daarbij overigens dat het rijksinstrument van een aanwijzing in zo geval onmiddellijk uitredding brengt.

Hierbij is meer de wens de vader van de gedachte, dan inzicht in het openbaar be- stuur.

Adviesorganen

Voordat een onderwerp rijp is voor het parlement is er de adviesronde. Onder- werpen op het terrein van de ruimtelijke ordening, stadsvernieuwing en volkshuis- vesting raken vaak andere terreinen.

Gauw zijn er meerdere adviesorganen in het spel en daarnaast bestaat de neiging bij sommige instellingen, hoewel zij in een dergelijk orgaan zijn vertegenwoor- digd, nog een onversneden eigen geluid te willen doen horen.

Het inschakelen van adviesorganen kost tijd. Theoretisch behoeft de adviesronde in feite niet qua tijd opgerekt te worden bij het inschakelen van een of meer orga- nen, omdat voor elk orgaan dezelfde tijd

(14)

VOLKSHUISVESTING

beschikbaar wordt gesteld. De praktijk leert dat de termijn lang niet altijd wordt gehaald. Bovendien zit men later met veel adviezen, die natuurlijk dikwijls niet spo- ren, zodat de uiteindelijke beleidskeuze moeilijk wordt.

Het zou wellicht aanbeveling verdienen dat de verschillende adviesorganen meer afgestemd op elkaar werken en in voor- komende gevallen naar een advies streven.

Tussen de RARO en de RA VO (Raad van Advies voor de Volkshuisvesting) be- staat een redelijk contact. Het lijkt ge- wenst, in daarvoor in aanmerking komen- de gevallen, de arbeid van de adviesorga- nen meer op elkaar af te stemmen.

Buiten de adviesrondes zijn er inspraak- rondes te onderkennen. Voordat een wets- antwerp wordt ingediend is er vaak sprake van een adviesronde, wanneer het ant- werp eenmaal bij de Tweede Kamer ligt volgen er nog inspraakrondes. Qua tijd gemeten betekent elke ronde natuurlijk wei een tijdspassering.

De Bouwnijverheid

Bij de bouwnijverheid is het met name te doen om zoveel mogelijk continui"teit in de bouw te krijgen en tot planning te komen. Het is derhalve gewenst dat de ,coordinerend minister voor bouwnijver- heid tijdig over aile relevante informatie beschikt en zo mogelijk over bepaalde bevoegdheden.

De bevoegdheden van een coordinerend minister zijn in feite beperkt tot de moge- lijkheid het procedurele voortouw te ne- men. Ten behoeve van de bouwnijverheid worden elk jaar de bouwprognoses over een meerjarige periode uitgebracht waarin de planning voor de toekomst is neerge- legd. Ten opzichte van de realisering is de directe invloed van de rijksoverheid beperkt. In de bouw- en utiliteitssector is zij slechts voor een gering deel zelf op- drachtgeefster. In de grond-, weg- en wa- terbouw is de invloed wat grater (20 % tot 25% ).

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENN!NGEN 6/81

Met het beleid inzake de bouw hangt het arbeidsmarktbeleid nauw samen. Tussen de ministeries van Sociale Zaken, Ver- keer en Waterstaat (GWW-sector) en Volkshuisvesting en Rui:ntelijke Ordening (onder meer invloed bouw woningen en Rijksgebouwendienst) bestaat derhalve een regelmatig contact. Daarnaast zijn er andere bouwdepartementen, die vanwege de bouwactiviteitcn van belang zijn, zoals bijvoorbeeld Volksgezondheid, Onderwijs en W etenschappen en Defensie.

Aangezien de economische ontwikkeling sterk de bouwactiviteit bei"nvloedt, is de planning van het Centraal Planbureau voor de bouw van belang en verder het contact met de zogenaamde sociaal-eco- nomische driehoek. Hierbij gaat het om de ministers van Economische Zaken, Financien en Sociale Zaken.

De ontwikkeling bracht in de bouw een zorgwekkende toeneming van de werk- loosheid teweeg. Door de verminderde investeringen in de utiliteitsbouw en de grand-, weg- en waterbouw plus het snel teruglopen van de woningbouw in de vrije sector (1978: ± 34.000; 1981 ± 12.000) die in verhouding vee!

arbeidsintensiever is dan de woning- bouw, liep de werkgelegenheid snel terug.

De werkloosheidscijfers werden boven- dien bei"nvloed doordat de in 1979 aan- getrokken werkers om de door de vorstpe- riode opgelopen achterstand in te !open, na het voltooien van de inhaaloperatie als werklozen geboekt bleven in de bouwsec- tor. Deze ontwikkeling heeft vee! gevergd.

Er zijn tal van extra impulsen gegeven, onder meer werd het woningbouwpro- gramma in de sociale sector drastisch op- gevoerd.

Bij het de pas inhouden binnen de rijks- begroting of bij de noodzaak van bezuini- gingen, wordt al gauw naar de investe- ringen gekeken. Op jaarbasis is het nu eenmaal moeilijk reeds aangegane ver- plichtingen (huursubsidie) of gewekte ver- wachtingen (salarisuitbetalingen) terug te

(15)

1

tg

r

s s

je

g.

Is :1.

)-

r-

schroeven. Juist op jaarbasis is een groot deel van de rijksuitgaven niet flexibel en Ieent zich dus niet voor aanpassing. Van- daar dat de investeringssector het dan dreigt te ontgelden. Deze sector Ievert op de korte termijn een mogelijkheid op, maar schaadt op de langere termijn (meer werkloosheid enz.).

Gelet op het belang van de bouwnijver- heid totaal en de invloed van de overheid, zou de coordinatie op dit punt moeten worden versterkt. In die zin, dat het mo- gelijk moet worden de hele investerings- sector tijdig en nauwer te bewaken.

Dit zou zowel het belang van het totaal raken, als de bouwdepartementen. Aange- zien voorts de bouwnijverheid sterk afhan- kelijk is van particuliere initiatieven, zou een bepaalde vorm van overleg dat de bouwnijverheid omvat te overwegen zijn.

Tussen het ministerie en de bouwwereld is een heel netwerk van contacten. Een duidelijk platform alwaar overheid en particuliere bouwwereld elkaar zouden ontmoeten zou aanbevelenswaardig kun- nen zijn.

Een apart punt vormen nieuwe ontwik- kelingen, die voor de bouw van belang zijn. Deze kunnen op organisatorisch ge- bied Iiggen, bij het kostenbewust ontwer- pen en bouwen, de energiebesparing en bijvoorbeeld gebruik van nieuwe materia- len betreffen. Onderzoek op dit soort punten kan initierend werken. Van een vast overleg tussen bouwwereld en over- heid zouden ook initiatieven van innove- rende aard kunnen uitgaan.

V olkshuisvesting

Dit onderdeel van het departement is zo belangrijk, dat het een boekdeel kan vul- len. Het Structuurschema Volkshuisves- ting is echter pas uitgebracht en enige beperking lijkt gewenst. De kwantitatieve benadering Ieidt onmiddellijk tot de ruim- telijke ordening en eveneens de stadsver- nieuwing. Een zorg daarbij is afweging over bouwlocaties binnen het streekplan.

Bij deze afweging zullen de financiele consequenties van een bouwplaats zeker ook moeten worden afgewogen. In de toe- komst zal de grootst mogelijke zorgvuldig- heid hierbij moeten worden betracht. Het- zelfde geldt voor de opzet van bestem- mingsplannen. Dit vergt een andere men- taliteit. Vanuit het groeidenken en een gering kostenbesef kan geen uitvoerbaar plan ontstaan. Het is vee! verkieslijker van het begin af aan de inzet van gemeen- schapsgeld sterk mee te Iaten wegen.

Het is verbazingwekkend dat met name in de randstad in de planning het kwanti- tatieve plan voor wat betreft de woonbe- hoefte soms te krap is opgesteld. De plan- ning in streekplannen bevat een periode van tien jaar of Ianger. Op een termijn van tien jaar is het wenselijk te beschikken over een reservecapaciteit van circa 20 %.

De planning is vaak te krap zodat wan- neer ergens een bestemmingsplan vertra- ging ondervindt, men de vraag naar wo- ningen niet kan dekken. Met het oog op een verantwoorde planning is enige extra ruimte gewenst. Een te krap gemeten planning brengt met zich mee dat op termijn het dekken van de woonbehoefte verder in het gedrang komt.

Een zeer teleurstellende ervaring is het teruglopen van de vrije sector en vermin- derde belangstelling voor de premiekoop- B. Hiertegenover staat de grote interesse voor de zogenaamde premie A-wooing.

Bij de keuze voor deze wooing heeft voor- op gestaan dat hierdoor ook de lagere in- komensgroep over een eigen wooing zou kunnen beschikken. Deze beleidskeuze heeft de eigen wooing binnen het bereik gebracht van lagere inkomensgroepen en vormt een wezenlijke bijdrage tot realise- ring van het program.

Een groot winstpunt is dat het gelukt is de sociale woningbouw drastisch op te voeren en wel met name het deel dat door

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• De prijs van niet-dringend ziekenvervoer varieert naar gelang het soort vervoer dat nodig is en de reden waarom u nood heeft aan ziekenvervoer. Voor een juist bedrag neemt men best

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS Grafiek 4.7 Gecorrigeerd uurloon naar migratieachtergrond na 1 en na 5 jaar. Bron: stelselbestand, eigen

In de komende periode zal in regionaal verband worden gekeken wat op regionale schaal de verschillen zijn ten opzichte van de prognose van 2008.. Daarna zal worden gekeken of en zo

die een vrij zelfstandige taak heeft, niet te veel bedreigd wordt door en ingeschakeld wil worden als algemeen assistent van de bestuurders, zijn werk min of

Ten tweede willen wij het debat wel voeren over euthanasie bij minderjarigen, omdat het nu al mogelijk is voor ontvoogde minderjarigen vanaf 15 jaar, maar niet voor niet-ontvoogde..

Onderwerp: Oproep van de Stichting van het Onderwijs: 'Investeer in onderwijs maar dan ook echt!' Geachte fractievoorzitters van de politieke partijen en woordvoerders van de

Gemeenten hebben een aantal mogelijkheden om doelmatigheidswinst te behalen: er kan 190 – 240 miljoen euro bespaard worden met vijf onderzochte maatregelen In het onderzoek

For Europe & South Africa: Small Stone Music Publishing,